Juliana

Column Henk Westbroek: 1964

In Het Journaal werd op eerbiedige toon vermeld dat ook Prins Bernard aanwezig was bij de kranslegging ter nagedachtenis van de oorlogsslachtoffers.

‘Kijk hem daar eens lekker staan in zijn apenpak met die uitgestreken smoel’, zei mijn vader. ‘Alsof hij zelf in de oorlog honger had en op zijn tellen moest passen of in het verzet zat, in plaats van te lopen hoeren en snoeren in Engeland. Hij wist niet hoe snel ie de benen moest nemen toen de Duitsers op het punt stonden hier binnen te vallen. Maar wel na de oorlog gelijk in een militaire jeep met chauffeur rondrijden en de oorlogsheld uithangen, die smerige lafbek!’

‘Ik vind het zo zielig voor Juliaantje, dat ze met die vent getrouwd is’, zei mijn moeder.

‘Dat is precies de enige van het hele stelletje, die nog een klein beetje fatsoen in d’r lijf heeft’, zei mijn vader.

‘Heeft u de prins wel eens ontmoet, pa?’, vroeg ik.

‘Na de oorlog kon ik wel een medaille krijgen die Bernard zou komen opspelden, maar ik heb voor de eer bedankt. Hij zal hem wel achterovergedrukt hebben want er hingen pas 20 onverdiende medailles voor betoonde moed op zijn borst, dus er kon er nog vast wel eentje bij. Moet je eens kijken, beginnen ze daar allemaal ook het Wilhelmus nog te zingen met tranen in hun ogen, je zou het toch niet geloven als je het zelf niet zag’.

‘Weet u nog pa, dat ik vorige maand bij het toelatingsexamen voor de HBS, voor geschiedenis de eerste twee coupletten van het Wilhelmus moest kennen en ik alleen maar de eerst zin wist? ‘

‘Maar je bent tòch geslaagd en wij zijn heel blij dat jij genoeg koppie koppie hebt om door te kunnen leren zodat jij straks met schone handen je brood kan verdienen in plaats van te moeten ploeteren in de bouw of de metaal zoals je broer en je vader’, zei mijn moeder. ‘Maar onthou dat het de Ho-ge-re Bur-ger-school heet waar je straks op komt te zitten, dus daar leren ze je behalve je talen en rekenen ook hoe je een hogere burger moet zijn. En al de hoge heren kennen het Wilhelmus en buigen als lakeien voor dat zooitje ongeregeld.’

‘Niet allemaal, Riet, want er zitten ook fatsoenlijke bij in dat opzicht; communisten, wat PvdA’ers en pacifisten, die zien het heus wel scherp’, zei mijn vader. ‘Alleen hebben die nog te weinig in de melk te brokkelen om die opvreters weg te sturen en er hier een nette republiek van te maken, het is niet anders. Over melk gesproken, zal ik nog een bakkie inschenken voor ons, want zometeen begint Bonanza.’

 

Henk Westbroek is zanger, liedjesschrijver, muziekproducent, radio- en televisiepresentator, ex-politicus en bovenal een uitgesproken republikein.

Redde Felix Kersten het Nederlandse volk van deportatie naar Polen?

De Finse heilsmasseur Felix Kersten, tijdens de oorlogsjaren de grote vertrouweling van SS-chef Heinrich Himmler, kreeg in 1950 een hoge onderscheiding uit handen van prins Bernhard omdat hij tijdens de Duitse bezetting het Nederlandse volk voor deportatie naar Polen zou hebben behoed. De eerste directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Posthumus kandideerde Kersten zelfs voor de Nobelprijs voor de Vrede. Maar er zat een luchtje aan dit lintje, zoals aan de hele figuur van Kersten.

Tekst René Zwaap

‘Het is moeilijk woorden te vinden voor alles wat u voor het Nederlandse volk gedaan heeft’, zei prins Bernhard toen hij in 1950 Felix Kersten de versierselen overhandigde van de orde van grootofficier van Oranje-Nassau. Daarbij ging het erom dat Kersten het Nederlandse volk (plus ook de Belgische Vlamingen) tijdens de bezetting voor massale deportatie naar Polen zou hebben behoed. Ook zou het aan Kersten te danken zijn dat SS-chef Heinrich Himmler in een poging zijn eigen huid te redden in het laatste oorlogsjaar enige duizenden gevangenen uit de concentratiekampen had vrijgelaten naar Zweden en Zwitserland.

Jungle van misleiding
Kersten was tijdens de Tweede Wereldoorlog vertrouweling van diezelfde Himmler en wie zich nader verdiept in zijn antecedenten, stuit op een jungle van misleiding en dubbele agenda’s. Kersten probeerde na de oorlog tal van nazi’s uit Nederlandse gevangenschap te krijgen, had de eerste directeur van het Rijksinstituut Posthumus financieel in de tang, probeerde de toenmalige minister van Justitie Donker te chanteren, vervalste historische documenten en de verhalen die hij in zijn boeken vertelde over zijn heldendaden tijdens de oorlog blijken bij nadere beschouwing vaak uit de grote duim gezogen.


Playboy in Berlijn

Felix Kersten werd in 1898 in Estland geboren. Zijn ouders waren Duits, hij volgde een opleiding aan de landbouwschool van Sleeswijk-Holstein en tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht hij in het Finse leger dat de Esten bijstond tegen de Russen, zodat hij in 1921 de Finse nationaliteit verkreeg. Hij vestigde zich in Berlijn, waar hij opereerde als bordenwasser en film-figurant, totdat hij in de leer ging bij Dr. Ko, een Tibetaanse heilsmasseur, wiens praktijk met een zeer exclusieve klantenkring hij kon overnemen toen deze terug naar zijn geboorteland ging. Kersten had het masseren al van zijn moeder geleerd en was daar zeer bedreven in. Zijn ster steeg snel en in Berlijn leefde Kersten als een playboy. Een van zijn veroveringen, zo werd gefluisterd in de Berlijnse high society, was koningin Maria van Roememië, die een dankbare patiënte van hem was. Een andere hooggeplaatste patiënt was Adolf Friedrich von Mecklenburg, een broer van prins Hendrik, de echtgenoot van de Nederlandse koningin Wilhelmina. Deze Adolf – die begin jaren 30 toetrad tot de NSDAP – was zo onder de indruk van de massagekunsten van Kersten dat hij hem aanbeval bij zijn broer in Nederland, en vanaf 1928 kon Kersten ook prins Hendrik tot zijn klantenkring rekenen.

Kersten vestigde zich een deel van het jaar in Den Haag en pendelde van daaruit heen en weer naar Berlijn. Hendriks halfbroer August Diehn werd eveneens cliënt. Dat opende de deur naar de top van de opkomende nationaal-socialistische NSDAP. Diehn was niet alleen de grote man van het Duitse Kalisyndicaat, dat de grondstof voor tal van chemische producten voor landbouw en medische doeleinden leverde, maar behoorde ook tot de groep Duitse industriëlen die de partijkas van de nazi’s met miljoenen spekte. Een andere cliënt was staalmagnaat Friedrich Flick, eveneens een gulle sponsor van de nazi’s. In 1933 was Kersten al zo vermogend dat hij een eigen uitgestrekt landgoed kon kopen, Hartzwalde, 80 kilometer ten noorden van Berlijn. NSDAP-coryfeeën Goebbels en Von Ribbentrop hadden daar ook buitenhuizen.

Boeddha van Himmler
Via August Diehn kwam Kersten in contact met Heinrich Himmler, de gewezen kippenboer die het tot hoofd van de SS had geschopt. Himmler leed aan ondraaglijke maagkrampen en de enige verlichting die hij daartegen vond waren de magische handen van Felix Kersten. Himmler noemt Kersten ‘mijn Boeddha’ en raakt zo van zijn diensten afhankelijk dat hij hem verdonneert Den Haag te verlaten en zich aan zijn zijde te voegen als zijn Medizinalrat. In 1941 gebeurt dat ook en Kersten laat de NSB’er Jacob Nieuwenhuis in Nederland achter als zijn vertegenwoordiger. Himmler neemt Kersten mee op zijn dienstreizen en bezorgt hem ook nieuwe klanten binnen de nazi-top, zoals Hitlers plaatsvervanger Rudolf Hess, die leed aan maagpijn en galaanvallen, en minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop. Hij raakt bevriend met Gotlob Berger, de voormalig gymnastiekleraar die de scepter zwaait over de Waffen-SS, en Walter Schellenberg, hoofd van de buitenlandse inlichtingendienst van het Derde Rijk. Kerstens ster bereikt ook het fascistische Italië, waar hij Mussolini’s schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken graaf Ciano als klant krijgt.

Unilever
Kersten hoge connecties blijken van nut als hij in 1941 wordt benaderd door directeur Hendrik van het Nederlandse Unileverconcern. Diens dochter Inez van Dijk is ter dood veroordeeld wegens spionage en verzetsactiviteiten en haar vader probeert haar via Kersten te redden. De voorgenomen executie lag sowieso niet overal even goed in de top van de NSDAP. Schellenberg vreest dat dat de goede verstandhouding van nazi-Duitsland met Unilever in gevaar kan komen, terwijl het bedrijf een belangrijke schakel is in de Duitse voedselvoorziening. Op voorspraak van Kersten bij Himmler wordt het leven van Inez van Dijk gespaard. Ze wordt als strategisch belangrijke gijzelaar onder huisarrest bij de baas van de Duitse afdeling van Unilever geplaatst.

Later, na de oorlog, zou Kersten zich erop beroepen dat hij persoonlijk Unilever had behoed voor een overname door de SS, maar het concern verwees dit relaas naar het land der fabelen. Andere hooggeplaatste Nederlanders doen nu ook met succes een beroep op Kersten, zoals jonkheer W. Roëll, luitenant-generaal van het Nederlandse veldleger die wegens spionage ter dood was veroordeeld. Ook oud-premier Colijn, die op grond van dezelfde beschuldiging naar een Duits concentratiekamp dreigde te worden afgevoerd, doet met succes een beroep op Kersten, evenals KLM-directeur Plesman, die ervan werd beschuldigd hulp te hebben geboden aan de vlucht van een Britse ingenieur uit het bezette Nederland.

Gedwongen volksverhuizing
In zijn mémoires vertelt Kersten dat hij in 1941 van SS-kolonel Rudolf Brandt, de secretaris van Himmer, had gehoord dat nazi-Duitsland een plan in voorbereiding had de gehele Nederlandse bevolking in etappes te verplaatsen naar Polen. De Vlamingen zouden hetzelfde lot treffen. De Polen zouden op hun beurt naar Siberië worden gedeporteerd. De deportatie zou te voet moeten plaatsvinden. Alleen zieken en bejaarden konden per trein reizen. Himmler zou de gehele operatie coördineren. Alleen NSB’ers die hun trouw aan het Derde Rijk hadden gedemonstreerd, zouden van de deportatie worden gespaard.

Kersten schrijft ook dat hij Richard Heydrich, chef van de Sicherheitsdienst (SD), en Hans Rauter, Höhere SS- und Polizeiführer in Nederland, bij toeval over de operatie had horen praten. Rauter zou bij die gelegenheid over de Nederlanders hebben gezegd: ‘Ze krijgen hun verdiende loon. Deze week hebben zij bij een oproer twee van mijn mannen met stenen bekogeld, de schoften’. Waarop Heydrich tevreden vaststelde: ‘Het is in Polen koud genoeg om ze te laten afkoelen’.

Inderdaad had Seys-Inquart, de Reichskommissar van het bezette Nederland, op 12 maart 1941 in een redevoering ‘eventuele verregaande maatregelen’ in het vooruitzicht gesteld als reactie op het aanhoudende verzet onder de Nederlandse bevolking. Maar na de oorlog kon in de Duitse archieven geen enkel document worden gevonden dat het bestaan van het ‘Plan Holland’ bevestigde. Dr. L. de Jong verdiepte zich na de oorlog in het verhaal van Kersten en stelde dat ‘een deportatie zo vlak voor de inval in Rusland logistiek gezien een onmogelijke taak’ was. Wel hadden de nazi’s bij de Duitse Endsieg de nodige volksverhuizingen in petto, dus mogelijk heeft Kersten hier een creatieve chronologie gehanteerd om zijn ster te laten stralen.

Joop den Uyl
Joop den Uyl, die als journalist bij Vrij Nederland in 1948 werd gevraagd de Nederlandse uitgave van Kerstens memoires Klerk en beul te redigeren, kon ook geen bewijs voor Kerstens bewering vinden, maar gaf hem wel het voordeel van de twijfel. De enige oud-nazi die Kerstens verhaal over de deportatieplannen zou hebben bevestigd was Himmlers secretaris Brandt, maar die was in 1948 door de geallieerden opgehangen omdat hij gruwelijke medische experimenten op gevangenen had goedgekeurd. Kersten had nog vergeefs bij de Amerikaanse president Truman gelobbyd voor gratie voor Brandt. Ook voor Kerstens bewering dat hij vlak voor de bevrijding Den Haag had behoed voor totale vernietiging met V2-raketten, kon geen enkel bewijs worden gevonden.

In 1942 is Kersten met Himmler op dienstreis in Finland. De Finnen vechten aan de zijde van Nazi-Duitsland tegen de Sovjet-Unie, dat in 1940 had geprobeerd Finland te veroveren. Himmler probeert de Finse president Ryti ervan te overtuigen dat hij de Finse Joden naar het concentratiekamp Majdanek in het bezette Polen moet deporteren, maar Ryti weigert: Finse Joden vechten evengoed mee in het Finse leger en vele artsen die gewonde soldaten verzorgen – ook Duitse – zijn eveneens van Joodse komaf. Het voorstel van Himmler om het neutrale Zweden binnen te vallen en te verdelen tussen Finland en Duitsland valt evenmin goed bij de Finnen. De Finnen zijn niettemin in hun nopjes met een landgenoot die zo dichtbij de machtige Himmler staat en geven hem een officiële rol als adviseur in gezondheidsvraagstukken. Inmiddels is Kersten in dienst van de SS getreden, hoewel hij dat na de oorlog in alle toonaarden zou ontkennen. Maar in de Scandinavische landen geldt hij nu als de man met wie je moet praten om bij Himmler iets gedaan te krijgen.

Graaf Bernadotte
Na Stalingrad wordt het geloof aan een Duitse overwinning allengs minder. De regering van Zweden, dat neutraal is in de oorlog maar wel massaal ijzererts had geleverd aan de Duitse oorlogsindustrie, besluit dat het tijd is een wit voetje te halen bij de geallieerden. Besloten wordt het gehavende imago van het land op te poetsen met humanitaire acties. Ook SS-chef Himmler wil iets aan zijn pr doen. Hij stemt toe dat Kersten een uitnodiging van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Christian Günther aanneemt om de zaak nader te bespreken in Stockholm. Kersten had al een goede roep in Zweden omdat hij twee Zweedse technici die in Warschau wegens spionage waren veroordeeld van de doodstraf had weten te redden. Graaf Folke Bernadotte, neef van de Zweedse koning, is namens het Zweedse Rode Kruis betrokken bij de onderhandelingen.

Rezső Kasztner
Himmler is bereid joodse gevangenen te ruilen voor harde valuta en materieel, en daarnaast hoopt hij met deze acties krediet te kunnen opbouwen bij de Amerikanen en de Engelsen voor een vredesakkoord om dan gezamenlijk op te kunnen stomen tegen de Sovjet-Unie. Kersten bericht later dat het aan zijn massagebehandelingen te danken was dat Himmler instemde met het vrijlaten van 1200 gevangenen uit het kamp Theresienstadt, die in februari 1945 per trein in het Zwitserse St. Gallen arriveren. In december 1944 en januari 1945 volgen twee transporten van in totaal 1700 overwegend Hongaarse gevangenen uit Auschwitz, die via Bergen-Belsen per trein naar Zwitserland worden gebracht. Ze zijn na maandenlange zenuwslopende onderhandelingen vrijgekocht door de Hongaars-Joodse jurist en journalist Rezső Kasztner (ook wel bekend als Rudolf Kastner, die in 1957 in Israël zou worden vermoord nadat hij een proces waarbij hij werd beschuldigd van collaboratie met de nazi’s had gewonnen). In het kamp Ravensbrück worden duizend overwegend Joodse vrouwen vrijgelaten. Himmler is zo beducht voor de toorn van Hitler dat in de media wordt bericht dat het om Poolse vrouwen gaat. Onder deze groep bevinden zich ook enkele Nederlandse vrouwen die vanwege verzetswerk waren gedetineerd, onder wie Agnes de Beaufort, dochter van scheepvaartdirecteur en president-commissaris van Hollandse Banken Unie Marius de Beaufort. Ook richting Zweden gaan diverse transporten vrijgelaten gevangenen.


Geheime onderhandelingen

Op Kerstens landgoed Hartzwalde komt het op het eind van de oorlog tot een ultrageheime ontmoeting tussen Himmler en een vertegenwoordiger van het Joodse wereldcongres, Norbert Masur, waar over het vrijlaten van 500.000 joodse gevangenen wordt gesproken. Himmler had zich eerder bereid verklaard enkele tien­duizen­den, mogelijk een half miljoen joodse gevangenen vrij te laten in ruil voor 10.000 vrachtwa­gens of vijf miljoen Zwitserse franken. Maar ook in het vraagstuk van de ‘Endlösung’ is er binnen het Derde Rijk een strijd tussen rekkelijken en preciezen, en terwijl Himmler zijn toezeggingen doet draait de massamoord in de kampen overuren. De nazi’s zijn druk in de weer de sporen van hun ongekende misdaden uit te wissen. 61 kampen worden met dodenmarsen en executies ontruimd en de kampen die nog in functie blijven, zoals Bergen-Belsen bij Hannover, waar veel Nederlandse Joden (onder wie Anne Frank) zijn beland, raken volstrekt overbevolkt en de gevangenen aldaar bezwijken massaal aan honger, uitputting en ziektes als tyfus.

Rode Kruis
Na de oorlog schrijven graaf Bernadotte en de veroordeelde Duitse spionnenchef Schellenberg (tijdens het Derde Rijk uitbater van het spionagebordeel Salon Kitty) beiden een boek over de geheime onderhandelingen met Himmler. Maar over de rol van Kersten reppen beide auteurs met geen woord. Deze is daar ernstig door gepikeerd en schrijft met royale financiële steun van Hitlers voormalige sponsor Friedrich Flick zijn eigen boek. Zijn campagne krijgt vooral uit Nederland alle support. Marius de Beaufort is Kerstens inspanningen ten behoeve van de vrijlating van zijn dochter uit Ravensbrück niet vergeten. Via Ketterwich Verschoor, directeur-generaal van Nederlandse Rode Kruis, krijgt De Beaufort het voor elkaar dat Kersten wordt ontvangen op het Nederlandse hof. Uit handen van prins Bernhard krijgt Kersten een onderscheiding van het Rode Kruis, waarbij even over het hoofd wordt gezien dat Kersten dezelfde ereplak eerder al uit handen van prins Hendrik had gekregen. De Beaufort benadert ook zijn neef minister van Buitenlandse Zaken Carel van Boetzelaer van Oosterhout, die Kersten het Nederlandse staatsburgerschap verleent. Wilhelmina en Juliana tonen zich vol begrip voor Himmlers gewezen heilsmasseur. ‘Natuurlijk meneer De Beaufort, hij moest om iets te bereiken het vertrouwen van die lieden trachten te winnen’, aldus Juliana tegenover de bankier.

Aan te nemen valt dat de goodwill die Kersten aan het Nederlandse hof geniet ook is ingegeven door zijn inspanningen tijdens de oorlogsjaren ten bate van de moeder en de broer van prins Bernhard, Armgard en Aschwin, die weliswaar overtuigde nazi’s waren, maar vanwege hun familieband met de Oranjes toch ook in een verdachte reuk stonden in het Derde Rijk.

Directeur RIOD gemasseerd
Koningin Wilhelmina geeft het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) opdracht het verhaal van Kersten te onderzoeken. De eerste directeur van het RIOD N.W. Posthumus wordt met dat onderzoek belast. Of hij daar helemaal objectief in staat mag worden betwijfeld, want Posthumus belandt zelf al snel als patiënt op de massagetafel van Felix Kersten, die zich inmiddels aan de Scheveningse Nieuwe Parklaan heeft gevestigd. Zijn opvolger dr. L. De Jong verklaart later tegenover De Groene Amsterdammer dat Posthumus ook financieel in de tang zat bij Kersten, die hem een groot geldbedrag zou hebben geleend. Een commissie met jonkheer Snouck Hurgronke, hoogleraar Recht A.J.C. Rüter en mr. C.J. Van Schelle doet het eigenlijke onderzoek. Dat levert niet altijd de gewenste resultaat. De Nederlandse gezant in Helsinki A.J.Th. Van der Vlugt omschrijft Kersten als ‘een man met zeer bijzondere gaven als masseur, maar verder een fantast en een geldwolf’.

Greet Hofmans
Kersten zit bij het Nederlandse hof niettemin op rozen. Hij krijgt in 1950 een privé-audiëntie bij Greet Hofmans, de spiritueel adviseuse van koningin Juliana, en een jaar later wordt hij op ’t Loo ontvangen door oud-koningin Wilhelmina. Ook Posthumus blijf zich inspannen voor Himmlers heilsmassseur. In 1951 draagt hij Kersten zelfs voor voor de Nobelprijs voor de Vrede.

De pr-campagne die Kersten ten bate van zichzelf had uitgezet kreeg in 1948 de wind mee toen graaf Folke Bernadotte, die inmiddels aan de slag was gegaan als VN-vertegenwoordiger in de net geboren staat Israël, op 17 september 1948 in Jeruzalem werd vermoord. Bernadotte had bij leven meer dan 30.000 uit de kampen geredde Joden op zijn conto bijgeschreven gekregen en was degene met wie Himmler zijn geheime vredesonderhandelingen had gevoerd. Nu Bernadotte er niet meer was, kreeg Kersten alle ruimte om zijn eigen versie van de gebeurtenissen te presenteren.

Compromitterende brief
In 1953 duikt er uit het niets een zeer compromitterende brief op die Bernadotte op 30 januari 1945 aan Himmler zou hebben verzonden. In de brief laat Bernadotte Himmler weten ‘u volkomen te begrijpen in de Joodse kwestie’ en dat hij het aanbod van Himmler dat hem via Kersten had bereikt om 500.000 Joden uit de Duitse kampen een vrije aftocht naar Zweden te geven categorisch van de hand wijst. Als klap op de vuurpijl bood Bernadotte in diezelfde brief Himmler ook strategische informatie aan zodat de Duitsers met hun V1- en V2-raketten beter in staat zouden zijn Londen te beschieten. Als deze brief inderdaad authentiek is, ligt het hele imago van de vermoorde graaf in duigen. Het Zweedse hof laat direct weten dat het om een vervalsing gaat. Maar in Nederland toont voormalig RIOD-directeur zich in de hemel met deze vondst. De brief bewijst immers dat Kersten zich had beijverd om maar liefst een half miljoen mensen te redden. Posthumus benadert ex-SS-generaal Gotlob Berger en deze bevestigt onder ede dat hij de brief van Bernadotte tijdens de oorlog inderdaad met eigen ogen had gezien en dat hij de inhoud ervan had besproken met Hans Kammler, de SS-generaal die met de bouw van Auschwitz, de gaskamers en de V2-productie was gemoeid en naar werd aangenomen in 1945 om het leven was gekomen. Maar Berger zit na de oorlog financieel aan de grond en moet zich verbijten met zijn simpele baantje in een fabriek. Hij hoopt via Kersten’s connecties op betere tijden en hem is er dus veel aan gelegen zijn oude kameraad te gerieven. Posthumus bezorgt ook de Britse historicus Trevor Roper een kopie. Die hecht er weliswaar geen 100 procent geloof aan, maar laat zich wel ten gunste van Kersten uit: ‘Er is geen man, wiens geschiedenis op het eerste gezicht minder geloofwaardig lijkt. Maar daarentegen is er ook geen man van wie de geschiedenis met zoveel nauwkeurigheid is getoetst en geverifieerd door geleerden, juristen en zelfs door politieke tegenstanders’. Jaren later zou Roper hopeloos door het ijs zakken toen hij de vervalste dagboeken van Hitler voor authentiek verklaarde, maar toentertijd woog zijn oordeel nog zwaar.

Vervalsing
Nadat Kersten in 1953 zijn felbegeerde Zweedse paspoort had gekregen begon hijzelf vraagtekens te zetten bij de authenticiteit van Bernadotte’s brief. Tegenover ambtenaren van het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken verklaarde hij dat het niet ging om ‘een echte vervalsing, maar om een halve’. De Britse historicus Gerald Fleming kwam in de jaren ’70 echter met hulp van Scotland Yard tot de slotsom dat Kersten zelf de auteur was van de brief. De gebruikte schrijfmachine kwam overeen met die van Kersten, en het taalgebruik eveneens. Fleming rekende het Kersten niet eens zo erg aan: ‘Met inachtneming van de vele verdiensten van Kersten ten aanzien van Zweden moet men hem deze daad niet te zwaar aanrekenen’.

Minister Donker gechanteerd
In 2006 kwam aan het licht dat Kersten in werkelijkheid ook na de oorlog het gedachtengoed van het Derde Rijk trouw gebleven was. In zijn boek Het Kersten Spiel, het omstreden netwerk van de masseur van Heinrich Himmler, kwam Freek van Rijsinge op grond van een groot aantal brieven die Kersten na de oorlog aan vertrouwelingen had geschreven tot een ontluisterend beeld van Kersten ware politieke sympathieën. Zo schreef Kersten in september 1954 de al genoemde Waffen SS-generaal Gotlob Berger aan met het verzoek om belastende informatie tegen de Nederlandse minister van Justitie Donker, om de laatste onder druk te zetten om Duitse oorlogsmisdadigers niet of niet al te zwaar te bestraffen. In die brief blijkt Kersten vol lof over de ‘erstklassige Truppe der Waffen SS’.

Eveneens correspondeerde Kersten op meer dan amicale toon met Leo Hausleiter in Zuid-Amerika, ook na de oorlog een nazi uit volle overtuiging. In een brief aan Hausleiter heeft Kersten het uitbundig over rassenkenmerken van het Joodse volk.

Kunstschatten van Oranje

Ook doet Kersten na de oorlog enorm veel moeite om nazi’s die in Nederlandse detentie waren geraakt vrij te krijgen. Zo was het mogelijk op zijn voorspraak dat in 1951 generaal Friedrich Christiansen vrijkwam, die verantwoordelijk werd gehouden voor de fatale deportatie van een groot aantal gijzelaars uit Putten. Ook de NSB’er Hamer, oud-commissaris van politie in Den Haag met een groot aandeel in de jacht op Joden aldaar, kwam dankzij Kersten vrij. Ook spande Kersten zich in om de beruchte arts van het kamp Amersfoort dr. Van Nieuwenhuyzen vervroegd vrij te krijgen. Kersten kwam met het verhaal dat Van Nieuwenhuyzen hem tijdens de oorlog had ingelicht over de plannen van de nazi’s om Nederlandse kunstschatten, inclusief die van het koningshuis, over te brengen naar een slot in Polen. Dankzij interventie van Kersten zou dit zijn verhinderd.

Felix Kersten overleed in 1960. ‘Een groot vriend van Nederland is heengegaan’, schreef De Volkskrant bij die gelegenheid. In de Duitse pers was men minder positief. Die Welt herinnerde aan een geval waarbij Kersten met grote tegenzin een oude Joodse vrouw uit een vermogende Duitse familie voor deportatie had behoed, maar wel tegen het vorstelijke honorarium van 50.000 Duitse marken. Der Spiegel kwam met het verhaal van een Duitse fabrieksdirecteur die na arrestatie door de SD na ingrijpen van zijn echtgenote op voorspraak van Kersten weer vrijkwam, maar wel nadat Kersten diens wapenverzameling en diens fokvee had geconfisqueerd en ook diens echtgenote had verleid. Toen de fabrieksdirecteur na terugkomst zijn beklag had gedaan over dit onder duk afgedwongen overspel, verdween hij richting Oostfront om nooit meer terug te keren. ‘Kersten een aartsengel?‘, vroeg het weekblad zich in de kop af. Het antwoord luidde ontkennend. Ook bleek de weldoener van het Nederlandse volk op zijn landgoed Hartzwalde gebruik te hebben gemaakt van dwangarbeiders uit het naburige concentratiekamp Ravensbrück, al waren dat geen Joden maar Jehova’s getuigen. Dr. L. de Jong noemde Kersten ‘een vat vol tegenstrijdigheden’. In die zin kleurt hij uitstekend bij wat ‘de Nederlandse paradox’ is gaan heten, de dubbele positie tegenover het Derde Rijk.

In het in 2016 verschenen stripepos Kersten: de lijfarts van Himmler van scenarioschrijver Patrice Perna en tekenaar Fabien Bedouel, beide uit Frankrijk, dragen de auteurs hun boek respectvol op aan hun hoofdpersoon, Felix Kersten (1898-1960) en promoveren hem tot held van de Holocaust.‘Felix Kersten redde honderden Nederlanders uit de concentratiekampen’, zo vermeldt het omslag van het stripboek, waarop SS-chef Himmler is te zien.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel III: Het koffertje van Van Kleffens en het spel rond Wilhelmina’s vlucht

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 3: de meesterhand van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens in het diplomatieke dubbelspel.

door Ko Smit

‘Het is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voor zover dat op de buitenlandse politiek betrekking had’, verzucht Loe de Jong in zijn tweede deel van ‘Het Koninkrijk’. Direct met het aantreden van het oorlogskabinet De Geer op 10 augustus 1939 wordt besloten om als kabinet onder de radar te gaan door geen kabinetsnotulen bij te houden.

Bovendien wordt er een schaduwkabinet geïntroduceerd, door latere criticasters ook wel aangeduid met ‘inner circle’, waarin als vaste kern, naast de minister-president en de ministers van Oorlog en Buitenlandse Zaken, ook het staatshoofd actief zitting neemt.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal contraproductief om een star en neurotisch karakter als Wilhelmina bij deze gideonsbende te betrekken, maar zoals het zich later ook zal uitwijzen heeft haar persoon, mits onder juiste handen, een belangrijke functie in de strategische plannen. Onder de kwaliteiten die dankbaar vallen uit te nutten is er niet in de laatste plaats de onmiskenbare marketingfactor van het huismerk Oranje.

Wat in het bijzonder de persoon Wilhelmina aangaat zijn paradoxaal genoeg haar zwakheden – zoals voorspelbaarheid in neurotisch gedrag, en een obsessieve fixatie op haar private belangen gecombineerd met een labiele en bekrompen persoonlijkheid – het ideale basismateriaal voor geopolitieke machinaties.

‘Ik heet eigenlijk Willem’
Als hét schoolvoorbeeld van hoezeer de opzet van het Nederlandse propagandaoffensief (met hierin een dankbare rol voor Wilhelmina) heeft kunnen slagen, moet worden genoemd dat men voor zowel binnenlands als buitenlands gebruik de labiele, neurotische, van drugs afhankelijke vrouw in de beeldvorming naar het publiek heeft weten te transformeren tot het weliswaar minder charmante, maar tot de verbeelding sprekende beeld van ‘eenige man onder de vorsten van Europa’. In latere varianten ook wel als ‘enige man in Londen’, ‘enige man in het kabinet’, ‘enige kerel tussen veel oude wijven’.

De eerste bron voor deze mythe was naar verluidt een niet met name genoemde afgevaardigde van de Duitse Rijksdag, die in het jaar 1900 in deze bewoordingen de loftrompet over Wilhelmina steekt. Aanleiding was dat Wilhelmina de blokkade van koningin Victoria wist te trotseren door de oude president Kruger met haar pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland uit de Zuid-Afrikaanse Republiek op te halen. In werkelijkheid was die actie door het kabinet-Pierson keurig achter diplomatieke schermen met de Britten afgestemd en bovendien zeer tégen de zin van het toen 20-jarige koninginnetje, zoals zij later aan Jan Donner zou toevertrouwen.

Maar vanaf dat moment is haar mythische reputatie gevestigd. Later zal deze naar de behoefte van het moment opgewarmd en opnieuw worden uitgeserveerd. Door gebrek aan enige werkelijke substantie, voedt het hongerige publiek zich met deze gebakken lucht.

Gedurende de neutraliteitsjaren van de Eerste Wereldoorlog bloeit de ‘enige kerel’-mythe weer op. In 1939 krijgt die opnieuw een impuls door een lezing in Den Haag van de Zuid-Afrikaanse apartheidspredikant Van Broekhuizen. In en rond de jaren van de Londense ballingschap wordt de frase behendig door de propagandamachine van Van Kleffens en Adriaan Pelt opgewreven en beurtelings toegedicht aan generaal Smuts en Sir Winston Churchill. Tot zij nog één keer, in 1948 rond de abdicatie, in alle hevigheid opvlamt. Zelfs de hoofdpersoon in kwestie gaat er – tegen beter weten in – in geloven. Op het einde van haar levensavond zal Wilhelmina tegenover haar secretaris-predikant-biograaf Thijs Booy laten ontvallen: ‘Ik heet eigenlijk Willem’.

Van de beraadslaging en besluitvorming binnen het heilige der heiligen van de inner circle blijven de overige leden van het kabinet buitengesloten. Later zal blijken dat dit petit comité, nadat zij zich eerst van de overige leden van het kabinet heeft losgemaakt, zich stapsgewijs zal ontdoen van een belangrijk aantal deelnemers van het eerste uur. Achtereenvolgens zijn dit generaal Reynders, de minister van Oorlog Dijxhoorn en minister-president De Geer. Wilhelmina vervult in deze zuivering een belangrijk functie als aanjager.

Dagboek
Ogenschijnlijk op gespannen voet met het kabinetsbeleid van verduisteringszucht besluit de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, tevens vice-premier en de facto aanvoerder van de ‘inner circle’, om met behulp van zijn vrouw-secretaresse vanaf dag één van het kabinet een ‘uitvoerig dagboek’ bij te houden. We zullen op meerdere momenten zien dat Van Kleffens ten opzichte van het kabinet een geheel eigenzinnige koers vaart.

Het dagboek moet over de periode van 10 augustus 1939 tot 27 april 1940 uiterst gevoelige informatie bevatten, onder meer ‘bezwarend materiaal voor enige Duitsers wat hun trouw aan Hitler betrof met name ten aanzien van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker’, aldus Van Kleffens in 1966. Ook zal Van Kleffens op een later moment verklaren dat het een dagboek was ‘zonder verzwijgingen’, daar het strikt zou zijn bedoeld voor eigen gebruik. Dit dagboek belooft hiermee explosief materiaal te bevatten waarvan diverse partijen maar al te graag kennis van zouden hebben genomen. In welke handen een dergelijk openhartig dagboek het meest explosief zou zijn – in die van de Duitsers, de geallieerden of die van het Nederlandse publiek – laten we even in het midden.

Zo zijn er de directe Duitse contacten met de ‘inner circle’ via een anonieme vriend van Van Kleffens, die als Gewährsmann voor de SS-Obergruppenführer Heydrich optreedt. In de neutraliteitsperiode kreeg Van Kleffens op gezette tijden van Duitse militaire zijde sturing – overwegend complimenteus en constructief van aard – omtrent de Nederlandse militaire reactie op de talrijke loze alarmen van een ophanden zijnde Duitse inval. Door de Nederlandse militaire respons te analyseren kreeg de Duitse Abwehr een perfect beeld van de Nederlandse posities en de militaire krachtsverhoudingen.

En vergeten we ook niet de warme banden die Buitenlandse Zaken onderhoudt met het Auswärtige Amt, onder wie met de later voor oorlogsmisdaden veroordeelde minister Ernst von Weizsäcker. Het diplomatieke personeelsbestand van Buitenlandse Zaken werd door de Führer dan ook rijkelijk bedeeld met Deutsche Adlerorden, zoals we in het eerste deel van dit feuilleton al hebben gezien. Tot dit illustere gezelschap van 66 Nederlandse vrienden van het Derde Rijk mocht ook Van Kleffens zich rekenen.

Afgezien van alle speculatie over de mogelijke inhoud van het dagboek – behalve een Duitse verklaring waarop hier later wordt ingegaan is er geen andere getuigenis voorhanden van een derde die het ooit heeft ingezien – moeten we ons ook niet laten meeslepen door al te hoge verwachtingen. Zou de vice-minister-president middels het dagboek werkelijk verantwoording en transparantie hebben willen verschaffen over het in die kritieke periode gevoerde regeringsbeleid, al was het maar alleen voor zichzelf?


Propagandistisch oogmerk

Verantwoording afleggen was vermoedelijk niet de belangrijkste bestemming die Van Kleffens met dit dagboek voor ogen heeft gehad. Zijn latere oorlogsdagboeken, die wel zijn gepubliceerd, kennen slechts een propagandistisch oogmerk. Daarin valt alleen te lezen wat Van Kleffens de lezer strategisch wil toevertrouwen. Gevoelig en onthullend materiaal hoort daar beslist niet toe.

Een eerste functie moet zijn geweest om naar derden een consequent gevoerde neutraliteitspolitiek te bewijzen. In dit verband verklaart Van Kleffens in 1948 tegenover de Parlementaire enquêtecommissie dat het geen kwaad had gekund wanneer het dagboek in Duitse handen was komen te vallen: ‘Uit die aantekeningen kon men maar één conclusie trekken: een stipte en eerlijke neutraliteitspolitiek onzerzijds naar alle kanten.’ In het verhoor tegenover de Parlementaire enquêtecommissie van 19 mei 1948 waarin de neutraliteitsperiode wordt behandeld, stelt Van Kleffens: ‘Ik kan hierover tot mijn spijt niets zeggen. Ik moet afgaan op mijn geheugen en dat laat mij op dit punt helaas in de steek. Ik heb vanaf de eerste dag, dat ik optrad als Minister van Buitenlandse Zaken, 10 Augustus, een soort dagboek bijgehouden. Had ik het hier, dan zou ik u ook een antwoord kunnen geven, maar nu kan ik u onmogelijk iets er over zeggen.’

De commissie slikt dit gedwee. Van zijn maar liefst negen verhoren zal dit het eerste en laatste verhoor blijken te zijn waarin Van Kleffens over de kritieke neutraliteitsperiode – overigens geheel kansloos – wordt bevraagd.

In het verlengde hiervan zal de Minister van Staat Van Kleffens zich eind jaren zestig behendig achter het werk van dr. L. De Jong verschuilen:

‘Mijn eigen belevenissen zouden, na een zo lang tijdsverloop vol gebeurtenissen en veranderingen, voor die periode immers goeddeels uitgeschakeld blijven; ik zou moeten afgaan op beschrijvingen van derden. […] Door het verlies van mijn dagboek betreffende die kritieke periode van acht maanden, kan ik op het gebied der feitelijkheden hier slechts weinig vermelden dat in De Jongs tweede deel niet zou zijn te vinden.’

Daarbij is het nota bene Van Kleffens zelf die met betrekking tot deze periode voor het werk van De Jong als souffleur optreedt. Van Kleffens figureert niet alleen als meelezer, maar zoals we later zullen zien ook als aangever in onderzoeken naar zijn eigen beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reputatie van Van Kleffens in het werk van De Jong ongeschonden door de molen komt, anders dan die van zoveel andere prominenten.

Informatieoorlog
Terug naar de lotgevallen van het dagboek, tenminste naar wat ons daarvan is overgeleverd. We zijn nieuwsgierig geraakt hoe dit in vele opzichten belangrijke document verloren is gegaan. Noodgedwongen volgen we de verklaring van Van Kleffens zelf.

Twee weken voor de inval van 10 mei staakt Van Kleffens naar eigen zeggen het schrijven aan zijn dagboek. Nu verdwijnt als laatste ook de minister van Buitenlandse Zaken onder de radar. Of Van Kleffens wordt te zeer door de hectiek van deze weken in beslag genomen of hij ziet zijn activiteiten als al te gevoelig om aan het papier toe te vertrouwen. Wanneer we de gangen van Van Kleffens in de laatste weken voor de Duitse inval proberen na te gaan, zien we een toenemend patroon van betrokkenheid in een informatieoorlog. Deze betrokkenheid richt zich niet alleen in het verlengde van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken op het buitenland, maar is opmerkelijk genoeg ook op het binnenlandse speelveld gericht.

Van Kleffens speelt namelijk in zijn rol als minister van Buitenlandse Zaken een sleutelrol in de vluchtplannen voor het koningshuis. Nadat begin mei geruchten ontstaan over een vlucht van Wilhelmina komt hij voor de uitdaging te staan om deze geruchten in te dammen. Een voortijdig uitlekken van de geheime operatie vormt een acute bedreiging voor het slagen ervan.

Op 6 mei heeft Van Kleffens contact met de Nederlands-Amerikaanse propagandist Hendrik van Loon, waarbij hij deze tegen de achtergrond van vele signalen over een spoedige invasie bericht dat alle gevaar van een Duitse invasie is geweken en zelfs dat het oorlogsgebied zich naar de Balkan zal verplaatsen. Zo op het eerste gezicht neemt Van Kleffens hier een absurde positie in, die al spoedig door de loop der dingen achterhaald zal worden. Maar onnozelheid is de wel de eigenschap die Van Kleffens als laatste kan worden toegeschreven.

Kort tevoren had Van Kleffens nog ernstig te nemen berichten ontvangen, uit zeer betrouwbare bronnen als het Vaticaan en de Nederlandse gezant in Berlijn, dat de invasie met zekerheid de volgende week zou plaatsvinden. Meer voor de hand ligt het dan ook dat het Van Kleffens er om te doen is om de geruchtenmachine, in eerste instantie die in het buitenland en mede aangestuurd via Van Loon, van het nodige tegengas te voorzien.

Rookgordijn
Van belang is om de ongewenste aandacht in een tegenovergestelde richting af te leiden, onder een tijdelijk rookgordijn de geheime vluchtoperatie ongestoord doorgang te laten vinden en zo voor de kroon een veilige aftocht te verzekeren. Een tweede actie onderneemt Van Kleffens, ditmaal gericht op de binnenlandse pers. Op een vergelijkbare manier als met Van Loon wordt het publiek op het verkeerde been gezet met een geframede publicatie op 9 mei.

In een artikel dat zowel in De Telegraaf als de Britse Daily Telegraph verschijnt, wordt een brief geciteerd van kroonprinses Juliana aan Van Loon, nadat deze haar zijn villa in Long Island zou hebben aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars wordt gelopen. ‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen’, zo wordt Juliana’s antwoord aan Van Loon geciteerd. ‘Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Deze ‘hoffelijke maar besliste’ verklaring van vaandeltrouw sluit in dat ook de ministers, omwille van de eenheid van de kroon, hun post niet zullen verlaten. Immers had Van Kleffens op 12 april 1940 tegenover de Britse gezant in Nederland Neville Bland verklaard dat de ministers vastbesloten waren zich niet van Wilhelmina te laten scheiden.

Een fraai stukje propaganda. Het beloop van de geschiedenis zal niet treffender het adagium onderstrepen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. De bewering dat de Oranjes in het verleden altijd op hun post waren gebleven berust uiteindelijk op een valse historische aanname: stadhouder Willem V sprong zoals bekend direct in de boot naar Engeland toen de troepen van de Franse revolutie de Nederlandse grens overstaken.

Er zijn verschillende aanwijzingen dat Van Kleffens, mogelijk in afstemming met Wilhelmina, de hand in deze publicatie heeft gehad. Van Kleffens staat in regelmatig contact met Van Loon. De van oorsprong Nederlandse Van Loon was al decennia een belangrijke propagandist voor Nederland in de Verenigde Staten en is daarom voor Buitenlandse Zaken niet zonder betekenis. Van Loon onderhoudt in Amerika een belangrijk netwerk, van het Nederlandse gezantschap, de Nederlandse Kamer van Koophandel tot het Witte Huis. Juli 1937 ontving Van Loon voor bewezen diensten niets voor niets een koninklijke onderscheiding.

Rijkschroniqueur De Jong zal na de oorlog een van zijn pseudo-onderzoekjes opzetten naar het gewraakte artikel. Niet geheel onverwacht zal hij in dit onderzoek de mogelijkheid van bewuste misleiding door Buitenlandse Zaken negeren.

Uit de research van De Jong in 1969 voor zijn derde deel over mei ’40 blijkt dat noch in de koninklijke archieven noch in het archief van Van Loon, enig bewijs te vinden is voor de correspondentie zoals deze zou hebben plaatsgevonden tussen Juliana en Van Loon. Een doodlopend spoor en daar zal het bij blijven. Kenmerkend voor het Nederlandse journalistieke en wetenschappelijke klimaat wordt om de hete brei heen gerechercheerd.

De directe bronnen van het bericht – Wilhelmina, Bernhard en Juliana, Van Loon is al in 1944 overleden – worden hierover niet door De Jong bevraagd. De Oranjes hebben op hun beurt tot op heden iedere uitspraak over de brief gemeden. Ook krijgen we van De Jong niets gewaar over de auteur van het bewuste Daily Telegraph-artikel. Was het toeval dat Sefton Delmer, een boezemvriend van Bernhard in zijn Berlijnse jaren en tijdens de oorlogsjaren speciaal gemoeid met black propaganda in naam van de Britse strijdkrachten, op dat moment aan die krant verbonden is? Hiermee blijft dit kritieke historische moment een groot mysterie. ‘Geschiedschrijver van het Rijk’ De Jong draagt er functioneel toe bij dat de kwestie in duisternis blijft gehuld.

Misplaatst grapje
Een derde actie is dat het duo Van Kleffens – Dijxhoorn de dag voor de inval op 9 mei, tegen eerdere instructies in, een telegram doet uitgaan met ‘de op het laatst verleende toestemming om weer enigszins verloven toe te staan’.
De enquêtecommissie stelt later hierover vast: ‘Dat moet bij de ontvangers van het telegram een — onjuiste — schijn van ontspanning hebben gewekt’.

Dijxhoorn’s volledig ongefundeerde repliek is: ‘Dat moet een telegram van een of andere vijfde colonne of N.S.B.’er of zo zijn geweest […] een volkomen misplaatst grapje van de vijfde colonne’.

De strekking van het telegram van een valse schijn van ontspanning komt volledig overeen met het eerdere bericht van 6 mei van Van Kleffens aan Van Loon. Nu kan vanuit de archieven van de Militaire Inlichtingendienst eenvoudig volledige opheldering over de herkomst van het telegram worden gegeven, want GSIII luisterde zoals eerder opgemerkt al het berichtenverkeer af, zowel het Duitse als het binnenlandse. Ware het niet dat GSIII, in plaats van haar archieven naar het buitenland over te brengen, besloot om alle archieven te vernietigen. Zo begon het hoofd buitenland GSIIIA Van der Plassche (onderscheiden met de Duitse Adelaarsorde DAO) vanaf de eerste oorlogsdag, de dag waarop ook Van Kleffens (ook DAO) de wijk zal nemen, met het vernietigen van zijn dossiers. In de wetenschap dat alle GSIII-archieven vernietigd waren kon oud-minister Dijxhoorn er voor de enquêtecommissie gratuite op los fantaseren.

In opdracht van mijn collega’s
In de meest recente versie van het evacuatieplan, zoals dat onder het oorlogskabinet van De Geer tot stand was gekomen, was voorzien dat de Minister van Buitenlandse Zaken als laatste in Den Haag zou achterblijven om van daaruit de contacten met buitenlandse vertegenwoordigers te onderhouden. Het zou er echter op uitdraaien dat Van Kleffens de situatie zo naar zijn hand wist te zetten dat hij reeds op de ochtend van de eerste oorlogsdag, juist als eerste, met medeneming van zijn vrouw – wat ook al tegen de kabinetsafspraken indruiste – de wijk zou nemen. Van Kleffens zal het later tegenover de enquêtecommissie zo weten te brengen dat hij ‘het land moest verlaten in opdracht van mijn collega’s’.

Het initiatief kwam echter geheel van Van Kleffens, die voordat hij dit met het kabinet besprak al de details van zijn vlucht, inclusief een verkenning van de meteorologische omstandigheden, had voorbereid. Het voorstel van Van Kleffens aan het kabinet is die ochtend van de inval dat hij als enige minister op missie naar Londen zal gaan voor ‘nader overleg met de geallieerden’. Noch is er op dat moment sprake van een vertrek voor onbepaalde tijd, noch is er sprake van medeneming van zijn vrouw. Van Kleffens geeft daarbij aan dat hij de voorkeur aan Londen boven Parijs geeft ‘waar rotte plekken in de regering zaten.’

Nu wil het feit dat het juist die ‘rotte’ Fransen zijn die in de meidagen praktische militaire bijstand bieden en als puntje bij paaltje komt de Britten daadwerkelijke militaire steun blijven weigeren. Het was geen Engelse generaal, zelfs geen Nederlandse generaal, maar de Franse generaal Deslaurens die op Nederlands grondgebied zou sneuvelen.

Toen Van Kleffens die eerste dag in Londen arriveerde had hij niet zijn dagboek bij zich, maar naast zijn vrouw met ‘hat-box’ wel de volledig uitgewerkte plannen voor het in time charter ter beschikking stellen van de Nederlandse koopvaardij aan de Britten.

Zag het kabinet op de eerste dag van de inval het vertrek van de beide ministers als van langere duur? Bronnen geven geen direct uitsluitsel. Gerbrandy schrijft 1946 in terugblik op het vertrek: ‘De Heer van Kleffens was vice-President van den Ministerraad, zoodat het geven van leiding in deze moeilijke dagen op den Heer De Geer alleen rustte’. Van Kleffens zal zijn vrouw als secretaresse meenemen. Dit doet men niet voor een korte trip onder hachelijke omstandigheden. Aan minister van Koloniën Charles Welter was de opdracht gegeven om het contact met de koloniën te onderhouden.

Hieruit blijkt dat de hachelijke reis en het verblijf in Londen niet voor een paar dagen bedoeld kon zijn, maar voor de duur van de bezetting. Vanuit de later zo benadrukte leerstelling van de eenheid van de kroon moeten we dwingend concluderen dat reeds op de ochtend van de eerste dag van de inval, zo niet eerder, was besloten tot ballingschap van de regering. De landsverdediging werd hiermee vanaf het eerste uur symbolisch.

Dit alles oogstte niettemin de volle instemming van de nauw met Van Kleffens bevriende Haagse gezant Nevile Bland: ‘The Netherlands fought and died stolidly.’

Samen hadden Bland en Van Kleffens een actieve rol in de voorbereiding van de vlucht gehad, met Britse diplomatieke rugdekking. Achter de schermen werd tussen Nederland en Engeland een diplomatieke deal tot stand gebracht waarin onder meer een ‘eervolle’ aftocht werd gekocht.

Het belang van deze deal mag niet worden onderschat, want zonder een dergelijke deal ontvingen de Belgen een geheel andere behandeling van de Britten. Koning Leopold III, die met zijn troepen twee weken langer tegen de Duitsers standhield, zelfs Nederlands grondgebied verdedigde en die uit principe zijn manschappen niet in de steek wilde laten, oogstte van de Britse media de volle hoon als ‘King Rat’ en ‘King traitor’.

In dit opzicht had Van Kleffens uiterst strategisch gemanoeuvreerd en kon de Belgische propaganda niet in de schaduw staan van de uiterst effectief door Van Kleffens vanuit Londen georganiseerde Nederlandse propagandamachine. Maar zoals alles een prijs kent heeft Nederland dit als war zone moeten bekopen met een extreem hoog aantal burgerslachtoffers en als Koninkrijk der Nederlanden met het voortijdig verlies van haar ‘gordel van smaragd’, met medeneming van 85 procent van haar onderdanen.

Het moet voor Van Kleffens een lichte teleurstelling zijn geweest dat het kabinet slechts dan met zijn voorstel akkoord ging indien collega Welter hem op zijn missie zou vergezellen. Was er op dit moment behoefte aan een pottenkijker en kon het lichte watervliegtuigje dat Van Kleffens in gedachten had drie passagiers met hun bagage aan?

Inmiddels naderen we de acte waarin het dagboek in fysieke gedaante het podium gaat nemen. Van Kleffens heeft besloten om op zijn in principe kortstondige missie van ‘overleg met de geallieerden’, naast enkele gevoelige documenten, ook het dagboek mee te nemen. Hoewel hij en zijn vrouw-secretaresse sinds enige weken niet meer tot schrijven waren gekomen, moet het in de bagage mee.

Op het strand van Scheveningen bij het watervliegtuigje aangekomen ontstaat meteen een dramatisch moment. Aan de marinemannen wordt de vraag voorgelegd of het vliegtuigje berekend is op een derde vrouwelijke passagier. Kennelijk tot grote opluchting van Van Kleffens en partner stemt de piloot er mee in, mits dan wel de helft van de bagage op het strand wordt achtergelaten. Collega Welter is galant genoeg om zich niet tegen dit belangrijke staatsrechtelijke besluit te verzetten.

Zodoende zullen twee koffertjes achterblijven, één van Welter en het andere toebehorend aan Van Kleffens met hierin het fameuze dagboek en een kledingstuk met daarin een uiterst gevoelig ‘papiertje’. Een hoedendoos met vijf hoeden doorstaat de selectie en gaat wel mee. Van Kleffens komt in de hectiek van het moment blijkbaar niet op de gedachte om de gevoelige zaken uit de koffer in zijn handbagage mee te nemen.

De chauffeur van Van Kleffens neemt vervolgens beide koffers mee terug naar het departement van Buitenlandse Zaken en in plaats van ze in veilige handen af te geven – kennelijk hebben Van Kleffens en Welter hiertoe geen instructie gegeven – belanden ze ergens op een gang in het departement. Bovengenoemd relaas volgt de versie zoals Van Kleffens deze heeft opgetekend in het eerste deel van zijn autobiografie in 1980.

Voor de goede orde: afgezien van de verklaring van Van Kleffens, zijn er geen getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat het koffertje dat het strand van Scheveningen wist te bereiken ook daadwerkelijk het dagboek heeft bevat. Van Kleffens geeft enige jaren na de bevrijding ten overstaan van de Parlementaire enquêtecommissie een enigszins andere versie van het dagboekverhaal: ‘[…] door enige misverstanden is dat tasje met dat dagboek niet meer aan mij bezorgd. Het is teruggezonden aan het Departement van Buitenlandse Zaken door een secretaris, die het bij zich had’.

Mystificatie
Van Kleffens wil er blijkbaar voor de commissie niet rond voor uitkomen dat de keuze om zijn vrouw mee te nemen er de oorzaak van is geweest dat het dagboek is achtergebleven. In plaats van deze eenduidige verklaring te geven kiest hij voor een mystificatie met het ‘door enige misverstanden’. Daarmee komt de verantwoordelijkheid voor dit achterblijven buiten zichzelf te vallen. Een tasje neemt in deze versie de plaats in van een koffertje en een secretaris de plaats van de chauffeur. Van Kleffens zwijgt tegenover de commissie over het ‘papiertje‘ dat aangetroffen is in een kledingstuk.

Nadat Van Kleffens en Welter als kwartiermakers in Londen zijn aangekomen volgt er tot de capitulatie intensief contact met het ministerie in Den Haag. Van Kleffens: ‘Levendig herinner ik mij dan ook, hoe ik voortdurend met Den Haag in telefonische verbinding stond, vrijwel tot het eind van bovengenoemde periode’.

Nergens is echter uit latere verklaringen gebleken dat er van uit Londen enige aandacht van Van Kleffens is geweest voor de achtergelaten koffers met gevoelige documenten.

Direct na de capitulatie, op 15 mei, legt het Sonderkommando Künsberg op last van minister Von Ribbentrop (Auswärtige Amt) beslag op de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en treft daar ook de koffers aan. Van Kleffens vervolgt in zijn autobiografie: ‘Zij zijn, bij wijze van uitzondering, door een speciale koerier op 18 mei afzonderlijk naar Berlijn gebracht, omdat in het mijne door die Duitsers een papiertje was ontdekt waarop stond dat de Duitse aanval ‘s morgens vroeg op 10 mei zou losbarsten – men hoopte, door zeer snel daarmee te handelen, misschien nog Duitse verraders op het spoor te kunnen komen. “Wenn man schnell ist, kann man vielleicht noch den Militärattaché oder seine Vertrauensleute in Deutschland fassen”, stond letterlijk in het rapport van de colonne.’

Opmerkelijk is dat Van Kleffens in zijn verklaringen verzwijgt, zowel voor de commissie als in zijn autobiografie, dat hij juist twee dagen daarvoor vanuit Londen zijn in Den Haag achtergebleven waarnemer Van Royen de telefonische opdracht had gegeven om alle gevoelige dossiers op het departement te vernietigen. Buitenlandse Zaken is het enige ministerie dat tot deze drastische ingreep overgaat. Tot de lijst van te vernietigen dossiers behoort ook de volledige correspondentie van Van Kleffens.

Het is dan ook vanwege deze opdracht dat de leden van het Sonderkommando op het ministerie een doordringende brandlucht aantreffen en tot hun spijt moeten constateren dat een aanzienlijk deel van de archieven reeds voor hun neus vernietigd is. Kennelijk is er vanuit het Auswärtige Amt een tipgever geweest (Von Weizsäcker?) die Van Kleffens tijdig op 13 mei wist te waarschuwen.

In de kelder treft men naast de op kolengestookte ketel van de centrale verwarming stapels met lege omslagen aan en sommige van de stukken daarvan weet men nog uit de verwarmingsketel te redden. De omvang van de te vernietigen dossiers is zo groot geweest dat de papierversnipperaar al spoedig overbelast raakte, zodat men tevens besloot tot verbranding in de verwarmingsketel.

Het verzwijgen van dit enorme feit maakt overduidelijk dat Van Kleffens een bewuste keuze maakt om de toedracht rond de koffer met het dagboek en het ‘papiertje’ te mystificeren. Het in dezelfde context eerder door hem aan Duits adres gerichte verwijt van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ – hiermee doelend op de Duitse propaganda – komt als een boemerang op de persoon Van Kleffens terug.

We blijven nog even het Nederlandse postulaat ‘een minister liegt niet’ negeren, wat overigens zeker voor een Minister van Staat van toepassing zou behoren te zijn, en vervolgen onze analyse.

Al eerder constateerden we dat Van Kleffens zich eenmaal in Londen geen enkele moeite geeft om de koffers met inhoud zeker te stellen. Met als gevolg dat deze koffers gemoedelijk in de gangen van het departement blijven rondslingeren. Ook mogen we veronderstellen dat de koffer van Van Kleffens zeer gevoelig materiaal bevat. Zoals Van Kleffens beweert bevat het dagboek compromitterend materiaal over bevriende contacten, zoals onder meer de Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Ernst von Weizsäcker. In het rapport van het Sonderkommando valt ook de naam van de gezant Von Zech. Opmerkelijk genoeg vermeldt Van Kleffens deze veel meer voor de hand liggende naam niet. In zijn autobiografie zal Van Kleffens moeite doen om het zo voor te stellen dat hij gedurende zijn loopbaan niet of nauwelijks contact met de Duitse gezant had onderhouden.

Majoor Sas in het nauw
Ook valt uit het Duitse rapport op te maken dat in een kledingstuk van Van Kleffens dat zich ook in zijn koffer bevindt, de tekst is aangetroffen van het aan hem gerichte telegram van 9 mei 1940, afkomstig van de Berlijnse gezant Haersma de With, met daarin de aankondiging van het Duitse offensief in de volgende morgen van 10 mei. Als bron voor deze geheime informatie wordt in het telegram de Militärattaché in Berlijn genoemd.

Zou deze uiterst kritieke informatie in Duitse handen vallen dan riskeert de man waar het om gaat, majoor Bert Sas, direct in levensgevaar. Het is door toedoen van Van Kleffens dat Sas over de periode van 15 tot 20 mei, de dag van zijn uitwijk van Berlijn naar het neutrale Bern, aan een dergelijk gevaar wordt blootgesteld.

Door onbekende gelukkige omstandigheden heeft Sas echter aan arrestatie mogen ontsnappen. Een mogelijke verklaring kan daarvoor zijn dat Sas, in exclusieve uitzondering tot tweemaal toe door Hitler met de Adlersorde geridderd, onder de bescherming van de Abwehr-groep van Canaris en Oster kwam te vallen, omdat hij handig was ingezet om met Nederland een ‘Nervenkrieg’ op te voeren.

Van Kleffens mystificeert opnieuw het explosieve telegram dat aan hem is gericht en doet dit af als ‘een papiertje’. Voeg bij dit alles het gegeven dat Van Kleffens en zijn vrouw direct persoonlijk belang zouden moeten hebben bij het bewaren van het dagboek, dan is de nalatige houding van Van Kleffens volstrekt niet te plaatsen. Zeker omdat een dergelijke nonchalance volstrekt vreemd is aan zijn karakter. Het feit dat Van Kleffens opdracht heeft gegeven om gevoelige dossiers te vernietigen zonder in deze afwegingen de bestemming van de koffers te betrekken, maakt deze vraag alleen nog maar meer indringender.

De bovengenoemde omstandigheden wijzen dwingend in een richting waarbij we moeten veronderstellen dat Van Kleffens zijn dagboek samen met andere compromitterende informatie in Duitse handen heeft willen spelen.

Noemden wij eerder als motief het aantonen van een strikte neutraliteitspolitiek, een tweede motief kan zijn om belastende informatie te planten teneinde daarmee tegenstanders uit te schakelen. Tegenstanders die wellicht te veel weten. Van Kleffens heeft van vele zijden van personen te vrezen die vroeg of laat uit de school kunnen klappen over zijn diplomatieke dubbelleven. Personen als Von Zech en zeker de militaire gezant Sas behoren daartoe.
Als oud-insider beschikt de licht eigenzinnige majoor Sas op meerdere punten over wetenschap die, mocht deze naar buiten komen, voor de ‘inner circle’ zeer ongewenste gevolgen kan hebben. De persoon van Sas zal zodoende in termen van staatsveiligheid zijn geclassificeerd als staatsgevaarlijk.

Zo heeft majoor Sas al in januari 1940 doorgegeven dat een speciale Duitse commando-eenheid zal worden ingezet om de koninklijke familie gevangen te nemen. Van Kleffens heeft er echter voor gekozen om in tussentijd de vlucht in stille diplomatie met de Britten af te stemmen en de vluchtplannen in het diepste geheim uit te werken. Om vervolgens achteraf naar het publiek voor te wenden dat de Duitse kidnapplannen pas met de vondst van de zogenaamde Sponeck-papieren op 10 mei aan de regering bekend zijn geworden. In de officiële lezing volgens de zogenaamde Sponeck-mythe zou pas vanaf dit late moment door de regering een vlucht zijn overwogen.

Wanneer majoor Sas juni 1940 in Londen aankomt zal hij tevens een bedreiging voor de regering vormen, omdat hij in 1937 betrokken was bij het opstellen van de instructies aan ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Aanwijzingen. De aanwezigheid van Majoor Sas doet de regering in Londen aan het bestaan van de Aanwijzingen, en hun dubbele agenda, herinneren. De officiële lezing ten overstaande van de enquêtecommissie zal zijn dat de regering niet van het bestaan van de Aanwijzingen zou hebben afgeweten. Majoor Sas beschikt echter over de wetenschap dat er in en rond de kring van de ballingenregering diverse personen zijn die wel degelijk van het bestaan van de Aanwijzingen afweten.

In zijn rol als militair attaché in Berlijn heeft Sas tijdige instructies doorgegeven om noodzakelijke voorbereidingen te treffen teneinde strategische objecten bij een inval onklaar te maken. Naar later zal blijken is slechts een fractie van deze maatregelen voorbereid en doorgevoerd. Ook hield Van Kleffens de waarschuwingen van Sas voor een ophanden zijnde Duitse aanval in Scandinavië voor doorgeleiding aan de Engelse en Noorse regering tegen. Mogelijk was er meer en heeft Sas als oud-Philipsadviseur ook van de geheime contacten van de Philips-top met de SS afgeweten.

Potentieel risico

Sas betekent dus voor de ‘inner circle’ een potentieel risico. Dat men dit risico ook daadwerkelijk wenst te ‘neutraliseren’ blijkt wanneer Van de Plassche majoor Sas op de avond van 9 mei aan ontmaskering en arrestatie blootstelt door hem tegen alle security-regels in op een open telefoonlijn naar Berlijn terug te bellen. Sas ontsteekt hierover in grote woede tegenover zijn chef. Een tweede poging om Sas kalt te stellen is het ‘papiertje’ dat Van Kleffens listig in Duitse handen weet te spelen.

Nu Van de Plassche en Van Kleffens er in hun opzet niet in zijn geslaagd om Sas door vijandelijke hand kalt te stellen laat Van Kleffens majoor Sas via de bemiddeling van diplomaat Joseph Luns van Bern naar Londen halen. In Londen behoudt men het zicht op Sas en kan men hem waar nodig op een zijspoor dirigeren.

Ondanks de uitnodiging merkt Bert Sas na zijn aankomst in Londen dat hij daar verre van welkom is. Om verhaal te halen gaat Sas op zoek naar Van Kleffens maar deze weet hem blijkbaar wekenlang schichtig te ontwijken. Hij zal Sas voor een fantoom hebben gehouden nu hij op miraculeuze wijze in Berlijn aan arrestatie heeft weten te ontsnappen. Na vervolgens veel getraineer lukt het Sas toch om een officiële afspraak te maken, maar hij krijgt een uiterst koele ontvangst.

Van het gesprek met Van Kleffens wordt Sas niet veel wijzer dan dat hij verder in zijn vermoeden wordt gesterkt dat de regering willens en wetens geen leiding heeft gegeven om Nederland voor een catastrofe te behoeden. Met name Van Kleffens zal er in Londen alles aan doen om Sas te dwarsbomen. Typisch voor Van Kleffens is dat afgezien van een verwijzing naar ‘den Militärattaché’, en een terloopse vermelding als vriend van de zeer gerespecteerde Hans Oster, in zijn dagboeken en memoires nergens de persoon Sas genoemd wordt.

In Londen krijgt Sas van de Secret Service te horen dat Van de Plassche tegen hem een incriminerend document heeft vervalst als zou Sas NSB-lid zijn. Het is dezelfde Van de Plassche die hem eerder in gevaar bracht door over een open lijn naar Berlijn te bellen en die de volgende dag als eerste zijn archieven aan het verbranden was.

Gerbrandy geeft majoor Sas een gelijkluidend advies als later ook generaal Reynders van minister Meynen zal ontvangen. Beter is het om zijn memoires niet aan het papier toe te vertrouwen. Kennelijk tot opluchting van velen verongelukt Sas in 1948 met een vlucht van de KLM. Dit is ruim een half jaar nadat hij voor de eerste en laatste maal door de enquêtecommissie is verhoord.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Lees hier deel II, Bevolking betaalde hoge prijs voor de eer van Wilhelmina.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

‘Wilhelmina gaf order voor Horst Wessellied’

Als een detective ontrafelt Albert van der Schoot in zijn boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert hoe het kon gebeuren dat op het huwelijksfeest van Juliana en Bernhard in 1937 in Den Haag plotseling het Horst Wessellied klonk.

Tekst:René Zwaap

De verwevenheid van de Duitse royalty met het Derde Rijk kwam in Nederland schril aan het licht op 5 januari 1937, toen tijdens ‘de Eere-avond’ in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag twee dagen voor het huwelijk aan Juliana en Bernhard in tegenwoordigheid van het bruidspaar en koningin Wilhelmina uit de orkestbak van het Residentie Orkest plotseling het Horst Wessellied weerklonk. De diverse Duitse gasten deden daar demonstratief de Hitler-groet bij. Tot dan toe gold het Horst Wessellied – een gedicht geschreven door een jong SA-lid die in 1930 was vermoord door een communistische knokploeg – in Nederland als uiterst omstreden en soms werd er ook door de politie ingegrepen als het werd gespeeld. Hitler had de eerste strofe (met de beginregel ‘die Fahnen hoch’) in 1933 onderdeel gemaakt van de nationaalhymne het Deutschlandlied. In de diplomatieke zenuwenoorlog tussen Nederland en Duitsland in aanloop naar het huwelijk was door het kabinet-Colijn besloten dat het lied niet in deze vorm mocht worden gespeeld tijdens de plechtigheid. Toch gebeurde dat.

In zijn recent verschenen boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert reconstrueert Albert van der Schoot, voormalig docent esthetica en cultuurfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam, deze affaire nauwgezet. Natuurlijk ontbreekt ook de beruchte foto niet, waarop de hoge Duitse gasten de Hitler-groet brengen. ‘Het waren niet alleen familieleden van Bernhard die de opkomst van Hitler met instemming begroetten’, schrijft Van der Schoot. ‘Onder de bruiloftsgasten vinden we ook Juliana’s achterneef Friedrich Franz, erfgroothertog van Mecklenburg. Die sloot zich in 1931 aan bij de NSDAP, en kort daarna bij de SS. Ten tijde van het huwelijk van Juliana heeft hij de rang van SS-Obersturmführer bereikt. Een paar jaar later zal hij in het bezette Denemarken (het land waarvan zijn tante Alexandrine dan koningin is!) voor de SS gaan werken. Zijn zusje Thyra is een van de bruidsmeisjes. Een neef van Wilhelmina, Jozias van Waldeck en Pyrmont, maakte carrière in de Waffen-SS en werd generaal in Hitlers leger. Zijn vader, een jongere broer van koningin Emma, is degene die op de foto van de koninklijke loge met de meeste overtuiging de rechterarm strekt. Wilhelmina’s zwager hertog Adolf Friedrich van Mecklenburg, die ook als huwelijksgetuige optrad, was niet alleen lid van de NSDAP, maar ook met Hitler en Goering persoonlijk bevriend. Op de foto staat hij rechts van Wilhelmina. In Duitsland was hij een invloedrijk figuur, die zijn internationale contacten gebruikte voor het behartigen van de belangen van het Derde Rijk. In de jaren voor Hitlers machtsovername werd hij genoemd als mogelijke opvolger van de oude president Hindenburg.En wat in Nederland ook na de oorlog nooit echt is doorgedrongen: Juliana’s eigen vader, prins Hendrik, heeft Hitler na diens machtsovername aangeboden de belangen van het Derde Rijk in Nederland te behartigen – waarvoor hij van Hitler wel een vergoeding van 7,5 miljoen gulden wenste te ontvangen. Het was Hitler zelf die later melding maakte van dit aanbod – dat nooit gematerialiseerd kon worden, omdat Hendrik kort daarna overleed’.

Knieval voor het Derde Rijk
Het is de verdienste van Van der Schoot dat hij deze symbolisch zo belangrijke gebeurtenis – in feite maakte Nederland hier een knieval voor het Derde Rijk – volledig ontrafelt. Eigenlijk zou het orkest volstaan met het Wilhelmus en het Volkslied van Lippe, maar op het allerlaatste moment, tijdens de generale repetitie, kregen de orkestleden te horen dat de regering anders had beschikt. Nog voor het concert begon, op de ochtend van 5 januari, meldde het socialistische dagblad Het Volk uit de mond van Peter van Anrooy, de dirigent van dienst, dat hij ‘zeker geen bezwaar had een lied van het Duitse volk te dirigeren, echter wel om een lied te spelen, dat niet aan het volk behoort, maar aan een partij, die onder de tonen van dat lied andersdenkenden en Joden vervolgt en mishandelt en de vrijheid van het Nederlandse volk bedreigt’.

Nadat Van Anrooy had geweigerd werd de opdracht vergeven aan kapitein Walther Boer, een musicoloog van naam en kapelmeester van de Koninklijke Militaire Kapel en bovenal een trouwe Oranje-aanhanger. Het verhaal dat deze lid was van de NSB blijkt overigens een verzinsel. Van der Schoot : ‘Terwijl de klok doortikte, gingen de orkestleden in beraad. Uiteindelijk liet concertmeester Sam Swaap weten dat twintig orkestleden volhardden in het besluit het Horst Wessellied niet te spelen’.

Concertmeester Swaap, die later als jood in Westerbork en Theresienstadt belandde, zou tijdens het spelen van het Horst Wessellied zeer demonstratief met zijn viool onder de arm voor het publiek gaan staan, zo blijkt uit een passage in het conceptverslag van het organiserend comité over de roerige avond. Dit terwijl de nazi-aanhangers in de koninklijke loge zowel bij het Deutschlandlied als het Wilhelmus de Hitler-groet brachten. Van der Schoot: ‘Aan de ene kant klinkt het protest van Sam Swaap te onwaarschijnlijk om te geloven dat het werkelijk heeft plaatsgevonden. Er is geen andere bron bekend die het bevestigt. Maar de betrokkenen zijn ook over de andere gebeurtenissen op die avond erg zwijgzaam gebleven, zowel voor als na de oorlog. Het lijkt alsof men er niet graag meer aan herinnerd wilde worden. En als het protest van Swaap niet werkelijk had plaatsgevonden, hoe zou het dan in deze tekst beschreven kunnen zijn? Maar in de definitieve versie heeft het Comité kennelijk gebruik gemaakt van het volledige doodzwijgen van deze protestdaad in de verslaggeving, om de actie van de concertmeester ook zelf maar te verdoezelen’.

Tot de op dag van vandaag wordt ook gezwegen over wie nu de opdracht heeft gegeven om het Horst Wessellied toch te laten spelen. Wel is er een brief van Adolf Friedrich van Mecklenburg aan Hitler, een paar weken na het huwelijkfeest. Daarin verzekert hij Hitler dat Bernhard ervoor heeft gezorgd, ‘dat de Duitse volksliederen, het Deutschlandlied én het Horst Wessellied, met nadrukkelijk vertoon (‘ostentativ’) gespeeld zijn tijdens de huwelijksplechtigheden, en wel bij het galaconcert in aanwezigheid van de koningin en alle hoogwaardigheidsbekleders en andere gasten’.

De werkelijke opdrachtgever van het nazistische Wunschkonzert was echter koningin Wihelmina, al mag dat ook zoveel jaar na dato nog altijd niet officieel worden gezegd. De aanwijzingen die Van der Schoot daarvoor vond, kunnen echter tot geen andere conclusie leiden. ‘Koningin heeft zelf daarin de hand gehad’, staat in de notulen van het organiserend comité te lezen over de repertoirekeuze. Daarmee verliest Wihemina’s latere imago als ‘moeder van het verzet’ toch veel van zijn glans. In het nu opgevlamde debat over het duivelspakt van de Duitse adel met het Derde Rijk zal er ook aan Nederlandse zijde nog veel kritisch zelfinzicht gevraagd worden om deze loden historische erfenis nu eindelijk vrij van taboes onder ogen te zien.

Het boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert van Albert van der Schoot is direct bij de uitgever te bestellen via deze link.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Klaas de Vries over de erfenis van Troelstra: ‘Shell en Unilever hebben meer macht dan de koning’

Voor oud-minister Klaas de Vries (PvdA) was Troelstra een ‘inspirerende vechtjas’. Maar diens republikeinse sentiment is niet aan hem besteed. Hoewel? ‘Koningin Beatrix zei een keer dat het haar prerogatief was om iets te doen of te laten. Majesteit, zei ik toen, dat prerogatief bestaat niet meer’.

Tekst: Gijs Korevaar

‘Op dit spreekgestoelte heeft Troelstra nog gestaan,’ zei de griffier van de Tweede Kamer toen hij in 1973 Klaas de Vries als grasgroen Kamerlid rondleidde door het parlement. ‘Dat moet u toch wel iets doen.’
‘Zeker,’ antwoordde De Vries. ‘Zijn revolutie heeft mij hier gebracht.’
Voor Klaas de Vries – die behalve Kamerlid ook senator, hoofddirecteur van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, voorzitter van de Sociaal Economische Raad en minister van Sociale Zaken en van Binnenlandse Zaken is geweest – was Troelstra een ‘inspirerende vechtjas’. Maar de republikeinse inborst van de SDAP-leider lijkt aan de sociaal-democraten die na hem aantraden weinig besteed. Sterker nog, de PvdA lijkt een speciale band te hebben met de Oranjes. Joop den Uyl redde het koningshuis uit de smeergeldaffaire van prins Bernhard. PvdA-leider Wim Kok wist het gevoelige dossier Zorreguieta zonder al te veel kleerscheuren af te handelen. ‘Toeval’, zegt Klaas de Vries met een denkbeeldig schouderophalen. ‘Op het moment dat er een reddingsboei moest worden gegooid, zat er toevallig een PvdA-premier aan het roer’.
Volgens De Vries heeft het feit dat twee PvdA-premiers met ‘staatsmanschap’ de affaires hebben opgelost niet veel te maken met hun opvattingen over de monarchie. De koning heeft geen politieke macht, het kost per saldo niet al te veel en heel erg veel mensen vinden het prachtig. Dus laat maar zitten, denkt De Vries. ‘In de negentiende eeuw dacht de koning nog dat het land van hem was en dat werd lange tijd buigend geaccepteerd. Maar dat besef is helemaal weggespoeld. Koningin Beatrix zei een keer dat het haar prerogatief was om iets te doen of laten. Majesteit, zei ik toen, dat prerogatief bestaat niet meer. Shell en Unilever hebben vandaag meer invloed dan de koning. Kijk maar naar de dividendbelasting’.

Kale wereld

Vanuit zijn kantoor aan het Haagse Lange Voorhout zou hij op Prinsjesdag de feestelijke tocht van koning en koningin van nabij kunnen volgen. Dat is echter niet aan hem besteed. ‘Al die operettekleren, uniformen, studenten weerbaarheid, koetsen, ik vind die dingen dwaas. Maar moet alles wat mij niet aanspreekt weg? Dan wordt het wel een kale wereld’.
Een staatshoofd moet de eenheid van een land symboliseren en boven het dagelijkse gekrakeel van de politiek staan. Dat doet koning Willem-Alexander naar behoren, vindt Klaas de Vries. Het is maar de vraag of een gekozen staatshoofd net zo naar behoren zal opereren. De Franse presidenten Sarkozy en Hollande zijn geen goede voorbeelden, denkt hij. ‘En de heer Trump is er ook niet zo goed in. Alle politici hebben de neiging om ook het hoogste ambt voor zichzelf te gebruiken. Macht wordt gebruikt door mensen zoals het ze uitkomt. Die macht is de monarchie afgepakt. Maar algemeen geldt dat macht niet aan één man of vrouw moet worden gegeven. Niet aan een koning. Niet aan een president. Macht moet altijd verdeeld worden over van elkaar onafhankelijke instanties en onder strenge controle van de openbaarheid staan’.
Hij heeft twee koninginnen en heel even een koning in zijn carrière meegemaakt. Koningin Juliana was volgens hem een ‘ontroerende vrouw, kwetsbaar, zeer gevoelig. Wat zij met haar man, prins Bernhard, heeft meegemaakt en met die gebedsgenezer, mensen zien er hun eigen leed in weerspiegeld’. Koningin Beatrix was heel anders. Die was ‘zeer ijverig, betrokken en best aardig. Willem-Alexander en Maxima heb ik maar heel kort meegemaakt. Die doen reuze hun best om het goed te doen. Ik heb nog geen faux pas gezien, toch?’
Met koningin Juliana heeft hij meegemaakt dat hij als voorzitter van defensiecommissie de leden van de Tweede Kamer moest voorstellen. ‘Ze was altijd heel nerveus, altijd die kleine hondjes er bij. Ik zag de Kamerleden aankomen en ik wist meteen dat ik niet op de achternaam van dat laatste Kamerlid zou komen. Ik zag hem langzaam dichterbij komen. ‘Majesteit, dit is Jan Dirk, zei ik maar met een stalen gezicht. Later bedacht ik me dat het Jan Dirk Blaauw van de VVD was. Hij kreeg een knalrood hoofd, maar ik geloof niet dat Juliana het heeft gemerkt’.
Koningin Beatrix ontmoette hij voor de eerste keer met het Presidium van de Tweede Kamer. Zij vertelde dat ze een vraag had over iets dat ze in de Handelingen van de Kamer had gelezen, en toen flapte ik eruit: ‘Die moet u helemaal niet lezen. Dat doet niemand’. Als informateur van het paarse kabinet in 1994 kwam De Vries regelmatig naar Huis ten Bosch om verslag uit te brengen van de vorderingen. Kopje thee, koekje en desgewenst een glaasje erbij. ‘Ze wilde echt graag weten hoe het ging. Wij waren met drie informateurs en we spraken vooraf door wat we zouden vertellen. Toen onze poging was mislukt en we onze opdracht teruggaven, was ze duidelijk teleurgesteld. Maar het is daarna toch nog goed gekomen met het kabinet Kok’.

Rollenspel
Willem-Alexander heeft volgens De Vries een grote vaardigheid om met mensen om te gaan. ‘Het is nu eenmaal een feit dat heel veel mensen opkijken naar de koning en de koningin’. Opkijken, dat is niets voor Klaas de Vries. Het doet hem denken aan zijn jeugd in Limburg waar zijn vader wethouder was. ‘Daar kwam de bisschop op bezoek en het voltallige bestuurscollege van Burgemeester en wethouders ging voor de bezoeker op de knieën. Behalve mijn vader, die stak zijn hand uit, maar de bisschop wilde die niet aannemen. Thuis zei mijn vader: “Ik ga voor niemand op de knieën”. In de Franse revolutie zei men: “De groten zijn alleen groot omdat wij op onze knieën liggen, sta dus op”. Maar je ziet die onderdanigheid nog steeds ten opzichte van het koninklijk huis. Dat is niets voor mij. Ik zie het als een rollenspel. Ik heb daar verder niks mee’.

De zondebok van Operatie Lock

De Britse natuurbeschermer John Hanks moest zijn trouw aan Prins Bernhard gedurende de ultrageheime paramilitaire Operatie Lock in Afrika in de jaren ‘80 bekopen met het verlies van zijn baan. Dat de onthullingen in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) onopgemerkt bleven, heeft de oud-topman van het World Wildife Fund (WWF) te wijten aan zijn voorliefde voor het understatement.

 Tekst René Zwaap

 

Eind jaren ’80 vergezelt de Britse natuurbeschermer John Hanks Prins Bernhard op een rondreis lang vijf Afrikaanse presidenten met het Nederlandse regeringsvliegtuig. Bij het naderen van het vliegveld van Lilongwe in Malawi sommeert ‘PB’ – na de consumptie van de nodige witte wijn bij de lunch – de kapitein de stuurknuppel over te geven.

Hanks beschrijft de episode in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015): ‘Ik zal de verbaasde blik op het gezicht van de kapitein nooit vergeten. Natuurlijk, hij wist dat PB een zeer ervaren piloot was met veel vlieguren op zijn naam, maar hij was 78 en strikt gesproken over de alcohollimiet voor piloten. Met tegenzin gaf de gezagvoerder de stuurknuppel over en PB nam de controle in handen. Toen we de landing inzetten zag ik tot mijn opluchting dat de landingsbaan erg lang was. Om het zacht uit te drukken zou ik de landing als ongewoon willen beschrijven – niet het normale contact met het asfalt en dan doorrijden, maar niet minder dan twee keer terug de lucht in voordat we naar het lange eind konden taxiën. PB grijnsde breed, draaide zich om naar de passagiers achter hem, en zei: “Oh well , you cannot get it right every time!”’

 

Gebrek aan tegenwerking

Dat geen van zijn begeleiders en beveiligers ook maar had geprobeerd de prins af te brengen van zijn riskante vliegwens, mag illustratief worden genoemd voor het gebrek aan tegenwerking dat Bernhard ook ondervond bij Operatie Lock, de codenaam voor zijn – desastreus uitgepakte – plan om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen.

Bernhard financierde Operatie Lock met de opbrengst van de veiling van twee schilderijen uit de privé-collectie van zijn echtgenote. Bij Sotheby’s gingen De verkrachting van Europa door Elisabetti Sirani en De heilige familie van Bartolomé Esteban Murillo voor 610.00 pond van de hand. De opbrengsten waren officieel bestemd voor het WWF, maar die stortte 500.000 pond daarvan op Bernhards verzoek in het geheim op diens privérekening voor het geheime project. De Zuid-Afrikaanse zakentycoon Anton Rupert, oprichter van tabaksconcern Peter Stuyvesant en ooit lid van de geheime pro-apartheid-club Broederbond, deed ook een duit in het zakje.

‘Shoot to kill’

John Hanks was als directeur Afrika bij het hoofdkwartier van het World Wild Life Fund (WWF) in Zwitserland nauw betrokken bij acties tegen stropers in de natuurparken van Afrika. In 1986 verordonneerde Robert Mugabe in Zimbabwe de beleidslijn ‘Shoot to kill’. Bij het WWF in Zwitserland werd daar verdeeld op gereageerd. Een hooggeplaatste official schreef in een memo: ‘Ik kan niet accepteren dat bescherming van bedreigde diersoorten het doodschieten van mensen rechtvaardigt’. Hanks toonde zich minder teerhartig: ‘Ik vroeg de critici wat zij zouden doen als ze zwaarbewapende en goed getrainde stropers zouden moeten arresteren die er niet voor zouden schuwen onmiddellijk het vuur te openen als men probeerde hen te arresteren’. Het kwam hem te staan op beschuldigingen dat hij antistroperij-maatregelen verdedigde die indruisten tegen de basisrechten van de mens. Ook Bernhard was voorstander van de harde lijn. Hij schreef een brief aan vijf Afrikaanse staatshoofden waarin hij pleitte het voorbeeld van China te volgen, waar op het doden van een panda de doodstraf stond.

Oorlog tegen ANC

De geheime operatie Lock liep binnen twee jaar gierend uit de klauwen. Agenten van de Zuid-Afrikaanse militaire inlichtingendienst waren geïnfiltreerd binnen Lock en maakten de operatie een verlengstuk van hun vuile oorlog tegen het ANC in de zogeheten ‘frontlijnstaten’. Britse huurlingen staken het geld van de infiltratie-acties in eigen zak en begonnen zelf een handeltje in onwettig verkregen ivoor van neushoorns en olifanten, dat als medicinale toepassing in China veel geld opleverde. Het regende liquidaties en mysterieuze ongevallen binnen dit obscure milieu.

Zondebok

Toen de media lucht kregen van de operatie en WWF-directeur Charles de Haes in 1990 haastig de stekker uit de operatie trok, fungeerde Hanks als zondebok, schrijft hij: ‘In plaats van de waarheid te vertellen -dat de operatie was opgezet en gefinancierd door Prins Bernhard – meende Charles de Haes dat het makkelijker was om een verklaring uit te geven dat ik het als privépersoon had geïnitieerd, in de hoop dat de media-aandacht dan zou wegzakken’, schrijft Hanks. Eenmaal uitverkoren tot Kop-van-Jut raakte Hanks zijn baan bij het WWF snel kwijt. Hanks: ‘De grootste teleurstelling was dat Prins Bernhard al snel naar de achtergrond vervaagde na alle risico’s die ik voor hem op zijn verzoek had genomen. Hij verkeerde in een ideale positie om de waarheid te vertellen. Als de operatie had kunnen doorgaan zonder dat samenzweringstheorieën het in diskrediet hadden gebracht, zouden hij en anderen zonder twijfel het krediet hebben opgeëist. Maar, zoals zoveel gebeurt, wanneer een riskante onderneming fout loopt, is er een zondebok nodig, en in dit geval was ik dat’.

Hanks hanteert zelf ook een zondebok voor het mislukken van Lock. Met name de onthullingen van Stephen Ellis – professor Sociale Wetenschappen aan de Vrije Universiteit – in o.m. De Volkskrant over de banden van Lock met het apartheidsregime deden de operatie de das om, meent hij. ‘Als een senior wetenschapper aan een goede universiteit, zou Ellis zich verre moeten houden van samenzweringstheorieën’, schrijft Hanks, die een proces wegens smaad naar eigen zeggen alleen maar niet doorzette vanwege de advocatenkosten.

WWF-directeur-generaal De Haes, een oud-werknemer in het tabaksimperium van Anton Rupert, nam na het ontbinden van Operatie Lock snel de kuierlatten. Zijn opvolger Claude Martin kritiseerde Lock om zijn ‘militair imperialistische benadering’. De Zuid-Afrikaanse rechter Kumleben onderzocht de affaire en kwam tot de slotsom: ‘Hoewel Lock met een respectabel doel startte, was haar fatale tekortkoming dat het een geheime operatie was, uitgevoerd door mensen met een zekere reputatie om onorthodoxe methodes te gebruiken. Ze waren aan niemand verantwoording schuldig. De verdenkingen jegens hen waren onvermijdelijk aangezien er geen opheldering kwam over de herkomst van het neushoorn ivoor, noch waar dit voor bestemd was.’

Dat hij er vooral is ingeluisd door PB, lijkt er bij Hanks niet in te willen. Bewondering voor Bernhards ‘non-conformisme’ eist zijn tol. Omgekeerd lijkt Hanks niet veel meer dan een lakei. Zoals hij schrijft in zijn boek: ‘Mijn grootste voordeel – hoe bizar dit ook mag lijken – was dat zowel mijn moeder als mijn vader serieuze drinkers waren, en vanaf jongs af aan wist ik hun behoeftes te accommoderen, in het bijzonder wat betreft hun voorkeuren qua drank, hoe de drankjes dienden te worden geserveerd, en wanneer. PB had zo zijn eigen voorkeuren en antipathieën op dit gebied, die ik vanaf het begin heel snel leerde kennen. Bij het opstellen van de diverse routeplannen […] zorgde ik ervoor dat de juiste drankjes op het juiste tijdstip beschikbaar waren. Ik constateerde ook al snel dat hoewel hij al in de 70 was, hij een attent oog voor mooie dames had (hetgeen tijdens zijn huwelijk met koningin Juliana meer dan eens had geleid tot een serieuze verhouding) en dat tijdens formele diners het ijs brak als er een mooie dame naast hem zat. Ik deed mijn best de tafelschikking conform deze omstandigheden in te richten, en als ik goed werk leverde, bleef hij veel langer zitten aan het diner’.

Al die ijver mocht niet voorkomen dat Bernhard hem als een baksteen liet vallen, net als overigens Prins Philip, die het presidentschap van het internationale WWF van Bernhard had overgenomen na het Lockheed-schandaal en ook tot over zijn oren in de illegale gewapende interventies in de toenmalige ‘frontlijnstaten’ verwikkeld was. De zwarte neushoorn is inmiddels zo goed als van de aardbodem verdwenen.

 

John Hanks

Operation Lock and the War on Rhino Poaching

Penguin Books

ISBN 9781770227293

1977: de boze stiefmoeder van alle formaties

 

Juliana zette (tevergeefs) haar zinnen op het tweede kabinet-Den Uyl en haar dochter hielp Wim Kok aan de macht. In het boek Kabinetsformaties 1977-2012 van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis wordt de rol van het staatshoofd stevig nagepluisd. Stevenen we na de komende verkiezingen af op een reprise van het formatiedrama van 1977?

 

Tekst: Maurits van den Toorn

208 dagen. Iedereen die een beetje in de Nederlandse politieke geschiedenis thuis is, weet direct waar dat naar verwijst, net als de getallencombinaties 8-7-1 en 7-7-2. Het zijn de kerngetallen uit de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl in 1977, respectievelijk het aantal dagen dat de formatie duurde en de verdeling van de ministersposten over de drie partijen PvdA, CDA en D66. Klein detail daarbij is dat het kabinet er helemaal niet kwam, de berg baarde in dit geval zelfs niet eens een muis (of juist wel, als je het kabinet Van Agt/Wiegel zo zou willen betitelen).

De verhitte gang van zaken met protagonisten die elkaar bijkans naar het leven stonden, een stoorzender in de vorm van Aantjes, die in het geniep achter de rug van Van Agt om contacten met Den Uyl onderhield (wie zou nog durven ontkennen dat politiek een krokodillenbedrijf is?) en de pers die vrolijk meeformeerde, het blijft een politieke thriller van hoog niveau, ook al is de afloop bekend. Het verhaal is van dag tot dag te volgen in het onlangs verschenen Kabinetsformaties 1977-2012 van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis. Het boek beschrijft met grote grondigheid de kabinetsformaties van de afgelopen 35 jaar (1977-2012) en is een waardige opvolger van de eveneens uit de boezem van de Nijmeegse universiteit afkomstige boeken over de formaties 1946-1965 van F. Duynstee en die van 1959-1973 van P.F. Maas.

 

Grilligheden

 

Als je zo door de recente parlementaire geschiedenis wandelt, is voor alles duidelijk dat formaties allemaal hun eigen grilligheden hebben, geen enkele lijkt op een andere. Er is dan ook weinig staatsrecht rond de kabinetsformatie, het meeste is gebaseerd op (soms slechte) ervaringen. Om de missers van een vorige formatie te voorkomen zijn er door de jaren heen steeds meer stappen genomen – de formateur wordt tegenwoordig bijna altijd voorafgegaan door een, twee of drie informateurs, nog recenter is de instelling van een pre-informateur of verkenner – en steeds meer documenten opgesteld. Al na korte tijd behoren al deze stappen en stukken tot het standaardgereedschap van een formatie. Wie ze allemaal nog eens wil nalezen raadplege het in 2012 verschenen De kabinetsformatie in vijftig stappen van Carla van Baalen en Alexander van Kessel, ook de redacteuren en coauteurs van het hier besproken boek.

De samenstellers hebben het geluk dat ze een stevige binnenkomer hebben met 1977, door zijn lange tijdsduur een mijlpaal, niet ten onrechte betiteld als ‘de moeder van alle kabinetsformaties’ (eerder de boze stiefmoeder, maar goed). Door de snelle val van het kabinet Rutte I kon ook de formatie van het huidige kabinet in 2012 worden meegenomen. Ook een mijlpaal, want voor het eerst was dit een formatie waarbij het staatshoofd formeel buiten spel is gebleven. Dat staatshoofd, zo verzekeren voorstanders van de monarchie altijd, heeft geen macht, hoogstens invloed. Naar aanleiding van de beschrijvingen is er wel het een en ander over die invloed en de (on)wenselijkheid daarvan op te merken.

Zo was Juliana’s poging om, na het voor de eerste keer mislukken van de formatiepoging door formateur Den Uyl, CDA-aanvoerder Van Agt tot formateur benoemen – hij had het lef om te weigeren, een unicum – volgens het CDA regelrecht afkomstig uit de koker van de PvdA. Volgens dat scenario zou Van Agt ook mislukken, waarna de weg vrij was voor het door de vorstin gewenste tweede kabinet-Den Uyl. Naïviteit van Juliana of bereidheid om het spel van de door haar (naar verluidt) zeer gewaardeerde Den Uyl mee te spelen? ‘Van Agt op Justitie, dát kan toch niet’, zei Juliana volgens Ed. van Thijn in het manuscript van zijn Dagboek van een Onderhandelaar, een uitspraak die in de gepubliceerde versie is verdwenen (waarom eigenlijk?). Misschien maakte Juliana een niet al te handige keuze uit de uiteenlopende adviezen. Die onzekerheid illustreert precies hoe raar het is, zo’n ‘procesbegeleider’ achter de schermen van wie je je maar moet afvragen in hoeverre die werkelijk neutraal is.

 

Beatrix

Ook koningin Beatrix heeft meermaals haar verreikende invloed op de totstandkoming van een kabinet laten gelden. Beroemd is haar onverwachte keuze uit 1994 om na het mislukken van de ‘paarse’ onderhandelingen niet een nieuwe informateur te benoemen, maar PvdA-leider Kok de opdracht te geven een regeringsprogramma op hoofdlijnen samen te stellen. De partijen die zich daarin konden vinden, konden zich er vervolgens bij aansluiten. Uiteindelijk kwam zo alsnog het eerste paarse kabinet tot stand, een van de succesvollere kabinetten sinds 1945. Bij de formatie van 2010 wekte de keuze van de majesteit om eerst Tjeenk Willink en en in een volgende ronde Lubbers tot informateur te benoemen verbazing, omdat die keuze niet was gebaseerd op de verschillende adviezen die waren uitgebracht.

Eerlijk is eerlijk: de manoeuvre uit 1994 had succes, en wat mij betreft is er veel te zeggen voor pogingen om te ontkomen aan een door de PVV gesteund of gedoogd kabinet. Desondanks blijft het een vreemde gang van zaken dat de vorming van een kabinet van democratisch gekozen partijen wordt gestuurd en beïnvloed door iemand die buiten de democratie staat en daar bovendien geen verantwoording voor kan en mag afleggen.

Ook in de politiek ontstond daar onvrede over en de Tweede Kamer besloot tot een wijziging van het Reglement van Orde: voortaan wordt de informateur door de Kamer benoemd. Die nieuwe regel uit maart 2012 kon al bijna meteen in praktijk worden gebracht door de val van het gedoogkabinet in april van dat jaar. En ziedaar: de formatie verliep zelfs uitermate vlot, geholpen door een verkiezingsuitslag die nauwelijks een andere combinatie mogelijk maakte én twee partijleiders die het goed met elkaar konden vinden.

In 2017 kan het wel eens lastiger uitpakken als er een kabinet uit drie, vier of misschien zelfs vijf partijen in elkaar gezet moet worden. Laten we hopen dat degenen die dat moeten fiksen goed met elkaar overweg kunnen, anders krijgen we een herhaling van 1977 – en in het ergste geval moet men ‘met hangende pootjes’ (dixit Van Mierlo in 1971) de hulp van het staatshoofd inroepen. Noodgedwongen koning Willem-Alexander aan z’n eerste formatie-ervaring helpen zou een nog grotere blamage zijn dan 208 dagen lang formeren.

 

Carla van Baalen en Alexander van Kessel (red.):

Kabinetsformaties 1977-2012

Uitgeverij Boom, Amsterdam 2016

ISBN 978 94 6105 466 1

Prijs € 34,50

 

De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.1, MAART 2017

THEMA: De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Gekozen koningin maakt comeback bij GroenLinks
Gijs Korevaar

Republikeinse Verkiezingsgids: republikeins electoraat heeft iets te kiezen
Maurits van den Toorn

PVV is rijp voor rechterlijk verbod: grenzen van de tolerantie
prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Orangisme versus populisme?
René Zwaap

Van het republikeinse front: verborgen kosten koningshuis
Team Willyleaks

Een parlement van zwijgers
Floris Müller

De tragiek van de rechtse provo
René Zwaap

PVV gedwee op weg naar het paleis
René Zwaap

Grenzen aan vrijheid van expressie
Gijs Korevaar

Zwitserse verbazing over stemchaos in de polder
René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat
Mani Matter

De kerstrede als taalkundig ongeluk
Simplicissimus

Pleidooi voor een weerbare democratie
Kurt Haverkort

God, Nederland en Oranje
Lodewijk Brunt

Bataafse mythe werd staatkundige realiteit
Anton van Hooff

Boekrecensie: De boze stiefmoeder van alle kabinetsformaties
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: De vriendschap van prins Bernhard met Pieter Menten

Column Hans Maessen: wordt 2017 het nieuwe 1848?

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

De glazen gevangenis van Juliana

Magdaleen van Herk, de eerste kritische biografe van Juliana, heeft alle lof voor de recent verschenen Juliana-biografie van Jolande Withuis, maar draagt op tal van vitale plekken in het veelbesproken boek ook de nodige correcties aan. Zo was Greet Hofmans geen kwaadwillende toverkol en wilde Bernhard zijn vrouw wel degelijk laten opnemen in een psychiatrische kliniek.

Tekst Magdaleen van Herk

 Toen eind november 1980 Juliana, vorstin naast de rode loper was gepubliceerd, sprak in De Groene Geert Mak zijn verbazing erover uit dat zo’n zijns inziens ‘vrijmoedig’ boek over de in dat jaar afgetreden koningin al uitgegeven kon worden. Hij had een dergelijk werk minstens een generatie later, tegen 2050, verwacht. Dat leek mij, auteur van dat boek – op de bijdrage na van Dra. M.G. Schenk over de crisis van 1956 – bepaald overdreven. Zo onthullend was mijn biografie niet. Dra Schenk hield haar geheim archief potdicht voor mij en van wat zij wel had losgelaten mocht ik nauwelijks iets publiceren. ‘Over mijn lijk’, ‘jij wordt mijn dood’, ‘mondje toe’ waren haar in de mond bestorven.

Dit najaar verscheen een nauwgezet gedocumenteerd levensverhaal van Juliana, geschreven door sociologe Jolande Withuis Juliana. Vorstin in een mannenwereld. Mij beving na lezing dezelfde verbazing als die van Geert Mak destijds. Hoe kàn het? Een dergelijke onthullende en demystificerende biografie had ik pas verwacht na het overlijden van Beatrix.

Twee paden

 Jolande Withuis heeft haar project op zeer ambitieuze wijze aangepakt. Zij hield zich niet alleen bezig met haar subject als staatshoofd – een beperking die Cees Fasseur zich oplegde bij zijn Wilhelmina-biografie – maar zij heeft ook en allereerst een psychologiserend levensverhaal willen brengen. Behalve uit de massa gegevens in archieven, interviews en eerdere publicaties, kon zij putten uit een schat aan privé correspondentie. Zij is erin geslaagd tal van nakomelingen van vriendinnen en kennissen van Juliana ertoe te brengen die correspondentie ter beschikking te stellen. Geen geringe prestatie! Hoe moeilijk het is om in zo’n oceaan van gegevens meester te blijven over je riemen, daar hebben maar weinig lezers enig idee van. Als lichtbaken moet daarbij voor Withuis hebben gediend een cruciale paragraaf in een brief van één van Juliana’s Leidse studievriendinnen (p.137). Daaruit blijkt hoe vanzelfsprekend een dubbelleven voor Juliana was: zij meende ‘gerust’ twee levenspaden tegelijk te kunnen bewandelen.

Mijn biografie van 1980, in drie maanden geschreven na drie jaar onafgebroken tegenwerking van Dra. Schenk en door De Boekerij uitgegeven zonder dat één drukproef onder haar ogen kwam, steekt heel eenvoudig in elkaar: de eerste helft chronologisch, wat daarna volgt, tot halverwege 1980, gerangschikt per rol die Juliana vervulde. Withuis spreidt een veel bredere waaier uit. Zij heeft een veelheid van uiteenlopende draden bijeen willen grijpen. Allerlei deelgebieden komen aan bod: naast de puur biografische feiten, de historische achtergronden, sfeertekeningen van Juliana’s Leidse studentenleven, oorlogsgeschiedenis, de ontwikkeling van verschillende soorten feminisme, de opbouw van Nederland en politieke verwikkelingen. Ondanks haar frequent heen en weer springen in de tijd, blijft haar weefsel een soepel geheel, dat de lezer geboeid houdt.

Fatale symbiose

 Jolande Withuis aarzelt niet om een fors aantal kernachtige uitspraken te doen, soms in staccato tempo. ‘Moeder en dochter waren emotioneel op elkaar aangewezen’ (p.140), (over Juliana’s ouders): ‘Bovendien leefden zij zo goed als separaat. Juliana stond niet alleen voor de dubbele opgave koningskind te zijn, ze was daarenboven kind van feitelijk gescheiden ouders, terwijl die situatie toegedekt en feitelijk onbespreekbaar was”(p. 141/142). [Vooral die laatste toevoeging getuigt van inzicht]. ‘Juliana werd over wezenlijke zaken in onwetendheid gehouden’ (p.143), ‘Juliana’s driftbuien [zijn] terug te voeren op het gegeven dat ze zich nooit heeft hoeven spiegelen aan normale verhoudingen’ (p.143).

Empathie blijkt uit hoe Withuis de eeuwig aanwezige spanning tussen Wilhelmina en Hendrik oproept en hoe zij Juliana’s lijdzaamheid schetst. Daarbij behandelt zij overigens wel erg oppervlakkig hoe moeilijk Hendrik het Wilhelmina maakte het Koninklijk Huis zijn waardigheid te doen behouden. Meer aandacht voor wat Sytze van der Zee daarover in 2015 publiceerde in zijn biografie van François van ’t Sant was op zijn plaats geweest. Vooral omdat Withuis wel weer Juliana’s verdediging van Hendrik citeert: haar moeder zou hem lang niet genoeg hebben ondersteund.

Rivaliteit

 Withuis rept van een zekere rivaliteit tussen moeder en dochter. Inderdaad ging onder de oppervlakte van Juliana’s naar buiten toe geuite bewondering voor haar moeder meer schuil dan algemeen bekend is. In Dra. Schenk’s geheim archief sinds 1999, acht jaar na haar overlijden voor mij beschikbaar, trof ik verslagen van haar ontmoetingen met Jeannette Geldens, Wilhelmina’s particulier secretaresse sinds 1945. Geldens, die had verkozen buiten paleis Het Loo te wonen, blijkt meermalen te hebben meegemaakt dat Juliana ‘dampend van opgekropte woede’ over de houding van haar moeder kwam uithuilen bij Jeannette. De laatste tegenover Schenk: ‘Het ergste was, daar ben ik zelf bij geweest, wanneer mijn Mevrouw [zo noemde Geldens prinses Wilhelmina] Juliana voor de zoveelste keer het bittere verwijt maakte over het riskante bezoek [van Juliana] aan de repatrianten tijdens de verwachting van Marijke’.

Dit was dan de moeder op wie Juliana zich moest verlaten in haar verborgen strijd tegen de clan rond haar man die haar al vanaf het begin van hun huwelijk ontrouw was. En dat bleef. Withuis (p.283): ‘Blijkens het dagboek van de latere minister-president, Prof. Dr. Jan E. de Quay en blijkens de karakterisering door oorlogspremier Gerbrandy van Bernhard als “een bij die van de ene bloem naar de andere vliegt”, was het de politici en ambtenaren met wie Juliana najaar 1944 in Londen overlegde bekend dat de man van hun toekomstige vorstin haar ontrouw was’. To the point vervolgt Withuis dan: ‘Als Juliana het zelf niet wist, heeft hun meerkennis haar positie tegenover deze heren toen en tijdens haar regeerperiode verzwakt. Wist ze het wel dan moet ze zich bijzonder vernederd hebben gevoeld (…)’.

Wild leven

De Nederlandse en Vlaamse media hebben zich naar aanleiding van het uitkomen van ‘Juliana. Vorstin in een mannenwereld’ in het algemeen gestort op de talloze dubieuze zijsporen die Bernhard meende te kunnen bewandelen, veel meer dan op de hoofdweg, die van Juliana’s leven (Arjen Fortuin in NRC Handelsblad van 27 oktober 2016 en Meindert van der Kaaij in Trouw  waren welkome uitzonderingen). Han van Bree maakte eind 2004 een overzicht van dat prinselijke leven, voornamelijk aan de hand van foto’s: ‘Het aanzien van Bernhard’. Zijn voorwoord begint met: ‘Ooit zei een vriend tegen prins Bernhard als jij dood gaat, zullen ze niet zeggen “prins Bernhard is gestorven”, maar “mr. wildlife has died’”. Uiteraard heeft Van Bree, toen al goed op de hoogte van Bernhard’s strapatsen en leugens, bijvoorbeeld over de ‘Oude Loo’ conferenties, dat wildlife dubbelzinnig willen gebruiken. Het aanzien van Bernhard is door Withuis’ onthullingen nog verder gedaald, maar het wilde leven van Bernhard-de-rokkenjager zal het in de geschiedschrijving langer uithouden dan Bernhard-de-olifantenjager, laat staan Bernhard-de beschermer-van-uitstervende-soorten. ‘Sprookjes hebben schurken nodig’, zo vergoelijkte Ger Groot in Trouw. Het SA- en SS-verleden van Bernhard stipt Withuis amper aan.

Gedoemd

Hoe was het mogelijk dat een intens integer iemand als Juliana over haar toekomstige verbintenis met deze Pruis, lid van de nazipartij, zou schrijven (aan haar vioollerares): ‘Het past’? Het is een duidelijk bewijs hoezeer Juliana wilde ontsnappen aan het naargeestige hofleven, de neerdrukkende bekrompenheid, de benepen, discriminerende opvatting dat zij alleen kon huwen met iemand van koninklijke bloede. Hillary Mantel, de gelauwerde Britse auteur van historische romans: ‘In een monarchie is de troonopvolgster of de echtgenote van de troonopvolger gereduceerd tot een vagina’. Jaren van rondgezeuld te worden over de Europese huwelijksmarkten hadden bij Juliana hun sporen achtergelaten. Het meisje in haar hunkerde naar uitzicht, weg van de krampachtige gestrengheid van haar moeder. Withuis vat het samen onder de noemer Weltfremdheit. Opmerkelijk genoeg laat zij dat vrijwel uitsluitend slaan op Juliana.

Geplande vlucht

Withuis besteedt in haar boek veel aandacht aan koningin Wilhelmina. Die wordt door haar, net zoals dat bij Wilhelmina biograaf Fasseur gebeurde, neergezet als de flinke, in dapperheid voorbeeldige verzetsvrouw. Op dat beeld valt het nodige af te dingen. In het voetspoor van veel lakei-historici en de kudde Oranje-horigen voor haar stelt Withuis Wilhelmina voor als dè nazaat van de (overigens beklemmend moordzuchtige) stadhouder-koning Willem van Oranje-Nassau die zou hebben gezegd te willen vechten voor zijn ‘goede’ zaak, ‘to die defending it in the last ditch’. Dat was voor Wilhelmina achteraf makkelijk praten bij geschiedschrijver Lou de Jong, tegenover wie zij die frase herhaalde. Uiteraard beweerde zij, toen oud-vorstin, dat in de allereerste plaats om de mond te snoeren van al degenen die haar in de meidagen van 1940 hadden bekritiseerd vanwege haar vlucht.

In Withuis’ bibliografie ontbreekt een studie uit 2010 van Bernhard Woelderink, gepubliceerd zeven jaar na zijn aftreden als directeur van het Koninklijk Huis Archief (De Geschiedenis van de Thesaurie. Twee eeuwen Thesaurie van het Huis van Oranje-Nassau 1775-1975). Woelderink schrijft daarin heel terloops dat Wilhelmina met het oog op mogelijk langdurig verblijf buitenslands in 1939 een fors kapitaal liet overmaken naar een buitenlandse bank. Waarmee Nanda van der Zee, door Withuis uitsluitend genoemd in een noot, postuum gelijk krijgt met wat zij poneerde in ‘Om erger te voorkomen’(1997): de vlucht van de Koninklijke familie was zorgvuldig gepland.

Wilhelmina stelde dus bewijsbaar niet voorop wat zij propageerde in haar redevoering van 14 mei 1940: ‘’s Lands Welbegrepen Belang’. Het belang van het veilig stellen van de dynastie ging vóór ’s lands belang, een houding overigens die de Britse en de Belgische monarch volledig met haar deelden, hoe verschillend hun strategieën ook uiteen zouden lopen. (De Britse koning had alvast een mansion in Canada gekocht. De Belgische koning meende een kans te zien in de nazi overwinning om zijn ideaal van een dynastiek-autoritair, antiparlementair bewind te realiseren).

Inmiddels is allang aangetoond, met name door Jord Schaap in zijn proefschrift ‘Het recht om te waarschuwen’ (2007), dat Wilhelmina’s toespraken via Radio Oranje maar door heel weinigen in het vaderland beluisterd zijn. Pas achteraf werden die wijd en zijd bekend – onder andere Dra. Schenk heeft daarvoor geijverd – en toen ook onmiddellijk propagandistisch uitgebuit. Bij Withuis daarover geen woord. Niet dat Withuis in haar Juliana-boek Wilhelmina steeds bijvalt. Hoewel zij inzake de veelbesproken groep rond ‘Het Oude Loo’ (door haar steeds een sekte genoemd) aan Wilhelmina meer verstand toedicht dan aan haar dochter. Wie echter de monografie uit 2015 van Han van Bree over de Oude Loo-groep heeft bestudeerd, ziet alle reden om aan Wilhelmina’s helderheid van geest te twijfelen.

Uitmuntende rol in ballingschap

 Wie al eerder aan Wilhelmina’s gezonde verstand twijfelden waren de Amerikaanse president en zijn echtgenote Eleanor. Uit gesprekken die ik heb gehad met hun oudste kleinzoon, Curtis Roosevelt, blijkt dat die de Nederlandse oorlogskoningin een bigotte, onzuiver redenerende, onmogelijk veeleisende, intens egocentrische oude dame vonden, iemand zonder enig inzicht in de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld. Uiteraard bleven hun uitlatingen ‘en famille’ binnen de muren van Hyde Park Mansion en van Eleanor’s cottage. Volgens Curtis voelden zijn beide grootouders afkeer voor Wilhelmina, dit in tegenstelling tot hun oprechte sympathie voor Juliana. Terecht citeert Withuis een zinsnede uit een brief van FDR over Juliana: ‘She is a dear and great help in keeping the Netherlands flag flying’. Dat Juliana haar public relations-functie (die toen nog niet zo heette) in Canada, de VS en de West uitmuntend heeft vervuld, valt terug te lezen in het langste hoofdstuk ‘Ballingschap’ in Vorstin naast de rode loper. Het gros van de historici is niettemin Juliana’s rol blijven bagatelliseren of negeerde die zelfs. Withuis, terecht verontwaardigd, zet de harde feiten nog eens op een rij.

In 2006 vertelde Curtis Roosevelt, gevraagd naar welke rol zijn grootmoeder Eleanor zou kunnen hebben vervuld voor Juliana (die hij zelf meermalen van zeer nabij had meegemaakt tijdens en na de oorlog): ‘Juliana saw her as a mother’. Een duidelijke bevestiging van Withuis’ visie daarop. Van haar kant zag Eleanor de Nederlandse troonopvolgster niet als een dochter, maar volgens hem was zij bepaald zeer gesteld op haar jonge gast: ‘Her patience with Juliana was incredible’.

Eleanor’s en FDR’s sympathie strekte zich niet uit tot Juliana’s echtgenoot, ’that Prussian-par excellence’. Binnen huize Roosevelt werd Bernhard op z’n best gezien als een operette prins. En werd zijn ijdelheid belachelijk gevonden. Dat Juliana zich diep ongelukkig voelde over Bernhard’s ‘uithuizigheid’ en over de achtergrond ervan, daarvoor had Eleanor alle begrip. Maar dat Juliana zich daarom in het ideaal van een in alles Gods hand zoekende groep stortte, ging Eleanor te ver. Toch bleef zij volgens Curtis geloven dat Juliana een oprechte, louter goed bedoelende idealist was – ‘but she got lost’.

Greet Hofmans: onterecht weggezet als kwade genius.

‘Klinkhamer’

 Inzake de ‘Oude Loo’ groep keert Withuis zich vierkant tegen Greet Hofmans. Terwijl Lambert Giebels en Han van Bree eerder het beeld van Hofmans als de ‘Raspoetin’ met de grond gelijk hebben gemaakt, wordt zij hier opnieuw afgeschilderd als de kwade genius. Twee critici van de ‘Oude Loo’ kring, die als eersten niet meezongen in dat denigrerende koor, de communistische journalist Wim Klinkenberg en de vooraanstaande jurist, prof. Joost H. van Hamel, die een neutraal Europa voorstond, worden door Withuis raillerend weggezet. Ten onrechte. Ook indien men Klinkenberg’s ideologische overtuiging totaal afwijst, blijft overeind dat diens ‘Prins Bernhard. Een politieke biografie’ (1979) het Nederlandse volk voor het allereerst inlichtte over de rol die Bernhard speelde in allerlei tot dan toe verzwegen, duistere zaken, waaronder de Soestdijk crisis. Zoals uit de titel van zijn boek al blijkt, was Klinkenberg’s visie gekleurd, maar dat neemt niet weg dat hij een berg nieuw feitenmateriaal had opgeworpen. Wie zich verdiepte in het koningshuis kon niet meer heen om die berg, nee, vulkaan van nauwkeurig gedocumenteerde gegevens. Dra. Schenk wilde echter voor geen prijs zijn naam genoemd zien in ‘Vorstin naast de rode loper’. Daarom noemde ik hem Klinkhamer. Iedereen wist zo toch wie werd bedoeld. Klinkenberg kon daar achteraf hartelijk om lachen. Merkwaardig genoeg moet hij in Withuis’ biografie postuum allerlei katten incasseren. Ook Van Hamel krijgt in verband met de Sovjet-aanval in Hongarije een trap na.

Zondebok

Mij heeft, toen ik twintig jaar later Dra’s geheime archief begon door te ploegen, bijzonder geschokt hoe hypocriet Dra. Schenk inzake Greet Hofmans is geweest. In haar bijdrage van 1980 boorde Schenk deze vrouw weer eens de grond in, haar beschrijvend als ‘toverkol’ en ‘contactarm’. Terwijl zij al jaren er voor wist hoe de vork in de steel zat, getuige de aanhef van haar brief aan collega Alfred Rau van De Telegraaf: ‘We weten toch allemaal wel dat Greet als een zondebok is gebruikt’. Schenk heeft later ook mij, tijdens mijn onderzoek steeds voorgehouden dat het in feite ging om een crisis binnen het koninklijk huwelijk. Daar wist zij naar eigen zeggen ‘aardig wat’ van door wat zij doorkreeg van ‘boodschappenjongen’ (dixit Schenk) Sefton Delmer en via haar collega en vriend Jan Spaan, medewerker van de Britse geheime dienst èn van de CIA. Maar over de ware achtergrond van de crisis publiceren, dat bleek in 1980 absoluut taboe. Het zou, meende Schenk, haar haar baan kosten en bovendien postuum de reputatie van Jan Spaan aantasten. Het  was een hopeloze strijd – het had mij toen al ruim twee jaar gekost om Dra ertoe te bewegen Bernhard’s rol te openbaren inzake de artikelen over de Oude Loo groep in Der Spiegel en de Daily Express in juni 1956. Een onthulling waar, zo bleek na publicatie in 1980, de gezamenlijke vaderlandse pers doodleuk overheen las.

Dat Withuis tegen Fasseur’s opvatting ingaat en korte metten maakt met de mythe dat Bernhard in 1956 de monarchie heeft gered is een immense verdienste van haar biografie.

Muziek en eerste liefde

Eveneens taboe was het in 1980 om ook maar één syllabe te schrijven over de non-stop conflicten tussen Juliana en Beatrix. Daarover werd Schenk, zo blijkt uit haar geheim archief, rijkelijk van nieuwtjes voorzien door freule Wttewaall, alias ‘tante Bol’ (voor de prinsessen), met wie Schenk al bevriend was sinds haar kindertijd in Rotterdam. Na de conflicten rond Beatrix’ huwelijkskeuze werd ook Willem P. van den Berge (van 1963 tot 1981 hoofd Pers en Publiciteit van de RVD) voor Schenk een nuttige informant, vooral tijdens hun lunches à deux bij Schlemmer in Den Haag. Met betrekking tot de verhouding tussen Juliana en haar dochters zet Withuis een hardnekkig misverstand recht. Het waren niet alle vier prinsessen, maar alleen de oudste twee, de troonopvolgster en de ‘reserve’ die stelling namen tegen hun moeder. De eerste bleef zich, vaak tamelijk openlijk, verzetten tegen haar moeder. De tweede dochter draaide later volledig bij, kwam onder Bernhard’s en Trix’ invloed uit en werd, zoals Juliana’s vriendin en secretaresse Binebeth Röell meedeelde, Juliana tot grote steun. ‘Er is weer muziek in huis’ zou Juliana volgens Röell hebben uitgeroepen toen Irene zich in Nederland vestigde.

Aangaande liefde voor muziek creëert Withuis een misverstand. Ten onrechte schrijft zij dat Juliana niet van klassieke muziek hield. Van veel klassieke muziek hield Juliana wèl. Ze bezat een grote verzameling langspeelplaten van de Russische romantici, vooral Rachmaninoff en Tchaikowski. Vaak koos zij platen op advies van haar vriend jhr. Constantijn (Coen) de Ranitz, een talentvolle amateurpianist en ooit Juliana’s eerste liefde (dixit Mary Barger, leidster van de Aardhuisbijeenkomsten, bevestigd door freule Wttewaall). Volgens zijn neef, jhr. Antoni de Ranitz, had oom Coen het wel mooi gevonden, de rol van prins-gemaal. Maar hij maakte, als slechts jonkheer, geen schijn van kans. Hij werd burgemeester van Utrecht en zou in die stad de rol gaan vervullen van hospes/huisbaas van Irene, toen die daar ging studeren. Nadat Irene na haar scheiding in Soest was gaan wonen, kwamen haar kinderen, behalve de oudste die bij zijn vader woonde, vaak op bezoek. Tot grote vreugde van grand’mère Juliana. Röell tot Dra Schenk destijds: ‘Het is alsof voor haar de zon opnieuw is opgegaan’.

Die zon was eerder door toedoen van haar prins-gemaal diep onder de horizon verdwenen. Het is vooral aan de diepgravende, tot in de kleinste details gedocumenteerde studies van Gerard Aalders te danken dat de Nederlandse burger is geïnformeerd over Bernhard’s levenslange praktijken die het daglicht niet konden verdragen en de monarchie in gevaar brachten. Hoewel Withuis bepaalde gegevens louter kan hebben geput uit Aalders’ vele publicaties, noemt zij alleen diens ‘Niets was wat het leek’ (2014). Daar kon zij moeilijk omheen.

Opname

 In Withuis’ verhaal wordt Juliana getoond als enerzijds een steeds onafhankelijker, wilskrachtiger figuur die dankzij de Canadese ballingschap steeds sterker in haar vel stak. ‘Stevig’ noemt Withuis Juliana graag. Ze baseert dat deel van haar visie grotendeels op de redevoeringen die Juliana in Canada hield. Een wankele basis: tot maart 1944 was het niet zo dat Juliana deze redevoeringen zonder hulp schreef. De Nederlands-Amerikaanse auteur Hendrik van Loon droeg, vaak via de telefoon, ideeën aan en voerde de redactie. Hij was het, meester van de catchy phrase, die Juliana strijdbare uitspraken in de mond legde, zoals ‘strijd is leven’ en zoveel andere stoutmoedige uitspraken (volgens Rie Marsman – off the record tegenover Dra Schenk). Anderzijds schildert Withuis haar subject af als een vanaf 1948 steeds wankelmoediger vrouw – iemand die dacht in termen van een complot. Helaas was dat laatste geen waandenkbeeld van Juliana, maar trieste werkelijkheid.

In Schenk’s archief vond ik hoe Juliana in juni 1956 het plan om haar te laten opnemen in een psychiatrische kliniek ontdekte. Bernhard keerde juist uit Stockholm terug van het hippische onderdeel van de in Melbourne gehouden Olympische Spelen, niet alleen in gezelschap van zijn ‘mentor’ Pantchoulidzew, de amant van Bernhard’s moeder Armgard (volgens Cocky Gilles, Bernhard’s privé-secretaresse die tegenover Dra losliet: ‘zo’n ontroerend paar’), maar ook van de chef d’équipe, Charles F. Pahud de Mortanges. Deze vooroorlogse meervoudig Olympisch kampioen ruitersport, onderdeel military, verzetsman en krijgsgevangene tijdens de bezetting van ’40-’45, vervulde sinds 1954 een hoge functie aan het hof: Chef van Juliana’s Militaire Huis, een afdeling die Juliana in 1948, bij haar inhuldiging, aan Bernhard had toevertrouwd. Pahud de Mortanges hoorde in het vliegtuig het opgewonden tweetal, Bernhard en Tchuli, uitgelaten praten over het in gereedheid brengen van de Ursula kliniek te Wassenaar.

Daarin zou een ‘buiten staat tot regeren’, want krankzinnig verklaarde Juliana worden opgenomen. Uiteraard zou zij ook uit de ouderlijke macht moeten worden ontzet. De volgende stap zou opname in een wereldberoemde kliniek in Zwitserland moeten zijn. Het duo had enorme voorpret bij dat vooruitzicht.

Immoreel

Pahud de Mortanges, tot in zijn tenen geschokt, begaf zich na de landing regelrecht naar paleis Soestdijk om zijn ontslag aan Juliana aan te bieden. Onder deze omstandigheden achtte hij het immoreel aan te blijven in een afdeling van de hofhouding die officieel onder de koningin viel, maar in de praktijk onder de prins stond. Juliana weigerde: ‘U is één van de  weinigen die ik kan vertrouwen. Juist u weiger ik ontslag. U moet blijven!’

Al bijna dertig jaar geleden vertelde Schenk aan Igor Cornelissen dat zij van die opname coup wist dankzij ontboezemingen van leden van de hofhouding en freule Wttewaall van Stoetwegen (Vrij Nederland, 19-3-1988). Tegenover Marjo van Soest van Vrij Nederland (12-3-1988) verklaarde Dra over het Ursula plan: ‘Dat laatste heb ik niet in het boek gezet. Dat vond ik een detail’. Cornelissen daarover: ‘Menig historicus zou met genoegen zijn rechterarm offeren voor zo’n detail’. Hij schakelde de politicologe en journaliste Dr. Anna Visser in, die een jaar eerder was gepromoveerd op het proefschrift Alleen bij uiterste noodzaak? De Rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis 1948-1958. ‘Anneke’ Visser bleek te beschikken over de tekst van een briefje in het Romme-archief van Ursula-kliniek directeur Dr. Ed Hoelen, gedateerd 30 juli 1956. Hoelen schreef aan de katholieke partijleider Romme: ‘Overigens zouden diverse lieden een of ander lichaamsdeel opofferen om nu eens precies te weten waarover wij gesproken hebben. Gelukkig weet niemand dit’. Van de biograaf van prof. Romme, Jacques Bosmans, kreeg Cornelissen de bevestiging van het opname plan. Withuis noemt het in gereedheid brengen van de Ursula-kliniek ‘hersenspinsels’ (p. 542).

Gevangenis

Dankzij Pahud de Mortanges, door Juliana op alle manieren uit de publiciteit gehouden, en het verzet van premier Drees werd het plan van het duo Bernhard-Tchuli verijdeld. Juliana kwam niet in een psychiatrische kliniek terecht. Wel bleef zij een gevangene: in het koningschap. Tegenover haar jeugdvriendin Dineke Kohnstamm omschreef zij het koningschap als ‘een gevangenis’, lezen we bij Withuis (p. 138).

Withuis’ levensverhaal van Juliana heeft niet alleen bewondering opgeroepen. Dat is misschien te verklaren uit het ontbreken in haar biografie van de in Oranje-lectuur gebruikelijke complimenteuze apotheose. Withuis houdt het sec. Meer waardering voor Juliana’s bijna levenslange oprechte inzet – zonder het door de biograaf Juliana keer op keer aangewreven ‘doen alsof’ – voor gehandicapten en verschoppelingen zou niet hebben misstaan in Withuis’ eindconclusie. Zo heeft Juliana door de jaren heen het Anti-Apartheidsprogramma van de Wereldraad van Kerken en de beweging van Martin Luther King steeds krachtig financieel gesteund volgens de voorzitter van de  Wereldraad, Visser ’t Hooft.

Kritiek van Irene

Kritiek uitte ook Juliana’s ‘Zuid-Afrikaanse’ dochter, Irene. Zij vindt dat de biograaf te veel in het privéleven van de Oranjes is gaan graven. Wat deze prinses en een deel van het Nederlandse volk nog altijd niet begrijpt is dat de constitutionele monarchie inhoudt : voor de leden van het Koninklijk Huis, het topsegment van de Koninklijke familie, dus voor de vorst(in), diens echtgenoot/echtgenote, de oud-vorst(in) en oud-prins-gemaal en voor alle troongerechtigden zijn privé en publiek volledig verstrengeld, een leven lang totaal verweven. Voor hen is er in dit systeem, een glazen gevangenis, geen enkel scherm om neer te halen. Wie zich daartegen keert, roepe onmiddellijk de republiek uit.

 

Juliana, vorstin in een mannenwereld, geschreven door Jolande Withuis, verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij, 752 pagina’s, prijs hardcover 39,99 euro, e-book 16,99 euro.

 


Magdaleen van Herk (1945) publiceerde in 1980 onder tegenwerking van Dra. M.G. Schenk ‘Juliana. Vorstin naast de rode loper’. Kunsthistorica, organiseert exposities en concerten. Auteur van ‘Steinlen. Of Cats and Men’ (1995 ),  Kenne Schilder/Painter (1997). Recente publicatie: ‘Feest’, bloemlezing gedichten bij schilderijen van Kenne Grégoire'(2016). Werkt aan: ‘Dubbellevens. Juliana tussen machthebbers, monarchen en aristocraten’.

In naam van de Koning

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 12, NR.4, DECEMBER 2016

THEMA: Hoe krom is het recht?

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Erfopvolging deed de deur dicht
Gijs Korevaar: interview met Salima Belhaj

Uitzonderingswetten voor Oranje-Nassau BV
Gerard Aalders

Rechtspraak in naam van de koning?
H.U. Jessurun d’Oliveira

Hoe krom kan het recht zijn?
Essay van Kurt Haverkort

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: hoe krom is het recht?
René Zwaap

‘De geest van Bernhard waart nog steeds over het Binnenhof’
Gijs Korevaar in gesprek met Ronald van Raak

Republikein van het Jaar spreekt
Hans van der Lugt over Maarten van Rossem

Van de voorzitter…
Bart Gruson

Meldpunt verborgen kosten Oranje geopend

Gedichten voor deze tijd
Thom deLagh

De ontvoering van Roel van Duijn
René Zwaap

VVD-burgemeester houdt Den Helder in wurggreep
René Zwaap

Hedendaags Byzantisme
Anton van Hooff

De brandende kampongs van koningin Wilhelmina
Maurits van den Toorn

De glazen gevangenis van Juliana
Magdaleen van Herk

De dictator van New York
Arvind Dilawar

Literatuur zingt altijd
Katarina Holländer over Bob Dylan

Boekrecensie: Een waas van ondergang
Thom deLagh over Het Vervloekte paradijs van Caroline de Gruyter

Appeltjes van Oranje (4)
Manuel Kneepkens

Column: Rouwen om Bhumibol
Hans Maessen

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.