Wilhelmina

Hoe de Duitse vorstenhuizen in 1918 als dominostenen vielen

//

Eeuwenlang bepaalden Duitse vorsten de machtsverhoudingen in Centraal-Europa en ver daarbuiten. Ook waren ze en passant hofleverancier van koninklijke echtgenoten in Europa, zoals aan ‘onze’ Oranjes. Maar in november 1918 was het afgelopen. In het kielzog van de gevluchte keizer en de verloren wereldoorlog vielen veel gekroonde hoofden. Een overzicht van de belangrijkste huizen en hun band met het Nederlandse koningshuis.

Tekst: Paul Damen

De koning van Pruisen, de grootste staat in de Duitse Bond, was ook keizer van het Duitse rijk. Vanuit Berlijn bestuurde het huis Hohenzollern vrijwel het hele huidige Duitsland, met Willhem II als keizer. Op 9 november vloog die eruit, na een verloren wereldoorlog waarin hij als legerleider volstrekt incompetent bleek te zijn. Toen na diverse arbeidersopstanden de Rijkskanselier vervangen werd door een revolutionaire ‘Raad van Volksvertegenwoordigers’ was er geen redden meer aan. De legerleiding raadde de keizer ‘een eervolle dood aan het front’ aan, maar die had daar begrijpelijkerwijze niet zo’n zin in.

Zijn generaals weigerden daarop nog voor zijn aanblijven als keizer te vechten, waarmee Wilhelms positie onhoudbaar werd. Hij trad op 9 november nog wel af als keizer, maar bleef aan als koning van Pruisen, totdat hij werd ingehaald door diverse parlementariërs die de republiek uitriepen. Waarna Wilhelm op 10 november politiek asiel vroeg in Nederland, waar hij enige jaren later het huis Doorn kreeg toegewezen. Zonder ooit nog een voet op Duitse bodem te hebben gezet, stierf hij op 4 juni 1941 op 82-jarige leeftijd in Doorn. Bij zijn opbaring waren tal van hoge Nazi’s aanwezig en had Hitler een buitenmodel grafkrans laten bezorgen. Sindsdien rust de laatste keizer in Doorn in een mausoleum. Voor zijn verliezen werd hij door de Duitse Republiek, en later door de Nazi’s, ruim gecompenseerd.

 

Onkel Willy

Maar waarom naar Doorn? Koningin Wilhelmina, ook directe familie van de keizer, die tevens ‘prins van Oranje’ was, ontkende altijd haar betrokkenheid. Drie jaar voor haar dood schreef Wilhelmina in haar memoires Eenzaam maar niet alleen over de vlucht van de keizer dat het haar ‘een week en misschien nog langer gekost heeft’ voor zij in die vlucht geloofde, ‘zó onwaarschijnlijk leek mij deze handelwijze’. Niets was echter minder waar. Wilhelmina wilde het neutrale Nederland de oorlogvoerende vorsten (ook allemaal direct of indirect familie) bijeen laten brengen in een internationale vredesconferentie in het Vredespaleis in Den Haag. Om die reden vond in de zomer voorafgaand aan de keizervlucht nauw over- leg plaats tussen de keizer, Wilhelmina’s echtgenoot Hendrik (als een Mecklenburg ook al familie) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat Wilhelmina zich volgens haar biograaf Cees Fasseur bij de val van Wilhelm ‘niet van haar menselijke kant’ had laten zien, is dus flagrante onzin. Zij greep zelfs in uit vrees dat de keizer hetzelfde lot zou ondergaan als de tsaristische Romanovs in Rusland (eveneens familie) die in juli dat jaar geëxecuteerd waren door de bolsjewieken.

Wel weigerde Wilhelmina, omdat dat te veel zou opvallen, de gevallen keizer te ontmoeten, terwijl hij eerder haar favoriete ‘onkel Willy’ was. Maar toen de keizer uiteindelijk een dag voor de wapenstilstand om 11 uur ‘s ochtends zou ingaan, aan de Nederlandse grens bij Eijsden stond, regelde Wilhelmina nog diezelfde dag zijn asiel. Zij bood hem zelfs als onderkomen paleis Het Loo aan, maar dat ging de neutrale Nederlandse regering te ver. Omdat Wilhelmina daarna alle archiefstukken over deze kwestie liet vernietigen, bleef haar bemoeienis geheim.Maar de Nederlandse hoogleraar Internationale Betrekkingen Beatrice de Graaf vond enige tijd terug afschriften van de overlegstukken in Duitse archieven, die Wilhelmina’s uitgebreide ingrijpen bevestigden.

 

Ludwig II vermoord?

Beieren was het meest zuidelijke koninkrijk, en na Pruisen ook de grootste staat, nu de grootste deelstaat. Het huis Wittelsbach, dat naast enige graven van Holland ook Jacoba van Beieren en de bekende keizerin Sisi van Oostenrijk leverde, bestuurde vanaf 738 na Chr. eeuwenlang Beieren. Hoewel ze zich over heel Europa verspreidden tot aan de Belgische en Zweedse koningshuizen toe, slaagden de Wittelsbachs er altijd weer in hun bezittingen ‘binnenshuis’ te houden door ze aan een overlevende tak na te laten. Veel familieleden hadden, doordat vaak binnen de familie getrouwd was, last van psychische afwijkingen. Zoals koning Ludwig II van Beieren, hoofdsponsor van componist Richard Wagner en bouwheer van op Wagners werk gebaseerde sprookjeskastelen, waarvan Neuschwanstein de bekendste is. Zijn bouwmanie bracht Beieren aan de rand van de financiële afgrond, tot hij één dag na zijn formele afzetting op raadselachtige wijze omkwam door, hoewel geoefend zwemmer, te verdrinken in twintig centimeter diep water. Enige jaren geleden beweerde de kleindochter van een gravin uit zijn hofhouding dat zij Ludwigs jas bezat met daarin twee kogelgaten.

Ook zijn opvolger en broer, koning Otto, had moeite waan en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden en werd uiteindelijk opgevolgd door zijn neef, prins-regent en later koning Ludwig III. Maar omdat Beieren al in 1871 samen met Pruisen toetrad tot het Duitse keizerrijk, werd het huis Wittelsbach meegesleept in de Eerste Wereldoorlog, waarbij diverse prinsen, waaronder Heinrich van Beieren, aan het front sneuvelden. Koning Ludwig III was aan het eind van die oorlog 73 jaar, toen hij op 7 november na een wandeling ontdekte dat zijn personeel, bewaking inbegrepen, er vandoor was. Dus vertrok hij in burgerkleren, met vrouw, drie dochters en erfprins Rupprecht in drie onopvallende huurauto’s naar slot Wildenwart bij de Oostenrijkse grens. Hij weigerde pertinent afstand te doen. Wel ontsloeg hij op 13 november ambtenaren en militairen van hun eed van trouw. Dat zagen de opstandelingen als abdicatie, waarna Ludwig als eerste vorst viel tijdens de novemberrevolte.

Hij leefde nog enkele jaren op familieslot Wildenwart en stierf in 1921. Maar niet onbemiddeld: het republikeinse staat Beieren kon juridisch het vermogen van de staat en dat van de koning niet los zien. En dus behield het voormalig vorstenhuis zijn miljoenenvermogen, plus kastelen zoals het bij München gelegen slot Nymphenburg.

 

Levenslange uitkering

Koning Wilhelm II  van Württemberg (zuidwestelijk vorstendom, links naast Beieren) was zo populair dat hij zonder gevaar met zijn honden ommetjes door Stuttgart kon maken. Hij voerde de parlementaire democratie in, maar te laat. In de Eerste Wereldoorlog kwam maar liefst een vijfde van zijn onderdanen om. Hij werd vervangen door een parlementaire regering, die drie dagen later de republiek uitriep onder leiding van de socialistische partij SPD en de meer linkse USPD. Toen ook nog zijn Wilhelmspaleis werd bezet, vertrok de koning woedend naar zijn jachtkasteel Bebenhausen en deed op 30 november definitief afstand. Wel kreeg hij als hertog van Württemberg een levenslange uitkering tot hij in 1932, nog steeds teleurgesteld, overleed. Zijn testament bepaalde dat zijn laatste rit per lijkkoets nadrukkelijk niet door Stuttgart mocht gaan. Wilhelm II was overigens getrouwd met een oudere zus van ‘onze’ koningin Emma. Ook de eerste tragische vrouw van onze gestoorde koning Willem III, koningin Sophie, die in Delft werd bijgezet in haar bruidsjurk omdat ze ‘sinds haar trouwen geen leven meer had gehad’, kwam uit Württemberg.

 

Mecklenburg tenonder

Het groothertogdom Mecklenburg-Schwerin was evenals Pruisen en Beieren lid van het Duitse Keizerrijk, en ging dus na de wereldoorlog op dezelfde wijze ten onder. Groothertog Friedrich Franz IV, die regerend groothertog werd na de zelfmoord van zijn voorganger Adolf Friedrich VI, zag de ernst van de opstand in november 1918 niet in. Hij voerde op de valreep nog grondwetswijzigingen in, maar moest toch, vier dagen na keizer Wilhelm II, het hazenpad kiezen naar Denemarken onder druk van een ‘voorlopige volksregering’. Uiteindelijk raakte zijn familie alle bezittingen kwijt. De landerijen, die meer dan de helft van Mecklenburg besloegen, werden onteigend. De groothertog mocht een kasteel en een villa behouden, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog namen de Russen die ook in beslag. Hij was ook regent van het naburige groothertogdom Mecklenburg-Strelitz, waar hij zonder strijd werd afgezet, maar dat door de Nazi’s later met Schwerin werd samengevoegd. Frans IV was ook een neef van Wilhelmina’s echtgenoot Hendrik.Hij stierf totaal berooid in 1945.

 

Eénregelige abdicatie

Ook Koninkrijk Saksen, in Midden-Duitsland, met Friedrich August III aan de macht, werd met Pruisen meegesleept in de Eerste Wereldoorlog. Koning Friedrich was geliefd, maar aan democratie deed hij niet. Hij verdomde het zelfs op te stappen toen het morrend volk in Dresden al aan zijn paleisvoordeur stond. Wel vluchtte hij met zijn dochter naar Slot Moritzburg. Daar liet een minister van de nieuwe regering hem weten dat hij geen macht meer had. Waarop Friedrich August in sappig Saksisch dialect de gevleugelde woorden sprak: ‘Nu da machd doch eiern Drägg alleene!’ Ofwel: ‘regel je strontzooi dan maar verder zelf!’ Hij trad op 13 november af met één geschreven zin: ‘Ik verzaak aan de troon’, en vestigde zich tot aan zijn dood in 1932 op zijn slot Sibyllenort in Silezië, thans Polen. Bij zijn begrafenis in Dresden stonden niettemin meer dan een half miljoen mensen langs de stoet.

Eveneens in het zuiden ligt Baden, linksonder langs de Rijn en grotendeels in het Zwarte Woud. Tijdens de revolutie van 1848 was het een brandhaard van opstandige elementen en in 1849 werd het een republiek. Die werd echter al snel ontmanteld door binnengevallen Pruisische troepen. Het van oudsher nogal Fransgezinde Baden trad niettemin toe tot het Duitse Keizerrijk. De Duitse keizer Wilhelm I was zelfs de schoonvader van groothertog Friedrich I, die gemakshalve al zijn ministeries met die van Pruisen liet fuseren. Dat betekende na WO1 de ondergang van de monarchie.

Friedrich II was, net als zijn vader, liberaal. Baden kende zelfs algemeen kiesrecht – enkel voor mannen, maar toch. Dat Baden meevocht tegen Frankrijk was de oorzaak van veel ellende, honger en opstand. Op 13 november riep een voorlopige volksregering de ‘Vrije Volksrepubliek Baden’ uit. Na een schietpartij bij zijn paleis in Karlsruhe ging Friedrich II er vandoor, tekende vanuit een zuidelijk kasteel zijn troonsafstand en vestigde zich als vrij burger in zijn slot in Freiburg. Hij overleed in 1928 kinderloos, zodat zijn neef, prins Max van Baden, zich zijn vermoedelijke opvolger en kroonprins mocht noemen. Alleen was Max, die in de woelige novemberdagen van 1918 één maand lang de laatste Rijkskanselier van Duitsland was, vooral bekend geworden doordat hij in die dagen in zijn eentje het keizerschap van Wilhelm II afgeschaft verklaarde.

 

Rode vlag gehesen

En dan was er nog een hele rij kleinere staten waar adellijke bestuurders werden afgezet of moesten opstappen. Zoals Ernst August, hertog van Brunswijk (Braunschweig, een aantal versnipperde stukjes Midden-Duitsland), die nog wel in 1913 getrouwd was met de enige dochter van Keizer Wilhelm II. Hij was als telg van het Britse Huis Hannover ook familie van koningin Victoria, wat hem als Pruisisch generaal er niet van weerhield tegen de Britten te vechten.

Op 8 november werd hem zijn macht afgenomen door een arbeiders- en soldatenraad, waarna de hertog de wijk nam naar Oostenrijk. Daarmee kwam een einde aan een dynastie die meer dan een millennium over Brunswijk had geregeerd. Pas in 1924 kwam de hertog terug, omdat hij weer enkele kastelen en landerijen terugkreeg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verrijkte hij zich schandalig. Zijn kleinzoon, eveneens een Ernst August, is de ruim in schandalen, vetes met zijn zoon, openlijke minnaressen, bordeelbezoeken, dronken buien én vechtpartijen grossierende echtgenoot van prinses Caroline van Monaco.

Ook Karel Eduard, hertog van Saksen-Coburg en Gotha, kwam als Hertog van Albany en kleinzoon van koningin Victoria in WO1 aan de verkeerde kant te staan. Maar hij vocht dapper mee, wat hem zijn Britse titels kostte. Hij trad af op 13 november. Later werd hij bekend als fervent nationalist, Nazi-aanhanger en SA-generaal. In die positie probeerde hij bij zijn Britse familie tevergeefs sympathie voor Hitler te kweken. Toch kreeg hij van de geallieerden slechts een boete als ‘meeloper’; Coburg overleed in 1954.

Groothertog Ernst Ludwig van Hessen-Darmstadt, onder Frankfurt, stelde er prijs op zijn titel te behouden, maar was allang blij dat hij op 9 november weg mocht. ‘Nu kan ik eindelijk wat doen aan mijn kunstcollectie.’ Hij had als broer van de Russische keizerin Alexandra vergeefs gepoogd vrede met Rusland te sluiten. Hij stierf in zijn eigen paleis in 1937.

Hertog Ernst II van Saksen-Altenburg, een ministaatje iets boven Beieren, trad op 13 november af. Een avontuurlijk type, die poolreizen maakte, maar als officier bij de slag bij de Marne het verlies niet kon tegenhouden. Hij behield zijn kasteel, waar hij zelfs een sterrenwacht op bouwde, maar dat werd na WO2 door de Russen onteigend. Toch mocht hij daar blijven wonen. Hij werd als enige gevallen vorst staatsburger van de DDR en overleefde alle andere voormalige vorsten.

Friedrich August, groothertog van Oldenburg, rechts naast Groningen, was nogal conservatief en meer geïnteresseerd in het graven van water-werken dan in democratie. Hij wilde zelfs, als de wereldoorlog was gewonnen, België annexeren en half Frankrijk onder Duitse curatele plaatsen. Dat pakte zoals bekend ietwat anders uit. In Oldenburg ligt ook de bekende marinebasis Wilhelmshaven, waar onder de matrozen de revolutie opvlamde. Zij eisten op 8 november van de groothertog dat hij op zijn slot én op het Elisabeth-Anna-paleis de rode vlag zou hijsen, wat hij nog deed ook. Toch trad hij op 11 november af, ‘om erger te voorkomen.’ Die vlaggen werden meteen weer binnengehaald.

Friedrich Augusts tweede huwelijk, met Elisabeth, hertogin van Mecklenburg, was geen succes. (Haar broer Hendrik was trouwens weer getrouwd met ‘onze’ koningin Wilhelmina.) Elisabeth was ongelukkig, ging vreemd en pretendeerde psychisch gestoord te zijn om te kunnen ontsnappen naar Zwitserland. Die huwelijkscrisis leidde tot nogal wat ruzie tussen de Oldenburgs en de Mecklenburgs. Elisabeth was later wél weer te gast bij het huwelijk van haar nichtje Juliana. Met haar man ging het minder: hij moest een deel van zijn schilderijencollectie, waaronder Rembrandts, verkopen, maar de worstindustrie waarin hij vervolgens investeerde, ging failliet. Daardoor was de voormalige groothertog gedwongen als enige ex-vorst bij de staat een uitkering aan te vragen.

Ook Wilhelm Ernst, groothertog van Saksen- Weimar-Eisenach, was via zijn zus Sophie, de ongelukkige vrouw van Willem III, geparenteerd aan ons vorstenhuis. Hij knapte zijn hoofdstad Weimar fraai op, maar was een autoritaire sadist, die als ‘de meest gehate vorst van Duitsland’ op 9 november door een soldatenraad werd afgezet. In Nederland leefde de vrees dat hij, mochten koningin Wilhelmina en Juliana overlijden, aanspraak zou maken op de Nederlandse troon. Met een Nederlandse grondwetswijziging werd dat rampenscenario voorkomen.

En, alweer een familielid, Günther Victor, vorst van Schwarzburg Rudolstadt – zijn neef Heinrich trouwde met Wilhelmina, die daarmee Marie van Schwarzburg-Rudolstadt als schoonmoeder kreeg. Günther viel als allerlaatste vorst op 23 november, maar kreeg voor het verlies van zijn landerijen, muntenverzameling en het wapenarsenaal van kasteel Schwarzburg ter compensatie een levenslange toelage van 150.000 mark.

En tenslotte was Friedrich Adolf Hermann van Waldeck-Pyrmont de laatste vorst van de vorstendommen Waldeck en Pyrmont, en via zijn oudere zus Emma (moeder van Wilhelmina) alwéér aangetrouwde Oranje-familie. Oom Friedrich was dan ook getuige van het huwelijk van neef Hendrik en nog verdere nicht Wilhelmina.

De overige kleinere vorstendommen tenslotte schenk ik u, anders wordt dit artikel te lang.

Rest ons nog enkel Leopold IV, vorst van Lippe, te noemen. Maar alleen omdat hij de oom was van prins Bernhard, die zich helemaal geen graaf van Lippe-Biesterfeld noemen mocht. Toch blijft het verbazingwekkend dat ongeveer élk Duits familielid van de Oranjes in 1918 het veld moest ruimen, maar ons eigen vorstenhuis alle strubbelingen overleefde. Dit geeft te denken over de onuitroeibaarheid van de Oranjes.

 

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de meest uiteenlopende bronnen, met name van een handig overzichtsartikel uit 2018 van het Belgische VRT-nieuws.

 

Dit artikel verscheen in de Duitsland-special van De Republikein van december 2022.

Themanummer: de Ster der Schande

/

De deze week verschenen nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap is een themanummer  ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland,  80 jaar geleden op 2 mei 1942. Een serie verhalen over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  Gerard Aalders  schrijft over de vlucht van Wilhelmina in mei 1940. Die was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht. ‘Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.’ Lees het complete verhaal via deze link.

René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: “Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar”.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden dat die verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’ Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’, waartegen zij groot protest organiseerde.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen met brandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputatie van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toentertijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

De meest overschatte koningin

De vlucht van Wilhelmina in mei 1940 was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht.

 

Tekst Gerard Aalders

 

De koninklijke familie vluchtte al enkele dagen na de Duitse overval naar Engeland.

Juliana en haar twee dochters vertrokken eerst, een dag later gevolgd door Wilhelmina en het gehele kabinet. Twee dagen voor het uitbreken van de oorlog, op 10 mei 1940, had prinses Juliana nog beweerd dat zij en haar familie nooit zouden vluchten als er gevaar dreigde. Oranjes lieten het land niet in de steek.

In feite hebben ze niet anders gedaan, zodra er gevaar dreigde: Willem de Zwijger en stadhouder Willem V, de vader van koning Willem I, kozen in respectievelijk 1567 en 1795 ook al het hazenpad en zelfs ten tijde van Troelstra’s vermeende revolutiepoging in 1918 stond het vluchtkoffertje van Wilhelmina en haar dochter klaar. Hier werd een eeuwenoude traditie voortgezet.

 

Verraad

Een groot deel van de bevolking toonde zich verbitterd over haar vlucht. Portretten van de koningin werden bij het vuilnis gezet en koninklijke ridderordes weggegooid. Velen vonden het een schande dat de Koninklijke Familie was gevlucht, terwijl soldaten nog hun leven waagden in de strijd tegen de Duitsers. De vlucht van koningin Wilhelmina was slecht voor het moreel. Velen hadden er maar een woord voor: verraad.

Wilhelmina heeft dat naderhand pas aangevoeld. In haar autobiografie, Eenzaam maar niet alleen, die ze na de oorlog schreef, beweert ze dat ze het liefst samen met haar soldaten in de strijd tegen de ‘Moffen’ was gesneuveld. Maar ja, alles was anders gelopen dan ze had gedacht. Ze was zich ‘ten volle bewust’ van de ‘verbijsterende indruk’, die haar vertrek had gemaakt, maar ze had het gedaan omdat het landsbelang het eiste. Uitsluitend daarom – en daarom alleen – had ze zich verplicht gevoeld te vertrekken. Als mensen er schande van spraken dan moest dat maar. Ze had slechts gedaan wat ze als haar plicht zag: Nederland ontvluchten om het vanuit Londen te kunnen bevrijden.

Wilhelmina was geschrokken van de reacties op haar vlucht. Ze was gewend dat het volk alles van haar accepteerde en wat ze deed toejuichte. Het was zaak haar geschonden imago weer op te poetsen. Dat is uitstekend gelukt, dankzij een rammelend verhaaltje dat de Oranje-aanhang – weer helemaal getrouw de traditie – gretig slikte.

Wilhelmina liet zich per auto naar Hoek van Holland brengen. De dappere Juliana die had beweerd nooit te zullen vluchten, zat toen al hoog en droog met Bernhard en haar beide dochters in Londen. Tot haar verrassing zag Wilhelmina bij aankomst in de Hoek een Engelse torpedobootjager, de H.M.S. Hereward, aangemeerd liggen. Klaar voor vertrek.

De vraag is natuurlijk of die boot daar inderdaad zomaar lag –zoals Wilhelmina suggereert – of dat die door de Britse regering was gestuurd om haar op te halen. Dat laatste was het geval. Documenten uit Britse overheidsarchieven laten zien dat haar vlucht naar Engeland was voorbereid.

 

Zeeland

Hare Majesteit ging aan boord van de Hereward – die lag daar toch maar te liggen – en ze vertelde de kapitein dat ze naar Zeeland wilde. Dwars door de mijnenvelden heen. De kapitein vond het blijkbaar volstrekt normaal dat hij plotseling de Nederlandse koningin aan boord kreeg, die hem op de koop toe ook nog bevelen gaf.

Eenmaal onderweg wilde Wilhelmina contact opnemen met de commandant van de troepen in Zeeland, maar de kapitein verbood dat. Het was tegen zijn instructies. Ze heeft nog indringend op hem ingepraat, maar de kapitein bleef onverbiddelijk. ‘Goede raad was duur’, herinnerde Wilhelmina zich in Eenzaam maar niet alleen. Terug naar Hoek van Holland kon niet (waarom wordt niet duidelijk), maar ze kon evenmin door naar Zeeland. Toen besloot ze om maar gelijk naar Engeland over te steken.

Volgens Wilhelmina mocht de kapitein haar volgens zijn instructies wel naar Engeland brengen, maar niet naar Zeeland. Dat impliceert dat de kapitein wel degelijk zijn orders heeft gehad en dat de Hereward niet toevallig in Hoek van Holland lag aangemeerd, zoals Wilhelmina ons probeert wijs te maken.

 

Dubbele bron

Thijs Booy, persoonlijk secretaris van Wilhelmina, heeft het vluchtverhaal ook beschreven in zijn boek De levensavond van Wilhelmina. Dat komt geheel overeen met dat van Wilhelmina. Mooi, een dubbele bron. Het verhaal van de koningin zal dus wel kloppen? Nou nee.

Booy was er zelf niet bij in 1940. Hij trad pas in 1953 bij Wilhelmina in dienst. Alles wat Booy over de koningin schrijft van vóór 1953 komt vrijwel zeker rechtstreeks uit de koker van zijn bazin. Hij trad ook op als ghostwriter bij Eenzaam maar niet alleen, dus hij kende haar verhalen uit den treure.

Wilhelmina had enorm moeite met schrijven, weten we van Booy; haar spelling beheerste ze evenmin vlekkeloos. Booy wel, en bovendien kon hij aardig vertellen. Tenminste, als je bereid bent zijn gedweep met zijn werkgever voor lief te nemen.

Volgens Booy zou Wilhelmina nooit een voet aan boord van het Engelse schip hebben gezet, als ze had geweten dat ze in Engeland terecht zou komen. Na aankomst in Harwich had ze geweigerd door te reizen naar Londen. Vanuit die kustplaats kon ze immers gemakkelijk weer snel terug naar Nederland om haar volk bij te staan, want dat was haar plan (beweerde ze).

Haar begeleiders hebben haar bij wijze van spreken de trein naar Londen in moeten sleuren. Het klinkt allemaal niet overtuigend. Eerst een klaarliggende boot in Hoek van Holland en dan plotseling ook nog een klaarstaande trein naar Londen, waar ze wordt opgewacht – alweer toevallig – door een erewacht om haar te verwelkomen. Het is allemaal té toevallig om nog toeval te kunnen zijn.

Maar er is meer: de particulier secretaris van Wilhelmina, François Van ’t Sant, heeft ruim op tijd uitgebreide voorbereidingen voor een snel vertrek naar het buitenland getroffen voor het geval Nederland zou worden aangevallen. Lange tijd was Bordeaux in Frankrijk het reisdoel, maar tenslotte zou het Engeland worden.

Het staat eveneens vast dat Wilhelmina Van ’t Sant opdracht heeft gegeven haar in ballingschap te volgen, als het zover mocht komen. Financieel had ze haar vlucht ook voorbereid, zodat ze in ballingschap niet op een houtje hoefde te bijten. Kortom: Wilhelmina is met voorbedachten rade en volgens een voorbereid plan gevlucht.

 

Gruwelijke tijd

Als we Booy mogen geloven, brak er in Londen een gruwelijke tijd voor Wilhelmina aan. Ze had weliswaar nooit in een gevangenis of concentratiekamp gezeten, noch honger of kou geleden en al helemaal niet in de vuurlinie aan het front gevochten. Maar toch, beweert Booy, had ze tijdens de oorlog van alle Nederlanders het zwaarst geleden. Ze had zich zó ingeleefd in de vreselijke omstandigheden van haar landgenoten, zó onvoorstelbaar intens meegeleefd dat het leed van haar landgenoten haar eigen, persoonlijke leed was geworden. Daarom keerde ze volgens Booy naar Nederland terug ‘met duizenden doden op haar rug, verdronken strijders ter zee, gefusilleerde illegalen en vergaste joden’.

In haar toespraken voor radio Oranje heeft ze het echter nauwelijks over het lot van de joden gesproken. Wilhelmina heeft er een gewoonte van gemaakt geen controversiële onderwerpen aan te snijden. Zelden zei ze iets opruiends. Het meest opzwependst waarop we haar voor de microfoon van radio Oranje kunnen betrappen was: ‘Slaat den Nazi op den kop’. Of Hitler van die ferme taal is geschrokken, weten we bij gebrek aan bronnen niet.

Wilhelmina was bang dat als mensen letterlijk gehoor zouden geven aan oproepen tot daadwerkelijk verzet – wat tot represaillemaatregelen zou kunnen leiden – zij de schuld zou krijgen van eventuele executies. Dat wilde ze in geen geval. Haar enige doel was – hoe dan ook – terugkeren op de troon. Dat kon alleen als Hitler werd verslagen. Persoonlijk heeft Wilhelmina geen enkele bijdrage aan de bevrijding geleverd. Het leger, de luchtmacht en de marine van de regering in ballingschap waren te verwaarlozen. Voor de bevrijding van Nederland is Wilhelmina van geen betekenis geweest, al zou je het tegendeel gaan geloven als je de aan haar gewijde hagiografieën leest.

Wilhelmina was volkomen afhankelijk van Churchill en Roosevelt en die lieten zich allebei niets gelegen liggen aan een mevrouw die zo pijnlijk duidelijk had gemaakt dat ze van internationale politiek en van het oorlogsverloop niets begreep. Ze namen Wilhelmina niet serieus, al werd dat natuurlijk nooit hardop gezegd.  Eelco van Kleffens, de minister van Buitenlandse Zaken in ballingschap, kon volgens zijn dagboeken bij tijd en wijle nauwelijks een gevoel van schaamte jegens Wilhelmina onderdrukken.

De vlucht was ook in strijd met de Grondwet. Die verbiedt namelijk dat de regering zijn zetel naar het buitenland verplaatst. Nederlands-Indië bijvoorbeeld had wel gekund, maar dat vond Wilhelmina niets. Ze is nooit van haar leven in Indië geweest. Ze vond het daar te warm en het was te ver weg. Smetvrees speelde eveneens een belangrijke rol. Je had daar in de Oost snel een enge ziekte te pakken. Londen lag haar beter, dus bleef ze daar.

Prinses Juliana werd met haar beide kinderen doorgestuurd naar Canada. De reden is duidelijk, al werd ook dat nooit hardop gezegd: de kroonprinses en haar kinderen mochten niet het geringste gevaar lopen. De hoogste prioriteit van ieder vorstenhuis is immers zijn eigen voortbestaan.  De kans om door een Duitse bom in Engeland te worden getroffen was minimaal, maar in Canada nihil. Dus verhuisde kroonprinses Juliana met Beatrix en Irene naar Canada.

Prins Bernhard bleef bij zijn schoonmoeder in Londen achter, waar volgens Wilhelmina zijn hulp hard nodig was om Nederland te bevrijden. Maar evenmin als de koningin zelf, heeft prins Bernhard – alle heldhaftige verhalen ten spijt – iets voor de bevrijding van Nederland betekend. Niet dat hij het niet druk had, maar dat betrof in de eerste plaats vrouwen, drank en uitgaan. De Britse koning Edward VI heeft ooit opgemerkt dat Bernhard de enige was die van de oorlog heeft genoten.

Had Wilhelmina en haar familie dan in Nederland moeten blijven? Waarom niet?

De Deense koning vluchtte niet en liet zich iedere dag in Kopenhagen zien. Dat hield de moed erin. Zijn optreden werd door de bevolking gewaardeerd.

De vlucht van Wilhelmina was slecht voor het moreel van de soldaten die nog doorvochten. Voor de Duitse invallers was het daarentegen een geschenk. Door te vluchten straal je uit dat de strijd is verloren. Een land zonder regering raakt snel stuurloos, wat het gemakkelijk maakt het te bezetten.

Dat Wilhelmina niets snapte van internationale politiek en het oorlogsverloop wordt duidelijk als we kijken naar het moment waarop ze verwachtte terug te kunnen keren naar Nederland. Tot en met eind 1941 heeft ze zich – compleet blind voor de feiten – buitengewoon optimistisch uitgelaten over de eindoverwinning. Zo zag ze op 20 maart 1941 ‘aan de kim de overwinning dagen’. Op 30 juli 1941 had ze het over ‘de laatste loodjes’, terwijl ze nog op 24 december 1941 glashard verkondigde: ‘We zien het tijdstip van de eindoverwinning dagen’. De rest van de wereld zag dat absoluut niet, want het ging de Duitsers en de Japanners op de slagvelden in die periode van de oorlog juist zeer voor de wind.

Amerika was de schok van Pearl Harbor nog niet eens te boven en de Japanse aanval op Nederlands-Indië moest nog beginnen (januari 1942). Opmerkelijk is dat Wilhelmina zelf heilig geloofde in de onzin die ze uitkraamde.

Het antwoord van Wilhelmina op de wereldwijd woedende oorlog waren – bij gebrek aan leger, luchtmacht en marine – radiopraatjes. In totaal heeft ze er vierendertig gehouden, die allemaal ongeveer 10 minuten duurden. Dat is zes uur spreektijd in vijf jaar oorlog.

Daar win je geen oorlog mee, al hebben historici als Loe de Jong en Cees Fasseur haar speeches een immense invloed toegedicht, zonder overigens ook maar een spoor van bewijs te leveren.

Jonge historici als Onno Sinke en Jord Schaap komen op grond van analyse van haar toespraken tot geheel andere conclusies. Schaap vindt ze vooral ‘langdradig’. Wilhelmina reeg woorden aaneen tot ellenlange monsterzinnen. Voor de microfoon struikelde ze dan over haar eigen woorden en ze wist een zin dan niet meer tot een goed einde te brengen.

 

Oorlogsleider

Aan het lot van de joden in het bezette vaderland heeft ze nauwelijks aandacht besteed. Zelfs Fasseur kon dat niet ontkennen. Maar hij had wel een zwaarwegend ‘excuus’. Als verdediging voerde hij aan dat ook andere oorlogsleiders als Roosevelt en Churchill zich terughoudend hadden opgesteld. Wilhelmina als oorlogsleider; je moet maar durven. Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.

En buiten de radio om? Bekommerde ze zich dan wel om haar joodse landgenoten? Jazeker, ze had zelfs een favoriet: de verzetsman en Engelandvaarder Sally Noach. Maar hij was ook de enige. Voor iemand als journaliste en classica Henriëtte Boas, eveneens Sally Noach Engelandvaarder (en na de oorlog befaamd als ingezonden brievenschrijfster te Badhoevedorp) kon ze weinig interesse opbrengen.

Alle Engelandvaarders gingen na aankomst in Londen bij Wilhelmina op de thee. Zo ook mevrouw Boas, die net als iedereen vooraf strenge, protocollaire instructies had gekregen. De belangrijkste: zeg nooit ‘nee’ tegen de koningin en richt in géén geval het woord tot haar.

Na de vraag van Hare Majesteit hoe het met haar ging te hebben beantwoord, kon Boas zich niet inhouden en zei spontaan: ‘Ja Majesteit, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Wilhelmina stond abrupt op. ‘Dat heb ik u niet gevraagd’ en ging de volgende in de rij lastigvallen met haar obligate hoe-is-het-met-u-vraag.

 

Verder in deze editie…

 

Dit verhaal is onderdeel van een themanummer van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland, op 2 mei 1942.Een themanummer over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: ‘Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden datdie verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen metbrandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputaite van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toenterwijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

De staatsgreep van de Soldaat van Oranje

Alleen het kroonvirus Corona was in staat de musical Soldaat van Oranje te doen verstommen. Deze hoogmis van het orangistische levensgevoel trok reeds meer dan drie miljoen bezoekers . De voorstelling is gebaseerd op de autobiografie van Engelandvaarder Erik Hazelhoff Roelfzema. Maar hoe heldhaftig was diens betrokkenheid bij de planning van een naoorlogse staatsgreep, waarbij PvdA-coryfee Koos Vorrink zou worden geliquideerd?

 

Tekst Bart Gruson

In een onbezonnen moment heb ik de redactie aangeboden om een recensie te schrijven over een voorstelling die de zintuigen nu al tien jaar lang teistert: Soldaat van Oranje – De Musical. Alleen het SARS-CoV-2 virus is in staat gebleken om aan dit oor- en oogverdovende spektakel een einde te maken, weliswaar voorlopig, maar in elk geval tot ver na de datum waarop ik mijn stukje moet inleveren. Geen recensie dus, maar in plaats daarvan aandacht voor de minder belichte kanten van de held waar het in deze karikaturale musicalproductie om draait: Siebren Erik Hazelhoff Roelfzema, Erik voor zijn vrienden, Soldaat van Oranje voor de inmiddels meer dan 3 miljoen bezoekers van de musical.

Hazelhoff Roelfzema wordt in 1917 in Soerabaja geboren in een Nederlandse patriciërsfamilie. In 1930 verhuist hij met zijn oudere zuster naar Nederland, omdat vader de kinderen een goede opleiding wil laten volgen. De ouders volgen een paar jaar later en het gezin vestigt zich uiteindelijk in Wassenaar. Na het eindexamen gymnasium begint hij in 1937 met de studie rechten aan de Universiteit Leiden. Hij wordt lid van Minerva, de sociëteit waar kinderen uit gegoede families de gelegenheid wordt geboden hun sociaal kapitaal na het afstuderen om te zetten in klinkende munt.

‘Drang naar avontuur’ dreef hem vaak naar het buitenland. Zo maakt Hazelhoff Roelfzema in 1938 een rondreis door de VS en het jaar daarop doet hij als correspondent verslag van de Russisch-Finse oorlog. Die drang naar avontuur vertaalt zich niet in betrokkenheid bij de strijd tegen het opkomende fascisme. We horen of lezen hem niet over Mussolini’s bewind of over Franco’s opstand tegen de Spaanse volksfrontregering. Hij sluit zich evenmin aan bij het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische Intellectuelen, opgericht door onder anderen Menno ter Braak, Annie Romein-Verschoor, Rosa Manus, Simon Vestdijk en Jan Tinbergen. Onze rechtenstudent lijkt helemaal geen interesse te hebben in wat zich afspeelt in het Derde Rijk. In 1937, toen hij met de studie begon, was Duitsland al enkele jaren een éénpartijstaat waar tegenstanders van het regime wanneer ze niet direct vermoord werden in concentratiekampen crepeerden. In november 1938, toen hij door de VS toerde, werden overal in Duitsland joodse winkels geplunderd, joodse scholen, ziekenhuizen en synagogen in brand gestoken en joden op straat mishandeld en vermoord.

Op 10 mei 1940 laat Hazelhoff Roelfzema wél van zich horen, maar doet dat in bewoordingen die niet zouden misstaan op een Minerva-borrel: ‘Die kerels waren hier binnengekomen terwijl we ze echt niet hadden uitgenodigd. Ze moesten eruit, daar deed je alles voor, omdat je van Nederland hield’. Ook dan ontbreekt een onverbloemde veroordeling van het nazibewind. ‘Ik ben geen idealist, het was mijn vaderlandsliefde, ik handelde vanuit verontwaardiging’, aldus Hazelhoff Roelfzema in een televisie-interview met Ivo Niehe.

Oorlog of geen oorlog, in 1941 legt Hazelhoff Roelfzema zijn doctoraalexamen rechten af. Even later in dat jaar stapt hij op een Zwitserse boot die hem naar Engeland zal brengen. In de Canon van Museum van Engelandvaarders lezen we dat het schip op weg was naar Kiel en onderweg onderschept werd door een Engels marineschip. Hij is dus bij toeval in Engeland aangeland. Hij noemde zich dan ook in het eerdergenoemde interview een ‘ex-Leidse student die toevallig in die oorlog terecht is gekomen’.

Contact Holland

In Engeland raakt hij betrokken bij het plan om Nederlandse geheimagenten per boot af te zetten op de stranden van bezet Nederland. De praktische uitwerking wordt aan Hazelhoff Roelfzema overgelaten en de regering belast Peter Tazelaar met de operationele leiding van wat Landing Operations Contact Holland gaat heten. Beiden wagen een paar maal de oversteek naar Nederland en riskeren daarbij hun leven. In Hazelhoff Roelfzema’s boek Soldaat van Oranje is het de schrijver zelf die de talrijke spectaculaire acties tot een goed einde weet te brengen. Maar de familie van Peter Tazelaar stelt dat deze de meeste risico’s nam. Na zijn avonturen bij Contact Holland meldt Hazelhoff Roelfzema zich aan bij de RAF en voert als piloot missies uit boven het bezette Europa. Vlak voor het einde van de oorlog wordt hij adjudant van Wilhelmina en samen met haar betreedt hij op 13 maart 1945 Nederlandse bodem.

Al in Engeland is het duidelijk dat onze mannetjesputter zich het prettigst voelt in het gezelschap van lieden die het niet zo nauw nemen met de democratische spelregels. Hij noemt de leden van de regering in Londen ‘ingesukkelde lamzakken’ en laat zich weinig aan hen gelegen liggen. Hazelhoff Roelfzema komt ermee weg omdat hij kan rekenen op de steun van Bernhard en Wilhelmina. Deze laatste voelde, zo schrijft zij in haar autobiografie Eenzaam maar niet alleen, een ‘begeerte naar vernieuwing’. Deze begeerte vertaalde zij in een plan om ‘naar welgevallen’ een koninklijk kabinet samen te stellen dat zonder parlementaire controle drie jaar zou regeren. Daarna moest een grondwetswijziging ervoor zorgen dat haar positie tegenover regering en parlement werd versterkt. Voor de uitvoering van dit plan rekende zij op door haar goedgekeurde verzetsmensen en op Engelandvaarders. Het is dan ook geen wonder dat een aantal Londense Nederlanders, onder wie Jacques Gans, Loe de Jong, A. den Doolaard en Hans Gomperts, in 1944 het Comité van Actie tegen het Neofascisme oprichtten. Zij meenden dat ‘in bepaalde kringen van de Nederlandse gemeenschap absolutistische opvattingen worden gehuldigd’.

Linggadjati-akkoord

Hoewel harde bewijzen ontbreken, bestaat er een redelijk vermoeden dat Hazelhoff Roelfzema in april 1947 een van de architecten was van de staatsgreep die had moeten leiden tot de val van de regering-Beel. Aanleiding is het besluit van het rooms-rode kabinet om een overeenkomst te sluiten met de pas uitgeroepen Republik Indonesia. Dit in de herfst van 1946 gesloten Linggadjati-akkoord leidt tot grote verontwaardiging bij rechts Nederland, omdat erin werd afgesproken dat Indië na een korte overgangsperiode onafhankelijk zou worden. Ook Hazelhoff Roelfzema maakte zich zorgen over het mogelijke verlies van de kolonie. ‘Zeker niet in het minst dat het onbestaanbaar is dat als je je gedurende de oorlog voor vier jaar uitgesloofd hebt voor het herstel van het koninkrijk, je onverschillig zou kunnen zitten toekijken als er nu na de oorlog ietwat mee gegoocheld wordt, om het zo maar uit te drukken’, vertelt hij in 1946 aan Rosette Herzberger.

In april 1947 laat Hazelhoff Roelfzema aan François van ’t Sant, hoofd van de Centrale Inlichtingen Dienst en vertrouweling van de koningin, weten dat leden van het voormalig verzet de regering-Beel zullen afzetten. Hij vraagt hem om Wilhelmina in te lichten en waarschuwt Van ’t Sant dat een besluit van de regering om de putschisten de voet dwars te zetten veel doden zou kosten. Tegelijkertijd ontvangt Van ’t Sant een telegram van ex-premier Gerbrandy waarin deze hem opdraagt zijn medewerking aan de plannen te geven. Gerbrandy was de leider van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, dat het verzet onder rechtse politici en hoge legerofficieren tegen het regeringsbeleid bundelde. Onder de laatste groep was ook de Commandant der Zeestrijdkrachten, admiraal Helfrich. Hij had na het sluiten van het Linggadjati-akkoord in een brief aan zijn vice-admiraal de vraag opgeworpen of de vreedzame ‘staatsgreep in Indië’, zo noemde hij het akkoord, niet met ‘een andere staatsgreep’ moest worden beantwoord.

De coupplegers hadden het volgende scenario voor ogen. Op maandag 14 april 1947 moest een parachutisteneenheid de ministers en staatssecretarissen van het kabinet-Beel oppakken en ergens in het land gevangenzetten. De leiding van de coup zou de staat van beleg afkondigen en het land via de radio en de schrijvende pers daarvan op de hoogte stellen. Er zou een nieuw kabinet gevormd worden waarin Hazelhoff Roelfzema een rol van betekenis zou spelen. Dit kabinet zou alle ‘nationaal georiënteerde’ groepen vragen om een convent te sluiten waarin zou worden vastgelegd dat Indië voor Nederland behouden zou blijven en, niet minder belangrijk, dat de CPN met alle mogelijke middelen zou worden bestreden. Gerbrandy zou de ‘groot-Nederlandse leider’ worden. Het Nederlandse volk moest ervan doordrongen worden dat het ernst was. Om dit te bewerkstelligen zouden de coupplegers Koos Vorrink, de politiek leider van de Partij van de Arbeid, liquideren.

De staatsgreep werd op het laatste moment afgeblazen. Historici vermoeden dat Wilhelmina het plan afkeurde en dat Gerbrandy, die het sein tot de coup moest geven, zonder haar instemming niet tot actie durfde over te gaan. Koos Vorrink had geluk. Het commando dat hem moest vermoorden ­ zij wisten niet dat de coup inmiddels was afgeblazen ­ trof hem niet thuis in zijn Haagse woning. Van een tweede poging is het niet gekomen. Rechts Nederland kalmeerde toen de regering in de zomer van 1947 besloot tot een ‘politionele’ actie om de koloniale belangen te verdedigen.

Gotspe

Alles in ogenschouw nemend is het een gotspe dat de makers van de musical de honderdduizenden bezoekers wijsmaken dat Erik Hazelhoff Roelfzema, deze met zichzelf ingenomen praatjesmaker, iemand die nauw betrokken was bij het plan om de wettige regering met geweld af te zetten en een keurige sociaaldemocraat te vermoorden, ‘een van de grootste verzetshelden van Nederland’ was, zoals het programmaboekje van de musical vermeldt.

Zou het niet prachtig zijn als de makers hun dwaling goedmaken door een productie op de planken te zetten onder de titel Willem Kraan – De Musical? Ik ben bang dat het er nooit van zal komen. Willem Kraan, de man die op 24 februari 1941 op de Amsterdamse Noordermarkt de menigte opriep om in staking te gaan als protest tegen de razzia’s in de Amsterdamse Jodenhoek, was stratenmaker en lid van de communistische partij. Bovendien liep het slecht met hem af. Welke musicalliefhebber wil zich nu met zo iemand identificeren?

 

Voor het relaas over de rol van Erik Hazelhoff Roelfzema bij de poging tot staatsgreep in 1947 leze men  de in 2015 verschenen biografie van François van ’t Sant, Harer Majesteits trouwste onderdaan, geschreven door Sytze van der Zee, waarin deze affaire voor het eerst uit de doeken werd gedaan.   

 

Versteende vorsten: kleine routewijzer voor een Amsterdamse beeldenstorm

Een nieuwe beeldenstorm op Oranje-monumenten zou gezien de rol van het koningshuis in het koloniale bedrijf geenszins misplaatst zijn, maar het basismateriaal daarvoor blijkt in Amsterdam nogal schamel. Onze redacteur Paul Damen maakte een indexering van alle Oranje-monumenten in de hoofdstad.

Tekst Paul Damen

Wie op internet ‘gedenktekens Oranjes Amsterdam’ zoekt, stuit subiet op een steenhouwer voor grafmonumenten. Dat is wat overdreven, maar gezien de slordige manier waarop de hoofdstad omgaat met haar Oranje-monumenten, is begraven ervan inderdaad een betere optie.

Amsterdam telt zo’n honderd monumenten die verwijzen naar de koloniale tijd (zie Ewald van Vugt’s De maagd en de soldaat) maar het vorstenhuis kreeg nauwelijks monumenten toegeschoven. Op de gevel van de Beurs prijken de koloniaal J.P. Coen, de rechtsgeleerde Hugo de Groot en de bestuurder Gijsbrecht IV van Amstel. Waar entertainers als J. Jordaan, W. Alberti en T. Leen hun overigens spuuglelijke monumentje kregen, waar zelfs de politiehond Albert wordt herdacht in het Oosterpark, en waar bekende Amsterdammers als Batman en Robin nog een plekje kregen op de Spaarndammerdijk, daar ontbreken de Oranjes opvallend. Dat heeft een reden. Beeldhouwers waren doorgaans niet zo Oranjegezind, en het stadsbestuur al helemaal niet. Stadsbeeldhouwer Hildo Krop, volgens Gerard Reve een ‘communistische koekebakker’ en maker van ‘verschrikkelijke geslachtsloze beelden’, leverde honderden gevelstenen, brugbeelden, visarenden, stoomlocomotieven, Eskimo’s en de nodige ‘Moeder Aarde’s’, maar nimmer een Oranje.

Dus kan in de huidige Black Lives Matter-beeldenstorm ook geen Oranje-bestuurder beschadigd worden – een voordeel. Het bekende ‘Lieverdje’ op het Spui werd ooit in brand gestoken, gekidnapt en omver gereden, maar het enige beeld dat écht werd weggesleept, was dat van wethouder Floor Wibaut. Deze sociaaldemocratische grondlegger van de volkswoningbouw werd in 1982 weggesleept naar het kraakpand ‘Blaaskop’ bij de Wibautstraat door krakers die blijkbaar weinig historische kennis bezaten, gezien hun motto: ‘Hoedt u voor de als links vermomde rechtsen, mijdt ze als de pest, want zij zijn erger dan de rest.’ Reparatiekosten: 30.000 gulden.

Plaquette ter ere van Willem de Zwijger aan de Schubertstraat

 

Aan onze échte eerste koning Lodewijk Napoleon hielden we het in Koninklijk Paleis veranderde stadhuis op de Dam over, als monument voor de usurpatiedrang van de Oranjes. Hofstad Den Haag heeft alleen al drie Willem de Zwijgers. In Amsterdam hangt Willem enkel als plaquette aan de Schubertstraat, op een steigerend paard, met de tekst ‘stantvastig is ghebleven / mijn hert in teghenspoet.’ Sowieso knap om standvastig in het zadel te blijven op een steigerend paard, maar hier maakt de viervoeter een zogeheten ‘levade’ , waarbij het beide voorbenen tegelijk van de grond verheft. In het echte leven zie je zoiets nauwelijks, want krijg je paard maar es zo gek.

De versregels zijn ontleend aan het dertiende couplet van het Wilhelmus, maar zo standvastig was Willem, de opportunist die met alle politiek-religieuze winden mee waaide, niet. En dan kleeft aan deze steen uit 1935 nog een pijnlijke smet: vervaardigd door de beeldhouwer Johan Polet, bekend als de maker van het Domela Nieuwenhuis-standbeeld in de Spaardammerbuurt, maar in de Tweede Wereldoorlog zó Duitsgezind dat hij zelfs bijna naar dat land was verhuisd, ware het niet dat het Herrenvolk kort daarna weer huiswaarts keerde wegens een verloren oorlog.

Dat deze gevelsteen hangt in de zijmuur van het Hervormd Lyceum Zuid, mag daarom als extra straf gelden: op de richel daaronder rookt nu menig puber stiekem zijn eerste peuk. De stoep is dan ook bezaaid met filters, waar de alerte gemeente Amsterdam een tegel tegen aanbracht met de tekst ‘Duiven Niet Voeren.’

De Schilddrager van den Koning prijkt boven het koninklijke toilet op Centraal Station.

Het meest onbekende, onopgemerkte en anonieme Oranjebeeld: de sneue Schilddrager van den Koning bovenop de rechtertoren van het Centraal Station. Drie meter vijftig hoog, in 1889 ontworpen door de Leuvense kunstenaar Jean-François Vermeylen, Volgens de NS bekroont de schilddrager het ‘Koninklijk Paviljoen’ – nauwelijks meer dan een aparte poort voor een koets en een sjieke plee waar nog nimmer een Oranjetelg zetelde. Nu recent de poort is vervangen door glas, kan ook het plebs de koninklijke plee bewonderen. En zich afvragen van wie toch het wapen boven die poort is, want zowel gemeente als NS hebben geen idee.

 

Het beeld van Hendrik de Zeevaarder werd tot drie keer toe verplaatst.

Hendrik, de derde zoon van koning Willem II, was een geliefde prins. Nou was élke Oranje geliefd in vergelijking met zijn broer, de psychopatische bruut Willem III. Marineman Hendrik kreeg, naar een Portugese Hendrik die in de 15e eeuw de West-Afrikaanse kust exploiteerde, de bijnaam ‘De Zeevaarder’ omdat hij als eerste Oranjetelg Ons Indië bezocht. Weliswaar als grootaandeelhouder in Indische fondsen op zoek naar meer winst, maar toch. Niet over zeven zeeën maar wel naar minstens drie lokaties werd zijn beeltenis verzeuld. Eerst, in 1885, keek hij bij het Victoriahotel uit op het IJ, maar slechts drie jaar na de onthulling werd daar het Centraal Sation gebouwd. Weg uitzicht. Het duurde tot 1979 tot een ambtenaar inzag dat hij beter tot zijn recht kwam naast de toenmalige Oosterdoksdam. Helaas had men hem met zijn gezicht van het IJ af geplaatst, zodat hij enkel het Scheepvaarthuis zag. In 2018 werd hij nogmaals verplaatst, nu wel gezicht zeewaarts, bij de Kraansluis. Nu ziet hij nog steeds geen zee, maar kijkt hij uit op de Openbare Bibliotheek, de tragische zeeman die op de valreep, op zijn sterfbed, nog tot admiraal werd benoemd.

Het beeld van Emma op het Emmaplein werd in juni 1940 eventjes het centrum van anti-Duits bloemenprotest.

Qua tragiek scoort ook prinses Adelaïde Emma Wilhelmina Therèse Prinzessin zu Waldeck und Pyrmont, in de wandeling Emma, hoog. Als twintigjarig fokvee deze kant op gehaald, als tweede vrouw voor de eenenzestigjarige koning Willem III, nadat die zijn eerste vrouw Sophie de dood in had gedreven, om van zijn zonen maar te zwijgen. Willem wou liever met een operazangeres trouwen, of desnoods met Emma’s oudere zuster Pauline, maar toen alle andere kandidates subiet afhaakten, moest Emma wel voor nageslacht zorgen – een hele opgave met de bejaarde, syfilitische Willem. Die sprak geen woord Duits, negeerde haar na de geboorte van Wilhelmina en alleen daarom is empathie met Emma op zijn plaats. Toen hij na elf jaar huwelijk stierf, was zowel volk als vorstin opgelucht. Emma werd regentes, en deed dat naar verluidt goed. Dit beeld, op het Emmaplein, geeft haar die krediet niet. Gestoken in de rouwkleding die ze vierenveertig jaar droeg, oogt zij als een barse boerin op dit tweedehandsje, want Lambertus Zeil maakte het voor Den Haag. Onthuld in 1938 verkreeg het beeld ongekende populariteit op 29 juni 1940, toen het als protest tegen de Duitse bezetter bedolven werd onder de bloemen. Niet eens Emma’s verjaardag, maar van schoonzoon Bernhard. Het beeld deed haar ogen als de barse uitbaatster van een bloemenzaak.

Het beeld van het kind Wilhelmina door Mari Andriessen.

 

Zeulen met Oranjebeelden, het lijkt Amsterdamse mores. Ook Wilhelmina, als tienjarig meisje in brons verbeeld door Mari Andriessen, stond vanaf 1967 op het terrein van het Wilhelmina-gasthuis, maar werd na de opheffing van het ziekenhuis verzeuld naar het AMC in Holendrecht. Eerst nog buiten maar al spoedig binnen, waar de bewaking thans het fotograferen ervan verbiedt.

 

Het beeld van Wilhelmina te paard werd Amsterdam ongevraagd opgedrongen.

Het bekende beeld van Wilhelmina te paard, geplaatst op het Rokin, had daar eigenlijk helemaal niet mogen staan. Sterker nog: het had er helemaal niet zo mogen uitzien. Twee jaar na Wilhelmina’s dood in 1962 wilde het Contactorgaan van Vrouwenorganisaties in Amsterdam haar eren met een beeld, zittend achter een microfoon het Volk toesprekend. Alleen zag beeldhouwster Theresia van der Pant die Wilhelmina nooit ontmoet had, daar niks in. En dus maakte ze een prinses te paard, waar ze twee jaar over deed, en toen bleek het hele beeld weer veel te groot. En naar verluidt wilde de gemeente ook niet opdraaien voor de extra kosten voor het brons. Het zou op het Damrak komen, maar de gemeente wist er geen raad mee en plaatste het acht jaar later dan maar op het Rokin, pal naast de rondvaartbotenrederij Kooij. Het verwierf enkel een plaats in de geschiedenis door de beschutting die het bij de kroningsrellen op 30 april 1980 bood tegen de lange lat van de Mobiele Eenheid.

 

Wilhelmina in bont bij het Confectiecentrum.

Wihelmina’s toch al pronte postuur was bekleed met zoveel bont, dat van een pelsdierenpension gesproken mag. Of zoals de de christelijke dichter J.W. Schulte Nordholt bij haar dood in november 1962 dichtte: ‘Ach God, is Wilhelmina dood? / Die vrouw was groot, / groot en sterk; in al dat bont, / in al die jassen daar zat een ziel / van zuiver staal en vol met God.’

Geen wonder dat deze propagandaprinses voor de bontjas geplaatst werd pal voor het confectiecentrum. Onthuld in 1968 door prins Bernhard, die in de oorlog ook in het buitenland verbleef, wat de tekst op de achterkant nóg navranter maakt: ‘Gedenk hen die toen het volk verslagen en machtloos scheen / de vaan der vrijheid hebben hoog gedragen door alles heen.’ Met daaronder ‘Jan Campert’. Alleen, gemeente Amsterdam, die tekst ís helemaal niet van de in de oorlog gefusilleerde Campert, maar van collegadichter Yge Foppema, die na de oorlog zelfs 92 werd. Foute naam dus op de sokkel. Oeps. Ten overvloede, want zo kennen we Amsterdam, wordt Wilhelmina afgedekt door tientallen plakkaten met ‘Vrouwen in Nieuw-West’. Omdat de hoofddoekjes niet in beeld wilden, bekijkt de arme vorstin nu een zestal bilpartijen. Plus een reclamepaal met ‘Jezus christus rechter van levende en doden bekeer je’. Dat zal haar wél bevallen.

 

De Juliana-boom werd keer op keer vervangen.

 

De Wilhelmina-boom langs de Haarlemmerweg.

Niettemin is Wilhelmina in Amsterdam bekender door haar bomen dan haar bontjas. Eerst stond op de Zandhoek een bij haar geboorte geplante Wilhelminaboom, gekoesterd door ene ‘Opoe Vork’. Die boom begaf het in de Tweede Wereldoorlog; de boot naar Londen gemist en bewerkt tot brandhout in de hongerwinter. De Wilhelmina-linde langs de Haarlemmerweg, geplaatst in 1898 door ‘kinderen van Christelijke bewaarscholen’, overleefde wél door drie keer te worden vervangen. Een ‘Hollanse linde’, dus zonder ‘d’ aldus de gemeente Amsterdam. Je zou haast aan opzet gaan denken,.

Ook dochter Juliana kreeg bij haar kroning in 1948 een boom met gedenksteen, in het Oosterpark. Ook aangeboden door schoolkinderen – het zijn altijd dezelfden die het voor de rest verknoeien. Deze boom, een smal stammetje, is ook een substituut voor eerdere versies. En de meest recente sneuvelde in mei 2016 bijna onder de actie-auto’s van de in het park protesterende FNV. Maar toen was Juliana al twaalf jaar dood.

 

Juliana onthult haar plaquettte in Slotervaart. Foto: Beeldbank Amsterdam.

Het gemeentelijk gekluns met Oranje bereikt een waar dieptepunt met de ‘Juliana-plaquette’ in Slotervaart. Brons, op brug 601, beeldhouwer onbekend, onthuld door de vorstin zelf bij de bouw van de eerste tuinstad buiten de ringspoorbaan. Over naamloos water heen, en volgens de gemeente ‘op 27 oktober 1950’ onthuld. Nee, gemeente, het was op 7 oktober, en het jaar was 1952. Dat weten we zo precies omdat Juliana die dag geen genoeg kon krijgen van de ‘gewone mensen’, zoals op de thee bij de familie van trambestuurder Reusch aan Walraven van Hallweg 5. Koekje erbij, aangeboden door de kinderen Marijke en Chrisje en gadegestaard door de kleine Flipje, vastgesnoerd aan de kinderstoel.Weerloos moesten de koters afwachten hoe de vorstin de ene na de andere peuk wegpafte uit het zicht van de pers. De buren, de familie Van Poelgeest stonden reserve. Dat vond Juliana zo sneu, ‘na al dat schoonmaken en zo’, dat ze daar ook aanwipte. Uiteraard om de ene met de andere sigaret aan te steken.

De gemeente doopte haar anonieme brug in mei 2016 om in ‘Hannie Schaft-brug’. Volgens het naambord is verzetsstrijder Hannie Schaft ‘op 17 april 1945 overleden.’ Alleen: ze is in het zicht van de bevrijding wraakzuchtig gefusilleerd door de Duitse bezetters.

 

Met de datering van de koninklijke bank in het voormalige stadhuis ging iets mis.

Ogenschijnlijk om het goed te maken liet de gemeente de al genoemde ‘communistische koekebakker Hildo Krop’ een eikenhouten bank uitkappen. Bedoeld voor het zogeheten ‘Koningsvoorhuis’, dat is de werkelijke woning aan de Noordkant van het paleis op de Dam. Daar kon de bank vanwege de forse omvang niet geplaatst. Je kan er ook niet op zitten vanwege de uit de rugleuning priemende wapens, met scènes uit Vondels Gijsbrecht. De gemeente zette ‘1655’ op het ding, in september 1958 aan Juliana aangeboden, ‘bij het 300-jarig bestaan van het Koninklijk Paleis’. Voor in een stadhuis dat pas sinds 1808 als paleis gebruikt wordt.

 

Kopieën van Nel van Lith’s borstbeeld van Beatrix dalen sterk in waarde.

Het borstbeeld van Beatrix werd bij de opening van het AMC in 1984 niet van harte onthuld door het onderwerp zelf. Beatrix had niet zo’n beste ervaringen in Mokum, en bovendien is van haar bekend dat ze, zelf beeldhouwer van gedrongen gedrochtjes als ‘Jantje Beton’, andermans werk kritisch bekijkt. Van het beeldje, door ene Nel van Lith, werd drie jaar na de onthulling al een kopie op Marktplaats verkocht voor € 6.599,00. In 2019 bracht een kopie op de Catawiki-internetveiling nog maar 600 euro op.

 

Het beeld van ‘Amelia’ wekt reminiscenties aan kroonprinses Amalia.

Van Willem-Alexander, vrouw en kroost, bestaat nergens in de hoofdstad een beeld. Of toch wel? Bij het vernieuwde Marnixbad staat ene ‘Amelia’. Gezien alle gemeentelijke gekluns zou dat zomaar kroonprinses Amalia kunnen zijn. Ook qua omvang gelijkend, beleeft het enigszins obese meisje in badpak veel plezier aan haar tussenbeense behandeling van een skippy-bal. Uit nader onderzoek blijkt hier echter de dochter van Filips van Marnix van St. Aldegonde verbeeld, vriend van Willem van Oranje, kort burgemeester van Antwerpen. Aangeboden door het Stadsdeelbestuur op 8 december 2006 bij de heropening van het bad. Alleen: die Brabantse burgemeestersdochter heette ‘Amelie’, niet Amelia of Amalia. En de kans dat deze jonge barones, die op haar 38ste stierf, bij leven ooit in badpak op een skippybal aan haar gerief kwam, mag wel worden uitgesloten.

Redde Felix Kersten het Nederlandse volk van deportatie naar Polen?

De Finse heilsmasseur Felix Kersten, tijdens de oorlogsjaren de grote vertrouweling van SS-chef Heinrich Himmler, kreeg in 1950 een hoge onderscheiding uit handen van prins Bernhard omdat hij tijdens de Duitse bezetting het Nederlandse volk voor deportatie naar Polen zou hebben behoed. De eerste directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Posthumus kandideerde Kersten zelfs voor de Nobelprijs voor de Vrede. Maar er zat een luchtje aan dit lintje, zoals aan de hele figuur van Kersten.

Tekst René Zwaap

‘Het is moeilijk woorden te vinden voor alles wat u voor het Nederlandse volk gedaan heeft’, zei prins Bernhard toen hij in 1950 Felix Kersten de versierselen overhandigde van de orde van grootofficier van Oranje-Nassau. Daarbij ging het erom dat Kersten het Nederlandse volk (plus ook de Belgische Vlamingen) tijdens de bezetting voor massale deportatie naar Polen zou hebben behoed. Ook zou het aan Kersten te danken zijn dat SS-chef Heinrich Himmler in een poging zijn eigen huid te redden in het laatste oorlogsjaar enige duizenden gevangenen uit de concentratiekampen had vrijgelaten naar Zweden en Zwitserland.

Jungle van misleiding
Kersten was tijdens de Tweede Wereldoorlog vertrouweling van diezelfde Himmler en wie zich nader verdiept in zijn antecedenten, stuit op een jungle van misleiding en dubbele agenda’s. Kersten probeerde na de oorlog tal van nazi’s uit Nederlandse gevangenschap te krijgen, had de eerste directeur van het Rijksinstituut Posthumus financieel in de tang, probeerde de toenmalige minister van Justitie Donker te chanteren, vervalste historische documenten en de verhalen die hij in zijn boeken vertelde over zijn heldendaden tijdens de oorlog blijken bij nadere beschouwing vaak uit de grote duim gezogen.


Playboy in Berlijn

Felix Kersten werd in 1898 in Estland geboren. Zijn ouders waren Duits, hij volgde een opleiding aan de landbouwschool van Sleeswijk-Holstein en tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht hij in het Finse leger dat de Esten bijstond tegen de Russen, zodat hij in 1921 de Finse nationaliteit verkreeg. Hij vestigde zich in Berlijn, waar hij opereerde als bordenwasser en film-figurant, totdat hij in de leer ging bij Dr. Ko, een Tibetaanse heilsmasseur, wiens praktijk met een zeer exclusieve klantenkring hij kon overnemen toen deze terug naar zijn geboorteland ging. Kersten had het masseren al van zijn moeder geleerd en was daar zeer bedreven in. Zijn ster steeg snel en in Berlijn leefde Kersten als een playboy. Een van zijn veroveringen, zo werd gefluisterd in de Berlijnse high society, was koningin Maria van Roememië, die een dankbare patiënte van hem was. Een andere hooggeplaatste patiënt was Adolf Friedrich von Mecklenburg, een broer van prins Hendrik, de echtgenoot van de Nederlandse koningin Wilhelmina. Deze Adolf – die begin jaren 30 toetrad tot de NSDAP – was zo onder de indruk van de massagekunsten van Kersten dat hij hem aanbeval bij zijn broer in Nederland, en vanaf 1928 kon Kersten ook prins Hendrik tot zijn klantenkring rekenen.

Kersten vestigde zich een deel van het jaar in Den Haag en pendelde van daaruit heen en weer naar Berlijn. Hendriks halfbroer August Diehn werd eveneens cliënt. Dat opende de deur naar de top van de opkomende nationaal-socialistische NSDAP. Diehn was niet alleen de grote man van het Duitse Kalisyndicaat, dat de grondstof voor tal van chemische producten voor landbouw en medische doeleinden leverde, maar behoorde ook tot de groep Duitse industriëlen die de partijkas van de nazi’s met miljoenen spekte. Een andere cliënt was staalmagnaat Friedrich Flick, eveneens een gulle sponsor van de nazi’s. In 1933 was Kersten al zo vermogend dat hij een eigen uitgestrekt landgoed kon kopen, Hartzwalde, 80 kilometer ten noorden van Berlijn. NSDAP-coryfeeën Goebbels en Von Ribbentrop hadden daar ook buitenhuizen.

Boeddha van Himmler
Via August Diehn kwam Kersten in contact met Heinrich Himmler, de gewezen kippenboer die het tot hoofd van de SS had geschopt. Himmler leed aan ondraaglijke maagkrampen en de enige verlichting die hij daartegen vond waren de magische handen van Felix Kersten. Himmler noemt Kersten ‘mijn Boeddha’ en raakt zo van zijn diensten afhankelijk dat hij hem verdonneert Den Haag te verlaten en zich aan zijn zijde te voegen als zijn Medizinalrat. In 1941 gebeurt dat ook en Kersten laat de NSB’er Jacob Nieuwenhuis in Nederland achter als zijn vertegenwoordiger. Himmler neemt Kersten mee op zijn dienstreizen en bezorgt hem ook nieuwe klanten binnen de nazi-top, zoals Hitlers plaatsvervanger Rudolf Hess, die leed aan maagpijn en galaanvallen, en minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop. Hij raakt bevriend met Gotlob Berger, de voormalig gymnastiekleraar die de scepter zwaait over de Waffen-SS, en Walter Schellenberg, hoofd van de buitenlandse inlichtingendienst van het Derde Rijk. Kerstens ster bereikt ook het fascistische Italië, waar hij Mussolini’s schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken graaf Ciano als klant krijgt.

Unilever
Kersten hoge connecties blijken van nut als hij in 1941 wordt benaderd door directeur Hendrik van het Nederlandse Unileverconcern. Diens dochter Inez van Dijk is ter dood veroordeeld wegens spionage en verzetsactiviteiten en haar vader probeert haar via Kersten te redden. De voorgenomen executie lag sowieso niet overal even goed in de top van de NSDAP. Schellenberg vreest dat dat de goede verstandhouding van nazi-Duitsland met Unilever in gevaar kan komen, terwijl het bedrijf een belangrijke schakel is in de Duitse voedselvoorziening. Op voorspraak van Kersten bij Himmler wordt het leven van Inez van Dijk gespaard. Ze wordt als strategisch belangrijke gijzelaar onder huisarrest bij de baas van de Duitse afdeling van Unilever geplaatst.

Later, na de oorlog, zou Kersten zich erop beroepen dat hij persoonlijk Unilever had behoed voor een overname door de SS, maar het concern verwees dit relaas naar het land der fabelen. Andere hooggeplaatste Nederlanders doen nu ook met succes een beroep op Kersten, zoals jonkheer W. Roëll, luitenant-generaal van het Nederlandse veldleger die wegens spionage ter dood was veroordeeld. Ook oud-premier Colijn, die op grond van dezelfde beschuldiging naar een Duits concentratiekamp dreigde te worden afgevoerd, doet met succes een beroep op Kersten, evenals KLM-directeur Plesman, die ervan werd beschuldigd hulp te hebben geboden aan de vlucht van een Britse ingenieur uit het bezette Nederland.

Gedwongen volksverhuizing
In zijn mémoires vertelt Kersten dat hij in 1941 van SS-kolonel Rudolf Brandt, de secretaris van Himmer, had gehoord dat nazi-Duitsland een plan in voorbereiding had de gehele Nederlandse bevolking in etappes te verplaatsen naar Polen. De Vlamingen zouden hetzelfde lot treffen. De Polen zouden op hun beurt naar Siberië worden gedeporteerd. De deportatie zou te voet moeten plaatsvinden. Alleen zieken en bejaarden konden per trein reizen. Himmler zou de gehele operatie coördineren. Alleen NSB’ers die hun trouw aan het Derde Rijk hadden gedemonstreerd, zouden van de deportatie worden gespaard.

Kersten schrijft ook dat hij Richard Heydrich, chef van de Sicherheitsdienst (SD), en Hans Rauter, Höhere SS- und Polizeiführer in Nederland, bij toeval over de operatie had horen praten. Rauter zou bij die gelegenheid over de Nederlanders hebben gezegd: ‘Ze krijgen hun verdiende loon. Deze week hebben zij bij een oproer twee van mijn mannen met stenen bekogeld, de schoften’. Waarop Heydrich tevreden vaststelde: ‘Het is in Polen koud genoeg om ze te laten afkoelen’.

Inderdaad had Seys-Inquart, de Reichskommissar van het bezette Nederland, op 12 maart 1941 in een redevoering ‘eventuele verregaande maatregelen’ in het vooruitzicht gesteld als reactie op het aanhoudende verzet onder de Nederlandse bevolking. Maar na de oorlog kon in de Duitse archieven geen enkel document worden gevonden dat het bestaan van het ‘Plan Holland’ bevestigde. Dr. L. de Jong verdiepte zich na de oorlog in het verhaal van Kersten en stelde dat ‘een deportatie zo vlak voor de inval in Rusland logistiek gezien een onmogelijke taak’ was. Wel hadden de nazi’s bij de Duitse Endsieg de nodige volksverhuizingen in petto, dus mogelijk heeft Kersten hier een creatieve chronologie gehanteerd om zijn ster te laten stralen.

Joop den Uyl
Joop den Uyl, die als journalist bij Vrij Nederland in 1948 werd gevraagd de Nederlandse uitgave van Kerstens memoires Klerk en beul te redigeren, kon ook geen bewijs voor Kerstens bewering vinden, maar gaf hem wel het voordeel van de twijfel. De enige oud-nazi die Kerstens verhaal over de deportatieplannen zou hebben bevestigd was Himmlers secretaris Brandt, maar die was in 1948 door de geallieerden opgehangen omdat hij gruwelijke medische experimenten op gevangenen had goedgekeurd. Kersten had nog vergeefs bij de Amerikaanse president Truman gelobbyd voor gratie voor Brandt. Ook voor Kerstens bewering dat hij vlak voor de bevrijding Den Haag had behoed voor totale vernietiging met V2-raketten, kon geen enkel bewijs worden gevonden.

In 1942 is Kersten met Himmler op dienstreis in Finland. De Finnen vechten aan de zijde van Nazi-Duitsland tegen de Sovjet-Unie, dat in 1940 had geprobeerd Finland te veroveren. Himmler probeert de Finse president Ryti ervan te overtuigen dat hij de Finse Joden naar het concentratiekamp Majdanek in het bezette Polen moet deporteren, maar Ryti weigert: Finse Joden vechten evengoed mee in het Finse leger en vele artsen die gewonde soldaten verzorgen – ook Duitse – zijn eveneens van Joodse komaf. Het voorstel van Himmler om het neutrale Zweden binnen te vallen en te verdelen tussen Finland en Duitsland valt evenmin goed bij de Finnen. De Finnen zijn niettemin in hun nopjes met een landgenoot die zo dichtbij de machtige Himmler staat en geven hem een officiële rol als adviseur in gezondheidsvraagstukken. Inmiddels is Kersten in dienst van de SS getreden, hoewel hij dat na de oorlog in alle toonaarden zou ontkennen. Maar in de Scandinavische landen geldt hij nu als de man met wie je moet praten om bij Himmler iets gedaan te krijgen.

Graaf Bernadotte
Na Stalingrad wordt het geloof aan een Duitse overwinning allengs minder. De regering van Zweden, dat neutraal is in de oorlog maar wel massaal ijzererts had geleverd aan de Duitse oorlogsindustrie, besluit dat het tijd is een wit voetje te halen bij de geallieerden. Besloten wordt het gehavende imago van het land op te poetsen met humanitaire acties. Ook SS-chef Himmler wil iets aan zijn pr doen. Hij stemt toe dat Kersten een uitnodiging van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Christian Günther aanneemt om de zaak nader te bespreken in Stockholm. Kersten had al een goede roep in Zweden omdat hij twee Zweedse technici die in Warschau wegens spionage waren veroordeeld van de doodstraf had weten te redden. Graaf Folke Bernadotte, neef van de Zweedse koning, is namens het Zweedse Rode Kruis betrokken bij de onderhandelingen.

Rezső Kasztner
Himmler is bereid joodse gevangenen te ruilen voor harde valuta en materieel, en daarnaast hoopt hij met deze acties krediet te kunnen opbouwen bij de Amerikanen en de Engelsen voor een vredesakkoord om dan gezamenlijk op te kunnen stomen tegen de Sovjet-Unie. Kersten bericht later dat het aan zijn massagebehandelingen te danken was dat Himmler instemde met het vrijlaten van 1200 gevangenen uit het kamp Theresienstadt, die in februari 1945 per trein in het Zwitserse St. Gallen arriveren. In december 1944 en januari 1945 volgen twee transporten van in totaal 1700 overwegend Hongaarse gevangenen uit Auschwitz, die via Bergen-Belsen per trein naar Zwitserland worden gebracht. Ze zijn na maandenlange zenuwslopende onderhandelingen vrijgekocht door de Hongaars-Joodse jurist en journalist Rezső Kasztner (ook wel bekend als Rudolf Kastner, die in 1957 in Israël zou worden vermoord nadat hij een proces waarbij hij werd beschuldigd van collaboratie met de nazi’s had gewonnen). In het kamp Ravensbrück worden duizend overwegend Joodse vrouwen vrijgelaten. Himmler is zo beducht voor de toorn van Hitler dat in de media wordt bericht dat het om Poolse vrouwen gaat. Onder deze groep bevinden zich ook enkele Nederlandse vrouwen die vanwege verzetswerk waren gedetineerd, onder wie Agnes de Beaufort, dochter van scheepvaartdirecteur en president-commissaris van Hollandse Banken Unie Marius de Beaufort. Ook richting Zweden gaan diverse transporten vrijgelaten gevangenen.


Geheime onderhandelingen

Op Kerstens landgoed Hartzwalde komt het op het eind van de oorlog tot een ultrageheime ontmoeting tussen Himmler en een vertegenwoordiger van het Joodse wereldcongres, Norbert Masur, waar over het vrijlaten van 500.000 joodse gevangenen wordt gesproken. Himmler had zich eerder bereid verklaard enkele tien­duizen­den, mogelijk een half miljoen joodse gevangenen vrij te laten in ruil voor 10.000 vrachtwa­gens of vijf miljoen Zwitserse franken. Maar ook in het vraagstuk van de ‘Endlösung’ is er binnen het Derde Rijk een strijd tussen rekkelijken en preciezen, en terwijl Himmler zijn toezeggingen doet draait de massamoord in de kampen overuren. De nazi’s zijn druk in de weer de sporen van hun ongekende misdaden uit te wissen. 61 kampen worden met dodenmarsen en executies ontruimd en de kampen die nog in functie blijven, zoals Bergen-Belsen bij Hannover, waar veel Nederlandse Joden (onder wie Anne Frank) zijn beland, raken volstrekt overbevolkt en de gevangenen aldaar bezwijken massaal aan honger, uitputting en ziektes als tyfus.

Rode Kruis
Na de oorlog schrijven graaf Bernadotte en de veroordeelde Duitse spionnenchef Schellenberg (tijdens het Derde Rijk uitbater van het spionagebordeel Salon Kitty) beiden een boek over de geheime onderhandelingen met Himmler. Maar over de rol van Kersten reppen beide auteurs met geen woord. Deze is daar ernstig door gepikeerd en schrijft met royale financiële steun van Hitlers voormalige sponsor Friedrich Flick zijn eigen boek. Zijn campagne krijgt vooral uit Nederland alle support. Marius de Beaufort is Kerstens inspanningen ten behoeve van de vrijlating van zijn dochter uit Ravensbrück niet vergeten. Via Ketterwich Verschoor, directeur-generaal van Nederlandse Rode Kruis, krijgt De Beaufort het voor elkaar dat Kersten wordt ontvangen op het Nederlandse hof. Uit handen van prins Bernhard krijgt Kersten een onderscheiding van het Rode Kruis, waarbij even over het hoofd wordt gezien dat Kersten dezelfde ereplak eerder al uit handen van prins Hendrik had gekregen. De Beaufort benadert ook zijn neef minister van Buitenlandse Zaken Carel van Boetzelaer van Oosterhout, die Kersten het Nederlandse staatsburgerschap verleent. Wilhelmina en Juliana tonen zich vol begrip voor Himmlers gewezen heilsmasseur. ‘Natuurlijk meneer De Beaufort, hij moest om iets te bereiken het vertrouwen van die lieden trachten te winnen’, aldus Juliana tegenover de bankier.

Aan te nemen valt dat de goodwill die Kersten aan het Nederlandse hof geniet ook is ingegeven door zijn inspanningen tijdens de oorlogsjaren ten bate van de moeder en de broer van prins Bernhard, Armgard en Aschwin, die weliswaar overtuigde nazi’s waren, maar vanwege hun familieband met de Oranjes toch ook in een verdachte reuk stonden in het Derde Rijk.

Directeur RIOD gemasseerd
Koningin Wilhelmina geeft het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) opdracht het verhaal van Kersten te onderzoeken. De eerste directeur van het RIOD N.W. Posthumus wordt met dat onderzoek belast. Of hij daar helemaal objectief in staat mag worden betwijfeld, want Posthumus belandt zelf al snel als patiënt op de massagetafel van Felix Kersten, die zich inmiddels aan de Scheveningse Nieuwe Parklaan heeft gevestigd. Zijn opvolger dr. L. De Jong verklaart later tegenover De Groene Amsterdammer dat Posthumus ook financieel in de tang zat bij Kersten, die hem een groot geldbedrag zou hebben geleend. Een commissie met jonkheer Snouck Hurgronke, hoogleraar Recht A.J.C. Rüter en mr. C.J. Van Schelle doet het eigenlijke onderzoek. Dat levert niet altijd de gewenste resultaat. De Nederlandse gezant in Helsinki A.J.Th. Van der Vlugt omschrijft Kersten als ‘een man met zeer bijzondere gaven als masseur, maar verder een fantast en een geldwolf’.

Greet Hofmans
Kersten zit bij het Nederlandse hof niettemin op rozen. Hij krijgt in 1950 een privé-audiëntie bij Greet Hofmans, de spiritueel adviseuse van koningin Juliana, en een jaar later wordt hij op ’t Loo ontvangen door oud-koningin Wilhelmina. Ook Posthumus blijf zich inspannen voor Himmlers heilsmassseur. In 1951 draagt hij Kersten zelfs voor voor de Nobelprijs voor de Vrede.

De pr-campagne die Kersten ten bate van zichzelf had uitgezet kreeg in 1948 de wind mee toen graaf Folke Bernadotte, die inmiddels aan de slag was gegaan als VN-vertegenwoordiger in de net geboren staat Israël, op 17 september 1948 in Jeruzalem werd vermoord. Bernadotte had bij leven meer dan 30.000 uit de kampen geredde Joden op zijn conto bijgeschreven gekregen en was degene met wie Himmler zijn geheime vredesonderhandelingen had gevoerd. Nu Bernadotte er niet meer was, kreeg Kersten alle ruimte om zijn eigen versie van de gebeurtenissen te presenteren.

Compromitterende brief
In 1953 duikt er uit het niets een zeer compromitterende brief op die Bernadotte op 30 januari 1945 aan Himmler zou hebben verzonden. In de brief laat Bernadotte Himmler weten ‘u volkomen te begrijpen in de Joodse kwestie’ en dat hij het aanbod van Himmler dat hem via Kersten had bereikt om 500.000 Joden uit de Duitse kampen een vrije aftocht naar Zweden te geven categorisch van de hand wijst. Als klap op de vuurpijl bood Bernadotte in diezelfde brief Himmler ook strategische informatie aan zodat de Duitsers met hun V1- en V2-raketten beter in staat zouden zijn Londen te beschieten. Als deze brief inderdaad authentiek is, ligt het hele imago van de vermoorde graaf in duigen. Het Zweedse hof laat direct weten dat het om een vervalsing gaat. Maar in Nederland toont voormalig RIOD-directeur zich in de hemel met deze vondst. De brief bewijst immers dat Kersten zich had beijverd om maar liefst een half miljoen mensen te redden. Posthumus benadert ex-SS-generaal Gotlob Berger en deze bevestigt onder ede dat hij de brief van Bernadotte tijdens de oorlog inderdaad met eigen ogen had gezien en dat hij de inhoud ervan had besproken met Hans Kammler, de SS-generaal die met de bouw van Auschwitz, de gaskamers en de V2-productie was gemoeid en naar werd aangenomen in 1945 om het leven was gekomen. Maar Berger zit na de oorlog financieel aan de grond en moet zich verbijten met zijn simpele baantje in een fabriek. Hij hoopt via Kersten’s connecties op betere tijden en hem is er dus veel aan gelegen zijn oude kameraad te gerieven. Posthumus bezorgt ook de Britse historicus Trevor Roper een kopie. Die hecht er weliswaar geen 100 procent geloof aan, maar laat zich wel ten gunste van Kersten uit: ‘Er is geen man, wiens geschiedenis op het eerste gezicht minder geloofwaardig lijkt. Maar daarentegen is er ook geen man van wie de geschiedenis met zoveel nauwkeurigheid is getoetst en geverifieerd door geleerden, juristen en zelfs door politieke tegenstanders’. Jaren later zou Roper hopeloos door het ijs zakken toen hij de vervalste dagboeken van Hitler voor authentiek verklaarde, maar toentertijd woog zijn oordeel nog zwaar.

Vervalsing
Nadat Kersten in 1953 zijn felbegeerde Zweedse paspoort had gekregen begon hijzelf vraagtekens te zetten bij de authenticiteit van Bernadotte’s brief. Tegenover ambtenaren van het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken verklaarde hij dat het niet ging om ‘een echte vervalsing, maar om een halve’. De Britse historicus Gerald Fleming kwam in de jaren ’70 echter met hulp van Scotland Yard tot de slotsom dat Kersten zelf de auteur was van de brief. De gebruikte schrijfmachine kwam overeen met die van Kersten, en het taalgebruik eveneens. Fleming rekende het Kersten niet eens zo erg aan: ‘Met inachtneming van de vele verdiensten van Kersten ten aanzien van Zweden moet men hem deze daad niet te zwaar aanrekenen’.

Minister Donker gechanteerd
In 2006 kwam aan het licht dat Kersten in werkelijkheid ook na de oorlog het gedachtengoed van het Derde Rijk trouw gebleven was. In zijn boek Het Kersten Spiel, het omstreden netwerk van de masseur van Heinrich Himmler, kwam Freek van Rijsinge op grond van een groot aantal brieven die Kersten na de oorlog aan vertrouwelingen had geschreven tot een ontluisterend beeld van Kersten ware politieke sympathieën. Zo schreef Kersten in september 1954 de al genoemde Waffen SS-generaal Gotlob Berger aan met het verzoek om belastende informatie tegen de Nederlandse minister van Justitie Donker, om de laatste onder druk te zetten om Duitse oorlogsmisdadigers niet of niet al te zwaar te bestraffen. In die brief blijkt Kersten vol lof over de ‘erstklassige Truppe der Waffen SS’.

Eveneens correspondeerde Kersten op meer dan amicale toon met Leo Hausleiter in Zuid-Amerika, ook na de oorlog een nazi uit volle overtuiging. In een brief aan Hausleiter heeft Kersten het uitbundig over rassenkenmerken van het Joodse volk.

Kunstschatten van Oranje

Ook doet Kersten na de oorlog enorm veel moeite om nazi’s die in Nederlandse detentie waren geraakt vrij te krijgen. Zo was het mogelijk op zijn voorspraak dat in 1951 generaal Friedrich Christiansen vrijkwam, die verantwoordelijk werd gehouden voor de fatale deportatie van een groot aantal gijzelaars uit Putten. Ook de NSB’er Hamer, oud-commissaris van politie in Den Haag met een groot aandeel in de jacht op Joden aldaar, kwam dankzij Kersten vrij. Ook spande Kersten zich in om de beruchte arts van het kamp Amersfoort dr. Van Nieuwenhuyzen vervroegd vrij te krijgen. Kersten kwam met het verhaal dat Van Nieuwenhuyzen hem tijdens de oorlog had ingelicht over de plannen van de nazi’s om Nederlandse kunstschatten, inclusief die van het koningshuis, over te brengen naar een slot in Polen. Dankzij interventie van Kersten zou dit zijn verhinderd.

Felix Kersten overleed in 1960. ‘Een groot vriend van Nederland is heengegaan’, schreef De Volkskrant bij die gelegenheid. In de Duitse pers was men minder positief. Die Welt herinnerde aan een geval waarbij Kersten met grote tegenzin een oude Joodse vrouw uit een vermogende Duitse familie voor deportatie had behoed, maar wel tegen het vorstelijke honorarium van 50.000 Duitse marken. Der Spiegel kwam met het verhaal van een Duitse fabrieksdirecteur die na arrestatie door de SD na ingrijpen van zijn echtgenote op voorspraak van Kersten weer vrijkwam, maar wel nadat Kersten diens wapenverzameling en diens fokvee had geconfisqueerd en ook diens echtgenote had verleid. Toen de fabrieksdirecteur na terugkomst zijn beklag had gedaan over dit onder duk afgedwongen overspel, verdween hij richting Oostfront om nooit meer terug te keren. ‘Kersten een aartsengel?‘, vroeg het weekblad zich in de kop af. Het antwoord luidde ontkennend. Ook bleek de weldoener van het Nederlandse volk op zijn landgoed Hartzwalde gebruik te hebben gemaakt van dwangarbeiders uit het naburige concentratiekamp Ravensbrück, al waren dat geen Joden maar Jehova’s getuigen. Dr. L. de Jong noemde Kersten ‘een vat vol tegenstrijdigheden’. In die zin kleurt hij uitstekend bij wat ‘de Nederlandse paradox’ is gaan heten, de dubbele positie tegenover het Derde Rijk.

In het in 2016 verschenen stripepos Kersten: de lijfarts van Himmler van scenarioschrijver Patrice Perna en tekenaar Fabien Bedouel, beide uit Frankrijk, dragen de auteurs hun boek respectvol op aan hun hoofdpersoon, Felix Kersten (1898-1960) en promoveren hem tot held van de Holocaust.‘Felix Kersten redde honderden Nederlanders uit de concentratiekampen’, zo vermeldt het omslag van het stripboek, waarop SS-chef Himmler is te zien.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel III: Het koffertje van Van Kleffens en het spel rond Wilhelmina’s vlucht

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 3: de meesterhand van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens in het diplomatieke dubbelspel.

door Ko Smit

‘Het is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voor zover dat op de buitenlandse politiek betrekking had’, verzucht Loe de Jong in zijn tweede deel van ‘Het Koninkrijk’. Direct met het aantreden van het oorlogskabinet De Geer op 10 augustus 1939 wordt besloten om als kabinet onder de radar te gaan door geen kabinetsnotulen bij te houden.

Bovendien wordt er een schaduwkabinet geïntroduceerd, door latere criticasters ook wel aangeduid met ‘inner circle’, waarin als vaste kern, naast de minister-president en de ministers van Oorlog en Buitenlandse Zaken, ook het staatshoofd actief zitting neemt.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal contraproductief om een star en neurotisch karakter als Wilhelmina bij deze gideonsbende te betrekken, maar zoals het zich later ook zal uitwijzen heeft haar persoon, mits onder juiste handen, een belangrijke functie in de strategische plannen. Onder de kwaliteiten die dankbaar vallen uit te nutten is er niet in de laatste plaats de onmiskenbare marketingfactor van het huismerk Oranje.

Wat in het bijzonder de persoon Wilhelmina aangaat zijn paradoxaal genoeg haar zwakheden – zoals voorspelbaarheid in neurotisch gedrag, en een obsessieve fixatie op haar private belangen gecombineerd met een labiele en bekrompen persoonlijkheid – het ideale basismateriaal voor geopolitieke machinaties.

‘Ik heet eigenlijk Willem’
Als hét schoolvoorbeeld van hoezeer de opzet van het Nederlandse propagandaoffensief (met hierin een dankbare rol voor Wilhelmina) heeft kunnen slagen, moet worden genoemd dat men voor zowel binnenlands als buitenlands gebruik de labiele, neurotische, van drugs afhankelijke vrouw in de beeldvorming naar het publiek heeft weten te transformeren tot het weliswaar minder charmante, maar tot de verbeelding sprekende beeld van ‘eenige man onder de vorsten van Europa’. In latere varianten ook wel als ‘enige man in Londen’, ‘enige man in het kabinet’, ‘enige kerel tussen veel oude wijven’.

De eerste bron voor deze mythe was naar verluidt een niet met name genoemde afgevaardigde van de Duitse Rijksdag, die in het jaar 1900 in deze bewoordingen de loftrompet over Wilhelmina steekt. Aanleiding was dat Wilhelmina de blokkade van koningin Victoria wist te trotseren door de oude president Kruger met haar pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland uit de Zuid-Afrikaanse Republiek op te halen. In werkelijkheid was die actie door het kabinet-Pierson keurig achter diplomatieke schermen met de Britten afgestemd en bovendien zeer tégen de zin van het toen 20-jarige koninginnetje, zoals zij later aan Jan Donner zou toevertrouwen.

Maar vanaf dat moment is haar mythische reputatie gevestigd. Later zal deze naar de behoefte van het moment opgewarmd en opnieuw worden uitgeserveerd. Door gebrek aan enige werkelijke substantie, voedt het hongerige publiek zich met deze gebakken lucht.

Gedurende de neutraliteitsjaren van de Eerste Wereldoorlog bloeit de ‘enige kerel’-mythe weer op. In 1939 krijgt die opnieuw een impuls door een lezing in Den Haag van de Zuid-Afrikaanse apartheidspredikant Van Broekhuizen. In en rond de jaren van de Londense ballingschap wordt de frase behendig door de propagandamachine van Van Kleffens en Adriaan Pelt opgewreven en beurtelings toegedicht aan generaal Smuts en Sir Winston Churchill. Tot zij nog één keer, in 1948 rond de abdicatie, in alle hevigheid opvlamt. Zelfs de hoofdpersoon in kwestie gaat er – tegen beter weten in – in geloven. Op het einde van haar levensavond zal Wilhelmina tegenover haar secretaris-predikant-biograaf Thijs Booy laten ontvallen: ‘Ik heet eigenlijk Willem’.

Van de beraadslaging en besluitvorming binnen het heilige der heiligen van de inner circle blijven de overige leden van het kabinet buitengesloten. Later zal blijken dat dit petit comité, nadat zij zich eerst van de overige leden van het kabinet heeft losgemaakt, zich stapsgewijs zal ontdoen van een belangrijk aantal deelnemers van het eerste uur. Achtereenvolgens zijn dit generaal Reynders, de minister van Oorlog Dijxhoorn en minister-president De Geer. Wilhelmina vervult in deze zuivering een belangrijk functie als aanjager.

Dagboek
Ogenschijnlijk op gespannen voet met het kabinetsbeleid van verduisteringszucht besluit de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, tevens vice-premier en de facto aanvoerder van de ‘inner circle’, om met behulp van zijn vrouw-secretaresse vanaf dag één van het kabinet een ‘uitvoerig dagboek’ bij te houden. We zullen op meerdere momenten zien dat Van Kleffens ten opzichte van het kabinet een geheel eigenzinnige koers vaart.

Het dagboek moet over de periode van 10 augustus 1939 tot 27 april 1940 uiterst gevoelige informatie bevatten, onder meer ‘bezwarend materiaal voor enige Duitsers wat hun trouw aan Hitler betrof met name ten aanzien van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker’, aldus Van Kleffens in 1966. Ook zal Van Kleffens op een later moment verklaren dat het een dagboek was ‘zonder verzwijgingen’, daar het strikt zou zijn bedoeld voor eigen gebruik. Dit dagboek belooft hiermee explosief materiaal te bevatten waarvan diverse partijen maar al te graag kennis van zouden hebben genomen. In welke handen een dergelijk openhartig dagboek het meest explosief zou zijn – in die van de Duitsers, de geallieerden of die van het Nederlandse publiek – laten we even in het midden.

Zo zijn er de directe Duitse contacten met de ‘inner circle’ via een anonieme vriend van Van Kleffens, die als Gewährsmann voor de SS-Obergruppenführer Heydrich optreedt. In de neutraliteitsperiode kreeg Van Kleffens op gezette tijden van Duitse militaire zijde sturing – overwegend complimenteus en constructief van aard – omtrent de Nederlandse militaire reactie op de talrijke loze alarmen van een ophanden zijnde Duitse inval. Door de Nederlandse militaire respons te analyseren kreeg de Duitse Abwehr een perfect beeld van de Nederlandse posities en de militaire krachtsverhoudingen.

En vergeten we ook niet de warme banden die Buitenlandse Zaken onderhoudt met het Auswärtige Amt, onder wie met de later voor oorlogsmisdaden veroordeelde minister Ernst von Weizsäcker. Het diplomatieke personeelsbestand van Buitenlandse Zaken werd door de Führer dan ook rijkelijk bedeeld met Deutsche Adlerorden, zoals we in het eerste deel van dit feuilleton al hebben gezien. Tot dit illustere gezelschap van 66 Nederlandse vrienden van het Derde Rijk mocht ook Van Kleffens zich rekenen.

Afgezien van alle speculatie over de mogelijke inhoud van het dagboek – behalve een Duitse verklaring waarop hier later wordt ingegaan is er geen andere getuigenis voorhanden van een derde die het ooit heeft ingezien – moeten we ons ook niet laten meeslepen door al te hoge verwachtingen. Zou de vice-minister-president middels het dagboek werkelijk verantwoording en transparantie hebben willen verschaffen over het in die kritieke periode gevoerde regeringsbeleid, al was het maar alleen voor zichzelf?


Propagandistisch oogmerk

Verantwoording afleggen was vermoedelijk niet de belangrijkste bestemming die Van Kleffens met dit dagboek voor ogen heeft gehad. Zijn latere oorlogsdagboeken, die wel zijn gepubliceerd, kennen slechts een propagandistisch oogmerk. Daarin valt alleen te lezen wat Van Kleffens de lezer strategisch wil toevertrouwen. Gevoelig en onthullend materiaal hoort daar beslist niet toe.

Een eerste functie moet zijn geweest om naar derden een consequent gevoerde neutraliteitspolitiek te bewijzen. In dit verband verklaart Van Kleffens in 1948 tegenover de Parlementaire enquêtecommissie dat het geen kwaad had gekund wanneer het dagboek in Duitse handen was komen te vallen: ‘Uit die aantekeningen kon men maar één conclusie trekken: een stipte en eerlijke neutraliteitspolitiek onzerzijds naar alle kanten.’ In het verhoor tegenover de Parlementaire enquêtecommissie van 19 mei 1948 waarin de neutraliteitsperiode wordt behandeld, stelt Van Kleffens: ‘Ik kan hierover tot mijn spijt niets zeggen. Ik moet afgaan op mijn geheugen en dat laat mij op dit punt helaas in de steek. Ik heb vanaf de eerste dag, dat ik optrad als Minister van Buitenlandse Zaken, 10 Augustus, een soort dagboek bijgehouden. Had ik het hier, dan zou ik u ook een antwoord kunnen geven, maar nu kan ik u onmogelijk iets er over zeggen.’

De commissie slikt dit gedwee. Van zijn maar liefst negen verhoren zal dit het eerste en laatste verhoor blijken te zijn waarin Van Kleffens over de kritieke neutraliteitsperiode – overigens geheel kansloos – wordt bevraagd.

In het verlengde hiervan zal de Minister van Staat Van Kleffens zich eind jaren zestig behendig achter het werk van dr. L. De Jong verschuilen:

‘Mijn eigen belevenissen zouden, na een zo lang tijdsverloop vol gebeurtenissen en veranderingen, voor die periode immers goeddeels uitgeschakeld blijven; ik zou moeten afgaan op beschrijvingen van derden. […] Door het verlies van mijn dagboek betreffende die kritieke periode van acht maanden, kan ik op het gebied der feitelijkheden hier slechts weinig vermelden dat in De Jongs tweede deel niet zou zijn te vinden.’

Daarbij is het nota bene Van Kleffens zelf die met betrekking tot deze periode voor het werk van De Jong als souffleur optreedt. Van Kleffens figureert niet alleen als meelezer, maar zoals we later zullen zien ook als aangever in onderzoeken naar zijn eigen beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reputatie van Van Kleffens in het werk van De Jong ongeschonden door de molen komt, anders dan die van zoveel andere prominenten.

Informatieoorlog
Terug naar de lotgevallen van het dagboek, tenminste naar wat ons daarvan is overgeleverd. We zijn nieuwsgierig geraakt hoe dit in vele opzichten belangrijke document verloren is gegaan. Noodgedwongen volgen we de verklaring van Van Kleffens zelf.

Twee weken voor de inval van 10 mei staakt Van Kleffens naar eigen zeggen het schrijven aan zijn dagboek. Nu verdwijnt als laatste ook de minister van Buitenlandse Zaken onder de radar. Of Van Kleffens wordt te zeer door de hectiek van deze weken in beslag genomen of hij ziet zijn activiteiten als al te gevoelig om aan het papier toe te vertrouwen. Wanneer we de gangen van Van Kleffens in de laatste weken voor de Duitse inval proberen na te gaan, zien we een toenemend patroon van betrokkenheid in een informatieoorlog. Deze betrokkenheid richt zich niet alleen in het verlengde van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken op het buitenland, maar is opmerkelijk genoeg ook op het binnenlandse speelveld gericht.

Van Kleffens speelt namelijk in zijn rol als minister van Buitenlandse Zaken een sleutelrol in de vluchtplannen voor het koningshuis. Nadat begin mei geruchten ontstaan over een vlucht van Wilhelmina komt hij voor de uitdaging te staan om deze geruchten in te dammen. Een voortijdig uitlekken van de geheime operatie vormt een acute bedreiging voor het slagen ervan.

Op 6 mei heeft Van Kleffens contact met de Nederlands-Amerikaanse propagandist Hendrik van Loon, waarbij hij deze tegen de achtergrond van vele signalen over een spoedige invasie bericht dat alle gevaar van een Duitse invasie is geweken en zelfs dat het oorlogsgebied zich naar de Balkan zal verplaatsen. Zo op het eerste gezicht neemt Van Kleffens hier een absurde positie in, die al spoedig door de loop der dingen achterhaald zal worden. Maar onnozelheid is de wel de eigenschap die Van Kleffens als laatste kan worden toegeschreven.

Kort tevoren had Van Kleffens nog ernstig te nemen berichten ontvangen, uit zeer betrouwbare bronnen als het Vaticaan en de Nederlandse gezant in Berlijn, dat de invasie met zekerheid de volgende week zou plaatsvinden. Meer voor de hand ligt het dan ook dat het Van Kleffens er om te doen is om de geruchtenmachine, in eerste instantie die in het buitenland en mede aangestuurd via Van Loon, van het nodige tegengas te voorzien.

Rookgordijn
Van belang is om de ongewenste aandacht in een tegenovergestelde richting af te leiden, onder een tijdelijk rookgordijn de geheime vluchtoperatie ongestoord doorgang te laten vinden en zo voor de kroon een veilige aftocht te verzekeren. Een tweede actie onderneemt Van Kleffens, ditmaal gericht op de binnenlandse pers. Op een vergelijkbare manier als met Van Loon wordt het publiek op het verkeerde been gezet met een geframede publicatie op 9 mei.

In een artikel dat zowel in De Telegraaf als de Britse Daily Telegraph verschijnt, wordt een brief geciteerd van kroonprinses Juliana aan Van Loon, nadat deze haar zijn villa in Long Island zou hebben aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars wordt gelopen. ‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen’, zo wordt Juliana’s antwoord aan Van Loon geciteerd. ‘Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Deze ‘hoffelijke maar besliste’ verklaring van vaandeltrouw sluit in dat ook de ministers, omwille van de eenheid van de kroon, hun post niet zullen verlaten. Immers had Van Kleffens op 12 april 1940 tegenover de Britse gezant in Nederland Neville Bland verklaard dat de ministers vastbesloten waren zich niet van Wilhelmina te laten scheiden.

Een fraai stukje propaganda. Het beloop van de geschiedenis zal niet treffender het adagium onderstrepen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. De bewering dat de Oranjes in het verleden altijd op hun post waren gebleven berust uiteindelijk op een valse historische aanname: stadhouder Willem V sprong zoals bekend direct in de boot naar Engeland toen de troepen van de Franse revolutie de Nederlandse grens overstaken.

Er zijn verschillende aanwijzingen dat Van Kleffens, mogelijk in afstemming met Wilhelmina, de hand in deze publicatie heeft gehad. Van Kleffens staat in regelmatig contact met Van Loon. De van oorsprong Nederlandse Van Loon was al decennia een belangrijke propagandist voor Nederland in de Verenigde Staten en is daarom voor Buitenlandse Zaken niet zonder betekenis. Van Loon onderhoudt in Amerika een belangrijk netwerk, van het Nederlandse gezantschap, de Nederlandse Kamer van Koophandel tot het Witte Huis. Juli 1937 ontving Van Loon voor bewezen diensten niets voor niets een koninklijke onderscheiding.

Rijkschroniqueur De Jong zal na de oorlog een van zijn pseudo-onderzoekjes opzetten naar het gewraakte artikel. Niet geheel onverwacht zal hij in dit onderzoek de mogelijkheid van bewuste misleiding door Buitenlandse Zaken negeren.

Uit de research van De Jong in 1969 voor zijn derde deel over mei ’40 blijkt dat noch in de koninklijke archieven noch in het archief van Van Loon, enig bewijs te vinden is voor de correspondentie zoals deze zou hebben plaatsgevonden tussen Juliana en Van Loon. Een doodlopend spoor en daar zal het bij blijven. Kenmerkend voor het Nederlandse journalistieke en wetenschappelijke klimaat wordt om de hete brei heen gerechercheerd.

De directe bronnen van het bericht – Wilhelmina, Bernhard en Juliana, Van Loon is al in 1944 overleden – worden hierover niet door De Jong bevraagd. De Oranjes hebben op hun beurt tot op heden iedere uitspraak over de brief gemeden. Ook krijgen we van De Jong niets gewaar over de auteur van het bewuste Daily Telegraph-artikel. Was het toeval dat Sefton Delmer, een boezemvriend van Bernhard in zijn Berlijnse jaren en tijdens de oorlogsjaren speciaal gemoeid met black propaganda in naam van de Britse strijdkrachten, op dat moment aan die krant verbonden is? Hiermee blijft dit kritieke historische moment een groot mysterie. ‘Geschiedschrijver van het Rijk’ De Jong draagt er functioneel toe bij dat de kwestie in duisternis blijft gehuld.

Misplaatst grapje
Een derde actie is dat het duo Van Kleffens – Dijxhoorn de dag voor de inval op 9 mei, tegen eerdere instructies in, een telegram doet uitgaan met ‘de op het laatst verleende toestemming om weer enigszins verloven toe te staan’.
De enquêtecommissie stelt later hierover vast: ‘Dat moet bij de ontvangers van het telegram een — onjuiste — schijn van ontspanning hebben gewekt’.

Dijxhoorn’s volledig ongefundeerde repliek is: ‘Dat moet een telegram van een of andere vijfde colonne of N.S.B.’er of zo zijn geweest […] een volkomen misplaatst grapje van de vijfde colonne’.

De strekking van het telegram van een valse schijn van ontspanning komt volledig overeen met het eerdere bericht van 6 mei van Van Kleffens aan Van Loon. Nu kan vanuit de archieven van de Militaire Inlichtingendienst eenvoudig volledige opheldering over de herkomst van het telegram worden gegeven, want GSIII luisterde zoals eerder opgemerkt al het berichtenverkeer af, zowel het Duitse als het binnenlandse. Ware het niet dat GSIII, in plaats van haar archieven naar het buitenland over te brengen, besloot om alle archieven te vernietigen. Zo begon het hoofd buitenland GSIIIA Van der Plassche (onderscheiden met de Duitse Adelaarsorde DAO) vanaf de eerste oorlogsdag, de dag waarop ook Van Kleffens (ook DAO) de wijk zal nemen, met het vernietigen van zijn dossiers. In de wetenschap dat alle GSIII-archieven vernietigd waren kon oud-minister Dijxhoorn er voor de enquêtecommissie gratuite op los fantaseren.

In opdracht van mijn collega’s
In de meest recente versie van het evacuatieplan, zoals dat onder het oorlogskabinet van De Geer tot stand was gekomen, was voorzien dat de Minister van Buitenlandse Zaken als laatste in Den Haag zou achterblijven om van daaruit de contacten met buitenlandse vertegenwoordigers te onderhouden. Het zou er echter op uitdraaien dat Van Kleffens de situatie zo naar zijn hand wist te zetten dat hij reeds op de ochtend van de eerste oorlogsdag, juist als eerste, met medeneming van zijn vrouw – wat ook al tegen de kabinetsafspraken indruiste – de wijk zou nemen. Van Kleffens zal het later tegenover de enquêtecommissie zo weten te brengen dat hij ‘het land moest verlaten in opdracht van mijn collega’s’.

Het initiatief kwam echter geheel van Van Kleffens, die voordat hij dit met het kabinet besprak al de details van zijn vlucht, inclusief een verkenning van de meteorologische omstandigheden, had voorbereid. Het voorstel van Van Kleffens aan het kabinet is die ochtend van de inval dat hij als enige minister op missie naar Londen zal gaan voor ‘nader overleg met de geallieerden’. Noch is er op dat moment sprake van een vertrek voor onbepaalde tijd, noch is er sprake van medeneming van zijn vrouw. Van Kleffens geeft daarbij aan dat hij de voorkeur aan Londen boven Parijs geeft ‘waar rotte plekken in de regering zaten.’

Nu wil het feit dat het juist die ‘rotte’ Fransen zijn die in de meidagen praktische militaire bijstand bieden en als puntje bij paaltje komt de Britten daadwerkelijke militaire steun blijven weigeren. Het was geen Engelse generaal, zelfs geen Nederlandse generaal, maar de Franse generaal Deslaurens die op Nederlands grondgebied zou sneuvelen.

Toen Van Kleffens die eerste dag in Londen arriveerde had hij niet zijn dagboek bij zich, maar naast zijn vrouw met ‘hat-box’ wel de volledig uitgewerkte plannen voor het in time charter ter beschikking stellen van de Nederlandse koopvaardij aan de Britten.

Zag het kabinet op de eerste dag van de inval het vertrek van de beide ministers als van langere duur? Bronnen geven geen direct uitsluitsel. Gerbrandy schrijft 1946 in terugblik op het vertrek: ‘De Heer van Kleffens was vice-President van den Ministerraad, zoodat het geven van leiding in deze moeilijke dagen op den Heer De Geer alleen rustte’. Van Kleffens zal zijn vrouw als secretaresse meenemen. Dit doet men niet voor een korte trip onder hachelijke omstandigheden. Aan minister van Koloniën Charles Welter was de opdracht gegeven om het contact met de koloniën te onderhouden.

Hieruit blijkt dat de hachelijke reis en het verblijf in Londen niet voor een paar dagen bedoeld kon zijn, maar voor de duur van de bezetting. Vanuit de later zo benadrukte leerstelling van de eenheid van de kroon moeten we dwingend concluderen dat reeds op de ochtend van de eerste dag van de inval, zo niet eerder, was besloten tot ballingschap van de regering. De landsverdediging werd hiermee vanaf het eerste uur symbolisch.

Dit alles oogstte niettemin de volle instemming van de nauw met Van Kleffens bevriende Haagse gezant Nevile Bland: ‘The Netherlands fought and died stolidly.’

Samen hadden Bland en Van Kleffens een actieve rol in de voorbereiding van de vlucht gehad, met Britse diplomatieke rugdekking. Achter de schermen werd tussen Nederland en Engeland een diplomatieke deal tot stand gebracht waarin onder meer een ‘eervolle’ aftocht werd gekocht.

Het belang van deze deal mag niet worden onderschat, want zonder een dergelijke deal ontvingen de Belgen een geheel andere behandeling van de Britten. Koning Leopold III, die met zijn troepen twee weken langer tegen de Duitsers standhield, zelfs Nederlands grondgebied verdedigde en die uit principe zijn manschappen niet in de steek wilde laten, oogstte van de Britse media de volle hoon als ‘King Rat’ en ‘King traitor’.

In dit opzicht had Van Kleffens uiterst strategisch gemanoeuvreerd en kon de Belgische propaganda niet in de schaduw staan van de uiterst effectief door Van Kleffens vanuit Londen georganiseerde Nederlandse propagandamachine. Maar zoals alles een prijs kent heeft Nederland dit als war zone moeten bekopen met een extreem hoog aantal burgerslachtoffers en als Koninkrijk der Nederlanden met het voortijdig verlies van haar ‘gordel van smaragd’, met medeneming van 85 procent van haar onderdanen.

Het moet voor Van Kleffens een lichte teleurstelling zijn geweest dat het kabinet slechts dan met zijn voorstel akkoord ging indien collega Welter hem op zijn missie zou vergezellen. Was er op dit moment behoefte aan een pottenkijker en kon het lichte watervliegtuigje dat Van Kleffens in gedachten had drie passagiers met hun bagage aan?

Inmiddels naderen we de acte waarin het dagboek in fysieke gedaante het podium gaat nemen. Van Kleffens heeft besloten om op zijn in principe kortstondige missie van ‘overleg met de geallieerden’, naast enkele gevoelige documenten, ook het dagboek mee te nemen. Hoewel hij en zijn vrouw-secretaresse sinds enige weken niet meer tot schrijven waren gekomen, moet het in de bagage mee.

Op het strand van Scheveningen bij het watervliegtuigje aangekomen ontstaat meteen een dramatisch moment. Aan de marinemannen wordt de vraag voorgelegd of het vliegtuigje berekend is op een derde vrouwelijke passagier. Kennelijk tot grote opluchting van Van Kleffens en partner stemt de piloot er mee in, mits dan wel de helft van de bagage op het strand wordt achtergelaten. Collega Welter is galant genoeg om zich niet tegen dit belangrijke staatsrechtelijke besluit te verzetten.

Zodoende zullen twee koffertjes achterblijven, één van Welter en het andere toebehorend aan Van Kleffens met hierin het fameuze dagboek en een kledingstuk met daarin een uiterst gevoelig ‘papiertje’. Een hoedendoos met vijf hoeden doorstaat de selectie en gaat wel mee. Van Kleffens komt in de hectiek van het moment blijkbaar niet op de gedachte om de gevoelige zaken uit de koffer in zijn handbagage mee te nemen.

De chauffeur van Van Kleffens neemt vervolgens beide koffers mee terug naar het departement van Buitenlandse Zaken en in plaats van ze in veilige handen af te geven – kennelijk hebben Van Kleffens en Welter hiertoe geen instructie gegeven – belanden ze ergens op een gang in het departement. Bovengenoemd relaas volgt de versie zoals Van Kleffens deze heeft opgetekend in het eerste deel van zijn autobiografie in 1980.

Voor de goede orde: afgezien van de verklaring van Van Kleffens, zijn er geen getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat het koffertje dat het strand van Scheveningen wist te bereiken ook daadwerkelijk het dagboek heeft bevat. Van Kleffens geeft enige jaren na de bevrijding ten overstaan van de Parlementaire enquêtecommissie een enigszins andere versie van het dagboekverhaal: ‘[…] door enige misverstanden is dat tasje met dat dagboek niet meer aan mij bezorgd. Het is teruggezonden aan het Departement van Buitenlandse Zaken door een secretaris, die het bij zich had’.

Mystificatie
Van Kleffens wil er blijkbaar voor de commissie niet rond voor uitkomen dat de keuze om zijn vrouw mee te nemen er de oorzaak van is geweest dat het dagboek is achtergebleven. In plaats van deze eenduidige verklaring te geven kiest hij voor een mystificatie met het ‘door enige misverstanden’. Daarmee komt de verantwoordelijkheid voor dit achterblijven buiten zichzelf te vallen. Een tasje neemt in deze versie de plaats in van een koffertje en een secretaris de plaats van de chauffeur. Van Kleffens zwijgt tegenover de commissie over het ‘papiertje‘ dat aangetroffen is in een kledingstuk.

Nadat Van Kleffens en Welter als kwartiermakers in Londen zijn aangekomen volgt er tot de capitulatie intensief contact met het ministerie in Den Haag. Van Kleffens: ‘Levendig herinner ik mij dan ook, hoe ik voortdurend met Den Haag in telefonische verbinding stond, vrijwel tot het eind van bovengenoemde periode’.

Nergens is echter uit latere verklaringen gebleken dat er van uit Londen enige aandacht van Van Kleffens is geweest voor de achtergelaten koffers met gevoelige documenten.

Direct na de capitulatie, op 15 mei, legt het Sonderkommando Künsberg op last van minister Von Ribbentrop (Auswärtige Amt) beslag op de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en treft daar ook de koffers aan. Van Kleffens vervolgt in zijn autobiografie: ‘Zij zijn, bij wijze van uitzondering, door een speciale koerier op 18 mei afzonderlijk naar Berlijn gebracht, omdat in het mijne door die Duitsers een papiertje was ontdekt waarop stond dat de Duitse aanval ‘s morgens vroeg op 10 mei zou losbarsten – men hoopte, door zeer snel daarmee te handelen, misschien nog Duitse verraders op het spoor te kunnen komen. “Wenn man schnell ist, kann man vielleicht noch den Militärattaché oder seine Vertrauensleute in Deutschland fassen”, stond letterlijk in het rapport van de colonne.’

Opmerkelijk is dat Van Kleffens in zijn verklaringen verzwijgt, zowel voor de commissie als in zijn autobiografie, dat hij juist twee dagen daarvoor vanuit Londen zijn in Den Haag achtergebleven waarnemer Van Royen de telefonische opdracht had gegeven om alle gevoelige dossiers op het departement te vernietigen. Buitenlandse Zaken is het enige ministerie dat tot deze drastische ingreep overgaat. Tot de lijst van te vernietigen dossiers behoort ook de volledige correspondentie van Van Kleffens.

Het is dan ook vanwege deze opdracht dat de leden van het Sonderkommando op het ministerie een doordringende brandlucht aantreffen en tot hun spijt moeten constateren dat een aanzienlijk deel van de archieven reeds voor hun neus vernietigd is. Kennelijk is er vanuit het Auswärtige Amt een tipgever geweest (Von Weizsäcker?) die Van Kleffens tijdig op 13 mei wist te waarschuwen.

In de kelder treft men naast de op kolengestookte ketel van de centrale verwarming stapels met lege omslagen aan en sommige van de stukken daarvan weet men nog uit de verwarmingsketel te redden. De omvang van de te vernietigen dossiers is zo groot geweest dat de papierversnipperaar al spoedig overbelast raakte, zodat men tevens besloot tot verbranding in de verwarmingsketel.

Het verzwijgen van dit enorme feit maakt overduidelijk dat Van Kleffens een bewuste keuze maakt om de toedracht rond de koffer met het dagboek en het ‘papiertje’ te mystificeren. Het in dezelfde context eerder door hem aan Duits adres gerichte verwijt van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ – hiermee doelend op de Duitse propaganda – komt als een boemerang op de persoon Van Kleffens terug.

We blijven nog even het Nederlandse postulaat ‘een minister liegt niet’ negeren, wat overigens zeker voor een Minister van Staat van toepassing zou behoren te zijn, en vervolgen onze analyse.

Al eerder constateerden we dat Van Kleffens zich eenmaal in Londen geen enkele moeite geeft om de koffers met inhoud zeker te stellen. Met als gevolg dat deze koffers gemoedelijk in de gangen van het departement blijven rondslingeren. Ook mogen we veronderstellen dat de koffer van Van Kleffens zeer gevoelig materiaal bevat. Zoals Van Kleffens beweert bevat het dagboek compromitterend materiaal over bevriende contacten, zoals onder meer de Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Ernst von Weizsäcker. In het rapport van het Sonderkommando valt ook de naam van de gezant Von Zech. Opmerkelijk genoeg vermeldt Van Kleffens deze veel meer voor de hand liggende naam niet. In zijn autobiografie zal Van Kleffens moeite doen om het zo voor te stellen dat hij gedurende zijn loopbaan niet of nauwelijks contact met de Duitse gezant had onderhouden.

Majoor Sas in het nauw
Ook valt uit het Duitse rapport op te maken dat in een kledingstuk van Van Kleffens dat zich ook in zijn koffer bevindt, de tekst is aangetroffen van het aan hem gerichte telegram van 9 mei 1940, afkomstig van de Berlijnse gezant Haersma de With, met daarin de aankondiging van het Duitse offensief in de volgende morgen van 10 mei. Als bron voor deze geheime informatie wordt in het telegram de Militärattaché in Berlijn genoemd.

Zou deze uiterst kritieke informatie in Duitse handen vallen dan riskeert de man waar het om gaat, majoor Bert Sas, direct in levensgevaar. Het is door toedoen van Van Kleffens dat Sas over de periode van 15 tot 20 mei, de dag van zijn uitwijk van Berlijn naar het neutrale Bern, aan een dergelijk gevaar wordt blootgesteld.

Door onbekende gelukkige omstandigheden heeft Sas echter aan arrestatie mogen ontsnappen. Een mogelijke verklaring kan daarvoor zijn dat Sas, in exclusieve uitzondering tot tweemaal toe door Hitler met de Adlersorde geridderd, onder de bescherming van de Abwehr-groep van Canaris en Oster kwam te vallen, omdat hij handig was ingezet om met Nederland een ‘Nervenkrieg’ op te voeren.

Van Kleffens mystificeert opnieuw het explosieve telegram dat aan hem is gericht en doet dit af als ‘een papiertje’. Voeg bij dit alles het gegeven dat Van Kleffens en zijn vrouw direct persoonlijk belang zouden moeten hebben bij het bewaren van het dagboek, dan is de nalatige houding van Van Kleffens volstrekt niet te plaatsen. Zeker omdat een dergelijke nonchalance volstrekt vreemd is aan zijn karakter. Het feit dat Van Kleffens opdracht heeft gegeven om gevoelige dossiers te vernietigen zonder in deze afwegingen de bestemming van de koffers te betrekken, maakt deze vraag alleen nog maar meer indringender.

De bovengenoemde omstandigheden wijzen dwingend in een richting waarbij we moeten veronderstellen dat Van Kleffens zijn dagboek samen met andere compromitterende informatie in Duitse handen heeft willen spelen.

Noemden wij eerder als motief het aantonen van een strikte neutraliteitspolitiek, een tweede motief kan zijn om belastende informatie te planten teneinde daarmee tegenstanders uit te schakelen. Tegenstanders die wellicht te veel weten. Van Kleffens heeft van vele zijden van personen te vrezen die vroeg of laat uit de school kunnen klappen over zijn diplomatieke dubbelleven. Personen als Von Zech en zeker de militaire gezant Sas behoren daartoe.
Als oud-insider beschikt de licht eigenzinnige majoor Sas op meerdere punten over wetenschap die, mocht deze naar buiten komen, voor de ‘inner circle’ zeer ongewenste gevolgen kan hebben. De persoon van Sas zal zodoende in termen van staatsveiligheid zijn geclassificeerd als staatsgevaarlijk.

Zo heeft majoor Sas al in januari 1940 doorgegeven dat een speciale Duitse commando-eenheid zal worden ingezet om de koninklijke familie gevangen te nemen. Van Kleffens heeft er echter voor gekozen om in tussentijd de vlucht in stille diplomatie met de Britten af te stemmen en de vluchtplannen in het diepste geheim uit te werken. Om vervolgens achteraf naar het publiek voor te wenden dat de Duitse kidnapplannen pas met de vondst van de zogenaamde Sponeck-papieren op 10 mei aan de regering bekend zijn geworden. In de officiële lezing volgens de zogenaamde Sponeck-mythe zou pas vanaf dit late moment door de regering een vlucht zijn overwogen.

Wanneer majoor Sas juni 1940 in Londen aankomt zal hij tevens een bedreiging voor de regering vormen, omdat hij in 1937 betrokken was bij het opstellen van de instructies aan ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Aanwijzingen. De aanwezigheid van Majoor Sas doet de regering in Londen aan het bestaan van de Aanwijzingen, en hun dubbele agenda, herinneren. De officiële lezing ten overstaande van de enquêtecommissie zal zijn dat de regering niet van het bestaan van de Aanwijzingen zou hebben afgeweten. Majoor Sas beschikt echter over de wetenschap dat er in en rond de kring van de ballingenregering diverse personen zijn die wel degelijk van het bestaan van de Aanwijzingen afweten.

In zijn rol als militair attaché in Berlijn heeft Sas tijdige instructies doorgegeven om noodzakelijke voorbereidingen te treffen teneinde strategische objecten bij een inval onklaar te maken. Naar later zal blijken is slechts een fractie van deze maatregelen voorbereid en doorgevoerd. Ook hield Van Kleffens de waarschuwingen van Sas voor een ophanden zijnde Duitse aanval in Scandinavië voor doorgeleiding aan de Engelse en Noorse regering tegen. Mogelijk was er meer en heeft Sas als oud-Philipsadviseur ook van de geheime contacten van de Philips-top met de SS afgeweten.

Potentieel risico

Sas betekent dus voor de ‘inner circle’ een potentieel risico. Dat men dit risico ook daadwerkelijk wenst te ‘neutraliseren’ blijkt wanneer Van de Plassche majoor Sas op de avond van 9 mei aan ontmaskering en arrestatie blootstelt door hem tegen alle security-regels in op een open telefoonlijn naar Berlijn terug te bellen. Sas ontsteekt hierover in grote woede tegenover zijn chef. Een tweede poging om Sas kalt te stellen is het ‘papiertje’ dat Van Kleffens listig in Duitse handen weet te spelen.

Nu Van de Plassche en Van Kleffens er in hun opzet niet in zijn geslaagd om Sas door vijandelijke hand kalt te stellen laat Van Kleffens majoor Sas via de bemiddeling van diplomaat Joseph Luns van Bern naar Londen halen. In Londen behoudt men het zicht op Sas en kan men hem waar nodig op een zijspoor dirigeren.

Ondanks de uitnodiging merkt Bert Sas na zijn aankomst in Londen dat hij daar verre van welkom is. Om verhaal te halen gaat Sas op zoek naar Van Kleffens maar deze weet hem blijkbaar wekenlang schichtig te ontwijken. Hij zal Sas voor een fantoom hebben gehouden nu hij op miraculeuze wijze in Berlijn aan arrestatie heeft weten te ontsnappen. Na vervolgens veel getraineer lukt het Sas toch om een officiële afspraak te maken, maar hij krijgt een uiterst koele ontvangst.

Van het gesprek met Van Kleffens wordt Sas niet veel wijzer dan dat hij verder in zijn vermoeden wordt gesterkt dat de regering willens en wetens geen leiding heeft gegeven om Nederland voor een catastrofe te behoeden. Met name Van Kleffens zal er in Londen alles aan doen om Sas te dwarsbomen. Typisch voor Van Kleffens is dat afgezien van een verwijzing naar ‘den Militärattaché’, en een terloopse vermelding als vriend van de zeer gerespecteerde Hans Oster, in zijn dagboeken en memoires nergens de persoon Sas genoemd wordt.

In Londen krijgt Sas van de Secret Service te horen dat Van de Plassche tegen hem een incriminerend document heeft vervalst als zou Sas NSB-lid zijn. Het is dezelfde Van de Plassche die hem eerder in gevaar bracht door over een open lijn naar Berlijn te bellen en die de volgende dag als eerste zijn archieven aan het verbranden was.

Gerbrandy geeft majoor Sas een gelijkluidend advies als later ook generaal Reynders van minister Meynen zal ontvangen. Beter is het om zijn memoires niet aan het papier toe te vertrouwen. Kennelijk tot opluchting van velen verongelukt Sas in 1948 met een vlucht van de KLM. Dit is ruim een half jaar nadat hij voor de eerste en laatste maal door de enquêtecommissie is verhoord.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Lees hier deel II, Bevolking betaalde hoge prijs voor de eer van Wilhelmina.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel II: Bevolking draaide op voor de eer van Wilhelmina

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 2: de oorlog als propagandaslag van het Oranjehuis. De prijs die de Nederlandse bevolking betaalde voor het redden van de eer van de koningin was hoog.

door Ko Smit

‘I want to go to Vlissingen please’, luidt Wilhelmina’s openingszin. Als in een koningsdrama spreekt zij, staande op de treeplank van de Engelse torpedojager HMS Hereward, de woorden met gepaste koninklijke waardigheid uit tegenover kapitein Charles Woollven Greening.

‘Nooit heb ik een dame gezien die zo kalm en sereen was’, merkt een Britse marineofficier op. Niet lang daarna zal zij herhaaldelijk in huilen uitbarsten. Ook dat past in een koningsdrama. Wat is het geval? Dominee-secretaris Thijs Booy tekent wanneer de oorlog achter de rug is het volgende uit de mond van Wilhelmina op: ‘En was het niet Zijner Majesteits, maar Harer Majesteits jager geweest, dan was, alle risico’s ten spijt, zeker wél contact gezocht met de schout-bij-nacht in Zeeland’.

‘Zijner Majesteit’ was de Britse koning George VI.

De Hereward heeft echter niet Vlissingen als bestemming, maar Harwich. Na Wilhelmina gaat ook de top van de militaire inlichtingendienst GSIII aan boord. Overste Van de Plassche met zijn vrouw, kapitein Olifiers ook met echtgenote en dochter en kapitein J. J. A. Schoonenberg hebben de bestemming Harwich en niet Zeeland, het voor de vrouwelijke aanhang nogal ongeschikte oorlogsgebied.

Aan boord verzoekt Wilhelmina om contact te mogen opnemen met schout-bij-nacht Van der Stad in Zeeland. Maar ‘tijdens een diepgaande gedachtewisseling’ met kapitein Greening, wordt duidelijk dat dit van hogerhand verboden is. Wilhelmina barst in snikken uit. Ze beseft nu dat zij op last van His Majesty gekidnapt is.

De goed geïnformeerde GSIII-staf had Wilhelmina ondertussen wijzer kunnen maken dat wat zij in Zeeland nog aan Nederlandse troepen zou aantreffen, onder Frans commando was komen te vallen. Vanaf 11 mei had de Commandant van Zeeland Van der Stad een aanvang gemaakt om zijn troepen in Franse handen over te gegeven. Van der Stad: ‘Eigenlijk gezegd viel er (voor mij) niets meer te leiden, aangezien ik praktisch gesproken geen troepen meer had’.

Het feitelijk gezag over Vlissingen heeft op dat moment de Franse generaal Durand en over Breskens zijn collega generaal Deslaurens.

Al het leed van die dag wordt spoedig verzacht wanneer bij aankomst in Harwich een koninklijke trein wacht en Wilhelmina, geheel terug in haar koninklijke rol, een erewacht mag inspecteren. Tegenover haar ‘schaker’ kapitein Greening houdt Wilhelmina blijkbaar geen hard feelings want op 9 juni 1942 riddert zij de kapitein in de Orde van Oranje-Nassau.

Nadat Winkelman op 14 mei heeft gecapituleerd, wordt onmiddellijk door het Algemeen Hoofdkwartier in Den Haag met de Commandant Zeeland contact opgenomen met de mededeling dat Zeeland – het leger bestond merendeels nog uit Franse troepen – onder zijn bevel moest doorvechten. Feitelijk had Van der Stad al zijn troepen al uit handen gegeven, dus er viel sowieso weinig meer te bevelen.

De Nederlandse troepen in Zeeland hadden het moreel om door te vechten volledig verloren nadat achtereenvolgens het prinselijk gezin, het regerend staatshoofd en als laatste de regering was gevlucht. Daarbovenop had de rest van het leger ook nog eens gecapituleerd. Hier werd de loyaliteit tussen degenen die geacht werden nog door te vechten en diegenen die op veilige afstand toeriepen tot het uiterste beproefd. Die avond van 14 mei ondernam Van der Stad een list met het volgende bericht aan de burgemeesters: ‘Radioberichten overgave Holland valsch’.

Omdat onder deze condities de boodschap van doorvechten slecht aan de bevolking van Zeeland te verkopen viel, besloot Van der Stad – al dan niet in opdracht – tot deze vorm van zwarte propaganda. Al snel bleek het bericht, anders dan het gehoopte effect, oorzaak van uiterste verwarring. Noodgedwongen moest Van der Stad zijn eigen woorden al de volgende ochtend tegenspreken en nam hij gelijk maar de gelegenheid te baat om de inwoners op te roepen de strijd tot het uiterste voort te zetten.

Spectaculaire revanche
Dat Wilhelmina de Commandant Zeeland na aankomst in Londen nog niet uit haar gedachten heeft gezet zal aanstonds blijken. Nadat het bericht van de capitulatie Londen heeft bereikt komt de inner circle in klein verband bijeen. Het kabinet, en dit keer ook minister van Oorlog Dijxhoorn, worden in de samenzwering buitengesloten. Wilhelmina zint onder meer met Van Kleffens, Beelaerts van Blokland, en met Engelse ondersteuning, op een spectaculaire militaire revanche met glansrollen voor zichzelf en haar schoonzoon. De Britten stoken het vuurtje maar al te graag op. Secretary of State for Foreign Affairs Halifax dringt 15 mei bij Van Kleffens aan op een voortzetting van de ‘state of war‘:

‘There would be in no circumstances any question of the Netherlands – either through their Commander-in-Chief or through the government – entering upon negotiations with the Germans.’

Een niet onbelangrijke rol is weggelegd voor de Commandant Zeeland Van der Stad. Omdat de regering niet wenst te capituleren zal hij in de plaats van Winkelman tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht worden benoemd. Dat hij door de Engelsen niet erg hoog wordt aangeslagen – ‘He was a man completely lacking intelligence and personality, and was quite ineffective’ –, wordt door geen van de betrokkenen als bezwaar gezien. Onderdeel van het plan is dat Bernhard in persoon op het slagveld in Zeeland acte de présence zal geven om zodoende de op handen zijnde militaire zege in de toekomstige annalen een oranje stempel mee te geven. Voor Wilhelmina zal in de komende oorlogsjaren het streven om bovenal de familie te profileren een eerste prioriteit blijven.

Dat deze fraaie versie er niet in geslaagd is de vaderlandse canon te bereiken is te wijten aan een geheel andere afloop waarop we nu niet kunnen vooruitlopen. Tot officiële geschiedenis is het echter geworden dat adjudant Bernhard niet in Harer Majesteits opdracht afreisde, maar insubordineerde door heimelijk, tegen bevelen in, naar het vaste land terug te keren. Iedere verwijzing naar Wilhelmina en de inner circle ontbreekt.

De avond van 15 mei komt voor Van der Stads treurige missie onverwachte steun. Wilhelmina spreekt om 23:08 uur in een drieregelige radiotoespraak vanuit Buckingham Palace:

‘Ik heb de commandant in Zeeland, de schout-bij-nacht Van der Stad, benoemd tot bevelhebber van alle strijdkrachten ter zee en te land in Zeeland. Ik weet dat mijn gehele volk in Nederland en in de gewesten overzee met bewondering en vol hoop uitziet naar hun plichtsbetrachting, waarop ik vertrouw te kunnen rekenen. Mijn gedachten verlaten u geen ogenblik.’

Wilhelmina zal ook in haar latere radioredes benadrukken dat zij, hoewel fysiek in den vreemde, in gedachten voortdurend in het Vaderland is. Een uitputtende spagaat moet dat zijn geweest, welke eenvoudig had kunnen worden voorkomen .

Tegen middernacht 15 mei vertrekt Bernhard, vergezeld door zijn adjudant Phaff en diplomaat Vredenburch van Buitenlandse Zaken, naar Dover om zich daar in te schepen op een Franse jager welke de volgende ochtend in Duinkerken zal aankomen.

Was het op last van ‘Zijner Majesteit’ nog niet toegestaan om vanaf de Hereward contact met de Commandant Zeeland te leggen, vanaf nu zal dit met Zijn steun meer dan goed worden gemaakt. Met hulp van de Admiralty zal Wilhelmina in verbinding worden gebracht met het hoofdkwartier van Van der Stad.

De benoeming van Van der Stad tot Opperbevelhebber heeft buiten het voltallige kabinet om plaatsgevonden en komt op het conto van de inner circle. Het is opmerkelijk te noemen dat Wilhelmina in haar toespraak niet de persoon van Winkelman en de capitulatie vermeldt. Een verwijzing naar de reeds in Londen bekende overgave is vanzelfsprekend te eerloos en te beschamend om te vermelden. Het wereldbeeld van de ‘Stedehouder Gods’ kent geen plaats voor verliezers.

En dan volgt kort op de toespraak van Wilhelmina om 23:55 uur de radiotoespraak van Winkelman, gericht aan de Nederlandse bevolking. Als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering, dus namens de regering, deelt Winkelman mee: ‘Wij hebben den strijd gestaakt’.

De regering in Londen zal naderhand de gekunstelde stelling pushen dat Winkelman capituleerde op persoonlijke titel. Hij rept op zijn beurt niet over voortzetting van de strijd in Zeeland, noch over het buiten de capitulatie blijven van de marine.

Meesterbrein
Achter de benoeming van de plaatsvervangende Opperbevelhebber voor Land- en Zeestrijdkrachten (OLZ) – met de bewuste keuze om dit nog voor de toespraak van Winkelman met de bevolking te delen – is de hand van meesterbrein Van Kleffens te herkennen. Hij is de bedenker van het ‘nieuwe leger’ dat in aansturing vooral een diplomatiek leger diende te worden en hij is degene die het construct heeft bedacht van een regering die koste wat kost de jure niet mag capituleren om zo de soevereiniteit van de staat overeind te houden. Wat de gevolgen van deze politieke spitsvondigheden zullen zijn, zal zich laten merken in het relatief hoog aantal slachtoffers onder de burgerbevolking.

Prof. Jan Goudriaan in Vriend of vijand (1961):

‘Nederland heeft de hoogste verliezen aan mensenlevens geleden van alle westerse landen, namelijk 24,1 per duizend inwoners, tegenover Frankrijk 14,4; België 10,5; Groot-Brittannië 8,1; Noorwegen 3,5 en Denemarken 0,42. Zelfs als men het aantal vermoorde joodse landgenoten in mindering brengt, blijft de volgorde bijna onveranderd: Nederland 12,2; Frankrijk 12,0; Groot-Brittannië 8,1; België 7,3; Noorwegen 3,3 en Denemarken 0,4. Het diep-tragische van deze cijfers is bovendien dat in Nederland de verhouding van gedode niet-joodse burgers tot militairen ongunstiger is dan in elk ander vergelijkbaar land. Op 100 gedode militairen vielen in Nederland 775 niet-joodse burgers, in België 422, in Denemarken 300; in Frankrijk 100; in Noorwegen 50 en in Groot-Brittannië slechts 19.’

Frankrijk bood niet alleen beter aan haar eigen burgers bescherming. Het is nogal wrang te moeten vaststellen dat de enige generaal die op Nederlands grondgebied sneuvelde geen onderdeel uitmaakte van het Nederlandse ‘nieuwe leger’, maar de Franse nationaliteit had. Generaal Deslaurens, commandant van de 60e Infanterie Divisie, sneuvelt op 17 mei 1940, terwijl hij aan de terugtocht van zijn troepen dekking geeft. Deslaurens is één van de dertien Franse generaals die in de maanden mei en juni 1940 zouden sneuvelen.

Ondertussen is in Londen het boek van OLZ Winkelman gesloten en heeft de inner circle al zijn kaarten gezet op zijn opvolger Van der Stad. De hooggespannen verwachting is dat de geallieerde legers nog ten minste in Zeeland zullen standhouden en dat onder het bevel van OLZ Van der Stad de restanten van het Nederlandse leger in het kielzog van de geallieerden een aandeel in deze overwinning zullen claimen en aldus de reputatie van het Koninkrijk in ere houden. Een niet onbelangrijke factor is dat de Londense ballingen de emotionele weerslag ondervinden van de vlucht. Het is met name Wilhelmina die dicht tegen een van haar depressies aanzit. In een manische dadendrang probeert zij onderdrukte gevoelens die samenhangen met haar smadelijke vlucht te compenseren met een zoeken naar een finest hour voor haar en haar schoonzoon.

In Londen had men hierbij totaal uit het oog verloren dat de troepen van het Commando Zeeland onder sterk demoralíserende omstandigheden een kansloze strijd tegen een overmachtige vijand moesten aanbinden. Van Franse zijde was men zelfs de Nederlandse soldaten liever kwijt dan rijk omdat er zich tal van incidenten voordeden, waarbij Franse troepen op Nederlandse troepen het vuur openden omdat het Nederlandse uniform grote gelijkenis vertoonde met het Wehrmacht-uniform. De aanwezigheid van Nederlandse troepen op Nederlands grondgebied kreeg zodoende meer en meer een politieke in plaats van een militaire noodzaak. Tot Van der Stad de uiteindelijke opdracht gaf om alle troepen maar uit Zeeuws-Vlaanderen te verzamelen en naar Duinkerken over te brengen.

Bitter hoongelach
Op 16 mei 1940, de dag nadat Wilhelmina Van der Stad heeft benoemd als OLZ, rinkelt de telefoon op het hoofdkwartier in Middelburg. Het is Wilhelmina, die vanuit Londen via een verbinding van de Admiralty laat vragen of er al Militaire Willemsorden uitgereikt moeten worden. Het doet de aanwezigen in een bitter hoongelach uitbarsten. Zojuist nog waren de stellingen Bath en Zanddijk in totale chaos ontruimd. Deze kluchtige scène illustreert goed de verhoudingen binnen het ‘nieuwe leger’. De letterlijk en figuurlijk gapende kloof tussen de wereld van de zetbazen en die van de zandhazen.

Die avond is er opnieuw contact tussen Londen en het hoofdkwartier in Zeeland. De Commandant Zeeland ontvangt de mededeling dat hij zo nodig Walcheren moet prijsgeven en met zijn troepen moet uitwijken naar Zeeuws-Vlaanderen. Onder geen beding mag hij zich door de Duitsers gevangen laten nemen. Kennelijk leeft men in Londen nog in de veronderstelling, of doet men voorkomen, dat er troepen zijn die nog onder Nederlands bevel staan.

Van der Stad laat zich dit geen twee keer zeggen en vertrekt nog laat op die avond, met een deel van zijn staf, van het hoofdkwartier in Middelburg naar Vlissingen om zich de volgende dag in Breskens, Zeeuws-Vlaanderen te vestigen. Van der Stad (of Londen?) benoemt luitenant-kolonel Karel officieel als zijn opvolger. Deze krijgt het commando over de achterblijvende officieren. Van der Stad legt iedereen geheimhouding op over zijn vaandelvlucht om negatieve beeldvorming te voorkomen.

Deze vorm van desertie, in dit geval door de OLZ zelf, doet sterk denken aan de eerdere desertie van de broer van minister van Oorlog Dijxhoorn. Deze liet met een deel van zijn staf het voor sleutelstad Rotterdam grootste regiment, dat onder zijn commando stond, in het zicht van het aanstaande bombardement heimelijk in de steek.

Twee anekdotes zijn overgeleverd omtrent de impact van Van der Stad’s desertie op de achterblijvers. Luitenant ter zee der eerste klasse W.H. van Zadelhoff verklaart over zijn bezoek op 17 mei om 4.50 uur aan het stafkwartier dat de kop van de staf niet meer aanwezig was:

‘Op mijn navraag kreeg ik een mij niet bevredigend antwoord, doch wat later bleek mij dat de Commandant in Zeeland, tezamen met zijn chefs der beide staven en een aantal officieren waren uitgeweken naar Zeeuws-Vlaanderen… Dat luitenant-kolonel Karel officieel was benoemd tot commandant van het overgebleven deel van het Stafkwartier was mij niet meegedeeld, doch mij pas in de loop van de ochtend duidelijk geworden… Hem treft geen blaam.’

De stugheid van de officieren tegenover Zadelhoff heeft ongetwijfeld zijn oorzaak in de geheimhouding die Van der Stad hen had opgelegd. Ook op die dag belt de burgemeester van Vlissingen, Van Woelderen, naar het hoofdkwartier in Middelburg om de OLZ te spreken. Hij herinnert zich het gesprek:

‘Hij is weg.’ ‘Dan de chef-staf.’ ‘Ook weg.’ ‘Ik vroeg de officier die mij te woord stond’, aldus van Woelderen, ‘wat er te Vlissingen moest gebeuren. ‘Dat weten wij niet.’ ‘Wat doet u dan zelf?’ vroeg ik. ‘Wij pakken in.’ ‘Verdomd!’ riep ik en smeet de telefoon op de haak.’

Terwijl men op Walcheren er in verbijstering achter komt dat de top van de militaire staf is gevlogen, heeft er die ochtend in het nog veilige Zeeuws-Vlaanderen een eerste bespreking plaats tussen de adjudant van Wilhelmina en de door haar persoonlijk benoemde OLZ Van der Stad. Bernhard en Van der Stad ontmoeten elkaar in café Sanders de Paauw in Sluis. Gezeten aan een kop koffie of al iets sterkers brengt Bernhard aan Van der Stad de gelukwensen van de Koningin over vanwege het feit van zijn eervolle benoeming als OLZ. Met name denkt de vorstin voortdurend aan haar troepen. Verder brengt Bernhard de koninklijke opdracht over dat de OLZ er zorg voor moet dragen dat hij onder geen beding in handen van de vijand valt. De warme woorden doen onmiddellijk terugdenken aan de korte radiotoespraak van twee dagen geleden. Ongetwijfeld zal ook ter sprake zijn gekomen dat Wilhelmina het liefst haar bivak in Zeeland had opgeslagen om daar haar persoonlijke oorlog aan te voeren maar dat dit door Hoger Hand was voorkomen.

De volgende dag ontmoet Bernhard Van der Stad voor een tweede keer. Bernhard heeft dan een onderhoud gehad ‘met de Franse militaire autoriteiten’. Die hebben hem waarschijnlijk toen de ‘veilige route’ aangewezen. Bernhard bevestigt opnieuw aan Van der Stad de instructie van Wilhelmina dat hij moest voorkomen ‘in krijgsgevangenschap te geraken’.

De waarnemend Commandant Zeeland, Luitenant-Kolonel Karel, zal al in de avond van 17 mei in actie komen door in Vlissingen de capitulatievoorwaarden met SS-Staf. Steiner te bespreken. Zeeuws-Vlaanderen, de residentie van Van der Stad, blijft van deze onderhandelingen uitgesloten. Nog tot 27 mei zullen de Belgische troepen Zeeuws-Vlaanderen blijven verdedigen. De opzet is geslaagd. De door Wilhelmina benoemde OLZ heeft zich niet hoeven te verlagen tot capitulatiebesprekingen. Het is ook die avond dat Hitler zijn beleid voor Nederland bijstelt en besluit tot een civiel bestuur.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Morgen in deel III: Het koffertje van Van Kleffens

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel I: Het ontslag van generaal Reynders

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis’, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 1: het ontslag van generaal Reynders en de vlucht van Wilhelmina.

door Ko Smit

Deze maand staan we volop stil bij de bevrijding van de Duitse bezetting, nu vijfenzeventig jaar geleden. Een andere verjaardag staat hierbij wat meer bescheiden op de achtergrond. We kunnen namelijk ook dit jaar herdenken dat Nederland tachtig jaar geleden een nieuw leger kreeg. Of – vanuit een alternatief perspectief gezien – dat het Nederlandse leger in vreemde handen overging. Het is ter gelegenheid van dit jubileum dat de uit 1970 daterende uitgave Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis is afgestoft en in een digitale remaster is uitgebracht.

Met deze alternatieve geschiedenis als leidraad, zal aan de hand van enkele betekenisvolle momenten bij de wordingsgeschiedenis van dit nieuwe leger worden stilgestaan. De geïnteresseerde republikeinse lezer komt aan zijn trekken, want meer nog dan in ‘het oude leger’, zijn in de historie van het nieuwe leger glanzende hoofdrollen weggelegd voor leden van de oranje-dynastieke familie, al dan niet ingetrouwd.

Anders dan de officiële geschiedenis, kent een alternatieve geschiedenis geen eenheid in compositie en komt zij stukje bij beetje, in snippers, tot ons. Dit kan zijn in de vorm van een dagboekfragment, een krantenknipsel, een bekentenis op een sterfbed of wat er tussen de regels door in de parlementaire-enquêteverslagen kan worden gelezen. Een alternatieve geschiedenis is ook niet snel af.

In de vorm van een feuilleton laat de geschiedenis van het nieuwe leger zich lezen als een Machiavelliaans plot. Een historie waarin rechtschapenheid het wel moet afleggen tegen gekuip, heldenmoed tegen list, en stille coups worden afgewisseld met fantastische bliksemcarrières.

De fragmenten zullen elkaar niet per se in de tijd opvolgen. Iedere lijn die de lezer in deze fragmenten meent te herkennen, is het product van zijn of haar eigen verbeeldingskracht.

Pamflettengeneraal
Oud-opperbevelhebber van het Nederlandse leger Izaäk Reynders wordt na de bevrijding op het matje geroepen bij minister van Oorlog Jo Meynen. Er is in de jaren 1945-1946 een brochurestrijd ontbrand tussen de oud-generaal en oud-minister van Oorlog Adriaan Dijxhoorn. Hiermee revancheert Reynders zich met terugwerkende kracht tegen de omslag in het krijgsbeleid, tegen zijn ontslag en vervanging door generaal Winkelman. Dit speelt zich af in de kritieke maanden van de mobilisatie, slechts luttele maanden voor de Duitse inval.

In het gesprek probeert minister Meynen Reynders ervan af te brengen om zijn tweede brochure te publiceren. Meynen geeft daarbij twee argumenten: de brochures van Reynders zouden de al bestaande tegenstellingen tussen het oude en nieuwe leger verder vergroten en zouden een vorm van nestbevuiling zijn waarbij geallieerde mogendheden achteraf munitie zouden kunnen vinden tegen de Nederlandse invulling van haar neutraliteitspolitiek. Meynen doet een beroep op Reynders om het staatsbelang boven zijn persoonlijke belang te stellen en zich als goed vaderlander te scharen achter de opbouw van het nieuwe leger, dat zonder geallieerde middelen niet tot stand kan komen. Reynders laat zich echter niet overhalen om zijn brochure in te trekken en negeert het aanbod van Meynen voor een financiële schadeloosstelling. Ook zijn tweede brochure bereikt het publiek. Ondanks dat Reynders erin slaagt zijn morele gelijk te halen, blijft zijn stem slechts als een tijdelijke rimpeling in de vijver. De opmars van het nieuwe leger zet onverminderd door.

In het latere onderzoek van de Parlementaire Enquêtecommissie naar het beleid tot in de meidagen van 1940 (PEC) passeren de bij de in de brochurestrijd betrokken partijen opnieuw de revue, wanneer zij door de commissie onder ede worden gehoord. Het is daarbij opmerkelijk om te zien hoe de commissie de echte gevoelige kwesties uit de weg weet te gaan. Dit is ook niet verwonderlijk wanneer we bedenken hoe het een en ander via de enquête-wet is ingericht. In een mogelijke poging tot waarheidsvinding is de commissie met twee handen op de rug gebonden doordat het object van onderzoek – dit is het regeringsbeleid – feitelijk van onderzoek is uitgesloten. Van de Kroon moeten zowel de rol van leden van de dynastie, als de interne besprekingen van ministers, buiten beschouwing blijven.

Door als vast commissielid de huisvriendin van de Oranjes, freule Wttewaall van Stoetwegen, te benoemen worden naar de familie nog eens extra zekerheden ingebouwd. De freule vervult haar rol voortreffelijk. Het is aardig om te zien hoe van de commissieleden het juist de freule is die kritisch bevraagt maar tegelijkertijd met veilige afstand de oranjeklippen weet te omzeilen.

Bij wijze van een cordon rond de staatsveiligheid kennen getuigen de ontsnappingsclausule dat zij een verklaring mogen weigeren met beroep op het staatsbelang. In de praktijk hoeft van dit beroep weinig gebruik gemaakt te worden, want zowel de leden van de commissie als de meeste getuigen blijken als goede vaderlanders geconditioneerd en weten haast intuïtief netelige kwesties te vermijden.

Dus wat naar buiten toe, naar de Kamer en de burger, een proces van politieke zelfreiniging had moeten zijn, wordt achter de schermen handig omgebogen naar een zelfbevestigend ritueel voor de zittende en gecontinueerde staatsmacht.

Het is dan ook niet verbazingwekkend dat in de conclusie van dit parlementaire onderzoek het beeld wordt bevestigd dat de regering Reynders geheel terecht, als recalcitrante schooljongen, de laan heeft uitgestuurd.

Het breekijzer
Terug naar najaar 1939. Het is de periode van mobilisatie en het novemberalarm. Wilhelmina informeert bij de Opperbevelhebber van Land- en Zeestrijdkrachten (OLZ) generaal Reynders hoeveel tijd het zou vragen om haar dochter en kleinkinderen naar Frankrijk te laten evacueren. Maar in dit heikele moment waagt Reynders het om Wilhelmina niet naar de mond te praten. Hij geeft haar als antwoord dat een vlucht van het prinselijk gezin een slechte indruk op het Nederlandse volk zou achterlaten. Ongetwijfeld moet de opperbevelhebber daarbij ook hebben gedacht aan het schadelijke effect op het moreel van zijn troepen. Tot dan toe was de koninklijke familie volop tegenwoordig bij legeroefeningen en inspecties. Wanneer juist onder oorlogsomstandigheden de familie verstek zou laten gaan, dan laat het zich raden dat dit een extra vernietigende uitwerking op het moreel der manschappen zou hebben.

Nu spreek je een monarch niet tegen, wanneer zij op haar nachtkastje de ‘bijbel van Da Costa’ heeft liggen, een geschrift dat claimt dat een gekroonde oranjetelg als Stedehouder Gods is aangesteld en in gezag boven dat van de constitutie uitgaat. Je brengt zeker een vorstin, die naar buiten haar imago hooghoudt als een martiale en onverzettelijke persoonlijkheid, niet in uiterste verlegenheid door haar te confronteren met een heimelijk defaitisme.

Wilhelmina zal haar verdere leven een bittere wrok tegen Reynders blijven koesteren. Het lot van Reynders is hiermee bezegeld. Hij moet en zal weg, ook al is het midden in de mobilisatie. Met Wilhelmina is in het breekijzer voorzien. Zij zal met regelmaat naar minister van Oorlog Dijxhoorn bellen om te vragen of de opperbevelhebber al is ontslagen.

Ook andere partijen binnen de regering zinnen op het ontslag van Reynders. De rechtlijnige generaal ligt bij een bepaalde ‘inner circle’ binnen de regering niet goed. Hij staat pal voor zijn opdracht en ziet zijn mandaat als opperbevelhebber rechtsstatelijk gefundeerd in de grondwet. Kernpunt is voor hem een ondubbelzinnige verdediging van de neutraliteit. Die houdt ook een loyaliteitsverplichting in naar de geallieerden. Reynders is verder niet de man die openstaat voor dubbele agenda’s en spelletjes achter de coulissen. Van zijn militaire inlichtingenbureau maakt Reynders zeer terughoudend gebruik.

Op vrijdag van 26 januari 1940 ontvangst Wilhelmina via haar adviseur Beelaerts van Blokland het heugelijke nieuws dat OLZ Reynders voor zijn ontslag wordt voorgedragen en zal worden vervangen door de volgzame generaal Winkelman, voorheen adviseur van de NV Philips in evacuatievraagstukken. Ze is nu verlost van een belangrijk obstakel voor haar plannen. Met de vervanging van de onverzettelijke Reynders staat niets meer in de weg voor een symbolische landsverdediging, prioritering in het zekerstellen van industriële belangen en, last but not least, een soepele evacuatie van de koninklijke familie.

De credits voor het voorbereidende handwerk komen in de eerste plaats toe aan minister Dijxhoorn, in nauw overleg met minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens. De twee brengen iedere zondag samen door in het huis van Van Kleffens om het beleid van hun departementen af te stemmen.

De machinaties van beide ministers waren erop gericht om Reynders’ invloed in te perken, hem vleugellam te maken door op zijn terrein te treden, een wig te drijven tussen hem en zijn staf, zijn gezag te ondermijnen naar de pers en de bevolking.

Buiten medeweten van Reynders onderhield Van Kleffens goede contacten met de Duitsers. In 1937 werd Van Kleffens, samen met een andere vertrouweling van de koningin, vicevoorzitter van de Raad van State Beelaerts van Blokland, geridderd met de Duitse Adelaars Orde. Een onderscheiding voor personen die blijk hebben gegeven van een juiste ‘Gesinnung’ voor het Nieuwe Duitsland. Op vrijdag 26 januari 1940 verleent de regering aan kapitein B. B. R F. Hasselman bij Koninklijk Besluit vergunning tot het dragen van de Duitse Adelaars Orde. De ster van de uitgesproken pro-Duitse, notoir antisemitische kapitein zal in een fantastische bliksemcarrière, zowel tijdens als na de oorlog, tot ongekende hoogte rijzen.

Anders dan in België en Frankrijk ontvangen tal van vooraanstaande Nederlanders via het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken deze nazi-onderscheiding. Bijzonder in aanmerking komen leden van de hofhouding, diplomaten van Buitenlandse Zaken en officieren van de Militaire Inlichtingendienst. Voor iedere onderscheiding verleent de regering bij Koninklijk Besluit een vergunning. Niemand van de 66 Nederlandse gedecoreerden zal ooit publiekelijk zijn onderscheiding retourneren.

Van Kleffens wijdt vileine woorden aan Reynders, die volgens hem blijk gaf van ‘een soort van zelfverzekerdheid […] dat hij ook in het negatieve juist handelde’. Het is tekenend voor de werkwijze van de politieke overlever Van Kleffens. Kennelijk kwamen de overige leden van het kabinet niet in verzet tegen dit staaltje zwarte psychologie van de minister van Buitenlandse Zaken. Uit dit soort uitspraken blijkt wel hoezeer Reynders tegenover een muur van onwil kwam te staan.

Wilhelmina zal verantwoordelijk worden voor de brochurestrijd die na de bevrijding tussen Reynders en Dijxhoorn ontbrandt. Een gevecht dat op straat komt te liggen met gevaarlijke implicaties voor de staatsveiligheid. Nooit heeft zij Reynders maar enigszins willen rehabiliteren door hem opnieuw in te schakelen met een functie als chef-staf van het Militair Gezag of als bevelhebber Binnenlandse Strijdkrachten. Hiervoor was zij blijkbaar te diep gekrenkt.

Een symbolisch defensief

De avond van 9 mei 1940 besluit opperbevelhebber Winkelman om nog wat uurtjes thuis te slapen. Onduidelijk is tot nog toe gebleven waarom de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht dit korte nachtje niet op zijn hoofdkwartier doorbracht. De militaire dreiging verkeerde op het toppunt. Minister van Oorlog Dijxhoorn is wel de hele nacht op zijn departement.

Eerder die avond had Winkelman zich er nog eens van vergewist dat het geplande evacuatietransport van zijn ex-werkgever Philips van Eindhoven naar Engeland volgens plan verliep. Met man en macht was Philips Eindhoven dag en nacht in touw geweest om een zending van een productielijn en 25.000 strategische EF50 radiobuizen en 250.000 buisvoeten gereed te maken voor transport naar Engeland. Een truck met machines en onderdelen zal ’s avonds naar de haven van Vlissingen vertrekken om daar de lading met een schip van de Stoomvaart Maatschappij Zeeland naar Engeland te transporteren. Wanneer men achteraf de balans zal opmaken van de Philipsactiviteiten, zowel in Nederland als Engeland, dan zal blijken dat Philips Nederland als Luftwaffebetrieb 40 procent van zijn orders voor de Luftwaffe (radiobuizen) heeft geproduceerd en Philips Engeland 40 procent van de Engelse vraag naar radiobuizen.

Nadat Winkelman eerst van de minister van Oorlog toestemming heeft gekregen tot het vernielen van de bruggen ten oosten van de Maas en de IJssel en andere voorbereide vernielingen in dat gebied, geeft hij rond middernacht zijn orders door aan zijn staf. Veel objecten zouden echter ongeschonden in handen van de Duitsers vallen omdat zij niet of niet op tijd met springlading onklaar werden gemaakt. Zo laat Winkelman niet de springladingen van de Moerdijkbruggen op scherp zetten, vermoedelijk om het Philipsevacuatieplan geen risico te laten lopen. Opmerkelijk is dat zowel de fabrieken van Philipsfabrieken als de dochterbedrijven van het concern, onder meer het strategische Hazemeyer in Hengelo, volledig ongeschonden in Duitse handen overgaan. Hazemeyer is zozeer strategisch dat zij gedurende de oorlogsjaren de hydraulische systemen voor de V-wapens zal leveren.

Winkelman vertrekt na middernacht met zijn chauffeur korporaal Henk van der Pol naar Wassenaar nadat hij vermoedelijk eerst zijn staf instructies heeft gegeven om hem thuis verder niet te storen. Dit laatste is aannemelijk omdat later nooit is gebleken van enig contact tussen de woning van de opperbevelhebber en het hoofdkwartier. Nadat Van der Pol Winkelman thuis heeft afgezet, rijdt hij 800 meter verder de Schouwweg af naar de chauffeurswoning, om daar zelf de nacht door te brengen.


De generaal die te laat op de oorlog kwam

Vanaf 1:36 uur meldt de Luchtwachtdienst de eerste grensoverschrijdingen van een grote Duitse luchtvloot. Dit is geen aanleiding om de OLZ te alarmeren. De majoor der artillerie Henri Dürst Britt wordt net als vele andere officieren gewekt door afweergeschut en het gedreun van vliegtuigen. Het dringt niet tot hen door dat het oorlog is, want geen van hen had die avond daarvoor een waarschuwing ontvangen. De OLZ is echter een diepe slaper want hij slaapt door al het geronk heen.

Om 2:40 uur wordt de familie Winkelman door de deurbel opgeschrikt. Het huis is dan volledig in rust. We kunnen aannemen dat er tot op dat moment geen contact is geweest met het hoofdkwartier. De dochter des huizes opent de deur. Het is buurman Gleichman. Deze was kort daarvoor gewekt door laag overvliegende Messerschmitts en Junker-toestellen. Hij werd snel overtuigd van hun vijandige bedoelingen want hij zag dat de boordmitrailleurs naar beneden waren gericht.

In de overtuiging dat nu de oorlog met Duitsland was uitgebroken en in het besef dat naast hem de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht woont, werpt Gleichman een snelle blik naar buiten op het huis van Winkelman. Het huis is nog volledig donker. Beter dan naar zijn buurman te bellen schiet hij in de kleren om de opperbevelhebber persoonlijk te waarschuwen.

Het moet Gleichman niet veel tijd gekost hebben om Winkelman te overtuigen van de ernst van de situatie. De generaal was namelijk als niemand anders geïnformeerd over de ins en outs van te verwachten inval. Maar tot verbazing van Gleichman vertoont hij geen enkel initiatief.

Om 3.20 uur komen bij het luchtverdedigingscommando meldingen binnen, dat zich sterke vliegverbanden boven Limburg en daarna boven Zeeland bevinden. Men denkt dat er een Duitse aanval op Engeland plaatsvindt, maar onderneemt geen actie om de neutraliteit van het Nederlandse luchtruim te verdedigen door gereedstaande vliegtuigen te laten opstijgen.

Tegen 3.30 uur bereiken kolonel Van Alphen van de militaire inlichtingendienst GS III berichten dat Duitse troepen de grens bij Kerkrade en Vaals zijn gepasseerd. Hoewel mensen als minister Dijxhoorn na de oorlog aan GSIII een onnozele rol hebben toegedicht, is deze militaire inlichtingendienst als beste geïnformeerd omdat zij de Duitse berichten afluistert, als ook al het Nederlandse diplomatieke verkeer.

Van Alphen besluit om niemand te waarschuwen. Niet Winkelman, niet de minister van Oorlog Dijxhoorn, niet minister van buitenlandse zaken Van Kleffens, ook niet de commandant Luchtverdediging generaal-majoor Piet Best. Ook doet hij geen order uitgaan om alle overige troepen in staat van alarm te brengen.

Wie deze informatie wel ontvangen, waarschijnlijk afzonderlijk, zijn prins Bernhard en minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens. Bernhard wordt tegen half vier gewekt met het bericht dat de Duitsers op enkele plaatsen de grens hebben overschreden. Van Kleffens heeft het bericht kennelijk al eerder ontvangen want hij belt om half vier Gerbrandy thuis op met de mededeling: ‘Het is mis, ze zijn de Oostgrens over’.

Delen Van Alphen, Bernhard en Van Kleffens dezelfde anonieme informant?

Wie schitterend in dit rijtje ontbreken zijn opperbevelhebber Winkelman en minister-president De Geer. Beide cruciale functies, legerleider en regeringsleider, werden ingevuld door heren van gevorderde leeftijd. Generaal Winkelman was sinds enige jaren gepensioneerd en de 70-jarige De Geer stond bij de Duitsers te boek als ‘Mümmelgreis’. Beiden hadden de afweging gemaakt om deze kritieke nacht thuis door te brengen en werden zodoende in het uur U des te makkelijker door de inner circle gepasseerd.

Terug naar Winkelman in Wassenaar. Het is inmiddels 3:45 uur, ruim een uur nadat de OLZ van zijn bed werd gebeld door buurman Gleichman. Deze begint onderhand wat nerveus te worden van de onverstoorbaarheid van de generaal en dringt er bij hem met klem op aan zich naar het hoofdkwartier te begeven. De burger Gleichman moet gedacht hebben dat een opperbevelhebber in oorlogstijd, en zeker in de kritieke beginfase, niet thuis hoort te zijn, maar aan het hoofd van zijn troepen.

Omdat Winkelman vergeefs op zijn chauffeur moet wachten, biedt zijn buurman hem een lift aan naar Den Haag. Wanneer zij op het Lange Voorhout arriveren is het 4:45 uur. Ruim twee uur zijn verstreken nadat Winkelman door zijn buurman is gewekt. Wanneer Winkelman om 5:00 uur aan de koffie zit, landen Duitse para’s bij de Moerdijkbruggen.
Op het hoofdkwartier aangekomen ziet Gleichman de stafofficieren geleidelijk binnendruppelen. Chef-staf luitenant-generaal baron Van Voorst tot Voorst, adjudant van Wilhelmina, eertijds eerste keus van minister Dijxhoorn boven Reynders als OLZ, komt aangefietst op een geleend damesrijwiel. De oorlog begint zeer gemoedelijk. De regering heeft hulpverzoeken aan Frankrijk, Engeland en België verzonden zonder dat er sprake van enige betrokkenheid van de opperbevelhebber is geweest. Ten aanzien van de Nederlandse landsverdediging zien we in de wisselende presentie van leger en regering de bijzondere figuur terug dat in de opening de pionnen afwezig zijn en in het eindspel de koningin.

Winkelman heeft altijd om verzwegen wat de achtergrond was van zijn uiterst trage opstart in het uur U. Pas enige jaren geleden heeft de familie van zijn chauffeur een tip van de sluier opgelicht. Op hun website vermelden de kinderen dat vader Henk van der Pol door sluipschutters in de bomen bij de chauffeurswoning werd weerhouden om generaal Winkelman op te halen. Met dit apocriefe verhaal worden echter nog meer vragen opgeroepen dan er al waren. Een daarvan blijft de bijzonder intrigerende vraag hoe de aanvang van de landsverdediging zou zijn verlopen zonder de alerte burger Gleichman.

Om 7:00 uur valt het bruggenhoofd bij de Moerdijkbruggen in Duitse handen. Op hetzelfde moment geeft Winkelman opdracht om Noord-Brabant vervroegd te ontruimen. Met dit besluit wordt het lot van de Vesting-Holland bezegeld. Winkelman belt vrijwel constant met het vergaderende kabinet over de van uur tot uur verslechterende militaire situatie.

Met het vrijkomende IIIde Leger dacht Winkelman het zuidfront van Vesting Holland te versterken. In het oorspronkelijke verdedigingsplan was het de opzet om het IIIde leger onder dekking van de nacht volgend op de eerste oorlogsdag terug te trekken. Deze nachtelijke dekking is cruciaal bij het verplaatsen van een leger van zo’n 30.000 man, want anders valt het onmiddellijk ten prooi aan de vijandelijke luchtmacht.

Op het hoofdkwartier was Winkelman inmiddels wel geïnformeerd over de doorbraak van de Peelstelling bij Mill, de bezetting van de Maasbruggen in Rotterdam en de landingen van Duitse parachutisten bij Dordrecht en Den Haag. Het nieuws van de bezetting van de Moerdijkbruggen had Winkelman nog niet bereikt. Anders had hij geweten dat de zuidelijke doorgang naar Vesting Holland was afgesloten.

Reeds om 9:00 uur begint de terugtrekking van het IIIde Legerkorps. Als een rondreizend circus breken de ongeoefende troepen hun kampementen op om over smalle wegen en noodbruggen aan een chaotische en demoraliserende aftocht te beginnen. Wonderwel laat de Luftwaffe de terugtrekkende troepen ongemoeid. Het zal zijn bommen sparen voor later.

De terugtrekking komt de Duitsers geenszins ongelegen, omdat zij vrij baan maakt voor de komende pantserdivisie die zo onbelemmerd via de Langstraat en Moerdijk naar Rotterdam kan oprukken.

In zijn overhaaste besluit om het IIIde Legerkorps terug te trekken heeft Winkelman niet eerst de reactie van de geallieerden op het Nederlandse hulpverzoek afgewacht. De militaire gezant voor Frankrijk en België, Van Voorst Evekink, neemt om 10:00 uur contact op met de Generale Staf in Den Haag. We staan even stil bij het tijdsverloop. Rond 4:00 uur werd vanuit Den Haag contact opgenomen met Van Voorst Evekink, om 7:00 uur biedt de militaire gezant aan de Franse generaal Gamelin de verzegelde brief aan, dit is dan drie uur later. Tot Evekink met Den Haag contact opneemt zijn weer drie uren versteken. De terugtocht is inmiddels dan een voldongen feit en al een uur in gang.

Dinsdag 14 mei 1940 11.45 uur. Het is de laatste dag van de vijfdaagse oorlog, die voor OLZ Winkelman zo traag op gang kwam. Zijn echte capitulatie heeft hij er al opzitten met het moment waarop hij Wilhelmina adviseert om de wijk te nemen naar Engeland. Omwille van de eenheid van de Kroon zou het kabinet in haar kielzog volgen. Winkelman wist dat de strijd gedaan was. Niet lang zou het nieuws van de vlucht meer nodig hebben om de strijdmacht tot in al haar haarvaten te bereiken met een vernietigende uitwerking op het moreel der manschappen.

Op noordelijke Maasoever van Rotterdam hebben de Nederlandse troepen onder leiding van kolonel P.W. Scharroo een bij elkaar geraapt, maar toch behoorlijk efficiënte verdedigingslinie opgeworpen. De Nederlandse marine grijpt in met een torpedobootjager, die de Duitse opmars over de Maasbruggen onmogelijk maakt.

De verdediging van Rotterdam had nog veel efficiënter kunnen zijn als daar niet het mysterieuze optreden was van luitenant-kolonel C.D.H. Dijxhoorn, broer van de minister van Oorlog. Luitenant-kolonel Dijxhoorn heeft in mei 1940 het commando over zo’n 1000 goed geoefende Nederlandse militairen, gelegerd bij het Depot Vaartuigendienst van de Koninklijke Landmacht in de Schiehaven. Direct na de Duitse landing bij de Waalhaven kiest Dijxhoorn echter het hazenpad, met medeneming van al zijn officieren, zonder enige instructie achter te laten voor zijn troepen. Die blijven daardoor gedesorganiseerd achter en nemen in het geheel niet deel aan de strijd. Luitenant-kolonel Dijxhoorn zou na de oorlog worden beschuldigd van het in de steek laten van zijn eigen troepen en stond terecht bij een geheim tribunaal van het Militair Hooggerechtshof, dat hem echter vrijsprak. (Zijn broer de minister, die in 1941 moest vertrekken uit de Nederlandse regering in ballingschap in Londen vanwege zijn ideeën over de onvermijdelijkheid van de eindoverwinning van nazi-Duitsland, was overigens lid van datzelfde Hooggerechtshof).
De Duitse troepen worden teruggedreven van de noordelijke Maasoever, alleen een vooruitgeschoven post van de Duitsers blijft achter in het gebouw van de Nationale Levensverzekeringsbank, maar deze groep zit daar afgesneden en kampt met munitiegebrek. De Duitse troepen hebben wel het Noordereiland – tussen Rotterdam-Zuid en Rotterdam-centrum – in bezit. Deze situatie duurt in feite voort tot de 14e mei, met als dramatisch hoogtepunt de – mislukte – poging van de mariniers om de Willemsbrug te veroveren.

Dan begint het drama van de capitulatieonderhandelingen. De Duitse Oberstleutnant Friedrich Plutzar, die verloofd is met de dochter van een Nederlandse architect, krijgt van generaal Schmidt opdracht de tekst van het ultimatum te vertalen. Plutzar is echter niet zo sterk in het Nederlands, waardoor het ultimatum in krom Nederlands luidt:

‘Aan de Kommandant van Rotterdam
Aan Burgemeester en Wethouders en die Autoriteiten van den staat in Rotterdam

De weerstand, die in het open stad Rotterdam tegen de offensieve der Duitsche troepen getoond wordt noodzak mij indien Uwe weerstand niet onmiddelik gestakt wordt, die doelmatige maatregelen te nemen. Dit kan de volledige vernieling van het stad ten gevolge hebben. Ik verzoek U als een man die verantwordingsgevoel bezit, daarop aan te dringen, dat het stad niet dit zware verlies lijden moet. Als teeken van overeenstemming verzoek ik U dadelijk een parlementaire te sturen, welke die noodige volmacht bezit. Indien ik binnen twee uuren na de overhandiging van deze mededeling keen antwoord ontvang, ben ik genoodzakt die scherpste maatregelen van vernieling te nemen.

De Kommandant van de Duitse troepen.’

Terwijl burgemeester van Rotterdam Pieter Oud in de kamer meeluistert, zoekt Kolonel Scharroo vanuit Rotterdam telefonisch verbinding met het hoofdkwartier in Den Haag. Winkelman klinkt gedecideerd: ‘Geen capitulatie. Een behoorlijk ondertekend ultimatum is nodig met de kwaliteit van de afzender erbij vermeld’.

Een vondst. Nederland heeft niet gezegd dat het de capitulatie van Rotterdam weigert, maar ook niet dat het capituleert. De vernietiging van de stad kan zo moeilijk op het conto van Nederland geschreven worden en de vaderlandse eer is gered. Het bombardement van Rotterdam levert Nederland de eerste jaren van de oorlog dankbare strategische propaganda op. Zowel Van Kleffens als De Jong publiceren dat Nederland wel moest capituleren nadat 30.000 burgers in het bombardement van Rotterdam waren omgekomen. In werkelijkheid waren dat er 800.

Van Kleffens schreef in zijn in 1940 verschenen boek The Rape of the Netherlands:

‘At any time during the five days of the struggle, the Dutch would have been free to bargain for some humiliating armistice. But, whilst they are said to be good bargainers in matters of commerce, they showed disdain for negotiation when the country’s highest interests were at stake. They fought until further fighting was impossible; the honour of the country was saved. Glory has been added to the ancient war records of Holland’.

In deel II: de oorlog als propagandaslag van het Oranjehuis.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column Gerard Aalders: De waanzin van Wilhelmina

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, te deporteren naar een of andere verre uithoek. Gelukkig nam geen enkele geallieerde bondgenoot haar serieus.

Tekst Gerard Aalders

Wilhelmina ging er als een haas vandoor toen er nog soldaten in haar naam sneuvelden. Het was een welbewuste actie, die slecht viel bij de bevolking en dus breidde Hare Majesteit er een mouw aan. Ze schreef in haar memoires dat ze het liefst samen met haar soldaten op de Grebbeberg was gesneuveld, maar helaas was dat lot haar niet gegund. De vlucht naar Engeland, beweerde ze, was een samenloop van omstandigheden geweest. Een monumentale leugen, die de bevolking grif accepteerde.

Als we Oranjegezinde historici mogen geloven, heeft de vorstin ons vanuit Londen door de oorlog gesleept. Haar radiopraatjes voor radio Oranje besloegen in totaal 6 uur. Nog afgezien dat dat weinig is over vijf jaar oorlog, win je er geen oorlog mee. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC) die het Londense regeringsbeleid onderzocht, noemde haar vertrek een van de belangrijkste beslissingen uit de oorlogsperiode. Ze had in ballingschap het prestige van Nederland bewaakt (daar win je evenmin een oorlog mee) en ze had ‘de invloed van Nederland in de bondgenootschappelijke beraadslagingen verzekerd’, wat pure kolder is.

Mevrouw had geen flauw idee van wat er zich afspeelde. Ze dacht binnen enkele maanden in Nederland terug te zijn, maar schoof dat telkens weer – ingehaald door de werkelijkheid – een aantal maanden op. Pas na een paar jaar begon het haar te dagen. Van internationale politiek had ze geen benul; ook nooit gehad trouwens. Haar hooggeprezen ‘invloed’ op de belangrijkste bondgenoten was pure fantasie. Churchill sprak ze twee keer per jaar. De Amerikaanse president Roosevelt nog minder. Roosevelt bepaalde het beleid en zelfs Churchill had maar naar hem te luisteren, afhankelijk als hij was van de Amerikaanse materiële en financiële steun. Stalin sprak ze nooit. Ze haatte de Sovjet-Unie. Toen Nederland in 1934 voor toetreding van Rusland tot de Volkenbond wilde stemmen, dreigde ze met aftreden. Ze kreeg haar zin.

Politiek onbenul
Wilhelmina ging in 1942 bij Roosevelt op bezoek, samen met haar minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens. Ze wilde met Roosevelt over de toekomstige vrede praten, maar daar had Roosevelt geen zin in. Naar buiten toe pretendeerde hij grote bewondering voor Wilhelmina te hebben, maar in werkelijkheid vond hij haar een raar, over het paard getild mens en een absolute nul op het gebied van internationale politiek.

Roosevelt arriveerde veel te laat voor hun gesprek. Niet omdat dat hij ‘scared to death’ voor haar was, zoals de mythe wil, maar omdat hij zijn tijd wel beter kon besteden. Eenmaal gearriveerd liet hij Wilhelmina en haar minister nauwelijks aan het woord. Hij verkoos de tijd te vullen met anekdotes uit zijn presidentschap. Op het laatst roerde hij enkele politieke onderwerpen aan, maar deed dat zo vaag dat Wilhelmina noch Van Kleffens een idee had waar hij eigenlijk naar toe wilde, hetgeen ongetwijfeld Roosevelts bedoeling is geweest.

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland te deporteren naar een of andere verre uithoek. Het waren vast allemaal nazi’s en die wilde ze niet in haar buurt. Dus moesten al die ‘rotmoffen’, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, op transport. Of Van Kleffens dat even wilde regelen met de Britten en Amerikanen. Haar plan zou deel moeten uitmaken van de capitulatievoorwaarden.

Van Kleffens vond het een idioot voorstel – het ging ten slotte om de verbanning van miljoenen mensen – en noteerde: ‘Jawel, jawel, het is immers zoo reëel gedacht en zoo simpel van uitvoering.’

Wilhelmina heeft haar waandenkbeeld in enkele brieven ook bij Roosevelt aangekaart. Ze kreeg niet eens antwoord. Zijn stilzwijgen benadrukt nog eens dat hij Hare Majesteit niet serieus nam. Een wijs man.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -
1 2 3