Lodewijk Brunt

Praalhanzen en pronkjonkers: Lodewijk Brunt over de 600 verdwenen vorsten van India

Afgelopen weekend overleed socioloog Lodewijk Brunt, die de laatste jaren spraakmakende verhalen publiceerde in De Republikein. Ter herinnering aan deze grote geest publiceert De Republikein hier een oudere bijdrage van hem, gewijd aan India, het land van zijn hart.  Een schets van de kleurrijke maharaja’s, nawabs en nizams die ooit het beeld van Brits-India bepaalden.

Tekst Lodewijk Brunt

Tot enkele weken voor het uitroepen van de onafhankelijkheid van India, augustus 1947, wist niemand nog hoe de nieuwe staat er precies zou gaan uitzien. Het gigantische subcontinent – zo’n vierhonderdmiljoen mensen, honderden talen, moderne steden, primitieve tribale gemeenschappen, religieuze verscheidenheid – dreigde te worden versplinterd. De Muslim League onder Muhammad Ali Jinnah was beducht door de Hindoebevolking onder de voet te worden gelopen. Hij eiste een zelfstandige Moslimstaat: Pakistan. Van de weeromstuit verlangden de Sikhs opeens een eigen Sikhistan. Andere aanspraken volgden. Onder leiding van de laatste Britse gouverneur-generaal, graaf Louis Mountbatten of Burma, die nauw samenwerkte met Jawaharlal ‘Pandit’ Nehru, werd het ideaal van een Indiase eenheid zoveel mogelijk gerealiseerd, maar de onafhankelijkheid van Pakistan kon niet worden voorkomen. In de jaren zeventig maakte Oost-Pakistan zich overigens los van West-Pakistan: Bangla Desh, het land van Bengalen.

3 miljoen doden

De onafhankelijkheid, veelal aangeduid als de Partition, de ‘verdeling’, werd in augustus dit jaar uitbundig gevierd. Zeventig jaar geleden sprak Nehru, de eerste premier van India, zijn befaamde onafhankelijkheidstoespraak uit. Middernacht,15 augustus 1947. Maar de herinneringen aan die heugelijke gebeurtenis zijn niet onverdeeld positief. Ontelbaren sloegen op de vlucht met achterlating van hun hebben en houden: Hindoes van Pakistan naar India en Moslims van India naar Pakistan. Op grote schaal vonden moordpartijen, brandstichtingen, verkrachtingen, berovingen en vernielingen plaats – naar schatting vonden meer dan drie miljoen mensen de dood. Ondanks de uitputtende onderhandelingen over wie wat zou krijgen, stonden de grenzen van de nieuwe staten nog steeds niet vast op het moment dat de onafhankelijkheid werd uitgesproken. Wat moest er met de inheemse vorstendommen gebeuren, de talrijke ‘staten binnen de staat’? Bij de festiviteiten rond het zeventigjarige bestaan van de Partition zijn er aan dat onderwerp nauwelijks woorden besteed. En dat terwijl al die kleurrijke maharaja’s, nawabs en nizams het beeld van Brits-India decennialang hebben bepaald. Alsof de geschiedenis van de Oriëntaalse royalty is uitgewist.

Mogol-dynastie

De East India Company (de Britse versie van de Nederlandse VOC) trof een sterk verdeeld subcontinent aan waarin de Mogol-dynastie geflankeerd werd door een veelvoud van inheemse staten en staatjes. De grenzen waren vloeiend, er was een voortdurend proces van gebiedsuitbreiding aan de gang, onderlinge oorlogsvoering, landjepik. Een voorbeeld is Shivaji, die zich opgeworpen had als leider van de Marathas. Hij wist omstreeks het midden van de 17e eeuw zoveel grondgebied te veroveren dat zelfs de machtige Mogolkeizer Aurangzeb er zenuwachtig van werd en zijn generaals op hem afstuurde. Shivaji riep het Maratharijk uit tot een onafhankelijke staat en kroonde zichzelf tot koning: Chattrapati. Hij is vanwege zijn houding tegenover een Moslimregime nog steeds de grote held van de Shiv Sena, het leger van Shivaji, de uiterst rechtse, hindoefundamentalistische volkspartij die vooral in Maharashtra populair is. De Britten waren aanvankelijk geïnteresseerd in de specerijenhandel en sloten overeenkomsten met de plaatselijke heersers. Ze kregen op een paar strategische plekken voet aan de grond: Surat en Bombay aan de westkust, Madras en Calcutta aan de oostkust. Pas eind 18e begin 19e eeuw, begon de grote imperialistische veroveringswedloop, zowel in Afrika als in Azië. Veel van de inheemse vorsten zullen niet bepaald medailles hebben verdiend voor hun manier van regeren, merkt de Indiase diplomaat Shashi Tharoor op in zijn Inglorious Empire, maar vergeleken met de East India Company waren ze toonbeelden van beschaving. De Britten namen veel grond brutaalweg in beslag, of stelden stromannen aan als hun zaakwaarnemers. Daarbij gingen ze uit van het volgende principe: als een vorst geen mannelijke opvolger had, wezen zij de opvolger aan. Het adopteren van een zoon, de gebruikelijke weg bij de inheemse koninkrijken, werd domweg verboden.

Protectiegeldzwendel

Wie door de East India Company werd benoemd moest trouwens een flinke som betalen: als tegenprestatie voor de bescherming door het handelshuis. Maar het contingent militairen dat daartoe werd ingezet, moest de vorst uit eigen zak betalen. De Britten boden aantrekkelijke leningen aan, zodat het vorstendom binnen de kortste keren aan de grond zat en bij het Britse grondgebied gevoegd werd. Een koninklijke versie van de protectiegeldzwendel waarmee de maffia groot geworden is. De East India Company (minstens zo corrupt en cynisch als de VOC) leunde bij haar praktijken op een omvangrijk huurlingenleger, zorgvuldig samengesteld uit vechtlustige gemeenschappen.

Klaar voor de tijgerjacht in Cooch Behar.
Foto uit: Gayatri Devi, A Princess Remembers. The Memoirs of the Maharani of Jaipur. New Delhi (Rupa) 1995

De ommekeer kwam in 1857. In Barrackpore kwamen de huursoldaten in opstand tegen de Company, dat blijkbaar al veel kwaad bloed had gezet. Het vuur sloeg razendsnel over naar andere legerplaatsen en uit Meerut trokken legereenheden op naar Delhi om de laatste Mogolvorst, de oude en breekbare Bahadur Shah Zafar, tot keizer van heel India uit te roepen. In de Britse geschiedenisboeken staat de gebeurtenis nog steeds te boek als de ‘Muiterij’, maar de Britse aanwezigheid hing aan een dun draadje. De opstand ging gepaard met slachtpartijen aan beide kanten; toen hij eenmaal was neergeslagen, bereikten de Britse wraakacties ongekende hoogtepunten van wreedheid. Shah Zafar werd ontvoerd en verdween in ballingschap. In 1858 nam de Britse kroon het bewind van de East India Company over en werd India onderdeel van het grote, wereldomvattende Britse koloniale rijk. Het Britse kabinet stelde een speciale minister voor India aan en het India House in Londen werd het centrum voor Indiase aangelegenheden. De koloniale overheid streefde naar rust en orde: de staatkundige situatie werd bevroren. De grenzen werden officieel vastgelegd en bij monde van koningin Victoria werd de inheemse vorsten plechtig beloofd dat hun integriteit onder de Britse oppermacht (paramountcy) nooit meer geschonden zou worden. Een prachtige belofte, ook ingegeven door de terughoudendheid die de Indiase vorsten hadden betoond tijdens de opstand. De praktijk was anders: de grenzen bleven weliswaar intact, maar de bemoeienis van de koloniale overheid met de interne aangelegenheden reikte verder dan ooit.

 

Een aantal van de voornaamste prinsen tijdens het Zilveren Jubileum van de Maharaja van Kapurthala, midden jaren 1920. Foto uit: Charles Allen & Sharada Dwivedi, Lives of the Indian Princes. London (Century Publishing Co) 1984

Iedere vorst kreeg een Resident toegewezen, een politieke commissaris, die toezicht hield op de gang van zaken, vooral op financieel en moreel gebied. Ernstig wangedrag werd gemeld bij de gouverneur-generaal die de zondaar op het matje riep; door hem te ontbieden in het gouvernementspaleis in Calcutta (vanaf 1920 New Delhi) of door op tournee te gaan en de toestand met eigen ogen te aanschouwen. De koningen beschikten over een privy purse, een bepaald percentage van de staatsinkomsten dat bedoeld was voor de eigen, persoonlijke uitgaven. Overschrijding van dat percentage kon niet worden toegestaan: de koloniale overheid had de belastingcenten nu eenmaal zelf nodig.

Duizelingwekkende diversiteit

De Britse koloniale overheid stond tegenover bijna 600 inheemse vorstendommen die werden geregeerd naar de eigen inzichten van de heerser. Sommige staten waren zo groot als Frankrijk of Groot-Brittannië zelf, andere waren nauwelijks een vierkante kilometer groot, vaak in het leven geroepen door de East India Company om vriendendiensten te belonen. Bij elkaar besloegen ze bijna de helft van de totale oppervlakte van Brits-Indië en omvatten ze bijna een derde van de totale bevolking: veel kleinere staatjes bevonden zich aan de periferie, zoals het gebied van de Himalaya of in de woestijngebieden van Rajasthan. Ook in andere opzichten was de diversiteit duizelingwekkend. Sommige staten hadden eigen spoorwegen, andere hadden nog geen tien kilometer geplaveide weg; hier en daar bestond iets als een volksvertegenwoordiging, met een moderne bestuurlijke administratie, in veel staten ontbrak het aan de meest elementaire voorzieningen, zoals gezondheidszorg of onderwijs. In noordelijke staatjes als Hunza en Nagar werd de belasting in natura betaald, andere staten hadden een eigen munteenheid. Vanwege de onderlinge verschillen, werden de vorstendommen in categorieën verdeeld. Naast de ruim honderd staten die direct met het Britse gezag te maken hadden, werden er diverse groeperingen van staten gevormd die als collectief vertegenwoordigd waren. Rajasthan was een samenstel van onder andere Alwar, Jaipur, Bikaner, Udaipur enzovoort. Je kon niet van Delhi naar Bombay reizen zonder tenminste dertig staatsgrenzen te passeren. Ook de onderlinge hiërarchie werd nauwkeurig vastgelegd en deze had Byzantijnse proporties, zeker nadat koningin Victoria tot haar grote genoegen tot keizerin van Brits-Indië werd uitgeroepen, een gebied op vele duizenden kilometers afstand van Londen waar ze nooit van haar leven een voet aan de grond had gezet — of zou zetten.

Nieuwe hofcultuur

Er was sprake van koninklijke illusion building, zoals iemand treffend opmerkte. Het Britse koningshuis werd gepresenteerd als de opvolger van de Mogoldynastie en de inheemse vorstendommen werden ingepast in een nieuwe hofcultuur. Daar paste ook een nieuwe titulatuur bij. De Hindoevorsten hielden de titel van Maharaja, of Raja als ze lager op de ladder stonden, de Moslims bleven Nizam of Nawab, maar in de nieuwe rangorde kregen ze allemaal de status van ‘prins’ en hun staten die van ‘prinsdommen’ (princely states). Er mocht uiteraard niemand raken aan de hoogste status van de keizerin, die vertegenwoordigd werd door de Viceroy. De Nizam van Hyderabad had een uitzonderingspositie, vanwege zijn prominente rol onder het Mogolrijk (en zijn onvoorstelbare rijkdom) bleef hij de titel His Exalted Highness voeren. De prinsen kregen een eigen vertegenwoordigd lichaam, de Chamber of Princes, waar ze over hun specifieke kwesties konden beraadslagen. Maar uit de richtlijnen van de kanselier van die Kamer, opgesteld in de jaren 1920, valt op te maken dat als het gaat om ‘status, voorrang en privileges’, de prinsen pas na de organen van het centrale gezag aan de beurt zijn. En dat geldt alleen voor een bepaalde categorie van prinsen. De prinsdommen hebben een eigen hiërarchie: er bestaat een scherpe scheidingslijn tussen prinsdommen mét en prinsdommen zónder saluut. Heersers van ‘saluutstaten’ hebben al naar gelang hun status recht om met een bepaald aantal kanonschoten verwelkomd te worden bij specifieke gelegenheden. Als koningin-keizerin Victoria India bezocht zou hebben, zou ze zijn begroet met 101 saluutschoten. Haar Viceroy had recht op 31 schoten, de belangrijkste prinsen volgden met 21, daarna liep het steeds met 2 schoten af tot 9. Lager bestond niet, verschillen moeten er zijn. De precieze volgorde leidde, begrijpelijkerwijs, tot veel onvrede bij prinsen die zichzelf soms beschouwden als seriously under-gunned, zoals een historicus het uitdrukte.

 

Schilderij van Gayatri Devi, koningin van Jaipur.

Koningin Victoria

Koningin Victoria had romantische gevoelens voor haar Oosterse prinsen met een bruine huidskleur, vaak tot ergernis van haar raadgevers. Viceroy Lord Curzon mopperde: ‘Iedereen met een tulband en juwelen is welkom in Buckingham Palace’. Hij voelde zich soms genoodzaakt de koningin in bedekte termen te waarschuwen voor de bedenkelijke neigingen van de prinsen die haar een bezoek brachten. Het oriëntalisme van het Britse koningshuis leidde in de praktijk tot ornamentalisme. Nu de prinsen geen speciale aandacht meer hoefden te besteden aan oorlogsvoering, konden ze zich met volle overgave storten op hun eigenlijke, koninklijke, bestemming: te leven als praalhans en pronkjonker. Gayatri Devi, de latere Maharani van Jaipur, herinnert zich haar jeugd in het prinsdom Cooch Behar en somt vol trots de grootste prestaties van haar grootvader op: in minder dan veertig jaar 365 tijgers, 311 luipaarden, 207 neushoorns, 438 buffels, 318 antilopen, 259 sambars, 133 beren en 43 bizons neergeknald in de jungles van Assam en Cooch Behar. In één adem stelt ze vast dat dit een prachtvoorbeeld was van natuurbeheer. Zelf schoot ze haar eerste tijger toen ze zes jaar was. Charles Allen signaleert deze combinatie eveneens in zijn fraaie studie Lives of the Indian Princes: hoeveel lippendienst de prinsen ook bewezen aan natuurbeheer, ze waren tegelijkertijd geobsedeerd door het idee zoveel mogelijk te doden – ‘on the theory that the bigger the bag, the more important you were’. Op alles wat liep, kroop of vloog werd gejaagd en de prinsen boden tegen elkaar op met de grootste buit of het aanzienlijkste jachtgezelschap. Naast de jacht waren diverse sporten populair: polo, cricket, tennis. De eigenschappen van een nietsdoende klasse werden ruimschoots geprikkeld: de bouw van imponerende sprookjespaleizen, het verzamelen van dure Rolls Royces en Mercedessen waarmee niet gereden kon worden, juwelen, meubilair, minnaars en minnaressen, fokdieren. De prins van Baroda, Sayaji Rao hield getrainde papegaaien: ze reden op zilveren fietsjes of zaten in zilveren auto’s en konden hele toneelstukjes opvoeren. Zoals de scène dat een papegaai door een auto werd overreden, onderzocht werd door een papegaaiendokter en door papegaaienbroeders in een papegaaienambulance werd afgevoerd. Hoogtepunt was het afschieten van een kanon; iedere toeschouwer schrok zich een ongeluk, de papegaaien zélf bleven ijzig kalm.

Feodale schijnvertoning

Nehru bestempelde de Indiase prinsenkaste als een ‘feodale schijnvertoning’. De vertegenwoordigers van de Congress Party waren niet van plan de plechtige Britse belofte van integriteit te honoreren tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid. Hun nadruk op India als eenheidsstaat was overigens een gloednieuw idee: de lange geschiedenis van India is altijd gekenmerkt geweest door Balkanisering. De beoogde Minister van Binnenlandse Zaken, Valabhbhai (Sardar) Patel – de échte sterke man – kreeg de taak om de prinsdommen bij de nieuwe staat onder te brengen. Iedere prinselijke staat die zichzelf fatsoenlijk kan bedruipen mag zelfstandig blijven, beloofde hij, om vervolgens vast te stellen dat geen enkele staat aan die eis voldeed. Onder de verzekering dat de prinsen hun paleizen, titels en privy purses mochten behouden, liet hij ze stuk voor stuk het zogenaamde Instrument of Accession tekenen. Drie prinsdommen hielden voet bij stuk, waaronder het grote Hyderabad. Pas geruime tijd na de onafhankelijkheid zwichtten ze alsnog, de Nizam van Hyderabad nadat het Indiase leger de staat was binnengevallen. Het definitieve doek viel in de jaren zeventig onder premier Indira Gandhi, de dochter van Jawaharlal Nehru: zij schafte de laatste privileges af. Een tijdperk teneinde.

 

 

Het laatste boek dat Lodewijk Brunt publiceerde was in samenwerking met Dick Plukker een vertaling uit het Hindi van De blauwe sjaal en andere verhalen van Anu Singh Choudhary, verzameling korte verhalen, die vanuit verschillende invalshoeken inzicht bieden in het hedendaagse India. Een land van hechte familieverbanden, maar ook van echtscheidingen, religieuze tegenstellingen, jonge mensen die naar de grote stad trekken en daar op ce een of andere manier het hoofd boven water moeten zien te houden. Schrijfster Anu Singh Choudhary belicht daarbij vooral het leven van vrouwen.

De Indiase stedelijke middenklasse maakt uitbundig gebruik van hypermoderne communicatiemiddelen en de ‘zegeningen’ van het moderne kapitalisme. Maar op het platteland doet veel nog denken aan het feodale India van weleer.

Titel: De blauwe sjaal en andere verhalen

Auteur: Anu Singh Choudhary

Vertaald uit het Hindi door Lodewijk Brunt en Dick Plukker

Uitgever: India Instituut, 2020; aantal pagina’s: 176; ISBN: 978 90 801437 7 7

Prijs: € 18,90

U kunt het boek bestellen door € 18,90 + € 3,64 verzendkosten = € 22,54 over te maken op IBAN NL71 INGB 0004 9143 14 van het India Instituut, Amsterdam.

De blauwe sjaal en andere verhalen is ook beschikbaar als een e-boek (epub-formaat). Ga naar www.bol.com of www.kobo.com en zoek op de volledige titel (De blauwe sjaal en andere verhalen)

 

Congo: het knekelveld van Leopold II

Met naar schatting 15 tot 20 miljoen doden geldt de kolonisatie van Congo door de Belgische koning Leopold II als een van de grootste misdaden tegen de mensheid. Lodewijk Brunt over een privéonderneming die uitmondde in een massaal knekelveld.

Tekst Lodewijk Brunt

Koning Leopold II was buitenmodel. Gewoonlijk de langste in het gezelschap, met een neus als een skipiste en een baard als een waterval die over zijn borst schuimde. Ook buitenmodel in zijn persoonlijke leven. Dol op kleine meisjes, maar zijn dochtertjes vluchtten weg als hij in de buurt kwam. Fervent bordeelbezoeker, waar hij op latere leeftijd het vijftig jaar jongere animeermeisje Caroline Delacroix aantrof, toen net zestien, met wie hij vlak voor zijn dood nog huwde.

Zijn ambities waren net zo buitenmodel, de wereld zou van hem opkijken. Bij de onafhankelijkheid van het kleine België was bepaald dat het land een constitutionele monarchie moest worden, de speelruimte van de koning werd afgebakend. Het principe van permanente neutraliteit, waar het land zich aan diende te houden, was bedoeld om de machtsbalans in Europa te handhaven. Geen dwaze avonturen! Maar de koning trok zich er niets van aan.

Misschien werd hij juist door die beperkingen gedreven door het verlangen om zijn domein hoe dan ook uit te breiden. In het noorden had je de Hollanders met hun Nederlands-Indië, in het zuiden de Fransen die druk bezig waren om Afrika in te lijven, in het westen zijn volle neef Albert, getrouwd met zijn volle nicht koningin-keizerin Victoria: heerseres over de halve wereld. De Belgen stonden met lege handen, maar de koning speurde naarstig naar wegen om niet achter te blijven. Hij reisde naar Egypte, India en China en raakte in het bijzonder gecharmeerd van Zuidoost-Azië. Was Tonkin geschikt? Hij bedelde bij de koningin van Spanje om hem de Filipijnen af te staan en deed een poging om zich een deel van Borneo toe te eigenen. Kortom, een echte koning: voor hem bestond geen ‘nee’.

Geografische Conferentie
Eind jaren zestig werd Leopold’s aandacht getrokken door de wedloop om Afrika, het ‘donkere continent’, die in volle gang was. In 1870 organiseerde hij een Geografische Conferentie over dit onderwerp en haalde een bont gezelschap van academici, ontdekkingsreizigers, ondernemers en diplomaten naar Brussel. Het doel van de bijeenkomst was te onderzoeken hoe ‘het enige deel van de aardbol dat nog niet in kaart is gebracht, toegankelijk gemaakt kan worden voor de beschaving – dit om de volksstammen die nog in het duister verkeren te bevrijden.’ Met ‘beschaving’ bedoelde Leopold: een geïndustrialiseerde, christelijke samenleving onder leiding van een blanke bovenlaag. Een soort België dus. De ‘duisternis’ van Afrika was in de ogen van de koning een verwerpelijk, heidens complex van kannibalisme, slavernij, veelwijverij, animisme en naaktloperij. En, het behoeft geen betoog, hij was niet dol op mensen met een zwarte huid. De beschavingsarbeid zou in de praktijk neerkomen op de introductie van vrijhandel, de bestrijding van slavernij en slavenhandel en het verbreiden van de christelijke (in casu rooms-katholieke) godsdienst. De Brusselse conferentie leidde tot de oprichting van de Association Internationale Africaine, die zich zou bezighouden met het stichten van stations in Afrika gewijd aan handel, onderzoek en de ‘verlichting van de inheemse bevolking’. Leopold was algemeen voorzitter en op allerlei plekken in Europa en de Verenigde Staten kwamen afdelingen tot stand onder leiding van ‘ons soort mensen’: hertogen, prinsen, generaals. Het klemmende probleem was: waar beginnen we?

Geschenk uit de hemel
De ontmoeting tussen Leopold en de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley in 1878 was een geschenk uit de hemel voor beide partijen. De Engelsman had net het spectaculaire verslag over zijn ‘ontdekking’ van de Congo-rivier gepubliceerd: Through the Dark Continent. Een wereldwijde bestseller, de schrijver werd op slag beroemd. Op basis van zijn bevindingen zocht hij naar geldschieters om zijn reizen door Afrika voort te kunnen zetten, maar in Groot-Brittannië had hij in de hogere kringen weinig enthousiasme losgemaakt, niet alleen vanwege zijn bescheiden afkomst – wie wilde in zee met iemand die nauw had samengewerkt met Tippu Tip, een van de beruchtste slavenjagers uit die dagen? Bovendien had Stanley dood en verderf gezaaid op zijn tochten. Hoe kon je met zo’n rauwdouwer een continent beschaven?

Maar Leopold rook zijn kans en nodigde Stanley hartelijk uit in het koninklijk paleis te Brussel. Onder de dekmantel van het Comité d’Études du Haut-Congo vertrok Stanley een paar weken later opnieuw naar de Congo, op kosten van de Belgische koning. Zijn opdracht was om langs de oever van de rivier militair-administratieve bases te vestigen van waaruit het achterland kon worden getransformeerd tot een verzameling moderne staten waar Europese en Afrikaanse ondernemers vredig handel konden drijven, waar recht en orde zouden heersen en een eind werd gemaakt aan moord, doodslag en slavenhandel. Een strategisch plan: er zou geen Belgische kolonie worden gesticht, maar een vrije markt, het ging om een algemeen beschavingsproject, dat het parochiale, protectionistische nationalisme van de gangbare koloniale praktijken vér oversteeg. Leopold II werd de troetelbeer van de internationale gemeenschap.

Onmenselijke onderneming
Stanley ging voortvarend aan de slag: tussen Boma, aan de Atlantische kust, en het bevaarbare gedeelte van de rivier liet hij een weg aanleggen. Een onmenselijke onderneming die honderden doden kostte. De weg kwam uit bij een pleisterplaats die door Stanley, gedienstig als hij was, Leopoldville werd gedoopt. Onderweg stichtte hij bestuurlijke posten en sloot hij overeenkomsten af met plaatselijke machthebbers. Het waren documenten waarbij het gezag werd overgedragen aan het Comité in ruil voor bescherming en geschenken, dezelfde protection racket die koloniale overheden ook elders op de wereld in praktijk brachten en die vandaag de dag nog steeds kenmerkend is voor de handelwijze van de maffia en andere criminele organisaties. De contracten werden door de lokale gezagsdragers ondertekend met een kruisje. De Franse ontdekkingsreiziger Christian de Bonchamps was er getuige van; het waren overeenkomsten met kleine plaatselijke tirannen, rapporteerde hij, die een volstrekt onduidelijke gezagsbasis hadden. Het contract besloeg vier pagina’s tekst die voor de betrokkenen totaal onbegrijpelijk moeten zijn geweest. Stanley keerde in 1884 terug naar Europa. Net op tijd.

Landjepik op wereldschaal
In 1884/’85 organiseerde Otto von Bismarck zijn roemruchte Berlijnse Conferentie, die ook wordt aangeduid als het Koloniaal Congres. Alle grote Europese mogendheden waren vertegenwoordigd bij deze vergadering, die bedoeld was om de kolonisering van Afrika ordelijk te laten verlopen en gewapende conflicten te vermijden. Hoewel het continent voor meer dan tachtig procent geregeerd werd door inheemse vorstendommen en lokale heersers, was er geen enkele vertegenwoordiger van Afrika in Berlijn aanwezig. Aan de hand van allerlei codes en richtlijnen wordt Afrika in onderling overleg verdeeld. Landjepik op wereldschaal. Leopold is nadrukkelijk in beeld en lanceert zijn beschavingsidee. De Belgische regering laat weten geen belangstelling te hebben voor een eigen koloniaal bezit, maar het streven van de koning van ganser harte te ondersteunen. Mede aan de hand van de omstreeks vierhonderd contracten die Stanley heeft meegebracht, kan Leopold de aanwezigen laten zien dat hij in feite het gebied ten zuiden van de Congorivier al onder zijn beheer heeft (het gebied ten noorden van de rivier laat hij grootmoedig aan Frankrijk): bij elkaar zo’n drie miljoen vierkante kilometer, vijfenzeventig keer zo groot als België, en een bevolking van omstreeks veertig miljoen. De hele onderneming is een persoonsgebonden liefdadigheidsproject, aldus Leopold, en hij krijgt er de handen voor op elkaar dankzij een sterke diplomatieke lobby. Het maakt indruk dat de Verenigde Staten, bij monde van president Chester Arthur, als eerste haar vertrouwen in Leopold’s opzet uitspreekt. De Congo-Vrijstaat, zoals het gebied gaat heten, wordt aan Leopold overgedragen onder enkele strikte voorwaarden: introductie van een vrije markt, bestrijding van slavenhandel en slavernij, ontwikkeling (en dus: kerstening) van de inheemse volken en verbod op Belgische inmenging, hetzij financieel, hetzij anderszins. De administratie zetelt in Boma – pas in 1926 zal Leopoldville de hoofdstad van het dan inmiddels Belgische Congo worden – maar alle belangrijke beslissingen worden genomen in Brussel. Leopold, die zich vol trots Soevereine Koning laat noemen, heeft nooit een voet aan wal gezet in zijn Vrijstaat.

De koning heeft alle Berlijnse voorwaarden stelselmatig ondermijnd. De bestrijding van slavenhandel en slavernij was in werkelijkheid een verkapte, systematische poging zijn Congolese territorium uit te breiden naar alle windrichtingen: tot en met Katanga, maar ook tot aan de grenzen van Soedan, Eritrea en Egypte. Onder de ‘aannemers’ van de onderneming vind je steeds meer Belgen, de opzet wordt provincialistischer, het open internationale karakter verwatert tot enghartig protectionisme. Stanley’s positie wordt ingenomen door Alexandre Delcommune die ook aan de wieg staat van de beruchte Force Publique, het privéleger van Leopold dat voor een groot deel bestaat uit buitgemaakte slaven onder commando van Belgische officieren en onderofficieren. De koning wordt in toenemende mate afhankelijk van Belgisch geld als hij langzaam maar zeker zijn persoonlijke fondsen heeft uitgeput. Het idee van de vrije markt sneuvelt definitief als Leopold zijn financiële zorgen in het begin van de jaren negentig meent op te kunnen lossen door een geniale ingreep: hij verklaart grote delen van de Vrijstaat tot domaine privé. Het betekent dat de regering (= de koning) het alleenrecht krijgt over de oogst en verhandeling van lokale producten. Blauw bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Het ideaal van de vrijhandel wordt met een simpele pennenstreek veranderd in een feodaal stelsel van koninklijke voorrechten. ‘De enige “vrijheid” van de Kongo-Vrijstaat’, zegt historicus Maya Jasanoff, ‘was de speelruimte die Leopold II had om te doen en laten waar hij zin in had’.

Dwangarbeid
De gebiedsuitbreidingen en annexaties werden in Europa bejubeld – de beschaving schreed voort – maar Leopold’s leger, de Force Publique, liet een spoor van verwoesting, dood en verderf na. Volgens waarnemers afschuwelijker dan de ergste wandaden van de Hollanders in Ambon en Atjeh of de Spanjaarden in Centraal-Amerika. Onder het bewind van het domaine privé werd de bevolking gedwongen belastingen te betalen, maar omdat er – doelbewust – nog steeds geen geldeconomie in de Vrijstaat was geïntroduceerd, werden de Congolezen gedwongen om hun belastingen te voldoen met corveediensten. Dit leidde tot een uitgebreid stelsel van dwangarbeid waartegen de slavernijpraktijken, die Leopold geacht werd te bestrijden, bleekjes afstaken. Agenten van de Vrijstaat trokken van dorp naar dorp om arbeidskrachten te ronselen, gewapend met geweren en de beruchte chicottes, zwepen van nijlpaardenhuid. Als de mannen het bos in waren gevlucht, werden de vrouwen en kinderen gegijzeld. Soms werden de dorpelingen aangezet tot het overvallen van buurdorpen om aan mankracht te komen.

Aan het systeem lag een ingrijpende transformatie van de Congolese economie ten grondslag. In de beginjaren van de Vrijstaat leverde het gebied een groot deel van de wereldproductie aan ivoor, de grondstof voor pianotoetsen, beeldjes, haarkammen, sieraden, schaakstukken, damstenen, handgrepen van wandelstokken en biljartballen. Het is de situatie die Joseph Conrad in 1890 aantrof toen hij in het gebied was, later beschreven in zijn befaamde Heart of Darkness. Het mysterieuze personage Kurtz is een buitengewoon succesvolle handelaar in ivoor en heeft op grond daarvan een vreeswekkende reputatie opgebouwd. Maar halverwege de jaren negentig komt in Europa en de Verenigde Staten de ‘fietsgekte’ op gang nadat John Boyd Dunlop de rubberen fietsband had uitgevonden. Congo wordt vrijwel van de ene op de andere dag de belangrijkste rubberproducent van Afrika: in het oerwoud wordt ‘wilde rubber’ gewonnen. In Conrad’s tijd exporteerde de Vrijstaat nog geen 150.000 kilo rubber, zes jaar later is dat bijna anderhalf miljoen kilo. De rubberwinsten stegen ver uit boven de winsten op ivoor op de Antwerpse beurs, en bedroegen netto zo’n zeven miljoen francs. Het winnen van de rubber was ‘beestachtig werk’, waar je geen vrijwilligers voor kon vinden. De oplossing lag voor de hand: Congolezen moesten voortaan belasting betalen in de vorm van rubber. De belastinggaarders maakten gebruik van alle denkbare middelen om hun opbrengsten te realiseren. Als je weigerde werd je gestraft, als je niet genoeg rubber had verzameld werd je gestraft, als je erop werd betrapt dat je een rank afbrak in plaats van aftapte werd je gestraft, als je probeerde te vluchten werd je gestraft.

‘Overal hoor ik dezelfde berichten over wat er in de Congo Vrijstaat gebeurt’, kreeg Stanley te horen van een vroegere medewerker, ‘rubber en moord, slavernij in de allerergste vorm.’ De leden van de Force Publique kregen munitie mee op hun rubberexpedities. Bij terugkeer moesten ze laten zien dat hun kogels doelmatig waren gebruikt: ze mochten alleen op weigerachtige of opstandige dwangarbeiders schieten en onderweg geen jachtpartijen ondernemen. Het bewijs voor de doelmatigheid was de afgehakte rechterhand van de dode. Het hek was van de dam – als je toch een wild dier had geschoten, hakte je de hand af van een levende dorpeling. Net zo makkelijk. En kinderen kon je vermoorden met knuppels, dat scheelde weer munitie en lastig gedoe. Het wijdverbreide fenomeen van de afgehakte handen en andere ledematen is een belangrijke reden geweest voor de verontwaardiging over de manier waarop Leopold zijn domein beheerde. Hij had Congo omgetoverd tot een knekelveld.

Protesten weggelachen
De protesten tegen de gang van zaken in de Vrijstaat klonken al vroeg. De bestuursambtenaar Edouard Manduau vervaardigde in 1885 een veelzeggend schilderij: La Civilisation au Congo. In het midden van het doek wordt een zwarte man afgeranseld met een zweep, anderen kijken wat lusteloos toe. Op de voorgrond staat een blanke man die aantekeningen maakt in een notitieblok. Hij is kennelijk de opdrachtgever van de bestraffing. Felle protesten klonken ook van met name Britse en Amerikaanse protestantse zendelingen en reizigers. Een voorbeeld is de open brief die de Amerikaanse dominee George Washington Williams in 1890 schrijft aan Leopold. In de allerbeleefdste frasen laat hij er geen twijfel over bestaan dat de koning volkomen ongeschikt is om Congo te besturen. Hij maakt melding van onmenselijke wreedheden, de smerige behandeling van vrouwen en meisjes, corruptie, diefstal, slavernij; kortom, het treden met voeten van alle bepalingen van de Berlijnse Conferentie. Hij concludeert: ‘Tegenover het bedrog, fraude, berovingen, brandstichterij, moord, slavenjacht en algehele wreedheid in het optreden van de Regering van Uw Majesteit, staat hun geschiedenis van voorbeeldig geduld, hun geest van lijdzaamheid en vergevingsgezindheid die de zogenaamde beschaving en de godsdienstigheid van de Regering van Uw Majesteit zou moeten doen blozen van schaamte’. Maar wie gelooft een dominee? Die zwart is bovendien! Talloze overeenkomstige aanklachten worden in de wind geslagen, weggelachen, onder het tapijt gemoffeld.

Misdadig bewind
De omslag komt pas met het optreden van Edmund Dene Morel. Deze rederijfunctionaris, die zowel vloeiend Frans als Engels spreekt, ontdekt onregelmatigheden in de boeken van Antwerpse scheepvaartmaatschappijen. Vrijhandel? Uit Congo komen tropische producten als ivoor en rubber, wel degelijk, maar wat gaat er terug naar Congo? Goedkope katoentjes, voor een deel, maar vooral veel munitie, oorlogstuig, kettingen, hekwerken. Door nauwkeurig onderzoek komt hij tot de schokkende conclusie dat zich in Congo een misdadig bewind heeft gevestigd onder leiding van de Soevereine Koning. Hij publiceert erover in zijn eigen, speciaal voor dit doel opgerichte tijdschrift: West African Mail. In zijn boek Red Rubber. The Story of the Rubber Slave Trade Florishing on the Congo uit 1906 vat hij zijn bevindingen samen, een schokkend relaas aan de hand van uitgebreide ooggetuige verslagen, documentenonderzoek en vraaggesprekken. Al die eerdere protesten waren dus geen incidentele oprispingen van wereldvreemde kwezels.

De Britse overheid, nooit te beroerd om het eigen kolonialisme ten voorbeeld te stellen aan de rest van de wereld, stelde een onderzoekscommissie samen onder leiding van Roger Casement, Brits consul in de Vrijstaat. Wat is er waar van de aantijgingen van Morel? Casements rapport verschijnt in 1904 en komt tot ondubbelzinnige conclusies: wat Morel heeft gevonden klopt volkomen! De werkelijkheid is hooguit nog stukken erger. Casement en Morel steken de koppen bij elkaar en richten de Congo Reform Association op met als doel om Leopold zo snel mogelijk te ontheffen van zijn beschavingsmissie. De beweging krijgt een grote aanhang, niet in de laatste plaats onder schrijvers en intellectuelen. Misschien voornamelijk uit kringen die eerder juist hun hoop hadden gevestigd op de ‘verlichte geest’ van Leopold. Enkele prominenten waren Booker T. Washington en zijn secretaris (de latere hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Chicago) Robert Ezra Park, Anatole France, Sir Arthur Conan Doyle (The Crime of the Congo). De chocolademiljonair William Cadbury steunde de acties met geld. In 1904 benaderde Roger Casement ook Joseph Conrad. Ze kenden elkaar nog van hun ontmoetingen in Kongo. Je moet lid worden van de Congo Reform Association, zei Casement. Ach, antwoordde Conrad, wat ben ik nou helemaal, een onbetekenend schrijvertje dat niemand kent. Bovendien had hij van al die handenafhakkerij niets gemerkt toen hij in Congo was, dat was van na zijn tijd. Conrad had er geen bezwaar tegen als Leopold zou verdwijnen, maar wat moest er in de plaats komen? Kolonialisme volgens Engels model? Frans model? Dat was inderdaad de bedoeling van de Congo Reform Association – kolonialisme met een menselijk gezicht. Maar Conrad werd geen lid, hij was tegen elke vorm van kolonialisme.

Mark Twain
De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef een pamflet (‘opbrengsten voor het goede doel’) waarin hij liet zien hoe Leopold vermoedelijk had gereageerd op al die protesten: King Leopold’s Soliloquy. De koning moppert over de ‘ratten’ die alles overhoop hebben gehaald. ‘Ze hadden hun grote mond moeten houden want ze hebben het wél over een koning! Een geheiligd personage dat niets te verwijten valt omdat hij door God zelf is uitverkozen en benoemd op een belangrijke post; wie kritiek levert op een koning pleegt godslastering, want God heeft vanaf het begin alles gezien en heeft nooit ontevredenheid of afkeuring laten blijken, noch enige hindernis opgeworpen’. Twain’s fantasie zal niet al te veel van de werkelijkheid hebben afgeweken. Het is zoals hoge dames en heren altijd tegensputteren… hoe dúrf je!

Massaal werkkamp
Leopold moest weg en in 1908 werd Kongo-Vrijstaat omgedoopt tot Belgisch-Kongo. In de loop der jaren is het oordeel over de Soevereine Koning niet milder geworden. Onlangs nog werd zijn persoonlijke domein gekarakteriseerd als een massaal werkkamp, waar ‘de beestachtigste straffen werden uitgedeeld voor de lichtste overtredingen’. Vooral door Adam Hochschild (King Leopold’s Ghost: a story of greed, terror and heroism in colonial Africa) is de discussie actueel geworden over de algemene kenmerken van Leopold’s bewind, vooral in vergelijking tot soortgelijke episodes uit de geschiedenis. Volgens hem is door toedoen van de koning minstens vijftig procent van de totale bevolking uitgeroeid; 15 miljoen mensen, misschien wel twintig miljoen. Als dat klopt mag Leopold zonder meer als een van de grootste misdadigers uit de geschiedenis worden gekarakteriseerd. ‘Hoe moeten we dat noemen?’, vraagt Hochschild zich af. ‘Is dat geen meedogenloze destructie van levens?’ En hij concludeert: ‘Dat is inderdaad precies de omschrijving die het woordenboek gebruikt voor holocaust (met een kleine letter h)’.

De auteur heeft dankbaar gebruik gemaakt van diverse bronnen, waarbij vooral moet worden genoemd: Maya Jasonoff, The Dawn Watch. Joseph Conrad in a Global World. London (William Collins) 2017; Mark Twain, King Leopold’s Soliloquy. Boston, Mass. (The P.R. Warren Co); David van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis. Amsterdam (De Bezige Bij) 2012. Verder uiteraard het werk van Joseph Conrad en dat van de journalist Adam Hochschild, ook zijn bijdragen in The New York Review of Books.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Partij voor de Republiek contra het kroonvirus

Corona betekent ‘kroon’, dus zo gek is het niet dat uitgerekend in de huidige crisis rond het coronavirus het initiatief van de oprichting van de Partij voor de Republiek werd geboren. Met de lancering van de website www.republiek.eu probeert het initiatiefcomité voldoende draagvlak te vinden voor een politieke beweging die zich richt op afschaffing van de monarchie in Nederland en de ontwikkeling van een Europese republiek.

De mondiale crisis rond het coronavirus brengt de structuurfouten van de Europese Unie meedogenloos aan het licht. Met de ruggen naar elkaar vechten de lidstaten tegen een onzichtbare vijand. De Europese Commissie is zo goed als machteloos, binnen de Europese Raad is de solidariteit tussen de diverse lidstaten ver te zoeken. Symbolisch sluiten de diverse EU-landen hun grenzen voor een virus dat aan geen grens gebonden is. De kloof tussen arme en rijke lidstaten vergroot. Tegelijkertijd is het lot van de burgers van alle landen als nooit tevoren met elkaar verbonden.

Duidelijk is dat Europa zichzelf opnieuw moet uitvinden wil het een crisis als deze in de toekomst het hoofd kunnen bieden. Een Europese Republiek is de oplossing, zo vindt de Partij voor de Republiek, een kersvers initiatief dat erop is gericht de ideeën van de vermaarde Duitse politieke filosofe Ulrike Guérot omtrent de omvorming van de Europese Unie tot een Republiek Europa ook in Nederland een draagvlak te bezorgen.

Het initiatiefcomité van de Partij voor de Republiek wordt gevormd door Lodewijk Brunt, emeritus hoogleraar Stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam, media-entrepreneur Teun Gautier, oprichter van het online klokkenluidersplatform Publeaks en voorheen directeur van weekblad De Groene Amsterdammer, jurist en literator Manuel Kneepkens, oprichter van de Rotterdamse Stadspartij en ex-voorzitter van de Coornhertliga, de vereniging tot strafrechthervorming, en journalist René Zwaap, hoofdredacteur van tijdschrift De Republikein.

‘De Partij voor de Republiek streeft naar een democratisch en sociaal Europa dat opkomt voor zijn waarden in plaats van deze met voeten te treden’, aldus het initiatiefcomité in haar intentieverklaring op de nieuwe geopende website www.republiek.eu. ‘Een Europa dat mensenrechten hoog in het vaandel heeft staan. Een Europa waarin alle burgers over gelijke rechten beschikken, met gelijkwaardig stemrecht, sociale gelijkheid – inclusief een basisinkomen – en gelijke fiscale verplichtingen’.

De Partij voor de Republiek streeft naar de oprichting van een Europese republiek bestuurd door een transnationale, representatieve volksvertegenwoordiging, bestaande uit enerzijds een parlement met initiatiefrecht en begrotingsrecht, die op basis van one man one vote wordt gekozen uit transnationale partijen, en anderzijds een senaat die bestaat uit vertegenwoordigers van autonome regio’s en provincies die qua schaal min of meer gelijkwaardig zijn en die samen de Europese republiek vormen. Deze regio’s zijn niet gelijk aan de huidige lidstaten, zodat wordt voorkomen dat grote landen als Duitsland en Frankrijk de overhand krijgen, zoals nu vaak het geval is binnen de Europese Raad.

Binnen de Europese republiek geldt: wat decentraal kan, moet decentraal. De regering van de republiek is verantwoordelijk voor taken die niet decentraal kunnen worden uitgevoerd, zoals Gezondheidszorg, Buitenlandse Zaken, Defensie, Financiën, Milieu, Klimaat, Energie, Handel, Cyberzaken en Ontwikkelingshulp.

Voor de monarchie is binnen de Europese republiek geen plaats meer, aldus de Partij voor de Republiek. De Nederlandse monarchie kan derhalve ontbonden worden op basis van een financieel statuut waarbij de vrijkomende gelden worden geherinvesteerd in programma’s ter ontwikkeling van actief burgerschap en verbetering van onderwijs.

Als startdatum voor de Europese republiek stelt Ulrike Guérot, de bedenkster van het concept Republiek Europa, 8 mei 2045 voor, wanneer het precies honderd jaar geleden is dat de strijdkrachten van nazi-Duitsland in de Tweede Wereldoorlog hun wapens neerlegden. Een betekenisvollere datum voor ‘de herschepping van de Europese familie’, die Winston Churchill bepleitte in zijn legendarische redevoering op 19 september 1946 op de Universiteit van Zürich, lijkt nauwelijks te bedenken. De afschaffing van de monarchie in Nederland hoeft wat de Partij voor de Republiek i.o. niet zo lang op zich te laten wachten.

De Duitse politicologe Ulrike Guérot (1964) publiceerde in 2013 samen met de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse een manifest ter oprichting van een Europese republiek. In 2016 verscheen haar boek Warum Europa eine Republik werden muss! Eine politische Utopie, dat een jaar later als Red Europa!: waarom Europa een republiek moet worden in Nederlandse vertaling verscheen. Guérot is als hoogleraar Europese politiek verbonden aan de Donau-Universität Krems en is hoofd van het European Democracy Lab (EuDemLab) in Berlijn.

Duitse demonen, de premature promotie van Ad van Liempt, Máxima contra de mensenrechten

Verrijkt met vaste columns van niemand minder dan historicus Gerard Aalders (uitverkozen tot Republikein van het Jaar 2018) en de legendarische politieke vernieuwer Roel van Duijn (oprichter van Provo, de Kabouters, Oranje Vrijstaat, De Groenen en auteur van een imposant oeuvre) presenteert kwartaaltijdschrift De Republikein – het snelst groeiende tijdschrift van Nederland – nr. 3 van alweer de 15e jaargang. Aalders behandelt de fiscale mores van de Oranje-clan en signaleert dat Máxima als grootgrondbezitter in Argentinië al behoorlijk is geïntegreerd bij haar zuinige schoonfamilie.

Veel aandacht deze keer voor Duitsland, het land dat als geen ander beslissend is voor de toekomst van Europa. Honderd jaar na de oprichting van de republiek van Weimar, tachtig jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog en dertig jaar na de Val van de Muur lijkt de politieke doos van Pandora weer te openen bij de oosterburen. Is de moord op CDU-politicus Walter Lübcke door een aanhanger van Alternative für Deutschland het startsein voor een nieuwe Duitse tragedie? Of weet het land zich ook na het vertrek van Angela Merkel te handhaven als de middelpuntvliedende kracht van een humanistisch en klimaatvriendelijk Europa? Dat zijn de vragen waar een keur van auteurs zich in dit nummer aan waagt.

De hechte band tussen het voormalige keizerlijke huis Hohenzollern en Hitler staat weer volop in de schijnwerpers met de claim die prins Georg van Pruisen van de Hohenzollern-clan legde op tal van paleizen en kunstvoorwerpen in bezit van de Duitse overheid. De Hohenzollerns eisen restitutie van door de DDR onteigend bezit. Zo vordert prins Georg eeuwig woonrecht voor zijn familie van het paleis Cecelienburg in Potsdam, het 174 kamers tellende slot waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van naoorlogs Duitsland werd bezegeld. De Duitse wet laat voor de claim echter geen ruimte als bewezen kan worden dat het Pruisische vorstengeslacht een vitale rol speelde in het Derde Rijk. Volgens de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van een standaardwerk over de samenwerking tussen de Duitse royalty en de NSDAP, leidt het geen twijfel dat de Hohenzollerns een belangrijke steunpilaar waren voor Hitler. De historicus werd echter door prins Georg, de achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, voor de rechter gedaagd, net als de regering van de deelstaat Brandenburg, dat de eerste claim van de prins à raison van 1,2 miljoen euro had afgewezen. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting, schrijft hoofdredacteur René Zwaap van De Republikein. In hetzelfde artikel aandacht voor het huis van Lippe, het Duitse adellijke geslacht dat met 21 nazi’s in de gelederen gerust als Hitlers hofleverancier kan worden gezien. Een van hen was de latere prins der Nederlanden Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, die volgens naspeuringen van auteur Albert van der Schoot nog lid was van de NSDAP toen hij op 5 januari 1937 in Den Haag in Den Haag zijn aanstaande huwelijk vierde met kroonprinses Juliana. Van der Schoot onderzocht in zijn boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert hoe het toch mogelijk was dat tijdens deze plechtige viering het nazistische Horst Wessellied ten gehore kon worden gebracht door het Haagse Residentieorkest, terwijl de Duitse gasten de Hitler-groet brachten. Volgens Van der Schoot is er maar één conclusie mogelijk: het was koningin Wilhelmina zelf die het groene licht gaf voor deze Nederlandse knieval voor het Derde Rijk. Ook ontdekte Van der Schoot dat niet alleen dirigent Peter van Anrooy, maar ook Sam Swaap, de joodse concertmeester van het residentieorkest, openlijk heeft geprotesteerd tegen het spelen van het nazilied.

In zijn debuut als vaste columnist van De Republikein buigt Roel van Duijn zich over de mogelijkheid dat Duitsland straks een groene kanselier krijgt. ‘Het zou een wonder zijn als het in dit land lukt, maar alles wijst erop dat dit wonder dichterbij komt’, schrijft Van Duijn. Hij heeft ook een tip voor de persoon die Merkel namens de Grünen zou kunnen opvolgen: de trefzekere voorzitter van de fractie in de Bondsdag, Katrien Goering-Eckhardt.

De moord op CDU-politicus Walter Lübcke doet het ergste vrezen voor de status van naoorlogs Duitsland als humanitair en democratisch gidsland, schrijft voormalig europarlementariër en auteur Els de Groen. In Dresden en Chemnitz ontluikt een neofascisme dat de stabiele armoe van Honecker idealiseert. De Groen wijst op de gevaren van de ‘Ostalgie’ en staat stil bij de moord op Lübcke, die bekend stond om zijn ruimhartige houding jegens vluchtelingen. Els de Groen: ‘Het is de eerste naoorlogse politieke moord in Duitsland uit rechts-extreme motieven. Duitsland huivert. In het gepolariseerde klimaat – voor en tegen migratie – lopen de spanningen op. Eigenlijk is er sprake van een dubbele crisis. Klimaat als luchtgesteldheid lijdt onder overconsumptie door mensen die het goed hebben, terwijl het sociale klimaat te lijden heeft onder migratie van mensen die het slecht hebben. Het zijn kwesties die bij voorkeur samen opgelost moeten worden, maar dat vereist een Wende veel ingrijpender dan die uit 1989’.

In een kingsize verhaal van schrijfster Katarina Holländer wordt de lezer meegenomen naar begraafplaats Friedrichsruh in de gemeente Aumühle bij het Saksenwoud, alwaar het mausoleum van de ‘IJzeren Kanselier’ Otto von Bismarck dwars door de decennia heen een magische aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op foute Duitsers. De begraafplaats blijkt de spiegel van een ganse natie. Hitlers opvolger admiraal Dönitz ligt hier begraven, als ook Georg Ritter von Schönerer, die als een van Hitlers grootste inspiratiebronnen geldt. De begraafplaats is daardoor veranderd in een bedevaartsoord voor neonazi’s en aanhangers van de AfD. Maar ook de RAF had op de begraafplaats een geheim wapendepot. Daarnaast blijkt de onder mysterieuze omstandigheden om het leven gekomen CDU-president van Sleewsijk Holstein Uwe Barschel in Aumühle innige banden te hebben onderhouden met admiraal Dönitz, die het laatste deel van zijn leven in Aumühle sleet, en was de laatste kampcommandant van Auschwitz jaren ondergedoken bij de Von Bismarcks op Friedrichsruh.

Roel van Duijn stuitte in Fulda, de kleine Duitse stad tussen Berlijn en Frankfurt am Main, op een monument voor de Nederlandse koning Willem I, voluit Willem Frederik van Oranien-Nassau (1772-1843), die na de vlucht van zijn vader stadhouder Willem V door Napoleon deze voormalige bisschopsstaat, een kleine vier jaar als compensatie had toegewezen gekregen, samen met Dortmund, Corvey en Weingarten. Een verzameling van kruimelstaatjes die tezamen de pompeuze titel Fürstentum Oranien-Nassau kregen. Een geschenk van de grote Bonaparte aan een verjaagde prins. ‘Waarom in hemelsnaam, kwam de almachtige Franse heerser van Europa op het idee de balling deze op het eerste gezicht bizarre geschenken te geven?’, vraagt Van Duijn zich af. Fulda blijkt de oefenschool van deze verlichte despoot geweest, maar daar, in dat gesloten katholieke staatje, heeft hij nu een aanmerkelijk positievere indruk achtergelaten dan in het huidige Nederland. ‘Ach, had hij maar in Fulda kunnen blijven’, verzucht Van Duijn.

Raymond van den Boogaard bekeek de Duitse superproductie Babylon Berlin, de duurste tv-serie ooit in Europa vervaardigd, waarin de republiek van Weimar met al zijn intriges en interne spanningen herrijst. Van den Boogaard vergelijkt de serie met Rainer Werner Fassbinders legendarische Berlin Alexanderplatz en ziet de opwindende serie als een vorm van postuum eerherstel voor Weimar. ‘Binnen deze nieuwe context wordt de Weimarrepubliek niet langer als een te mijden vreselijk voorbeeld gezien, maar meer als een democratisch Duits experiment dat misschien ook anders en beter had kunnen aflopen’.

Ries Roowaan schrijft over het succes van de Duitse vertaling van J.J. Voskuils ‘soap voor intellectuelen’ Het Bureau. Lang gold Het Bureau onder Duitse uitgevers als onvertaalbaar en te Nederlands. Vertaler Gerd Busse legde zich daar niet bij neer. Ook de oosterburen kunnen nu kennismaken met de ambivalente verhouding van Voskuil tot het Oranjehuis. Vooral een scène waarin toenmalig kroonprinses Beatrix als sekssymbool van een van de hoofdpersonages van het kantoordrama fungeert, werkt ook in het Duits hoogst intrigerend.

Lodewijk Brunt maakt in een lange bespreking korte metten met Ad van Liempt’s veelgeprezen biografie van kampcommandant Gemmeker van het kamp Westerbork. Van Liempt promoveerde bij de Rijksuniversiteit Groningen op dit boek, maar volgens emeritus hoogleraar Brunt heeft de universiteit zichzelf met de promotie danig voor schut gezet. Brunt over het proefschrift van Van Liempt: ‘Een promotiecommissie van enig niveau zou zijn werkstuk pertinent hebben geweigerd als dissertatie. Het project-Gemmeker is gebaseerd op een grote en grove leugen, namelijk dat Ad van Liempt de eerste zou zijn geweest die een biografie schreef over Gemmeker. Zijn voorgangers worden onder de grond geschoffeld, alsof ze nooit bestaan hebben. Hij beklaagt zich over het vele leeswerk dat hij heeft moeten verrichten voor zijn werkstuk, maar al dat leeswerk was al door anderen gedaan, hij heeft er niets inhoudelijks aan bijgedragen. Liefdeloos knip- en plakwerk. De dissertatie is onder de maat, in ieder denkbaar opzicht. Slordig en rommelig, zonder lijn of structuur, geen enkele originele gedachte. Alles wat hij te berde brengt over Gemmeker en het kamp Westerbork, vind je bij eerdere auteurs uitvoerig terug, maar stukken beter: beter geschreven, beter doordacht, beter gedocumenteerd’.

EN VERDER IN DIT NUMMER

Auteur August Hans den Boef buigt zich over drie recente gevallen van ‘Oranje onfatsoen’. De manier waarop koning Willem IV tegenover NOS-koninklijk huis-verslaggeefster Kysia Hekster het omstreden gesprek van Máxima met de Soedische kroonprins Mohamed Bin Salman verdedigde, maakte in de ogen van De Boef een klucht van de ministeriële verantwoordelijkheid. Gerard van der Zwan buigt zich over hetzelfde omstreden gesprek van Máxima en komt tot de conclusie dat Den Haag zijn campagne om uit te groeien tot de hoofdstad van het internationaal recht wel op de buik kan schrijven. ‘Het streven Nederland als rechtsstaat te positioneren en Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld verhoudt zich niet met pogingen tot het publicitair witwassen van foute regimes’.

Is in de ‘Minder Marokkanen’-zaak tegen Geert Wilders inderdaad de trias politica geschonden? Emiritus-hoogleraar H. U. Jessurun d’Oliveira maakt een eind aan een hardnekkig misverstand. ‘Het Openbaar Ministerie, dat beslist over het al dan niet vervolgen van zaken, is gewoon een orgaan van de uitvoerende macht. Weliswaar is het op een zekere afstand van de dagelijkse politiek van het ministerie gezet, maar het is de minister die verantwoordelijk is voor het OM. Daarom kan de minister ingrijpen en opdrachten geven’. Toch vermoedt hij dat er in de zaak koppen zullen rollen.

Tot 1970 bestond er in Nederland stemplicht. Anton van Hooff zou die graag heringevoerd zien, maar niet met boetesystemen of andere dwingelandij. Er zijn zoveel creatievere manieren om de burger naar het stemhokje te bewegen, meent hij.

Maurits van den Toorn bespreekt het boek Het verhaal van de grondwet; zoeken naar wij van de Leidse hoogleraar Staatsrecht Wim Voermans. 189 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties beschikken inmiddels over een geschreven grondwet, maar een garantie voor democratie is dat niet. Ook Noord-Korea, China en andere landen van twijfelachtig democratisch allooi hebben er een. Het Verenigd Koninkrijk, ondanks alles toch een democratie, doet het juist zonder. Voermans schreef er een meeslepend boek over.

Het is voor aanhangers van de republikeinse gedachte in Nederland nog altijd onverteerbaar dat PvdA-premier Joop den Uyl in 1976 besloot prins Bernhard in het Lockheed-schandaal de hand boven het hoofd te houden. In de nieuwe Den Uyl-biografie De Gedrevene reconstrueert journalist en historicus Dik Verkuil de affaire die het koninkrijk op zijn grondvesten deed trillen. Gijs Korevaar sprak met hem. ‘Den Uyl was een beetje bang voor Bernhard’.

Voor zijn spektakelstuk Willem van Oranje trok theatermaker Ab Gietelink van het toneelgezelschap Nomade naar Dillenburg, het Duitse stamslot van de Vader des Vaderlands, en probeerde hij zich te verplaatsen in de volstrekte misère die De Zwijger daar na het aanvankelijke mislukken van de Opstand moet hebben ondergaan. Gietelink vindt de wijze waarop de Nederlandse politiek zich nu afkeert van het Catalaanse onafhankelijkheidsstreven en het referendum in hoge mate in tegenspraak met alles waarvoor Willem van Oranje stond.

De column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen is dit keer gewijd aan de Queen en Brexit.

Illustraties van Joep, Fredie Beckmans en Gabriel Kousbroek

Nr. 3/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

De vrijstaat van Soeverein Koning Leopold II in Congo

Met naar schatting 15 tot 20 miljoen doden geldt de kolonisatie van Congo door de Belgische koning Leopold II  als een van de grootste misdaden tegen de mensheid. Lodewijk Brunt over een privéonderneming die uitmondde in een massaal knekelveld.

Tekst: Lodewijk Brunt

 

Koning Leopold II was buitenmodel. Gewoonlijk de langste in het gezelschap, met een neus als een skipiste en een baard als een waterval die over zijn borst schuimde. Ook buitenmodel in zijn persoonlijke leven. Dol op kleine meisjes, maar zijn dochtertjes vluchtten weg als hij in de buurt kwam. Fervent bordeelbezoeker, waar hij op latere leeftijd het vijftig jaar jongere animeermeisje Caroline Delacroix aantrof, toen net zestien, met wie hij vlak voor zijn dood nog huwde.

Zijn ambities waren net zo buitenmodel, de wereld zou van hem opkijken. Bij de onafhankelijkheid van het kleine België was bepaald dat het land een constitutionele monarchie moest worden, de speelruimte van de koning werd afgebakend. Het principe van permanente neutraliteit, waar het land zich aan diende te houden, was bedoeld om de machtsbalans in Europa te handhaven. Geen dwaze avonturen! Maar de koning trok zich er niets van aan.

Misschien werd hij juist door die beperkingen gedreven door het verlangen om zijn domein hoe dan ook uit te breiden. In het noorden had je de Hollanders met hun Nederlands-Indië, in het zuiden de Fransen die druk bezig waren om Afrika in te lijven, in het westen zijn volle neef Albert, getrouwd met zijn volle nicht koningin-keizerin Victoria: heerseres over de halve wereld. De Belgen stonden met lege handen, maar de koning speurde naarstig naar wegen om niet achter te blijven. Hij reisde naar Egypte, India en China en raakte in het bijzonder gecharmeerd van Zuidoost-Azië. Was Tonkin geschikt? Hij bedelde bij de koningin van Spanje om hem de Filipijnen af te staan en deed een poging om zich een deel van Borneo toe te eigenen. Kortom, een echte koning: voor hem bestond geen ‘nee’.

Geografische Conferentie

Eind jaren zestig werd Leopold’s aandacht getrokken door de wedloop om Afrika, het ‘donkere continent’, die in volle gang was. In 1870 organiseerde hij een Geografische Conferentie over dit onderwerp en haalde een bont gezelschap van academici, ontdekkingsreizigers, ondernemers en diplomaten naar Brussel. Het doel van de bijeenkomst was te onderzoeken hoe ‘het enige deel van de aardbol dat nog niet in kaart is gebracht, toegankelijk gemaakt kan worden voor de beschaving – dit om de volksstammen die nog in het duister verkeren te bevrijden.’ Met ‘beschaving’ bedoelde Leopold: een geïndustrialiseerde, christelijke samenleving onder leiding van een blanke bovenlaag. Een soort België dus. De ‘duisternis’ van Afrika was in de ogen van de koning een verwerpelijk, heidens complex van kannibalisme, slavernij, veelwijverij, animisme en naaktloperij. En, het behoeft geen betoog, hij was niet dol op mensen met een zwarte huid. De beschavingsarbeid zou in de praktijk neerkomen op de introductie van vrijhandel, de bestrijding van slavernij en slavenhandel en het verbreiden van de christelijke (in casu rooms-katholieke) godsdienst. De Brusselse conferentie leidde tot de oprichting van de Association Internationale Africaine, die zich zou bezighouden met het stichten van stations in Afrika gewijd aan handel, onderzoek en de ‘verlichting van de inheemse bevolking’. Leopold was algemeen voorzitter en op allerlei plekken in Europa en de Verenigde Staten kwamen afdelingen tot stand onder leiding van ‘ons soort mensen’: hertogen, prinsen, generaals. Het klemmende probleem was: waar beginnen we?

Geschenk uit de hemel

De ontmoeting tussen Leopold en de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley in 1878 was een geschenk uit de hemel voor beide partijen. De Engelsman had net het spectaculaire verslag over zijn ‘ontdekking’ van de Congo-rivier gepubliceerd: Through the Dark Continent. Een wereldwijde bestseller, de schrijver werd op slag beroemd. Op basis van zijn bevindingen zocht hij naar geldschieters om zijn reizen door Afrika voort te kunnen zetten, maar in Groot-Brittannië had hij in de hogere kringen weinig enthousiasme losgemaakt, niet alleen vanwege zijn bescheiden afkomst – wie wilde in zee met iemand die nauw had samengewerkt met Tippu Tip, een van de beruchtste slavenjagers uit die dagen? Bovendien had Stanley dood en verderf gezaaid op zijn tochten. Hoe kon je met zo’n rauwdouwer een continent beschaven?

Maar Leopold rook zijn kans en nodigde Stanley hartelijk uit in het koninklijk paleis te Brussel. Onder de dekmantel van het Comité d’Études du Haut-Congo vertrok Stanley een paar weken later opnieuw naar de Congo, op kosten van de Belgische koning. Zijn opdracht was om langs de oever van de rivier militair-administratieve bases te vestigen van waaruit het achterland kon worden getransformeerd tot een verzameling moderne staten waar Europese en Afrikaanse ondernemers vredig handel konden drijven, waar recht en orde zouden heersen en een eind werd gemaakt aan moord, doodslag en slavenhandel. Een strategisch plan: er zou geen Belgische kolonie worden gesticht, maar een vrije markt, het ging om een algemeen beschavingsproject, dat het parochiale, protectionistische nationalisme van de gangbare koloniale praktijken vér oversteeg. Leopold II werd de troetelbeer van de internationale gemeenschap.

Onmenselijke onderneming

Stanley ging voortvarend aan de slag: tussen Boma, aan de Atlantische kust, en het bevaarbare gedeelte van de rivier liet hij een weg aanleggen. Een onmenselijke onderneming die honderden doden kostte. De weg kwam uit bij een pleisterplaats die door Stanley, gedienstig als hij was, Leopoldville werd gedoopt. Onderweg stichtte hij bestuurlijke posten en sloot hij overeenkomsten af met plaatselijke machthebbers. Het waren documenten waarbij het gezag werd overgedragen aan het Comité in ruil voor bescherming en geschenken, dezelfde protection racket die koloniale overheden ook elders op de wereld in praktijk brachten en die vandaag de dag nog steeds kenmerkend is voor de handelwijze van de maffia en andere criminele organisaties. De contracten werden door de lokale gezagsdragers ondertekend met een kruisje. De Franse ontdekkingsreiziger Christian de Bonchamps was er getuige van; het waren overeenkomsten met kleine plaatselijke tirannen, rapporteerde hij, die een volstrekt onduidelijke gezagsbasis hadden. Het contract besloeg vier pagina’s tekst die voor de betrokkenen totaal onbegrijpelijk moeten zijn geweest. Stanley keerde in 1884 terug naar Europa. Net op tijd.

Landjepik op wereldschaal

In 1884/’85 organiseerde Otto von Bismarck zijn roemruchte Berlijnse Conferentie, die ook wordt aangeduid als het Koloniaal Congres. Alle grote Europese mogendheden waren vertegenwoordigd bij deze vergadering, die bedoeld was om de kolonisering van Afrika ordelijk te laten verlopen en gewapende conflicten te vermijden. Hoewel het continent voor meer dan tachtig procent geregeerd werd door inheemse vorstendommen en lokale heersers, was er geen enkele vertegenwoordiger van Afrika in Berlijn aanwezig. Aan de hand van allerlei codes en richtlijnen wordt Afrika in onderling overleg verdeeld. Landjepik op wereldschaal. Leopold is nadrukkelijk in beeld en lanceert zijn beschavingsidee. De Belgische regering laat weten geen belangstelling te hebben voor een eigen koloniaal bezit, maar het streven van de koning van ganser harte te ondersteunen. Mede aan de hand van de omstreeks vierhonderd contracten die Stanley heeft meegebracht, kan Leopold de aanwezigen laten zien dat hij in feite het gebied ten zuiden van de Congorivier al onder zijn beheer heeft (het gebied ten noorden van de rivier laat hij grootmoedig aan Frankrijk): bij elkaar zo’n drie miljoen vierkante kilometer, vijfenzeventig keer zo groot als België, en een bevolking van omstreeks veertig miljoen. De hele onderneming is een persoonsgebonden liefdadigheidsproject, aldus Leopold, en hij krijgt er de handen voor op elkaar dankzij een sterke diplomatieke lobby. Het maakt indruk dat de Verenigde Staten, bij monde van president Chester Arthur, als eerste haar vertrouwen in Leopold’s opzet uitspreekt. De Congo-Vrijstaat, zoals het gebied gaat heten, wordt aan Leopold overgedragen onder enkele strikte voorwaarden: introductie van een vrije markt, bestrijding van slavenhandel en slavernij, ontwikkeling (en dus: kerstening) van de inheemse volken en verbod op Belgische inmenging, hetzij financieel, hetzij anderszins. De administratie zetelt in Boma – pas in 1926 zal Leopoldville de hoofdstad van het dan inmiddels Belgische Congo worden – maar alle belangrijke beslissingen worden genomen in Brussel. Leopold, die zich vol trots Soevereine Koning laat noemen, heeft nooit een voet aan wal gezet in zijn Vrijstaat.

De koning heeft alle Berlijnse voorwaarden stelselmatig ondermijnd. De bestrijding van slavenhandel en slavernij was in werkelijkheid een verkapte, systematische poging zijn Congolese territorium uit te breiden naar alle windrichtingen: tot en met Katanga, maar ook tot aan de grenzen van Soedan, Eritrea en Egypte. Onder de ‘aannemers’ van de onderneming vind je steeds meer Belgen, de opzet wordt provincialistischer, het open internationale karakter verwatert tot enghartig protectionisme. Stanley’s positie wordt ingenomen door Alexandre Delcommune die ook aan de wieg staat van de beruchte Force Publique, het privéleger van Leopold dat voor een groot deel bestaat uit buitgemaakte slaven onder commando van Belgische officieren en onderofficieren. De koning wordt in toenemende mate afhankelijk van Belgisch geld als hij langzaam maar zeker zijn persoonlijke fondsen heeft uitgeput. Het idee van de vrije markt sneuvelt definitief als Leopold zijn financiële zorgen in het begin van de jaren negentig meent op te kunnen lossen door een geniale ingreep: hij verklaart grote delen van de Vrijstaat tot domaine privé. Het betekent dat de regering (= de koning) het alleenrecht krijgt over de oogst en verhandeling van lokale producten. Blauw bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Het ideaal van de vrijhandel wordt met een simpele pennenstreek veranderd in een feodaal stelsel van koninklijke voorrechten. ‘De enige “vrijheid” van de Kongo-Vrijstaat’, zegt historicus Maya Jasanoff, ‘was de speelruimte die Leopold II had om te doen en laten waar hij zin in had’.

Dwangarbeid

De gebiedsuitbreidingen en annexaties werden in Europa bejubeld – de beschaving schreed voort – maar Leopold’s leger, de Force Publique, liet een spoor van verwoesting, dood en verderf na. Volgens waarnemers afschuwelijker dan de ergste wandaden van de Hollanders in Ambon en Atjeh of de Spanjaarden in Centraal-Amerika. Onder het bewind van het domaine privé werd de bevolking gedwongen belastingen te betalen, maar omdat er – doelbewust – nog steeds geen geldeconomie in de Vrijstaat was geïntroduceerd, werden de Congolezen gedwongen om hun belastingen te voldoen met corveediensten. Dit leidde tot een uitgebreid stelsel van dwangarbeid waartegen de slavernijpraktijken, die Leopold geacht werd te bestrijden, bleekjes afstaken. Agenten van de Vrijstaat trokken van dorp naar dorp om arbeidskrachten te ronselen, gewapend met geweren en de beruchte chicottes, zwepen van nijlpaardenhuid. Als de mannen het bos in waren gevlucht, werden de vrouwen en kinderen gegijzeld. Soms werden de dorpelingen aangezet tot het overvallen van buurdorpen om aan mankracht te komen.

Aan het systeem lag een ingrijpende transformatie van de Congolese economie ten grondslag. In de beginjaren van de Vrijstaat leverde het gebied een groot deel van de wereldproductie aan ivoor, de grondstof voor pianotoetsen, beeldjes, haarkammen, sieraden, schaakstukken, damstenen, handgrepen van wandelstokken en biljartballen. Het is de situatie die Joseph Conrad in 1890 aantrof toen hij in het gebied was, later beschreven in zijn befaamde Heart of Darkness. Het mysterieuze personage Kurtz is een buitengewoon succesvolle handelaar in ivoor en heeft op grond daarvan een vreeswekkende reputatie opgebouwd. Maar halverwege de jaren negentig komt in Europa en de Verenigde Staten de ‘fietsgekte’ op gang nadat John Boyd Dunlop de rubberen fietsband had uitgevonden. Congo wordt vrijwel van de ene op de andere dag de belangrijkste rubberproducent van Afrika: in het oerwoud wordt ‘wilde rubber’ gewonnen. In Conrad’s tijd exporteerde de Vrijstaat nog geen 150.000 kilo rubber, zes jaar later is dat bijna anderhalf miljoen kilo. De rubberwinsten stegen ver uit boven de winsten op ivoor op de Antwerpse beurs, en bedroegen netto zo’n zeven miljoen francs. Het winnen van de rubber was ‘beestachtig werk’, waar je geen vrijwilligers voor kon vinden. De oplossing lag voor de hand: Congolezen moesten voortaan belasting betalen in de vorm van rubber. De belastinggaarders maakten gebruik van alle denkbare middelen om hun opbrengsten te realiseren. Als je weigerde werd je gestraft, als je niet genoeg rubber had verzameld werd je gestraft, als je erop werd betrapt dat je een rank afbrak in plaats van aftapte werd je gestraft, als je probeerde te vluchten werd je gestraft. ‘Overal hoor ik dezelfde berichten over wat er in de Congo Vrijstaat gebeurt’, kreeg Stanley te horen van een vroegere medewerker, rubber en moord, slavernij in de allerergste vorm.’ De leden van de Force Publique kregen munitie mee op hun rubberexpedities. Bij terugkeer moesten ze laten zien dat hun kogels doelmatig waren gebruikt: ze mochten alleen op weigerachtige of opstandige dwangarbeiders schieten en onderweg geen jachtpartijen ondernemen. Het bewijs voor de doelmatigheid was de afgehakte rechterhand van de dode. Het hek was van de dam – als je toch een wild dier had geschoten, hakte je de hand af van een levende dorpeling. Net zo makkelijk. En kinderen kon je vermoorden met knuppels, dat scheelde weer munitie en lastig gedoe. Het wijdverbreide fenomeen van de afgehakte handen en andere ledematen is een belangrijke reden geweest voor de verontwaardiging over de manier waarop Leopold zijn domein beheerde. Hij had Congo omgetoverd tot een knekelveld.

Protesten weggelachen

De protesten tegen de gang van zaken in de Vrijstaat klonken al vroeg. De bestuursambtenaar Edouard Manduau vervaardigde in 1885 een veelzeggend schilderij: La Civilisation au Congo. In het midden van het doek wordt een zwarte man afgeranseld met een zweep, anderen kijken wat lusteloos toe. Op de voorgrond staat een blanke man die aantekeningen maakt in een notitieblok. Hij is kennelijk de opdrachtgever van de bestraffing. Felle protesten klonken ook van met name Britse en Amerikaanse protestantse zendelingen en reizigers. Een voorbeeld is de open brief die de Amerikaanse dominee George Washington Williams in 1890 schrijft aan Leopold. In de allerbeleefdste frasen laat hij er geen twijfel over bestaan dat de koning volkomen ongeschikt is om Kongo te besturen. Hij maakt melding van onmenselijke wreedheden, de smerige behandeling van vrouwen en meisjes, corruptie, diefstal, slavernij; kortom, het treden met voeten van alle bepalingen van de Berlijnse Conferentie. Hij concludeert: ‘Tegenover het bedrog, fraude, berovingen, brandstichterij, moord, slavenjacht en algehele wreedheid in het optreden van de Regering van Uw Majesteit, staat hun geschiedenis van voorbeeldig geduld, hun geest van lijdzaamheid en vergevingsgezindheid die de zogenaamde beschaving en de godsdienstigheid van de Regering van Uw Majesteit zou moeten doen blozen van schaamte’.  Maar wie gelooft een dominee? Die zwart is bovendien! Talloze overeenkomstige aanklachten worden in de wind geslagen, weggelachen, onder het tapijt gemoffeld.

Misdadig bewind

De omslag komt pas met het optreden van Edmund Dene Morel. Deze rederijfunctionaris, die zowel vloeiend Frans als Engels spreekt, ontdekt onregelmatigheden in de boeken van Antwerpse scheepvaartmaatschappijen. Vrijhandel? Uit Congo komen tropische producten als ivoor en rubber, wel degelijk, maar wat gaat er terug naar Congo? Goedkope katoentjes, voor een deel, maar vooral veel munitie, oorlogstuig, kettingen, hekwerken. Door nauwkeurig onderzoek komt hij tot de schokkende conclusie dat zich in Congo een misdadig bewind heeft gevestigd onder leiding van de Soevereine Koning. Hij publiceert erover in zijn eigen, speciaal voor dit doel opgerichte tijdschrift: West African Mail. In zijn boek Red Rubber. The Story of the Rubber Slave Trade Florishing on the Congo uit 1906 vat hij zijn bevindingen samen, een schokkend relaas aan de hand van uitgebreide ooggetuige verslagen, documentenonderzoek en vraaggesprekken. Al die eerdere protesten waren dus geen incidentele oprispingen van wereldvreemde kwezels.

De Britse overheid, nooit te beroerd om het eigen kolonialisme ten voorbeeld te stellen aan de rest van de wereld, stelde een onderzoekscommissie samen onder leiding van Roger Casement, Brits consul in de Vrijstaat. Wat is er waar van de aantijgingen van Morel? Casements rapport verschijnt in 1904 en komt tot ondubbelzinnige conclusies: wat Morel heeft gevonden klopt volkomen! De werkelijkheid is hooguit nog stukken erger. Casement en Morel steken de koppen bij elkaar en richten de Congo Reform Association op met als doel om Leopold zo snel mogelijk te ontheffen van zijn beschavingsmissie. De beweging krijgt een grote aanhang, niet in de laatste plaats onder schrijvers en intellectuelen. Misschien voornamelijk uit kringen die eerder juist hun hoop hadden gevestigd op de ‘verlichte geest’ van Leopold. Enkele prominenten waren Booker T. Washington en zijn secretaris (de latere hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Chicago) Robert Ezra Park, Anatole France, Sir Arthur Conan Doyle (The Crime of the Congo). De chocolademiljonair William Cadbury steunde de acties met geld. In 1904 benaderde Roger Casement ook Joseph Conrad. Ze kenden elkaar nog van hun ontmoetingen in Kongo. Je moet lid worden van de Congo Reform Association, zei Casement. Ach, antwoordde Conrad, wat ben ik nou helemaal, een onbetekenend schrijvertje dat niemand kent. Bovendien had hij van al die handenafhakkerij niets gemerkt toen hij in Congo was, dat was van na zijn tijd. Conrad had er geen bezwaar tegen als Leopold zou verdwijnen, maar wat moest er in de plaats komen? Kolonialisme volgens Engels model? Frans model? Dat was inderdaad de bedoeling van de Congo Reform Association – kolonialisme met een menselijk gezicht. Maar Conrad werd geen lid, hij was tegen elke vorm van kolonialisme.

Mark Twain

De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef een pamflet (‘opbrengsten voor het goede doel’) waarin hij liet zien hoe Leopold vermoedelijk had gereageerd op al die protesten: King Leopold’s Soliloquy. De koning moppert over de ‘ratten’ die alles overhoop hebben gehaald. ‘Ze hadden hun grote mond moeten houden want ze hebben het wél over een koning! Een geheiligd personage dat niets te verwijten valt omdat hij door God zelf is uitverkozen en benoemd op een belangrijke post; wie kritiek levert op een koning pleegt godslastering, want God heeft vanaf het begin alles gezien en heeft nooit ontevredenheid of afkeuring laten blijken, noch enige hindernis opgeworpen’. Twain’s fantasie zal niet al te veel van de werkelijkheid hebben afgeweken. Het is zoals hoge dames en heren altijd tegensputteren… hoe dúrf je!

Massaal werkkamp

Leopold moest weg en in 1908 werd Kongo-Vrijstaat omgedoopt tot Belgisch-Kongo. In de loop der jaren is het oordeel over de Soevereine Koning niet milder geworden. Onlangs nog werd zijn persoonlijke domein gekarakteriseerd als een massaal werkkamp, waar ‘de beestachtigste straffen werden uitgedeeld voor de lichtste overtredingen’. Vooral door Adam Hochschild (King Leopold’s Ghost: a story of greed, terror and heroism in colonial Africa) is de discussie actueel geworden over de algemene kenmerken van Leopold’s bewind, vooral in vergelijking tot soortgelijke episodes uit de geschiedenis. Volgens hem is door toedoen van de koning minstens vijftig procent van de totale bevolking uitgeroeid; 15 miljoen mensen, misschien wel twintig miljoen. Als dat klopt mag Leopold zonder meer als een van de grootste misdadigers uit de geschiedenis worden gekarakteriseerd. ‘Hoe moeten we dat noemen?’, vraagt Hochschild zich af. ‘Is dat geen meedogenloze destructie van levens?’ En hij concludeert: ‘Dat is inderdaad precies de omschrijving die het woordenboek gebruikt voor holocaust (met een kleine letter h)’.

***

De auteur heeft dankbaar gebruik gemaakt van diverse bronnen, waarbij vooral moet worden genoemd: Maya Jasonoff, The Dawn Watch. Joseph Conrad in a Global World. London (William Collins) 2017; Mark Twain, King Leopold’s Soliloquy. Boston, Mass. (The P.R. Warren Co); David van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis. Amsterdam (De Bezige Bij) 2012. Verder uiteraard het werk van Joseph Conrad en dat van de journalist Adam Hochschild, ook zijn bijdragen in The New York Review of Books.

Het verdriet van Groningen & Belgisch royalisme en republicanisme nader bezien

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR.1, MAART 2018

Het Verdriet van Groningen & Belgisch royalisme en republicanisme nader bezien

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Ode aan Laurent, broer en bliksemafleider
Ricus van der Kwast

Belgische koning is bindmiddel. Interview met Els Witte
Adriaan Boiten

‘Sire, België is voor u verloren’: het Waterloo van Willem I 
René Zwaap

Het Hart van Duisternis van Leopold II 
Lodewijk Brunt

Gordon Bennett: de man die Stanley naar Leopold zond
Maurits van den Toorn

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Republiek zoekt partij
René Zwaap

Van het republikeins front: knipkunstenaar Jos Deenen geeft Wilhelmus-les

Oranje boven, Groningen naar beneden
René Zwaap

Icoon van de vrijheid: Plakkaat van Verlatinghe
Anton van Hooff

De jonkvrouw en het referendum
Tseard Zoethout

Hans Hillen: Populisme exit met districtenstelsel
Gijs Korevaar

Het potjeslatijn van Thierry Baudet
Anton van Hooff

Sprookjesboek
Marcel van Roosmalen

Tom Poes en het Kroonjuweel
Manuel Kneepkens

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 2)
Paul Damen

Voorpublicatie: Niets te kiezen, of: Hoe sterk is de republikeinse burgemeester?
Ries Roowaan

Boekrecensie: de biografieën van Marinus van der Goes van Naters en Max van der Stoel
Maurits van den Toorn

Boeksignalementen

Maurits van den Toorn

Van de voorzitter
Bart Gruson

Appeltjes van Oranje: Majesteitsschennis op zijn Gronings

Column Hans Maessen: het verdriet van Groningen

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

De verdwenen prinsenkaste van India

Bij de herdenking van 70 jaar onafhankelijkheid van India komt de voormalige inheemse royalty er maar bekaaid vanaf. En dat terwijl al die kleurrijke maharaja’s, nawabs en nizams ooit het beeld van Brits-India bepaalden. Socioloog Lodewijk Brunt over de naar schatting 600 vorstendommen die van de landkaart werden geveegd.

Tekst Lodewijk Brunt

Tot enkele weken voor het uitroepen van de onafhankelijkheid van India, augustus 1947, wist niemand nog hoe de nieuwe staat er precies zou gaan uitzien. Het gigantische subcontinent – zo’n vierhonderdmiljoen mensen, honderden talen, moderne steden, primitieve tribale gemeenschappen, religieuze verscheidenheid – dreigde te worden versplinterd. De Muslim League onder Muhammad Ali Jinnah was beducht door de Hindoebevolking onder de voet te worden gelopen. Hij eiste een zelfstandige Moslimstaat: Pakistan. Van de weeromstuit verlangden de Sikhs opeens een eigen Sikhistan. Andere aanspraken volgden. Onder leiding van de laatste Britse gouverneur-generaal, graaf Louis Mountbatten of Burma, die nauw samenwerkte met Jawaharlal ‘Pandit’ Nehru, werd het ideaal van een Indiase eenheid zoveel mogelijk gerealiseerd, maar de onafhankelijkheid van Pakistan kon niet worden voorkomen. In de jaren zeventig maakte Oost-Pakistan zich overigens los van West-Pakistan: Bangla Desh, het land van Bengalen.

3 miljoen doden

De onafhankelijkheid, veelal aangeduid als de Partition, de ‘verdeling’, werd in augustus dit jaar uitbundig gevierd. Zeventig jaar geleden sprak Nehru, de eerste premier van India, zijn befaamde onafhankelijkheidstoespraak uit. Middernacht,15 augustus 1947. Maar de herinneringen aan die heugelijke gebeurtenis zijn niet onverdeeld positief. Ontelbaren sloegen op de vlucht met achterlating van hun hebben en houden: Hindoes van Pakistan naar India en Moslims van India naar Pakistan. Op grote schaal vonden moordpartijen, brandstichtingen, verkrachtingen, berovingen en vernielingen plaats – naar schatting vonden meer dan drie miljoen mensen de dood. Ondanks de uitputtende onderhandelingen over wie wat zou krijgen, stonden de grenzen van de nieuwe staten nog steeds niet vast op het moment dat de onafhankelijkheid werd uitgesproken. Wat moest er met de inheemse vorstendommen gebeuren, de talrijke ‘staten binnen de staat’? Bij de festiviteiten rond het zeventigjarige bestaan van de Partition zijn er aan dat onderwerp nauwelijks woorden besteed. En dat terwijl al die kleurrijke maharaja’s, nawabs en nizams het beeld van Brits-India decennialang hebben bepaald. Alsof de geschiedenis van de Oriëntaalse royalty is uitgewist.

Mogol-dynastie

De East India Company (de Britse versie van de Nederlandse VOC) trof een sterk verdeeld subcontinent aan waarin de Mogol-dynastie geflankeerd werd door een veelvoud van inheemse staten en staatjes. De grenzen waren vloeiend, er was een voortdurend proces van gebiedsuitbreiding aan de gang, onderlinge oorlogsvoering, landjepik. Een voorbeeld is Shivaji, die zich opgeworpen had als leider van de Marathas. Hij wist omstreeks het midden van de 17e eeuw zoveel grondgebied te veroveren dat zelfs de machtige Mogolkeizer Aurangzeb er zenuwachtig van werd en zijn generaals op hem afstuurde. Shivaji riep het Maratharijk uit tot een onafhankelijke staat en kroonde zichzelf tot koning: Chattrapati. Hij is vanwege zijn houding tegenover een Moslimregime nog steeds de grote held van de Shiv Sena, het leger van Shivaji, de uiterst rechtse, hindoefundamentalistische volkspartij die vooral in Maharashtra populair is. De Britten waren aanvankelijk geïnteresseerd in de specerijenhandel en sloten overeenkomsten met de plaatselijke heersers. Ze kregen op een paar strategische plekken voet aan de grond: Surat en Bombay aan de westkust, Madras en Calcutta aan de oostkust. Pas eind 18e begin 19e eeuw, begon de grote imperialistische veroveringswedloop, zowel in Afrika als in Azië. Veel van de inheemse vorsten zullen niet bepaald medailles hebben verdiend voor hun manier van regeren, merkt de Indiase diplomaat Shashi Tharoor op in zijn Inglorious Empire, maar vergeleken met de East India Company waren ze toonbeelden van beschaving. De Britten namen veel grond brutaalweg in beslag, of stelden stromannen aan als hun zaakwaarnemers. Daarbij gingen ze uit van het volgende principe: als een vorst geen mannelijke opvolger had, wezen zij de opvolger aan. Het adopteren van een zoon, de gebruikelijke weg bij de inheemse koninkrijken, werd domweg verboden.

Protectiegeldzwendel

Wie door de East India Company werd benoemd moest trouwens een flinke som betalen: als tegenprestatie voor de bescherming door het handelshuis. Maar het contingent militairen dat daartoe werd ingezet, moest de vorst uit eigen zak betalen. De Britten boden aantrekkelijke leningen aan, zodat het vorstendom binnen de kortste keren aan de grond zat en bij het Britse grondgebied gevoegd werd. Een koninklijke versie van de protectiegeldzwendel waarmee de maffia groot geworden is. De East India Company (minstens zo corrupt en cynisch als de VOC) leunde bij haar praktijken op een omvangrijk huurlingenleger, zorgvuldig samengesteld uit vechtlustige gemeenschappen.

De ommekeer kwam in 1857. In Barrackpore kwamen de huursoldaten in opstand tegen de Company, dat blijkbaar al veel kwaad bloed had gezet. Het vuur sloeg razendsnel over naar andere legerplaatsen en uit Meerut trokken legereenheden op naar Delhi om de laatste Mogolvorst, de oude en breekbare Bahadur Shah Zafar, tot keizer van heel India uit te roepen. In de Britse geschiedenisboeken staat de gebeurtenis nog steeds te boek als de ‘Muiterij’, maar de Britse aanwezigheid hing aan een dun draadje. De opstand ging gepaard met slachtpartijen aan beide kanten; toen hij eenmaal was neergeslagen, bereikten de Britse wraakacties ongekende hoogtepunten van wreedheid. Shah Zafar werd ontvoerd en verdween in ballingschap. In 1858 nam de Britse kroon het bewind van de East India Company over en werd India onderdeel van het grote, wereldomvattende Britse koloniale rijk. Het Britse kabinet stelde een speciale minister voor India aan en het India House in Londen werd het centrum voor Indiase aangelegenheden. De koloniale overheid streefde naar rust en orde: de staatkundige situatie werd bevroren. De grenzen werden officieel vastgelegd en bij monde van koningin Victoria werd de inheemse vorsten plechtig beloofd dat hun integriteit onder de Britse oppermacht (paramountcy) nooit meer geschonden zou worden. Een prachtige belofte, ook ingegeven door de terughoudendheid die de Indiase vorsten hadden betoond tijdens de opstand. De praktijk was anders: de grenzen bleven weliswaar intact, maar de bemoeienis van de koloniale overheid met de interne aangelegenheden reikte verder dan ooit.

Iedere vorst kreeg een Resident toegewezen, een politieke commissaris, die toezicht hield op de gang van zaken, vooral op financieel en moreel gebied. Ernstig wangedrag werd gemeld bij de gouverneur-generaal die de zondaar op het matje riep; door hem te ontbieden in het gouvernementspaleis in Calcutta (vanaf 1920 New Delhi) of door op tournee te gaan en de toestand met eigen ogen te aanschouwen. De koningen beschikten over een privy purse, een bepaald percentage van de staatsinkomsten dat bedoeld was voor de eigen, persoonlijke uitgaven. Overschrijding van dat percentage kon niet worden toegestaan: de koloniale overheid had de belastingcenten nu eenmaal zelf nodig.

Duizelingwekkende diversiteit

De Britse koloniale overheid stond tegenover bijna 600 inheemse vorstendommen die werden geregeerd naar de eigen inzichten van de heerser. Sommige staten waren zo groot als Frankrijk of Groot-Brittannië zelf, andere waren nauwelijks een vierkante kilometer groot, vaak in het leven geroepen door de East India Company om vriendendiensten te belonen. Bij elkaar besloegen ze bijna de helft van de totale oppervlakte van Brits-Indië en omvatten ze bijna een derde van de totale bevolking: veel kleinere staatjes bevonden zich aan de periferie, zoals het gebied van de Himalaya of in de woestijngebieden van Rajasthan. Ook in andere opzichten was de diversiteit duizelingwekkend. Sommige staten hadden eigen spoorwegen, andere hadden nog geen tien kilometer geplaveide weg; hier en daar bestond iets als een volksvertegenwoordiging, met een moderne bestuurlijke administratie, in veel staten ontbrak het aan de meest elementaire voorzieningen, zoals gezondheidszorg of onderwijs. In noordelijke staatjes als Hunza en Nagar werd de belasting in natura betaald, andere staten hadden een eigen munteenheid. Vanwege de onderlinge verschillen, werden de vorstendommen in categorieën verdeeld. Naast de ruim honderd staten die direct met het Britse gezag te maken hadden, werden er diverse groeperingen van staten gevormd die als collectief vertegenwoordigd waren. Rajasthan was een samenstel van onder andere Alwar, Jaipur, Bikaner, Udaipur enzovoort. Je kon niet van Delhi naar Bombay reizen zonder tenminste dertig staatsgrenzen te passeren. Ook de onderlinge hiërarchie werd nauwkeurig vastgelegd en deze had Byzantijnse proporties, zeker nadat koningin Victoria tot haar grote genoegen tot keizerin van Brits-Indië werd uitgeroepen, een gebied op vele duizenden kilometers afstand van Londen waar ze nooit van haar leven een voet aan de grond had gezet — of zou zetten.

Nieuwe hofcultuur

Er was sprake van koninklijke illusion building, zoals iemand treffend opmerkte. Het Britse koningshuis werd gepresenteerd als de opvolger van de Mogoldynastie en de inheemse vorstendommen werden ingepast in een nieuwe hofcultuur. Daar paste ook een nieuwe titulatuur bij. De Hindoevorsten hielden de titel van Maharaja, of Raja als ze lager op de ladder stonden, de Moslims bleven Nizam of Nawab, maar in de nieuwe rangorde kregen ze allemaal de status van ‘prins’ en hun staten die van ‘prinsdommen’ (princely states). Er mocht uiteraard niemand raken aan de hoogste status van de keizerin, die vertegenwoordigd werd door de Viceroy. De Nizam van Hyderabad had een uitzonderingspositie, vanwege zijn prominente rol onder het Mogolrijk (en zijn onvoorstelbare rijkdom) bleef hij de titel His Exalted Highness voeren. De prinsen kregen een eigen vertegenwoordigd lichaam, de Chamber of Princes, waar ze over hun specifieke kwesties konden beraadslagen. Maar uit de richtlijnen van de kanselier van die Kamer, opgesteld in de jaren 1920, valt op te maken dat als het gaat om ‘status, voorrang en privileges’, de prinsen pas na de organen van het centrale gezag aan de beurt zijn. En dat geldt alleen voor een bepaalde categorie van prinsen. De prinsdommen hebben een eigen hiërarchie: er bestaat een scherpe scheidingslijn tussen prinsdommen mét en prinsdommen zónder saluut. Heersers van ‘saluutstaten’ hebben al naar gelang hun status recht om met een bepaald aantal kanonschoten verwelkomd te worden bij specifieke gelegenheden. Als koningin-keizerin Victoria India bezocht zou hebben, zou ze zijn begroet met 101 saluutschoten. Haar Viceroy had recht op 31 schoten, de belangrijkste prinsen volgden met 21, daarna liep het steeds met 2 schoten af tot 9. Lager bestond niet, verschillen moeten er zijn. De precieze volgorde leidde, begrijpelijkerwijs, tot veel onvrede bij prinsen die zichzelf soms beschouwden als seriously under-gunned, zoals een historicus het uitdrukte.

Koningin Victoria

Koningin Victoria had romantische gevoelens voor haar Oosterse prinsen met een bruine huidskleur, vaak tot ergernis van haar raadgevers. Viceroy Lord Curzon mopperde: ‘Iedereen met een tulband en juwelen is welkom in Buckingham Palace’. Hij voelde zich soms genoodzaakt de koningin in bedekte termen te waarschuwen voor de bedenkelijke neigingen van de prinsen die haar een bezoek brachten. Het oriëntalisme van het Britse koningshuis leidde in de praktijk tot ornamentalisme. Nu de prinsen geen speciale aandacht meer hoefden te besteden aan oorlogsvoering, konden ze zich met volle overgave storten op hun eigenlijke, koninklijke, bestemming: te leven als praalhans en pronkjonker. Gayatri Devi, de latere Maharani van Jaipur, herinnert zich haar jeugd in het prinsdom Cooch Behar en somt vol trots de grootste prestaties van haar grootvader op: in minder dan veertig jaar 365 tijgers, 311 luipaarden, 207 neushoorns, 438 buffels, 318 antilopen, 259 sambars, 133 beren en 43 bizons neergeknald in de jungles van Assam en Cooch Behar. In één adem stelt ze vast dat dit een prachtvoorbeeld was van natuurbeheer. Zelf schoot ze haar eerste tijger toen ze zes jaar was. Charles Allen signaleert deze combinatie eveneens in zijn fraaie studie Lives of the Indian Princes: hoeveel lippendienst de prinsen ook bewezen aan natuurbeheer, ze waren tegelijkertijd geobsedeerd door het idee zoveel mogelijk te doden – ‘on the theory that the bigger the bag, the more important you were’. Op alles wat liep, kroop of vloog werd gejaagd en de prinsen boden tegen elkaar op met de grootste buit of het aanzienlijkste jachtgezelschap. Naast de jacht waren diverse sporten populair: polo, cricket, tennis. De eigenschappen van een nietsdoende klasse werden ruimschoots geprikkeld: de bouw van imponerende sprookjespaleizen, het verzamelen van dure Rolls Royces en Mercedessen waarmee niet gereden kon worden, juwelen, meubilair, minnaars en minnaressen, fokdieren. De prins van Baroda, Sayaji Rao hield getrainde papegaaien: ze reden op zilveren fietsjes of zaten in zilveren auto’s en konden hele toneelstukjes opvoeren. Zoals de scène dat een papegaai door een auto werd overreden, onderzocht werd door een papegaaiendokter en door papegaaienbroeders in een papegaaienambulance werd afgevoerd. Hoogtepunt was het afschieten van een kanon; iedere toeschouwer schrok zich een ongeluk, de papegaaien zélf bleven ijzig kalm.

Feodale schijnvertoning

Nehru bestempelde de Indiase prinsenkaste als een ‘feodale schijnvertoning’. De vertegenwoordigers van de Congress Party waren niet van plan de plechtige Britse belofte van integriteit te honoreren tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid. Hun nadruk op India als eenheidsstaat was overigens een gloednieuw idee: de lange geschiedenis van India is altijd gekenmerkt geweest door Balkanisering. De beoogde Minister van Binnenlandse Zaken, Valabhbhai (Sardar) Patel – de échte sterke man – kreeg de taak om de prinsdommen bij de nieuwe staat onder te brengen. Iedere prinselijke staat die zichzelf fatsoenlijk kan bedruipen mag zelfstandig blijven, beloofde hij, om vervolgens vast te stellen dat geen enkele staat aan die eis voldeed. Onder de verzekering dat de prinsen hun paleizen, titels en privy purses mochten behouden, liet hij ze stuk voor stuk het zogenaamde Instrument of Accession tekenen. Drie prinsdommen hielden voet bij stuk, waaronder het grote Hyderabad. Pas geruime tijd na de onafhankelijkheid zwichtten ze alsnog, de Nizam van Hyderabad nadat het Indiase leger de staat was binnengevallen. Het definitieve doek viel in de jaren zeventig onder premier Indira Gandhi, de dochter van Jawaharlal Nehru: zij schafte de laatste privileges af. Een tijdperk teneinde.

Oranje in de letteren

/

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.4, DECEMBER 2017

THEMA: Oranje in de letteren

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Koning Felipe VI contra Catalonië – Republiek in aanbouw…. excuses voor de overlast
Bart Gruson

Hermelijnvlooien in poëzie, deel I – Gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers
Paul Damen

Maharaja’s, nawabs en nizams – Praalhanzen en pronkjonkers
Lodewijk Brunt

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Schaamteloos cashen
René Zwaap

Van het republikeins front: Een Grondwet met gebreken
Anton van Hooff

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof (gratis)
René Zwaap

Angst voor referendum is angst voor democratie
Arjen Nijeboer

Een enigszins absurde avond: feestgedruis rond vertaling van Spengler
Merijn Oudenampsen

Seks, literatuur en Oranje
Daphne Meijer

 ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’. Tomas Ross over zijn fascinatie voor het koningshuis
Gijs Korevaar

Ontbijt royale – Een republikeinse zomerklucht
Peter Schoenmaker

Boekrecensie: Spaanse koning oppermachtig in Dan Brown’s occulte wereld
Gijs Korevaar

De Koning-Historicus
Manuel Kneepkens

De Boekverkoopster – hoofdstuk uit het boek ‘Spuwen in de Koninginnensoep’
Zet van Wander

Leiden in last – Een Oranje herinnering / Sinterclaus-avond (1965)
Manuel Kneepkens

Tirannendoding als burgerplicht
Anton van Hooff

Boekrecensie: Zwarte bladzijden met tinten oranje
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: De moeder aller republieken: Geschiedenis van de Verenigde Staten
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Verloren in de sneeuw (Gevolgd door kort verhaal ‘De Daad’)
Serge van Duijnhoven

Column Hans Maessen: Youp

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

God, Nederland en Oranje

De orangistische geschiedschrijving is nodig aan herziening toe, betoogt Lodewijk Brunt, emeritus hoogleraar Stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam. De Nederlandse identiteit, opgehangen aan natie, koningshuis en godsdienst, blijkt een construct van propaganda en censuur.

Tekst: Lodewijk Brunt

Koningin Juliana als raamprostituee, met een prijskaartje: voor ruim vijf miljoen gulden mocht je naar binnen. Die afbeelding schiet me onwillekeurig te binnen als ik denk aan het Nederlandse koningshuis. Het was een cartoon uit het onregelmatig verschijnende God, Nederland & Oranje waarmee halverwege de jaren 1960 de Amsterdamse Provobeweging zich manifesteerde. Op straat te koop. Het blaadje werd door de autoriteiten in beslag genomen en uitgever Hans Metz kreeg een gevangenisstraf opgelegd. Op de een of andere manier voelde ik me betrokken, vermoedelijk vanwege tekenaar Willem (Bernard Holtrop) die ik kende van de middelbare school. Hij had daar een zekere reputatie omdat hij door de schooldirectie was weggestuurd. Jazeker, vanwege zijn tekeningen, die destijds overigens eerder pornografisch dan gezagsondermijnend waren. Als ik het me goed herinner. Maar die betrokkenheid werd nog verder aangewakkerd omdat ik het blaadje wel eens mee naar mijn ouderlijk huis nam – mijn ouders waren not amused en hadden er spijt van dat ik in Amsterdam was gaan studeren en niet in Leiden.

De Oranjes waren nooit vies van leugens, bedrog en corruptie

Het was voor het eerst dat ik me realiseerde dat er iets zou kunnen bestaan als een Nederlandse identiteit, opgehangen aan de natie, het koningshuis en de godsdienst. Drie dimensies van een nationaal bewustzijn. Blijkbaar geïnjecteerd met diepe emoties, want zelfs zo’n simpele tekening bracht gezagsdragers tot razernij. Ik ben zelf overigens niet grootgebracht in de sfeer van patriottisme. In mijn ouderlijk huis werd er ongetwijfeld lippendienst aan bewezen – op nationale feestdagen ging de vlag uit – maar niemand heeft ooit de moeite genomen om me de betekenis van nationale symbolen uit te leggen. De dingen waren zoals ze waren.

Elders in het land heerste een andere geest. Ik werd daarmee geconfronteerd toen ik begin jaren 1970 antropologisch onderzoek verrichtte in de Alblasserwaard en te maken kreeg met vertegenwoordigers van orthodox-gereformeerde kringen. Over God, Nederland en Oranje kon in zulk gezelschap niet lacherig worden gedaan: het betrof de pilaren van de natie en het alledaagse bestaan was daar diep van doordrongen. Ik probeerde me als onderzoeker ‘neutraal’ op te stellen, zei ik tijdens kennismakingsgesprekken. Daar werd meesmuilend op gereageerd: neutraliteit bestaat niet. Het openbare leven was sterk verzuild: wie niet met ons is, is tegen ons! De plaatselijke protestanten waren, uiteraard, onderling sterk verdeeld, maar het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand. God, Nederland en Oranje was ‘van ons’, dat wil zeggen: van het protestantisme, de Statenbijbel, de rechte leer. Wat in de Alblasserwaard vooral stak was niet zozeer de Provobeweging of cartoons over koningen of prinsen, maar de overgang van prinses Irene tot het katholicisme in 1964. Oranje en de paus: een ondenkbare combinatie.

Onverbrekelijk snoer

En inderdaad, de ‘drieslag’ is een protestantse uitvinding, zij het met een exotisch sausje. Ende een drievoudigh snoer en wort niet haest gebroken, luidt de laatste zin van een alinea in het Bijbelboek Prediker, vers 4: beter met z’n tweeën dan alleen. Daarin betoogt de auteur dat je je nauwelijks kunt verdedigen in je eentje, maar altijd sterker staat met medestanders. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, zoals bovengenoemde zin in de nieuwste vertaling luidt, is niet snel stuk te trekken. De zin werd in 1831 opgepakt door de toenmalige spreekbuis van de protestantse Reveilbeweging, de tot het Christendom bekeerde orthodoxe jood Isaac da Costa. Hij meende dat het altijd Gods bedoeling was geweest om de ‘kerk van Christus’ te verbinden met het Nederlandse volk en ‘Nassaus Prinsenstam’. Op die manier zou er een onverbrekelijk, drievoudig snoer ontstaan. Da Costa hield huiskamerbijeenkomsten in zijn woning aan de Amsterdamse Prinsengracht 836. Jan Pieter Heije woonde eens zo’n bijeenkomst bij; hij had als gast een jongeman uit Haarlem meegenomen: Nicolaas Beets. Die beschreef de gebeurtenis in zijn dagboek: De toehoorders zaten voor het grootste gedeelte aan lange met groen laken gedekte en met schrijfgereedschap voorziene tafels (…). Ik schatte hun getal op dertig. Het geheel had een zeer fashionable, ja zelfs élégant voorkomen. Aan het boveneinde der lange aaneengezette tafels zat Da Costa, zeer net in ’t zwart gekleed.

Het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand

Het drievoudig snoer past keurig in het straatje van historici die de opkomst van nationale identiteiten beschouwen als een typisch 19e eeuwse ontwikkeling, de vorming van moderne nationale staten. ‘God, Nederland en Oranje’ is volgens deze beschouwing dus een betrekkelijk jong idee, wat te denken geeft over de eeuwigheidswaarde die er in de loop der jaren aan gegeven is, niet in de laatste plaats door vertegenwoordigers van het Nederlandse koningshuis zelf. Toch reiken de wortels dieper dan door de verbintenis met de moderne natievorming wordt gesuggereerd. Dat wordt overtuigend aangetoond in het recente Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815 door historicus Lotte Jensen. Naar aanleiding van de Vrede van Aken (1748), bij voorbeeld, worden tal van preken, gedichten en theaterstukken geproduceerd waarin de drie elementen naar voren komen. God zou Nederland een voortrekkersrol hebben toebedeeld, ja, Nederlanders konden beschouwd worden als het door God uitverkoren volk. De Oranjegezindheid speelde daarbij een belangrijke rol: Willem IV had zich niet alleen dapper gedragen tegenover de Fransen, de geboorte van zijn zoontje stelde bovendien de toekomst van het land veilig. De vaderlandse geschiedenis vormde de context, met name de Tachtigjarige oorlog.

Uitgevonden geschiedenis

Maar de interpretatie van deze ontwikkelingen vraagt om behoedzaamheid. In navolging van Jensen zou je oog moeten hebben voor het verschijnsel van de invented tradition: door mythen, rituelen, verhalen (en Bijbelteksten) wordt een bepaald historisch besef uitgevonden. De vaderlandse geschiedenis begint volgens die traditie bij de Batavieren die zich weerden tegen de Romeinse invasie, springt dan over op strijd tegen de Spaanse overheerser, maar laat alle tussenliggende eeuwen onbesproken. Op die manier kun je de geschiedenis naar believen invullen en dat is precies wat er gebeurt: de voorstelling van de Nederlandse geschiedenis als een langgerekte keten van causale ontwikkelingen, waarmee God en Oranje onlosmakelijk verknoopt zijn. De werkelijkheid is ingewikkelder.

Repressief drukbeleid

De Oranjes mogen dan af en toe hun stempel hebben gezet op de  Nederlandse natievorming, maar dat is altijd met sterke weerstanden gepaard gegaan en ze zijn nooit vies geweest van leugens, bedrog, corruptie en draconische maatregelen om de oppositie te smoren – denk aan het lynchen van de gebroeders De Witt, de onthoofding van Van Oldenbarnevelt. Jensen spreekt over uitbarstingen van geweld en ze vindt het opmerkelijk hoezeer de orangistische stem de gedrukte bronnen domineerde. Een repressief drukbeleid, censuur dus, heeft er mede voor gezorgd dat de ‘tegenstem’ niet of onvoldoende werd gehoord. De geschiedenis van God, Nederland & Oranje is nodig aan herziening toe.

De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.1, MAART 2017

THEMA: De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Gekozen koningin maakt comeback bij GroenLinks
Gijs Korevaar

Republikeinse Verkiezingsgids: republikeins electoraat heeft iets te kiezen
Maurits van den Toorn

PVV is rijp voor rechterlijk verbod: grenzen van de tolerantie
prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Orangisme versus populisme?
René Zwaap

Van het republikeinse front: verborgen kosten koningshuis
Team Willyleaks

Een parlement van zwijgers
Floris Müller

De tragiek van de rechtse provo
René Zwaap

PVV gedwee op weg naar het paleis
René Zwaap

Grenzen aan vrijheid van expressie
Gijs Korevaar

Zwitserse verbazing over stemchaos in de polder
René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat
Mani Matter

De kerstrede als taalkundig ongeluk
Simplicissimus

Pleidooi voor een weerbare democratie
Kurt Haverkort

God, Nederland en Oranje
Lodewijk Brunt

Bataafse mythe werd staatkundige realiteit
Anton van Hooff

Boekrecensie: De boze stiefmoeder van alle kabinetsformaties
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: De vriendschap van prins Bernhard met Pieter Menten

Column Hans Maessen: wordt 2017 het nieuwe 1848?

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.