Zwitserland

Professor Karel weet raad (29 en slot): Professor Karel breekt met De Republikein

/

Een dramatische ontwikkeling aan het eind van een even dramatisch jaar: de immens populaire wetenschapper Professor Karel, hoofdredacteur van het succesvolle tijdschrift Totaal Gestoord (oplage 1 miljoen exemplaren), heeft besloten zijn medewerking aan De Republikein te staken. In deze laatste aflevering van de veelgelezen rubriek ‘Professor Karel weet raad’, waarin burgers die in de knel kwamen met de Deep State voor advies terecht konden, licht hij zijn beweegredenen toe. De hoofdredactie van De Republikein reageert.

 

Tekst en illustratie: Sjoerd de Jong

 

 

Hoi professor Karel,

Hoe gaat het met u? Hopelijk alles goed. Ik geniet elke keer van uw supergave antwoorden! Voor school heb ik er een collage van gemaakt op knalgroene en gele A-3-vellen, met uw uitgeknipte portretjes en veel leuke glittertjes erop, echt onwijs retro! Ik heb kaarsen gebruikt om er nog wat vetdruppels overheen te lekken, dat geeft helemaal het goeie sfeertje. Met mijn klasgenootjes nemen we dan buiten eerst een hijs lachgas en dan lezen we mekaar voor wat u schrijft. We gaan helemaal stuk! Echt hartstikke tof!

We hopen dus dat u nog lang doorgaat! Het enigste was we ons wel afvragen is: waar haalt u het allemaal vandaan? In onze schoolboeken lezen we nooit iets zoals u het vertelt! Knap!

Josine

 

Het is met een zwaar gemoed dat ik de brief van deze jongedame beantwoord, niet alleen door de aandoenlijke inhoud en toonzetting, maar vooral omdat het de laatste zal zijn die ik in deze rubriek behandel. Ja, dat leest u goed – het is niet anders. Mijn beweegredenen zal ik zo dadelijk uiteenzetten, maar niet dan nadat – aldus leerde mij J.L. Heldring – ik de kwestie in deze ontroerende brief grondig heb behandeld. Wij mogen de jeugd immers niet in de steek laten met hun terechte vragen!

Wat is het geval? Het is belangrijk om te bedenken dat schoolboeken natuurlijk niets meer zijn dan de arrogante stem van de elite, die ons bepaalde zaken wil doen geloven en andere taboe verklaart. Dat begint al op de lagere school, met lessen in vaderlandse geschiedenis die kleine kinderen moeten wijsmaken dat de politieke moord op Willem van Oranje het werk was van een gestoorde lone wolf of van een huurling in opdracht van de koning van Spanje. Alsof men in dat land het risico zou willen nemen van verminderde inkomsten uit Nederlands massatoerisme! Wil men dat ons echt wijs maken?

Dat verhaal kan dus niet waar zijn, het gaat ook in tegen alles wat we weten als we rustig naar de feiten kijken. Deze Van Oranje, die overigens nog geen woord Algemeen Gemanipuleerd Nederlands sprak, was in feite een bedreiging aan het worden voor de Brusselse zakenelite, die toen bezig was met kartelvorming in de wolhandel en andere sectoren. Juist dat Van Oranje zich trouw betoonde aan de koning van Spanje, tot in het later naar hem genoemde lied, was voor hen een steen des aanstoots! Hij moest dus uit de weg worden geruimd in een eerste Grote Reset van de Europese verhoudingen. De hegemonie van het financiële kapitalisme in de huidige EU zou ondenkbaar zijn geweest onder leiding van een migrant die nog op zijn sterfbed louter om medelijden vroeg. Dit is dan nog maar een klein voorbeeld. Laten we het omwille van de ruimte niet hebben over de talloze leugens die onze schoolboeken vandaag de dag verspreiden over de vermeende uitbuiting van arbeiders in onze koloniën, de dwaasheid die scholieren ingeprent krijgen over gender of de desinformatie die wordt verspreid over het gedwongen vertrek van columnist J.A.A. van Doorn bij NRC Handelsblad, in feite een clandestiene operatie van de CIA en BVD met het oogmerk hun greep op de toenmalige hoofdredacteur van de krant nog te verstevigen door hem in verlegenheid te brengen.

Kortom, gelooft u die schoolboeken niet, jongedame!

Waar ik mijn kennis dan vandaan haal? Wel, ik baseer ik mij al sinds jaar en dag op mijn eigen observatie- en denkvermogen, gescherpt door onophoudelijke en intensieve journalistieke arbeid. Daarnaast lees ik geregeld en veel, met name dagelijks een of twee studies die voor het grote publiek verborgen worden gehouden. Afgewisseld met wat lichtere lectuur, zoals het boeiende werkje Posthumanisme (2020) van de Nederlandse arts en antroposofe Mieke Mosmuller. Zij ziet dezelfde, door de elite van Klaus Schwab geconstrueerde paradigmawisseling in de westerse beschaving als ik, zij het tamelijk intuïtief en minder kernachtig geformuleerd. Bovendien is zij pijnlijk onvolledig in de presentatie van de feiten. Zo ontbreekt in haar studie een compacte weergave van de gang van zaken bij de liquidatie van Bin Laden, een belangrijke omissie omdat juist deze episode het sluitstuk was van de false flag-operatie op 9/11 en daarmee de prelude van de Grote Reset die nu in gang is gezet.

Maar goed, laten we niet verder op de zaken vooruitlopen.

Ik moet dan nu maar uit de doeken doen, beste lezers, waarom het einde van deze rubriek helaas is aangebroken. Ik zou dat graag anders hebben gewild, maar de naakte feiten dwingen mij ertoe.  U zag al dat ik hierboven de naam noemde van Klaus Schwab, de topman van het World Economic Forum die ons zijn Grote Reset wil opdringen met de corona-pandemie als alibi.

Welnu, een contact uit de Nederlandse inlichtingenwereld attendeerde mij erop dat de hoofredacteur van dit orgaan de heer René Zwaap is, voorheen een bekend zij het niet onomstreden reporter van De Groene Amsterdammer en met name in hofkringen een veelbesproken stoorzender. Dat laatste zou voor de man pleiten, dunkt me, ware het niet dat zijn achternaam duidelijk wijst op een connectie met eerdergenoemde Schwab en dus via hem met de Grote Reset. Bovendien weten we dat deze hoofdredacteur niet nader bekende betaalde arbeid verricht in Zwitsersland, waar het WEF is gevestigd en Schwab domicilie houdt. Het ligt dus voor de hand dat hier belangen spelen die voor ons verborgen worden gehouden.

In de drukte waren deze louche banden mij helaas ontgaan. Mede doordat mijn kopij wordt verzorgd door een trouwe bewonderaar van mijn werk, dezelfde die mij met het blad van de heer Zwaap in contact bracht. Deze man, Sjoerd de Jong, deed zich bij mij voor als uitgever van klassieke, huis- aan huis bezorgde leesmappen, waarin ook dit blad zou worden opgenomen. Ook dat blijkt nu een fabeltje te zijn. Navraag naar ’s mans antecedenten leert dat hij al decennia in dienst is van een medium dat volledig de belangen behartigt van de NAVO, de EU en de Grote Reset. Ik vond het ook al wonderlijk dat ik zelden of nooit een waarderende reactie van hem kreeg op mijn artikelen die toch, zoals het briefje van Josine opnieuw laat zien, hun weg niet alleen hebben gevonden naar de rijpere lezer maar ook naar de jeugd. Van publicatie in een leesmap bleek ook geen enkele sprake; deze stukken schijnen zelfs louter op internet te vinden te zijn – waarmee men natuurlijk hoopt mijn woorden te vervluchtigen.

Kortom, er wordt hier een spelletje met mij gespeeld. Beste lezer, dat kan ik natuurlijk niet tolereren. Op geen enkele manier wens ik een ‘excuus Truus’ te zijn of een ‘Kareltje Complot’, in een redactionele omgeving waarin men juist, bewust of onbewust, meewerkt aan de totalitaire transformatie van de mensheid in een gedigitaliseerde slavengemeenschap. Ook de naam van het tijdschrift, De Republikein, heeft voor mij nu, met mijn grondige kennis van de Amerikaanse politiek, een onaangename dubbelzinnigheid, die zich maar slecht verdraagt met mijn streven naar zuivere, feitelijke verslaggeving.

In het licht van deze feiten zit er niets anders op dan mijn werk op dit podium per onmiddellijke ingang te beëindigen en alle banden met dit mogelijk door NAVO-bronnen gefinancierde tijdschrift te verbreken.

Uw suggesties voor podia waarop ik mijn werk kan voortzetten zijn welkom, mits deze verenigbaar zijn met de inhoud en kwaliteit van mijn eigen tijdschrift Totaal Gestoord, dat uiteraard mijn eerste prioriteit blijft houden. Ook zou ik graag in contact komen met de redactie van uw schoolkrant, Josine, om te spreken over een door mij geschreven en geredigeerde rubriek zoals deze, voor scholieren. Ook ben ik bereid om het gesprek aan te gaan over een betrekking als deeltijd-hoofdredacteur van het orgaan in kwestie.

Beste lezers, het ga u goed. Ik  zal voor u elders blijven berichten en denken, in het belang van een mensheid die zich door de elite geen blauw hoedje wil laten opzetten. Onthoudt u dit: wij laten ons niet resetten!

No resetterán!

 

NASCHRIFT HOOFDREDACTIE DE REPUBLIKEIN

 

Het is met leedwezen dat de redactie van De Republikein afscheid neemt van Professor Karel, die in korte tijd was uitgegroeid tot een gewaardeerd medewerker van onze kolommen. Getuige de vele verzoeken die wij uit de lezerskring mochten ontvangen om raad en bijstand van professor Karel, voorzag deze rubriek duidelijk in een behoefte. Deze uitgesproken stem, die altijd goed was voor discussie en debat, zal ten node worden gemist en het is met zwaar hart dat wij afscheid nemen van deze veelgelezen medewerker.

Echter: de beweegredenen die de geachte professor aanvoert ten aanzien van zijn flukse besluit, zouden tot verwarring kunnen leiden en nopen dan ook tot nadere toelichting. De warme banden die professor vermoedt tussen Klaus Schwab, voorzitter van het World Economic Forum, en de hoofdredacteur van dit tijdschrift, hebben zich in werkelijkheid beperkt tot één recente gezamenlijke kaasfondu-maaltijd in Zürich ten behoeve van een informele gedachtenuitwisseling over de mogelijkheid de jaarlijkse conferentie van het WEF te verplaatsen van Davos naar Rotterdam-Zuid. Dit op grond van de klachten van de Duitse zakenman dat de plaatselijke middenstand in Davos de prijzen voor horeca en hotellerie zodanig opdreef tijdens de driedaagse conferentie van het WEF dat de kosten van deelname aan dit evenement zelfs voor Saoedische oliesjeiks niet meer op te brengen waren. Dhr. Zwaap hield bij die gelegenheid een pleidooi ten faveure van Rotterdam-Zuid  als nieuwe lokatie van de WEF-conferenties.  De kosten van onderdak en catering zouden daar vele malen lager uitvallen en in het Ahoy-complex en het winkelcentrum Zuidplein kunnen alle faciliteiten worden gevonden om een dergelijk evenement tot een succes te maken. Dhr. Zwaap liet zich hierbij leiden door de economische problematiek die in het kielzog van de Corona-crisis speelt binnen zijn Rotterdamse geboortegrond, en waarvan de ernst wordt duidelijk gemaakt in deze clip van het Rotterdamse muziekcollectief Op Zuid.

Ter behoud van zijn redactionele onafhankelijkheid nam dhr. Zwaap de kosten voor zijn eigen aandeel in deze kaasfondu voor eigen rekening. Er bestaan geen directe familiaire banden tussen dhr. Schwab en dhr. Zwaap.

Voor wat betreft de aantijgingen van professor Karel aan het adres van dhr. S. de Jong verwijzen wij gaarne naar de afdeling klantenservice van NRC Handelsblad.

 

 

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column Wijnand Mijnhardt: Hoe ik republikein werd

/

Bij zijn afscheid als hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht hield Wijnand Mijnhardt een gloedvol afscheidscollege over de republikeinse traditie in Nederland en zijn droom dat de idealen van de in de vaderlandse geschiedschrijving ondergeschoven Bataafse republiek nieuw leven worden ingeblazen in het hedendaagse politieke bedrijf.

Tekst: Wijnand Mijnhardt

Ik ben geen geboren republikein. Wel ben ik als historicus altijd gefascineerd geweest door de Nederlandse Republiek. Voor de Orangistische traditie in de geschiedschrijving heb ik nooit sympathie gehad. In mijn publicaties verzette ik mij van meet af tegen de minachting van de achttiende-eeuwse Republiek, van de Nederlandse Verlichting en van het wegschrijven van de verlichte republikeinse erfenis uit de Nederlandse geschiedenis. Tot een politiek actief republikanisme of een fel anti-orangisme heeft dat lange tijd niet geleid. De monarchie was gewoon een storende anomalie. Wel bleef voor mij de Zwitserse gedecentraliseerde Republiek waarin de lokale burger al eeuwen centraal staat, het grote voorbeeld in de verte.

Dat werd anders toen Máxima Zorreguieta op het toneel verscheen. Daardoor werd ik gevoelsmatig van burger in onderdaan getransformeerd. Via een niet gekozen troonopvolger raakte ik immers medeplichtig aan het verdonkeremanen van de herinnering aan het Argentijnse kolonelsregime. Dat gevoel werd nog versterkt omdat ‘mijn’ vorst en zijn vrouw weigerden publiekelijk afstand te nemen van de activiteiten van Máxima’s vader, Jorge Zorreguieta. Dat dit echtpaar ook nog eens dacht de historisch wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de misdaden van het Argentijnse kolonelsregime als ‘ook maar mening’ te mogen kwalificeren, deed voor mij de deur dicht. In de debatten over deze kwestie kreeg ik ook beter zicht op het systeem rond de hedendaagse monarchie, dat alle tekorten van royale personen en systemen stelselmatig verdonkeremaande.

Ik besloot daarom aan mijn afscheidscollege Een republikeinse erfenis, waarin de 18e-eeuwse republiek centraal stond, een bespreking van drie pagina’s toe te voegen van de voordelen van een hedendaags republikanisme conform het model van de Ierse politieke filosoof Philip Pettit. Allereerst om ongelovige collega’s duidelijk te maken dat de Nederlandse republikeinse Staatsregeling van 1798 gebaseerd was op een mooi en nastrevenswaardig samenlevingsideaal dat zijn tijd ver vooruit was. Maar ook om een oude droom op te kunnen voeren, die van het sociaal republikanisme. Die droom droom ik nog steeds.

Tegelijkertijd heb ik grote twijfels. Het verlicht republikanisme is geworteld in een gedachtewereld waaruit de moraal definitief verdwenen is. Ze betekende een fundamentele breuk met de wereld van christendom en klassieke cultuur. Mensen jagen van nature hun eigen belang na. Wanneer ze toch het nut van het algemeen bevorderen, komt dat omdat ze menen er ook zelf belang bij te hebben.

Die verlichte filosofie heeft geleid tot twee radicaal van elkaar afwijkende republikeinse manieren om de samenleving te ordenen. De monarchie laat ik buiten beschouwing. Die wortelt per definitie in een christelijke staats- en samenlevingsbeschouwing. Sinds de Verlichting is ze nog alleen historisch en niet meer theoretisch te rechtvaardigen. De liberaal-republikeinse filosofie ziet vrijheid als iets natuurlijks. Ze gaat per definitie aan staat en samenleving vooraf en heeft het prestatiebegrip geleidelijk van moreel tot economisch concept omgevormd. Aan de basis van dat politieke model staat Thomas Jefferson en de meest complete hedendaagse verwezenlijking ervan is te vinden in de VS.

De sociaal-republikeinse tegenpool is de kleine staat, het best vertolkt in Rousseau’s Contrat Social, waarin hij een samenleving schetst gebaseerd op het algemeen belang. Probleem is dat Rousseau’s ideaal van de altruïstische burger een vorm van wensdenken is. Er is dwang – of netjes gezegd – institutionele druk nodig om die sociale republiek goed te laten functioneren. Ook Pettit is op dit punt onverbiddelijk. Die dwang, hoe nuttig ook, kan echter gemakkelijk ontsporen. De geschiedenis van de laatste eeuw heeft voldoende totalitaire voorbeelden opgeleverd waarbij de volkswil diende om willekeurig staatsoptreden te legitimeren.

In een prikkelend boek, Warum Europa eine Republik werden muss! Eine politische Utopie (Piper Verlag 2017), heeft Ulrike Guérot onlangs geprobeerd een oplossing voor deze problemen vinden. Ze benutte hiervoor een beproefd retorisch procedé: ze maakt de kwestie niet kleiner maar groter en zet het vraagstuk van een bruikbaar republikanisme in een Europees kader. Haar ideale republiek, een creatieve vermenging van de Jeffersoniaanse en Rousseauistische varianten met als doel het juiste midden tussen vrijheid en dwang, miskent echter dat aan de moderne samenleving geen gemeenschappelijke moraal meer ten grondslag ligt. Hoogstens geloven we dat we psychologisch best veel op elkaar lijken. We hebben misschien wel dezelfde rechten maar delen niet meer vanzelfsprekend dezelfde waarden. Institutionele dwang blijft daarom noodzakelijk. Guérot’s pleidooi voor een republikeins Europa waarin de volkswil gestalte moet krijgen, is een meeslepende vorm van ‘wishful thinking’ maar vereist nog veel denkwerk om aanvaardbaar te worden. Mooi is wel dat haar bezwaren tegen de natiestaat geen kritiekloze omhelzing van het federale model met zich meebrengen. Guérot’s keuze voor kleine politieke eenheden zoals de stad – ook in het vroegmoderne Nederland de kern van het republikanisme – geeft aan dat zij begrijpt waar de mensheid het meest behoefte aan heeft: een overzichtelijk, lokaal geworteld dagelijks leven. De globale experimenten van de laatste decennia hebben dat opnieuw duidelijk gemaakt. Welke onmisbare bijdrage ‘Europa’ aan deze kleinschaligheid kan leveren, is me niet geheel duidelijk geworden.

De utopie van Guérot geeft veelbelovende richtingen aan. Ze verdienen verdere doordenking waarbij ook het vraagstuk van de route van politieke utopie naar concrete praktijk, die ze nog bewust heeft open gelaten, om een meer concrete invulling vraagt. Tot die tijd blijft Zwitserland voor mij het prototype van de kleinschalige, ideale republiek. Ook daar zijn vele tekorten, maar ze houdt het best rekening met individuele burgerbelangen, geeft die ook ruimte en stem, heeft ruim oog voor het algemeen belang en creëert daarvoor draagvlak. Medeplichtigheid zonder verantwoordelijkheid, zoals in het geval van Máxima, zal zich daar niet licht voordoen.

Wijnand Mijnhardt is emeritus hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De tekst van zijn afscheidscollege, Een Republikeinse Erfenis, is online verkrijgbaar via de website van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, via deze link.

Wilt u net als Wijnand Mijnhardt dat de sociale idealen van de Bataafse Republiek nieuw leven krijgen ingeblazen in het hedendaagse politieke bedrijf? Precies dat staat de Partij voor de Republiek i.o. voor ogen. Treed toe tot de republiek via deze link.

Commentaar: Voorbij Baudet

De komeetachtige transformatie van Forum voor Democratie bij de Statenverkiezingen van een groezelig bierkelder-gezelschap tot de grootste partij in de Eerste Kamer heeft een schokgolf veroorzaakt – en terecht. Het is schokkend te zien hoe kwetsbaar een gevestigde democratie in het digitale tijdperk is geworden voor primaire impulsen. Welbeschouwd zijn niet de dolgedraaide gymnasiast Thierry Baudet en de louche advocaat T. Hiddema de glorieuze overwinnaars van deze verkiezingen, maar een zekere Gökmen T., die door zijn pistool leeg te schieten in een Utrechtse tram het hele politieke landschap van Nederland voor de komende jaren grondig heeft verbouwd.

De opmerkelijke hardnekkigheid waarmee de bevoegde autoriteiten de gruweldaad van dit ontspoorde individu hebben versleten voor een terroristische actie is vermoedelijk in hoge mate debet aan de politieke ‘melt down’ die zich vervolgens heeft afgespeeld. Kennelijk hebben instanties als de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zoveel behoefte aan meer budget dat zij zich deze kans niet wilden laten ontglippen. Door de gedachte aan een terroristische aanslag nadrukkelijk levend te houden, tegen al gezond verstand in, zetten zij de poort wagenwijd open voor het Paard van Troje van Baudet.

De laatste kon aan het eind van de uitslagenavond zijn overwinning vieren met een potsierlijke speech, waarbij hij het niet kon laten een hommage in te bouwen aan Jean Marie le Pen (een man zo fout dat zelfs zijn eigen dochter hem niet publiek durft te citeren) en het bestond ook het broeikaseffect te ontkennen. Wat betreft dat laatste: reeds zestig jaar geleden waarschuwde de fysicus Edward Teller voor het opwarmen van de aarde door het verbranden van fossiele brandstoffen. Nu was Teller uitvinder van de atoombom en de waterstofbom, dus legt diens oordeel iets meer gewicht in de schaal dan dat van de boreale Baudet, wiens conduitestaat op natuurfysisch gebied gebied niet verder gaat dan de uitvinding van de ego-bom. Mocht Nederland in het loop van deze eeuw tot aan de Veluwe onder water lopen, zullen er heel wat FvD-stemmers verhaal bij Baudet komen halen, maar deze is dan vermoedelijk al liggend op zijn vleugel weggepeddeld naar veiliger oorden.

Verongelijke romanticus
Is Nederland nu ook in de greep gekomen van een nieuwe fascistoïde golf? Vele commentaren wijzen in die richting. Ja, Baudet flirt met het gedachtegoed van Oswald Spengler, de favoriete filosoof van de nazi’s, overal ziet hij een links complot, met zijn nationalistische anti-Brussel-agenda kan hij zo in de rij aansluiten bij het extreem-rechtse reveil van Boedapest tot Berlijn. Maar in de kern is hij toch vooral de verongelijkte romanticus, die zijn Weltschmerz heeft opgeblazen tot een politieke agenda.
Baudet’s verschijning op het politieke toneel is in de kern oud-Hollands schuifdeurentoneel. Ook in die zin is hij de rechtmatige erfgenaam van Pim Fortuyn. Blijkbaar bestaat er bij het Nederlandse electoraat een enorm zwak voor politieke dandy’s met Messias-achtige aandriften. Dit type politici doorbreekt de verveling en maakt politiek tot een spektakelstuk. Ze hebben een magnetische aantrekkingskracht op al evenzeer rancuneuze types, van wie er in Nederland genoeg rondlopen. Zo werd Fortuyn geadopteerd door de onroerend goed-patjepeeër Harry Mens, en Baudet en Hiddema op het schild gehesen door de nationale zeiksnor Johan Derksen. Een beetje fascistische partij heeft echter knokploegen, een anti-democratische agenda en nare vlaggen. Thierry Baudet doet het vooralsnog met Mozart-Kugeln en zakjes lavendel. De ervaring met de LPF leert bovendien dat dit soort partijen te maken hebben met een turbo-verdampingsgraad. Aangestuurd als ze worden door de hitte van het moment, vallen ze in de regel al snel ten prooi aan de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Politiek is nu eenmaal geen opera.

Ruimte voor referendum
Dus wordt het tijd de zegeningen te tellen. 79 procent van het Nederlandse electoraat stemde afgelopen woensdag niet op een rechts-nationalistische partij. Tegelijkertijd is er in de Eerste Kamer nu opeens alle ruimte ontstaan voor een herinvoering van het referendum. Zoals bekend maakte D66-minister van Binnenlandse Zaken Kajsa Ollongren verleden jaar een eind aan het raadgevend referendum. Maar tegelijkertijd kondigde ze een wedergeboorte van de volksraadpleging aan, en wel via een bindend referendum. Zowel FvD als de PVV zijn grote voorstanders van een bindend referendum naar Zwitsers model, natuurlijk omdat zij hopen dat zij op die manier hun capaciteiten als rattenvangers van de publieke opinie optimaal denken te kunnen benutten. Maar wat als dat nu niet zo is? Wat als het te raadplegen volk verstandiger is dan de politici die denken het te kunnen manipuleren? In Zwitserland, dat strikt per referendum wordt geregeerd, is dat nu al jaren het geval. Telkens probeert de Schweizerische Volkspartei (SVP) – de politieke broedbroeder van PVV en FvD – met allerlei xenofobische voorstellen het soevereine stemvolk te verleiden. Telkens weer krijgt zij het deksel op de neus. Het goed geïnformeerde Zwitserse electoraat lijkt inmiddels onkwetsbaar geworden voor de populistische verleiding. In het al evengoed opgeleide Nederland zou hetzelfde mogelijk moeten zijn. Voorwaarde is dan wel dat er veel zal moeten worden geïnvesteerd in de bescherming van het publiek tegen propaganda en manipulatie. Alle goedwillende, non-destructieve krachten zullen moeten worden gemobiliseerd. Dan liggen alle wegen open voor een grondige verbouwing van het Nederlandse bestel. Spreiding van kennis, macht en inkomen – die nooit in vervulling gekomen droom van Joop den Uyl – zou dan toch nog binnen handbereik komen. Daarmee zou een nationaal politiek trauma uit de weg geholpen zijn en een kweekvijver voor toekomstige populistische rattenvangers drooggelegd. De traditionele liberaal-conservatieve old boys networks zouden dan immers buitenspel staan. En wie weet, als definitief bewijs voor het bezwijken van de oude orde, zou zelfs de herrijzenis van de Nederlandse republiek mogelijk zijn. Deze betreurenswaardige episode met Thierry Baudet zou uiteindelijk niet meer om het lijf blijken te hebben dan een curieuze pauze-act.

Tekst: René Zwaap
Illustratie: Joep

Zijn jullie allemaal daar? De macht van de stem

De helft van alle referenda wereldwijd komt voor rekening van Zwitserland. Maar de afgelopen jaren ging de rechts-populistische SVP daar steeds weer mee aan de haal. Totdat het soevereine stemvolk terugsloeg. Katarina Holländer over de zonzijde van directe democratie.

Tekst: Katarina Holländer
Illustratie: Ruedi Widmer

Ik was trots. `Tri-tra-trallala’, las ik. ‘Tri-tra-trallala!’, neuriede Kasper, en dan vroeg hij: ‘Zijn jullie allemaal daar?’ En ik was daar. Voor het eerst had ik een heel boek alleen uitgelezen, en het bracht me in een soort van trance. Ik had mijzelf bevrijd van voorlezers en kon nu voortaan zelf in boeken duiken om te ontdekken wat in hen verborgen lag. Die boeken – volgepakte doosjes waarin hele werelden en verre avonturen staken, die kunstig op hun smalle kant balanceerden en zich tegen elkaar aan drukten, schijnbaar om zich te verstoppen – ze waren voor mij niet langer gesloten.
‘Seid ihr alle da’ was een boek over Kasper, de Duitse versie van Jan Klaassen, maar dan zonder Katrijn. Op het onbezorgd hemelsblauw gekleurde omslag stond Kasper, een onnozele vent, met zijn puntmuts en zijn grote neus, en dat de schrijver ervan Guggenmos heette, kon ik me ook tientallen jaren later nog herinneren. De verhalen zelf herinner ik me niet meer. Maar des te meer het gevoel dat het zelfstandige volbrengen van de lectuur mij bracht: onafhankelijkheid. De eerste smaak van het feit dat ik alleen in de wereld stond. Deze doorbraak bleef mij met dezelfde intensiteit bij als het moment toen ik enkele jaren later, ergens in de tram, me er als bij donderslag van bewust werd dat ieder mens daarbuiten de wereld bezag vanuit zijn eigen hoek, en dat niemand de wereld op dezelfde manier zou kunnen zien als ik, en dat het ook voor mij niet mogelijk was de wereld te bezien vanuit de ervaringen van de anderen: dat de wereld zo gemaakt was.

Wereld van scheuren

De wereld was gemaakt van scheuren. Ik was afgescheurd. Toen ik het Kasper-boek ontcijferde, begreep ik de woorden die daar stonden nauwelijks. Ik las het niet in mijn moedertaal. Dat gaf mijn overwinning zijn bijzondere glans. Was ik niet zelfs de eerste in onze hele familie die een boek in het Duits van het begin tot het eind gelezen had? Mijn moeder las me uit boeken in onze moedertaal de sprookjes uit haar jeugd voor. Maar ik zou in die vreemde taal lezen, want ik zou niet aan die wereld blijven kleven waaruit wij in 1968 de troepen van het Warschau Pact gevlucht waren. Ik moest me richten op de Zwitserse realiteit. ‘Tri-tra-trallala’, spelde ik.

Veel wist ik niet van de wereld waarin we vluchtend waren beland. Maar één ding wist ik: we waren vluchtelingen. We mochten ons hier van ambtswege niet uiten over politieke aangelegenheden. Dat was mij verteld. Ik was een verstandig kind. Maar hoe had ik dat moeten begrijpen? Wat is ‘Politiek’? Was voor mij, de vijf-, zes- , zevenjarige, ‘politiek’ alles wat daarbuiten, met uitzondering van de familie, gebeurde? Was alles dat Zwitsers was ‘politiek’? Was de hele wereld niet voor ons, maar alleen voor de daartoe gerechtigde inheemsen, die in deze geheimen van die wereld waren ingewijd? Maar waren wij niet ‘politieke vluchtelingen’? Mochten we daarom ook van onszelf niets verraden? Was de hele wereld voor ons gesloten? Moesten wij afstand van haar houden? Want daar, waar wij vandaan kwamen, konden wij niet terugkeren. En hier werden we op een of andere manier geduld, als gasten zonder pas hadden we niet dezelfde rechten, en zelfs de grensbeambte scheen niet te weten, of we eigenlijk het recht hadden om op vakantie te gaan, wanneer hij onthutst in onze ‘Statelozendocumenten’ staarde. Met ons was iets niet helemaal in orde.
Wij waren stateloos. De staat waarvan we ons hadden losgemaakt, hoewel die ons had verboden uit te reizen, was voor ons gesloten, en de staat waarin we leefden, was niet de onze. Wij waren voor hem geen factor, hij functioneerde zonder ons, we hadden daar niets over te vertellen, want de staat is met zekerheid politiek. De vrijheid was voor ons geen uitgemaakte zaak. In de CSSR – zoals Tsjechoslowakije toen werd genoemd – waren we bij verstek veroordeeld omdat we het land hadden verlaten, zo leerde ik als kind. Met ons was iets niet helemaal in orde.

Willekeur

Niet in orde was de wens gelijkberechtigd te zijn en niet weerloos overgeleverd te zijn aan de willekeur van de heersers van het moment. En wel in de mate dat deze plotseling wetten van kracht konden proclameren die bestemden dat bepaalde mensen – misschien wel toevallig wij – moesten worden omgebracht. Of dat besloten werd, dat ze naar het buitenland konden worden gestuurd, in de hoop dat men er daar voor zou zorgden dat ze nooit meer terugkwamen. Onze familie had dat meegemaakt: de staat, waar mijn grootouders en ouders hadden geleefd, had besloten ze voor dit doel aan het buitenland uit te leveren. Beide grootouders kwamen van dat Duitse buitenland niet terug, omdat ze daar, geheel volgens plan, werden vermoord.

Gelijke rechten

Voordat we in 1984 in Zwitserland werden ingeburgerd hadden we 16 jaar stateloos te leven. Toen in 1971 de Zwitserse staat zelfs vrouwen stemrecht toebedeelde, zagen wij dat als een curiositeit. Dat gebeurde via een volksraadpleging, waarbij het ‘stemvolk’ exclusief bestond uit mannen met een Zwitsers paspoort. De toekenning van het vrouwenstemrecht speelde zich af in een wereld waarin we weliswaar leefden maar waar we niet volwaardig toe behoorden, en dat riep bij mij de vraag op of we sowieso wel ergens toe konden behoren. Bij ons, zo leek het mij als kind, had de moeder het voor het zeggen en de gedachte dat zij voor het gelden van haar stem zou moeten vechten kwam mij als belachelijk voor. Anders dan bijna alle Zwitserse vrouwen was mijn moeder een werkende vrouw die voor electro-ingenieur had gestudeerd. Dat laatste weigerde men te geloven toen dat Zwitserse paspoort er eindelijk van kwam. Beroep van vader ingenieur in de chemie – dat werd zonder commentaar ingevuld. Beroep van moeder electro-ingenieur – ‘Kunt u dat bewijzen?’
Daarbij kwam dat om ons heen de vrouwen helemaal niet zo bijzonder gelukkig leken te zijn met hun wel erg verlate verworvenheid en het moest nog tot de val van het IJzeren Gordijn duren, voor wiens ongenaakbaarheid we waren gevlucht, tot in 1990 ook het laatste kanton, Appenzell Innerrhoden, gedwongen werd zijn vrouwen hun politieke stem toe te staan en het laatste mannelijke bastion in Europa dan eindelijk was geslecht.

Argwanend tegen vernieuwing

Al snel las ik ‘Asterix’ van René Goscinny en Albert Uderzo, en in het Gallische dorp dat men aan het begin van de strip onder de loep zag, en waarvan werd gezegd ‘We bevinden ons in het jaar 50 v. Chr. Heel Gallië is bezet. Heel Gallië? Nee!’, kon ik niet alleen vanwege de verwoede weerstand tegen de Romeinse indringers in het dorp van de onbuigzame Galliërs iets van Zwitserland herkennen. Hier ging het er altijd een beetje slomer aan toe, grote vernieuwingen werden eerst argwanend bekeken, en het kon wel honderd jaren duren eer men de moed kon opbrengen om deze ondoorgrondelijke wezens met wie men de echtelijke sponde deelde het recht toestond mee te praten in de politiek.
Alles leek afgemeten, euforie was duidelijk een vreemd woord, en van die ontzaglijke rijkdom was er ook niet veel te zien. Tegenover de nieuwkomer presenteerde Zwitserland zich als een gesloten boek in goed leer gebonden, een hardcover met blinddruk – van gouddruk werd afgezien. Het goud, waarmee Zwitserland zo’n faam had vergaard, lag opgestapeld in onderaardse bunkers. Waarom zou het ook zo opzichtig moeten rondglinsteren in de buurt?

Observeren op afstand

Ik groeide op en observeerde wat er om mij heen gebeurde op afstand. De politieke bühne nam ik alleen vaag waar. Geheel volgens de voorschriften was ik ‘onpolitiek’. Dat wij ons als vluchtelingen niet politiek mochten uiten, had in mij niet de begeerte gewekt om, zoals de jongeren om mij heen, politiek actief te worden. Het bezorgde mij alleen het diepgewortelde gevoel buitengesloten te zijn. Daarbij kwam dat de ‘politiek’ in mijn kinderlijke verbeelding de oorzaak was van het verlies van mijn vaderland, mijn moedertaal en de band met de mensen om mij heen. ‘Politiek’ had op die manier niets aantrekkelijks. De ‘demo’s’, die prikkelend emotionele optochten waarbij men elkaar ontmoette en die een hit waren onder de actieve jeugd, stonden voor mij in de kwade reuk van de opgelegde 1 Mei-demonstraties van het reëel existerende socialisme aan wiens onvrijheid we waren ontkomen en waarvoor we ons in het onbekende hadden gestort – het onbekende dat uiteindelijk de gestalte van Zwitserland had aangenomen.

Hier zaten in de bus en op de universiteit mensen naast me die van dit alles nauwelijks weet hadden en zich natuurlijk (zoals niemand die niet het ongeluk had het te moeten beleven) niet voorstellen konden wat het betekende om van je rechten beroofd uitgeleverd te zijn aan een leugenachtige en moordzuchtige dictatuur.
In hun door directe democratie bestuurde land plaatsten zij een woordje of een kruisje op een briefje en zo bestemden ze op mysterieuze wijze de loop der dingen. Met hun stem bepaalden ze welke Kasper wat moest doen in het theater van de politiek: de krokodil slaan, een streek leveren aan de agent of een bos bloemen geven aan de mogelijk onwillige jongedame. Zij, de mensen om mij heen, waren met hun stem de vingers die, verenigd als de hand van het stemvolk, als vox populi onzichtbaar leiding gaven aan de handpoppen van de macht. Het gebeurde niet alleen in hun naam , maar ook volgens hun wil – op grond waarvan ze om de haverklap werden opgeroepen – wanneer de Polit-Kaspers op de wereldbühne hun machtswoorden spraken, wanneer zij manhaftig weigerden, wanneer zij humanitaire hulp verzekerden, wanneer ze zich belachelijk maakten of wanneer ze juist indruk maakten, wanneer ze de duivel de hand schudden of goede raad gaven aan de wachtmeester van dienst. Uiteindelijk waren er goedbedoelde porren en applaus.

De fabel van de directe democratie

Aldus in ieder geval de fabel van de directe democratie. Maar ook Zwitserland was in werkelijkheid niet een sprookjesland, ondanks al die fabelachtige chocolade en hoewel het gras hier werkelijk groener is. De vingers van het stemvolk staken niet altijd in de juiste plaatsen. En die vredigheid en rust waren ook hier vaak geen natuurlijke verschijnselen maar knalhard gekocht. Zo kwam een dezer weken aan het licht dat, in de tijd dat wij hier rust en vrede zochten, het Zwitserse Bundesrat-lid Pierre Graber in het grootste geheim in 1970 een deal met het Palestijnse Bevrijdingsfront PLO had gesloten, terwijl op de achtergrond Jean Ziegler aan de touwtjes trok. In die tijd stapelden de terreurdaden van het PLO in het nabije en verre buitenland zich op. Dankzij de deal bleven de gerenommeerde Zwitserse luchtvaartmaatschappij Swissair en het land van aanslagen verschoond; de internationaal als terroristische organisatie gekenmerkte PLO kreeg in ruil ondersteuning in haar streven naar erkenning door de Verenigde Naties. ‘In feite bevond de Zwitserse diplomatie zich aan de leiband van Palestijnse functionarissen’, oordeelt de Neue Zürcher Zeitung. Zo snel hangen volksvertegenwoordigende handpoppen als marionetten aan dubbele draden.

Vlijtig stemvolk

Niettemin zijn de Zwitsers een vlijtig stemvolk. Naar schatting vindt de helft van alle referenda die wereldwijd worden gehouden plaats in Zwitserland. Meerdere malen per jaar heeft men zich te uit te spreken, op lokaal en nationaal niveau, niet alleen wanneer de volksvertegenwoordigers worden gekozen, de Polit-Kaspers die een tijd lang het theater met het wereldpubliek mogen spelen, maar ook over kinderspeelplaatsen, landbouwkwesties, vakantieperiodes, bouw van tunnels, openingstijden, loonschalen, jachtvliegtuigen, kanalen, slachtverboden, boekprijzen, wegbewijzering of minarettenbouw – eigenlijk louter vragen waarvoor de vereiste vakkennis bij de meeste mensen totaal ontbreekt. Deze stemrondes zijn vaste rituelen van het burgerlijke jaar, net als het een uur naar voren en later een uur naar achteren zetten van de klok. Ieder jaar weer.

Ook na de inburgering voelde ik me nog altijd geen kiezer. Na zovele bepalende jaren van stateloosheid, dat ik me noodgedwongen thuis had gemaakt, leek deze verandering mij niet zo relevant meer. Alles functioneerde toch het beste zonder mij. Al die zaken waarover gestemd werd en waarover ik mij nooit uiten moest ginmgen mij nu niet plotseling iets aan. Mijn stem leek mij volkomen irrelevant. Het verschil tussen niet mogen stemmen en dat kleine stemmetje van mij nu, leek mij futiel. Ik nam de tijd niet om me te verdiepen in de voorgelegde vragen, waarbij ik van de oordelen van anderen afhankelijk zou zijn omdat ik toch niet voldoende geïnformeerd was om een gefundeerd standpunt te betrekken. Zoiets kan mij niet behagen, en nog minder om me te wenden tot partijideologieën. Daar bleef het bij: de staat, dat zijn de anderen.

Extravagantie als staatsfundament

Niemand weet wat Zwitserland bij elkaar houdt. Het kleine gebied, dat over de Alpenkam kruipt, daar zich dan echter nauwelijks van durft te verwijderen en met de taaiheid van bergbewoners als een door gletschers ondersteunde klam tussen het Duitse en het Romeinse taalgebied fungeert, gaat door het leven met vier officiële talen en herbergt een opmerkelijk hoog aandeel buitenlanders, goed voor een kwart van de bevolking. Heel Europa stortte in elkaar voor de ogen van de Helvetiërs. Duitsland stortte in, de Balkan stortte in, Tsjechoslowakije stortte in, het Sovjetrijk stortte in, de Oekraïne stort in. Maar een vaste burcht is de Helvetische confederatie. Zwitserland deelt zich hoogstens een beetje op.
Om dat te volgen moet men al naar een loep grijpen: uit een deel van het kanton Bern ontstond in 1979 op 839 km² aan de Franse grens het kanton Jura. Sindsdien telt men 26 kantons. Maar niemand weet wat deze extravagantie als staatsfundament toch zo behaaglijk bij elkaar houdt. Is het de – relatief jonge- welstand? Is het de vrede, waarvan het zich zo goed en kwaad als het kon met zijn uitgerekte neutraliteitspolitiek wist te verzekeren?
Ik heb daarover zo mijn onspectaculaire these. Ligt het wellicht ook niet, in combinatie met een traditioneel gecultiveerde houding van bescheidenheid, aan een zekere desinteresse in anderen? Hier is geen cultuur van afgunst van kracht, waarmee men zich in samenlevingen die eerst lang door Oostenrijk-Hongarije werden overheerst en daarna door het socialistische broedervolk, altijd zo gaarne bezighoudt, net als bij de Duitse buren. De Zwitsers zwermden niet uit over de wereld om koloniën te vestigen, zulke lijken hebben zij niet in de kelder. Ze beschikten over anderssoortige trucs. Was het niet een soort collectieve onagressieve desinteresse in andere landsdelen dat ex negativo het samenleven mogelijk maakt?

Niet alleen de grote Europese waterscheiding loopt door het land, maar ook de spreekwoordelijke ‘Röstigraben’, het verschil in mentaliteit tussen de Duitssprekende en de Francofone bevolking, die vaak wordt weerspiegeld in politieke voorkeuren. Verschillende culturen komen nauw met elkaar in aanraking. En daar komt de praktijk van de directe democratie in het spel: men moet het zijn buren namelijk niet eeuwig verwijten dat hij iets beters heeft of doet. Men kan het ook bij zichzelf invoeren. Of hem met iets dat nog beter is proberen te overtroeven. Als men zich vereend, hoeft het geen droom te blijven. Het beste wacht men eerst af en laat de ander het proberen: mocht het zich dan bewijzen, kan men het ook zelf wagen. Dat is weliswaar niet erg opwindend, ook niet zo snel, weinig spontaan en ook niet bepaald avantgardistisch, maar ook met veel minder kans op miskleunen en daardoor aanmerkelijk minder riskant.

Deze op zijn minst theoretische mogelijkheid, die echter daadwerkelijk wordt gepraktiseerd, verwijdert de pieken van uitslaande emoties. Je hoeft de anderen niet zo te haten, als jij het jezelf beter kunt laten vergaan. Dan kan je hem op zijn van uitlaatgassen vrije plekje in de tuin laten zitten en vechten voor het recht dat ook voor jouw raam geen snelweg wordt gebouwd. In dit sterk federalistisch gevormde land, dat veel autonomie verleent aan kantons, deelstaten met eigen wetgeving en parlementen, is dat niet zo buitenissig. Weliswaar bereik je niet altijd wat je wilt. Maar tegelijkertijd weet je ook, dat onroerend goed met goede verbindingen doorgaans zijn waarde heeft (je verkoopt het en brengt je levensavond door in Toscane). Zo ben je in dit directdemocratische sprookje op de keper beschouwd mogelijkerwijs meer tevreden. En laat je de buren met rust. Zolang hij met zijn resultaten jouw idylle maar niet te sterk overschaduwt.

Bekend met frustraties

Zo zijn de eedgenoten sinds generaties niet alleen vertrouwd met de mogelijkheden, ja, met de noodzaak en de plicht hun levensomstandigheden en hun omgeving mede vorm te geven, maar hebben zij zelfs de opdracht daartoe. De kinderen krijgen het met de paplepel ingegoten, ‘Abstimmungssonntag’ is in hun jeugd een woord als ‘Sportferien’ of ‘Weihnachtsverkauf’. Men is bekend met de moeite die het kost iets zinvols door te zetten (eerst moet een initiatief worden gelanceerd, dan moet een verzoek worden ingediend, er moeten binnen een aangegeven periode mensen worden georganiseerd die handtekeningen ophalen, deze moeten op een korte termijn in een zekere hoeveelheid worden verzameld, en de uitvoering kan jaren op zich laten wachten, en dan nog kan het resultaat heel anders uitpakken dan gewenst…). Het is mogelijk iets voor elkaar te krijgen maar men vraagt zich vooraf af, of het al de moeite waard is. Terwijl het zoveel eenvoudiger is om op luide toon iets te eisen en te verwachten dat anderen het voor je opknappen! En niet in de laatste plaats is men ook met de frustraties bekend die afwijzing en een ten lange leste overeengekomen compromis met zich meebrengen.

Als men uit een wereld komt waar de mensen vergaand zijn beroofd van de optie hun levensweg en hun omgeving naar hun eigen wensen en verantwoordelijkheid vorm te geven, dan is het effect van de veronachtzaming, verwaarlozing en gedachteloos afwijzen van verantwoordelijkheid maar al te goed merkbaar. Zwitserland is niet verwaarloosd, integendeel, ze is bijna ten dode verzorgd. De bevolking voelt zich voor het land des te meer verantwoordelijk, naarmate ze het meer mede vormgegeven heeft en vormgeven kan.

Onspectaculair ongewoon

Zo’n ervaring brengt iets bedachtzaams met zich mee, iets onopgewondens, een zekere matigheid, maar ook tolerantie van frustratie en zelfcontrole. In 2012 hadden we hier in Zwitserland de gelegenheid te beslissen of het recht op zes weken vakantie voor alle werknemers moest worden verankerd in de Grondwet. Nu, u raadt het al: de mensen stemden ervoor dat ze niet meer vakantie gegarandeerd kregen. Men heeft hier geleerd niet iedere mogelijkheid om wensen te vervullen ook te benutten, omdat men ook voor de gevolgen aansprakelijk is. Dat is wat het directdemocratische Zwitserland onspectaculair ongewoon maakt.

Rechten en vrijheden genieten brengt onvermijdelijk verantwoordelijkheid met zich mee. En het collectief managen van verantwoordelijkheid, dat aan het slot iedereen een beetje tevreden is, dat ze elkaar niet de koppen inslaan (in Zwitserland liggen honderdduizenden wapens van het volksleger thuis in de kast opgeslagen!), dat is een hogere kunst. En een hogere kunst met alle lagen van de bevolking tot stand te brengen, dat is geen kinderspel. Daarvoor is een hoog ontwikkelde en ook goed onderhouden cultuur nodig.

Zou men dezelfde mogelijkheden van de directe democratie aanbieden aan een samenleving die in een verantwoordelijke omgang met vrijheden minder ervaring had, dan kwam er waarschijnlijk iets anders uit. Waarschijnlijk zou de grondtoon dan niet bepaald ‘stabiliteit’ zijn. Zoals het pijnlijk duidelijk is geworden dat het ten val brengen van een dictator niet automatisch leidt tot een bloeiende democratie. Ook directe democratie functioneert niet per se zinvol.

In Zwitserland hoort daar ook nog een soms tot in het absurde doorgevoerd federalisme bij, en de omgang die daarmee van oudsher is gemoeid. Dit alles wordt door een tot nu toe voldoende aantal mensen gehandhaafd, die zich generaties lang hebben bekwaamd om zich een op die verantwoordelijkheid toegesneden zelfbeheersing eigen te maken. Die gewoonte heeft, zoals alles, ook haar schaduwzijden, maar met maximale aanspraken komt men eenvoudigweg niet uit met de hier geboden hoeveelheid aan vrijheid en doet men geen recht aan de verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. De brede middelmaat is de gedoodverfde winnaar bij breed gezaaide politieke vrijheid.

Heikel instrument

Daarbij is directe democratie een uiterst heikel instrument, dat ook gevaren in zich bergt. Niet zonder grond is er overal altijd weer angst om een volksreferendum te organiseren, en dat niet alleen binnen de ruimte van de tegenwoordige Europese Unie. Enerzijds zijn mensen nu eenmaal makkelijk in vervoering te brengen. Anderzijds moeten ook machthebbers in staat zijn om de geuite wil van het volk te accepteren en om te zetten in regels en beleid. Ze mogen zichzelf niet op een voetstuk plaatsen, ook niet wanneer de belangen die zij vertegenwoordigen mogelijk in het geding komen. Hun machtshonger en ijdelheden mogen niet uit de katrollen schieten. Wie kent bijvoorbeeld de naam van de Zwitserse Bondpresident? Komt u op zijn naam? Nee, hij is ook niet zo belangrijk.

Zo is het des te opvallender, zo niet verdacht, wanneer een Zwitserse politicus zichzelf nadrukkelijk in de kijker speelt. Christoph Blocher heeft zich in het mediatijdperk uitgerekend met deze ‘onzwitserse’ allure tot Zwitser par excellence weten te stileren en is zo geworden tot de invloedrijkste politicus van het land. Vergelijkbare patronen volgend als Le Pen in Frankrijk, Wilders in Nederland en tal van andere persoonlijkheden uit de rechterhoeken, heeft de nu 75-jarige ondernemer met toenemende vreemdelingvijandige posities de Schweizerische Volkspartei (SVP) tot de grootste stemmentrekker en drijvende kracht van de landspolitiek gemaakt.
Met zijn financiële bijdragen, populistische strategieën en zijn bereidheid zich als bekwame spreker tot de Opper-Kasper van zijn partij te maken, lukte het Blocher de partij hernieuwd te positioneren. In dit eerder koel bezonnen, voorzichtige land wist de SVP het algemene opinieklimaat op te hitsen en te emotionaliseren met demoniserende beschuldigingen aan het adres van ‘de buitenlanders’. De aldus opgewekte angsten werden uitgemolken en berekenend aangeboden aan het volk, aangelengd met iets bruins dat als Zwitserse kwaliteitschocolade werd gepresenteerd, omgeroerd met de pollepel der mythen. En het stemvolk dronk in groten getale.

Gekochte bekeerling

Christoph Blocher heeft zijn partij decennialang een gezicht gegeven. Tegenwoordig probeert de oorspronkelijk van de linkerzijde van het politieke spectrum afkomstige journalist Roger Köppel, hoofdredacteur van het weekblad Weltwoche, die sinds 2015 als parlementariër in de Nationale Raad zit, deze rol met het cynisme van de gekochte bekeerling over te nemen en zich eigen te maken.
In de SVP-keuken werd in 2006 begonnen met het bereiden van een initiatief dat in heel Europa voor beroering zorgde, te weten een voorstel om geen bouwvergunningen te verlenen voor minaretten. Niet dat er toentertijd in Zwitserland zoveel te doen was over de bouw van deze torens, maar met een jarenlang aangewakkerde discussie werd de stemming zodanig opgeklopt dat het volksinitiatief in 2009 uiteindelijk werd aangenomen. In de hele rechtse scene in binnen- en buitenland werd dat als een soort van keerpunt ervaren. Sindsdien speelde de tegen de EU gekante partij haar vreemdelingenvijandige troefkaart met groot succes uit. Alle drie voorstellen die de SVP in dit kader indiende werden aangenomen: in 2010 stemde Zwitserland in met het voorstel ‘Voor de uitwijzing van criminele buitenlanders’, en in 2014 tegen ‘massa-immigratie’, waardoor de toestroom van buitenlanders voortaan aan contingenten onderhevig moet worden gemaakt. Deze laatste beslissing kwam de verhouding tussen Bern en Brussel niet ten goede en is in tegenspraak met het vrije verkeer van personen waarmee Zwitserland als ondertekenaar van het verdrag van Schengen eerder wel had ingestemd.

Stemverhoudingen gewijzigd

Niet in de laatste plaats door toedoen van de SVP hebben de stemverhoudingen zich de laatste jaren sterk veranderd. Sinds de invoering van het initiatiefrecht in 1891, hebben de Zwitsers over honderden van volksinitiatieven moesten beslissen. Traditioneel werden deze bijna altijd verworpen. Het eerste succesvolle initiatief was in 1893 het antisemitisch geïnspireerde ritueel slachtverbod. Sindsdien werden van alle voorstellen slechts 21 ‘vom Souverän’ (de term voor het Zwitserse stemvolk) aangenomen. Honderden werden naar de prullenbak verwezen.
Opvallend is dat van de aangenomen voorstellen meer dan de helft afkomstig is uit de afgelopen 22 jaar. Zo stond het volk de afgelopen jaren telkens weer verbluft te kijken naar het stemresultaat. Toen in 2014 het zogeheten ‘Masseneinwanderungsinitiative’ met een uiterst krappe meerderheid van 50,3 procent ja-stemmen werd aangenomen en een bom legde onder de bilaterale verdragen met de EU, was het veelgehoorde commentaar dat dit resultaat waarschijnlijk verhinderd had kunnen worden bij een hogere opkomst. Het besef, dat dit alles beter niet had kunnen gebeuren, breidt zich nog altijd uit.

Het doorzettingsinitiatief

In 2010 werd het zogeheten Ausschaffungsinitiative (‘Voor de uitwijzing van criminele buitenlanders’) aangenomen. Daarop kwam het parlement in maart 2015 binnen de gestelde termijn met het wetsvoorstel om dit besluit in wetgeving om te zetten, een problematisch voorstel omdat het in tegenspraak was met zowel de Zwitserse Grondwet als het internationale volkerenrecht. Maar de soevereine ‘wil van het volk’ prevaleerde nu eenmaal boven alles. Aangaande dit wetsvoorstel had weer een referendum kunnen worden ingediend, maar niemand deed dat, ook niet de SVP. Die had heel andere plannen: al in 2012 had de partij namelijk weer een initiatief ingediend: het ‘Doorzettingsinitiatief (Durchsetzungsinitiative) waarover op 28 februari 2016 moest worden gestemd. Dit voorstel hield in het Ausschaffungsinitiative ‘door te zetten’ en met alle kracht op te treden tegen criminele buitenlanders – alsof de instituties van de Staat dit niet al deden (ze deden het wel). De SVP wekte de indruk de zaken nu ‘zelf in de hand’ te nemen.

De SVP sloeg geen acht op de procedures van de rechtsstaat en besloot de voorstellen van het parlement niet eens af te wachten. In plaats daarvan begon de partij al handtekeningen in te zamelen voor nog eens een aanscherping. Dat was een in dit theater nog niet eerder vertoonde daad van vermetele koenheid.
Achter de misleidende titel ‘Voor de doorzetting van de uitwijzing van criminele buitenlanders’ (het zogeheten ‘Doorzettingsinitiatief’) ging een poging schuil de Zwitserse rechtsstaat deels buitenspel te zetten, teneinde in bepaalde gevallen de wetgever uit te schakelen en de scheiding der machten te veronachtzamen. In dergelijke gevallen zouden de rechters er helemaal niet meer aan te pas komen, maar vervangen worden door een soort automatisme – zonder acht te slaan op individuele omstandigheden. Daarmee zou het proportionaliteitsbeginsel volstrekt in de wind worden geslagen en ook bagatelgevallen zouden onder de maatregel vallen.
In geval van aanname van dit initiatief zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn, dat een in Zwitserland geboren buitenlander, die vanwege een geldstraf tot enkele dagen gevangenis was veroordeeld, het land zou worden uitgewezen. Zou het daarbij gaan om een ingezetene van de EU, zou Zwitserland daarmee handelen tegen de Europese Conventie van de Mensenrechten, het Schengen-verdrag voor vrij verkeer van personen en het Verenigde Naties Verdrag II. Een kwart van de Zwitserse bevolking zou voor de rechter tot tweede klas-burger zijn gedegradeerd – voor het oog van de wet waren niet allen meer gelijk.

‘Zwitsers stemmen over de hardste buitenlanderwet van Europa’: krantenkoppen als deze begonnen in de wereld rond te zingen. Met dank aan de directe democratie was Zwitserland, waar altijd een hoog geïnstitutionaliseerde bescherming van de minderheden had bestaan, bezig met de onttakeling van de fundamenten van zijn eigen democratische structuren. De SVP probeerde de xenofobe stroming van de ja-stemmers van de afgelopen jaren weer te mobiliseren en verder te surfen op de nieuwhelvetische golven.
Het zag er goed uit voor hen. In de herfst gaven enquêtes aan dat 66 procent van de ondervraagden zouden instemmen met het Doorzettingsinitiatief. Pogingen een grootschalig tegenoffensief te financieren faalden jammerlijk, economische verbanden hielden het geld liever in eigen zak, politici toonden zich na alle resultaten van de afgelopen jaren terughoudend.

Mijn eigen apolitieke zelfbeeld zette me de laatste jaren, waarin we in heel Europa een bedreigende radicalisering en een afbraak van de rechten beleven, natuurlijk steeds meer voor het blok. Hoewel ik als inwoonster en belasting betalende burger van dit land jarenlang gedeeltelijk buitengesloten was geweest van zijn democratische structuren, had ik toch ook van deze geprofiteerd. Zwitserland had mijn familie asiel verleend. We waren altijd keurig en binnen het kader van de wet behandeld. Bij alle SVP-voorstellen van de afgelopen jaren had ik mijzelf voorgehouden dat ik me nu dan toch eindelijk aan de tafel zou zetten om de stemformulieren in te vullen.
Ik had het niet gedaan. Maar nu was het uur gekomen. Op dit punt, waar in deze oase van het recht de reikwijdte van het gerecht op het punt stond te worden ingeperkt, was voor mij de grens bereikt en moest ik mijn traagheid en door de kinderjaren ingegeven weerstand zien te overwinnen.

Op het moment dat de gelijkheid voor de wet rücksichtslos dreigde te worden afgeschaft, begon ik in te zien dat ik in deze wereld een helaas zo zelden geboden, minuscule doch kolossale mogelijkheid had mijn stem daartegen te verheffen. Dat men met behulp van democratie en demagogie en manipulatie een democratische rechtsstaat kan afschaffen, dat weten we al.

Ik opende het pakket stembiljetten. Op deze zondag werd behalve voor het Doorzettingsintiatief nog over de volgende voorstellen gestemd: de volksinitiatieven ‘Voor het Huwelijk en Familie – tegen de huwelijksstraf’, ‘Geen speculatie met voedingsmiddelen!’, als ook ‘Verandering van de Bondswet inzake transitoverkeer in het Alpengebied (Sanering Gotthard-verkeerstunnel)’. Daarbij kwamen nog stemmingen van het Kanton Zürich inzake ‘Reductie Erfpacht’, ‘Stroomlijning van Beroeps- en Bezwaarprocedures’, ‘Opleidingsinitiatief’ en het ‘Loondumping-initiatief’. Voor elk onderdeel een separaat formulier.

Ik heb het stembiljet met de weinige letters die daarvoor nodig zijn, ingevuld en op tijd op de post gedaan.
32 jaar heeft het geduurd en er was die calculerende onmenselijkheid voor nodig die gericht is op het creëren van verhoudingen die begonnen te lijken op datgene wat ons in 1968 had bewogen om met een nieuwgeboren baby naar een ongewisse toekomst af te reizen – totdat ik mijn zelfbeeld als zwijgende outsider van me afwierp en mij zelf begon te tellen als onderdeel van het stemvolk van Zwitserland.

Een soeverein volk

Ik geef toe dat het tot een ‘volk’ behoren voor mij een twijfelachtige aangelegenheid is en dat de constructie van volkeren en naties in mijn ogen immer dubieuze materie is geweest. Dit volk echter werd ‘soeverein’ genoemd. Dat klinkt toch ergens goed, dat de soeverein niet een zwaar aanvechtbare eenling is, geen keizer of keizerin, geen koning of koningin, geen dictator of dictatorin. In plaats daarvan een hand gevormd door duizenden of miljoenen van vingers , die zich voor een periode van enkele jaren steken in een daarvoor geschikte pop die dienst kan doen als spreekbuis, onderhandelaar en acteur tegelijk, om de boze krokodil te verjagen en het huis te beschermen. En daarbij zijn stem gebruikt en geen ergere wapens.

Nog nooit vertoonde strijd

Maar niet alleen ik was geschrokken wakker geworden. In de laatste weken voor de stemming op 28 februari 2016 ontketende zich een strijd om de kiezersgunst zoals die nog nooit vertoond was in de Confoederatio Helvetica. Met posts, films, beelden, oproepen, campagnes, toneelstukken, etc. werden alle kanalen gemobiliseerd. Juristen, kunstenaars, politicologen, journalisten, vertegenwoordigers van kerken, verenigingen en organisaties van alle slag , prominenten en onbekende Zwitsers stonden op om hun stem te verheffen en hun visie kenbaar te maken dat deze ondermijning van de rechtsstaat diende te worden gestopt.Taxi’s reden de mensen gratis naar het stemlokaal. Met crowdfunding kon in korte tijd meer dan een miljoen Zwitserse franken worden ingezameld voor een poster- en foldercampagne die gewicht in de schaal legde. In de laatste dagen kon je je op de social media onmogelijk onttrekken aan de ontelbare oproepen en herinneringen toch vooral niet te vergeten te stemmen. Het was duidelijk, hier gebeurde iets.

Hier gebeurde iets. De directe democratie functioneerde. ‘Het volk’, dat de SVP zo graag ziet als de mensen die achter haar staan en het liefst gelijkstelt aan eenvoudige boeren aan de stamtafel, had zich niet in de war laten brengen door de gecompliceerde kwestie en was niet gevallen voor de diffuus makende retoriek. Aan het eind van de rit ging de discussie over structurele consequenties en het onmenselijke uitschakelen van de rechtsspraak. De verontwaardiging groeide: uiteindelijk zei 58,9 procent van het stemvolk nee tegen het Doorzettingsinitiatief. In enkele kantons lag de deelname aan de stemronde op meer dan 70 procent. Het land is geen stamtafel en zijn straten zijn niet allemaal boulevards. Op verheugende wijze kwam Zwitserland tijdens deze stemronde los van de verontrustende trends die spelen rond het kleine land.

Eind februari 2016 keek de wereld plotseling naar Helvetia, dat kleine rotsige vlekje middenin Europa waar je een vergrootglas nodig hebt om het te kunnen zien. Middenin een schijnbaar onhoudbaar naar rechts glijdend continent dat door vluchtelingen uit Syrië en andere oorlogsgebieden wordt overlopen heeft het zijn Kaspers soeverein teruggefloten. Maar dan nog kan men nu niet achterover leunen. De SVP staat al weer in de startblokken met nieuwe aanvallen op vrijheden, integratie en samenwerking. Ze zamelde al weer handtekeningen in voor een revisie van het asielrecht, voor het zogeheten ‘Selbstbestimmungsinitiative’ waarin nationaal recht moet prevaleren boven internationale verdragen (‘Zwitsers recht in plaats vreemde rechters’) en voor een boerka-verbod.

‘Opstand van de elite’

Roger Köppel, het nieuwe carrière-Kaspertje van de SVP, had zich voor het interview, toen het lot van het Doorzetttingsinitiatief al duidelijk werd, al voorbereid met een panklare quote. En zoals het een Kasper betaamt, grijnsde hij al vooraf breed om zijn eigen domme grap. Gevraagd naar zijn reactie op de nederlaag van de SVP, zo geheel in tegenspraak met het krampachtige idee dat het volk altijd achter zijn partij staat, verkondigde hij met dedain: ‘Dat is een opstand van de elite!’.
Wat voor een volk. Een volk dat voor 60 procent uit zijn elite bestaat!
‘Tri-tra-trallala!’

Katarina Holländer (Bratislava, 1964) is publiciste, kunsthistorica en curator. Ze was redacteur van het Zwitserse culturele tijdschrift ‘du’ en was verbonden aan de Neue Zürcher Zeitung. Als curator was ze o.m. verantwoordelijk voor de succesvolle tentoonstelling ‘Ein gewisses jüdisches etwas’, die op vele plekken in Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland was te zien. Nu woont en werkt ze als zelfstandige publiciste in Winterthur.


Ruedi Widmer is politiek cartoonist bij onder meer dagblad de Tagesanzeiger (Taz) en weekblad WOZ in Zwitserland. Met zijn tekeningen leverde hij in 2016 een grote bijdrage aan de campagne tegen het xenofobische Doorzettingsinitiatief.

Angst voor referendum is angst voor democratie

In ruil voor een plekje op het regeringspluche nam D66 afscheid van het referendum. Na de deceptie van het Oekraïne-referendum is aan het progressieve spectrum een grote allergie ontstaan jegens het instrument van de volksraadpleging. Ten onrechte, meent Arjen Nijeboer van de NGO Meer Democratie. Nederland heeft niet een halfslachtig maar een compleet referendum nodig. 

Tekst Arjen Nijeboer

Het referendum houdt de gemoederen deze dagen flink bezig. Argumenten voor en tegen vliegen ons in de media om de oren. Wat daarbij meestal mist, is een fundamentele verantwoording van het referendum. Die luidt wat mij betreft ongeveer zo.

Democratie betekent letterlijk ‘volksheerschappij’. In een democratie wordt geen autoriteit erkend boven de verzamelde burgers; het volk is soeverein. Dat betekent noodzakelijk dat burgers onderling in politiek opzicht gelijk zijn. Wetten hebben autoriteit, niet omdat ze worden goedgekeurd door een vorst of één of andere elite, maar omdat degenen die de wetten moeten gehoorzamen – de burgers – deze wetten op één of andere manier hebben kunnen goedkeuren. Met andere woorden, wetten zijn legitiem omdat het vrije afspraken zijn tussen onderling gelijke burgers, de leden van de rechtsgemeenschap.

Het referendum als oervorm is het meest primaire mensenrecht. Stel, een groep mensen spoelt aan op een onbewoond eiland en besluit daar een nieuwe staat te stichten. De een zegt: laten we vertegenwoordigers kiezen die een grondwet opstellen. Een ander zegt: nee, laten we ze loten. Nummer drie is anarchist en wil helemaal geen staat. De vierde wil dat de professoren in het gezelschap alle besluiten nemen. De anderen zeggen eigenlijk niet zoveel. Hoe kunnen deze mensen komen tot een algemeen aanvaard besluitvormingssysteem? Dit kan alleen door alle voorstellen op een rij te zetten en er een referendum over te houden. Elke andere oplossing zou als een machtsgreep van een minderheid over een meerderheid worden ervaren. Pas uit zo’n referendum kan alle legitieme wetsvorming voortkomen, de hele rechtsstaat incluis.

Verdwenen zuilen

Als de burgers tevreden zijn met een zuiver vertegenwoordigend stelsel en geen behoefte hebben aan direct-democratische besluitvorming, dan is een systeem zonder referenda legitiem. Dat was in Nederland tot pakweg de jaren ’60 het geval. Maar sindsdien is onze samenleving ingrijpend veranderd. De zuilen zijn verdwenen en burgers hebben geen automatische binding meer met één partij. Ze zijn mondig en hoger opgeleid. Ze hebben meningen die dwars door alle partijen heenlopen. En sinds de jaren ’70 geven peilingen aan dat een ruime meerderheid bij gelegenheid direct-democratisch wil beslissen. Het referendum is volgens peilingen veruit het populairste instrument voor democratische vernieuwing , populairder dan bijvoorbeeld de gekozen burgemeester en premier of het districtenstelsel.

Een referendum is in feite een moderne vorm van volksvergadering waarbij de deelnemers niet langer fysiek bij elkaar komen. De voorafgaande discussies vinden niet centraal plaats, maar decentraal – via de media, op internet, in je vriendenkring, in het verenigingsleven.  Daarbij is het logisch om burgers in principe dezelfde bevoegdheden en mogelijkheden te geven als parlementariërs. Want de rechten van de volksvertegenwoordiging zijn afgeleid van die van de burgers, en worden via de verkiezingen tijdelijk aan de parlementariërs  ‘geleend’. Het parlement kan nooit meer besluitvormingsrechten hebben dan de bevolking.

Dat betekent dat referenda dus bindend moeten zijn en dat er geen uitgezonderde onderwerpen zijn.  Burgers moeten niet alleen parlementaire wetten kunnen blokkeren, maar ook zelf voorstellen op de agenda kunnen zetten via het volksinitiatief. Ook moeten er, net als bij verkiezingen, geen minimale opkomstdrempels gelden. Opkomstdrempels miskennen het mandateringsbeginsel, want zowel bij verkiezingen als bij referenda geven de niet-stemmers de facto een mandaat aan de wel-stemmers om het besluit te nemen c.q. de volksvertegenwoordiging aan te wijzen. Anders zouden de niet-stemmers door hun niet-deelname elke democratische besluitvorming onmogelijk kunnen maken. Denk aan de boycotacties die in vele landen worden georganiseerd in referendumsystemen met opkomstdrempels.

Weerstand

Na het Oekraïne-referendum van april 2016 is de weerstand tegen directe democratie onder met name de progressieve, spraakmakende elites toegenomen. Er zijn talrijke opiniestukken en commentaren verschenen met allerlei argumenten tegen het referendum. Allereerst de tegenwerping dat een onderwerp als het Oekraïne-verdrag te complex is voor de meeste mensen. Maar over welk onderwerp ook een referendum wordt gehouden, tegenstanders roepen altijd dat het onderwerp te complex is en dat burgers de ter stemming gebrachte voorstellen meestal niet gelezen hebben. Ze laten weg dat politici dat meestal ook niet doen. Een boegbeeld in de ja-campagne voor het Oekraïne-verdrag, Alexander Pechtold,  verklaarde voorstander te zijn zonder het Oekraïne-verdrag te hebben gelezen.

Politici gebruiken net als burgers ‘information shortcuts’: ze varen op het oordeel van (fractie)specialisten en halen hun informatie uit de media, uit stemadviezen van experts en maatschappelijke organisaties, en andere secundaire bronnen. Politici beoordelen wetten en verdragen op hoofdzaken. Precies hetzelfde geldt voor de meeste burgers.  Een politieke keuze is geen wiskunde, maar een keuze die wortelt in ideeën en gevoelens over wat gewenst, rechtvaardig en realistisch is. Op dat vlak zijn politici net gewone mensen.

Bovendien zouden de meeste vragen niet met  ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden zijn. Maar politici stemmen uiteindelijk ook  voor of tegen een wet of besluit. Het enige verschil is dat zij soms – lang niet altijd – voor de stemming nog amendementen kunnen indienen. En dit geldt alleen voor de Tweede Kamer, want de Eerste Kamer die de eindbeslissing omtrent wetten en verdragen neemt, heeft – officieel althans – geen recht van amendement. Bij verdragen is het alleen nog tekenen bij het kruisje.

‘Linking’

Dan de tegenwerping dat bij referenda meestal ‘linking’ optreedt, vermenging van de voorliggende politieke vraag met andere afwegingen. Referenda zouden op die manier niet over het eigenlijke onderwerp gaan. In werkelijkheid vindt die vermenging juist plaats binnen het zuiver vertegenwoordigende systeem. Bij verkiezingen buitelen alle mogelijke standpunten over alle mogelijke onderwerpen chaotisch door elkaar heen, verkiezingsdebatten springen van de hak op de tak, en vier jaar lang deelname aan de ‘publieke discussie’ moet voor burgers leiden tot één ‘keuze’, een soort dierlijke kreet à la ‘Voor de rooien!’ of ‘Tegen de roomsen!’ Bij een referendum is daarentegen in principe een veel zakelijker publiek debat mogelijk dan bij verkiezingen, juist omdat één onderwerp centraal staat. In het referendumland bij uitstek, Zwitserland, is linking bij referenda een onbekend verschijnsel, juist omdat burgers steeds opnieuw bindende referenda kunnen aanvragen over alle mogelijke onderwerpen, en via het volksinitiatief  ook steeds zelf eigen voorstellen aan een referendum kunnen onderwerpen. Wie zich dus zorgen maakt over linking, zou de burgers meer directe democratie moeten bieden in plaats van minder.

Kleine minderheid

Critici stellen verder dat bij een referendum vaak een kleine minderheid beslist, omdat 51 procent van 30 procent van de kiezers (namelijk de opkomstdrempel die momenteel geldt) al de doorslag kan geven. Pardon? In een zuiver vertegenwoordigend bestel kan één enkele persoon de doorslag geven, omdat slechts 225 mensen (de leden van de Tweede en Eerste Kamer, samen 0,00002 procent van de kiesgerechtigden) beslissen. In feite is het nog extremer, omdat in werkelijkheid slechts een handjevol partijleiders en hun getrouwen beslissen: volgens onderzoek van weblog Sargasso ligt de fractiediscipline in de Tweede Kamer bij stemmingen op welgeteld 99,998 procent. In Noord-Korea halen ze dat niet.  Daarbij maken dezelfde critici nooit opmerkingen over verkiezingen met lage opkomsten. Als de opkomstdrempel van 30 procent in de huidige referendumwet ook voor verkiezingen zou gelden, dan hadden de Europarlementsverkiezingen van 1999 in Nederland wegens de opkomst van 29,9 procent ongeldig moeten worden verklaard. Hierbij installeerde een kleine minderheid van de kiezers een wederom kleinere parlementsmeerderheid dat vervolgens 5 jaar carte blanche krijgt om alle mogelijk beslissingen te nemen, ook op onderwerpen die tijdens de verkiezingen helemaal niet speelden.

We hebben nu twee nationale referenda (nou ja, het eerste was eigenlijk een plebisciet: een referendum van bovenaf) gehad over Europese verdragen. Het argument dat zo’n referendum ervoor zorgt dat Nederland in z’n eentje een verdrag voor heel Europa kan blokkeren, is al even onzinnig. In werkelijkheid is dit namelijk geen gevolg van het referendum, maar van de verdragsstructuur van de Europese Unie, die aan elke lidstaat een vetorecht geeft. Het is evengoed mogelijk dat het parlement van Malta het Oekraïne-verdrag blokkeert terwijl de Maltese bevolking voor het verdrag is, maar zich niet kan uitspreken omdat een referendum niet mogelijk is.

Argumenten tegen referenda zijn meestal argumenten tegen democratie als zodanig. Niet voor niets zijn dezelfde stromingen die destijds tegen de introductie van het algemeen kiesrecht waren – de liberalen en christen-democraten – nu ook tegen referenda. Het zijn nu vooral progressievelingen die zich in de media zuur en sceptisch uitspreken over referenda. Dat heeft mijns inziens vooral te maken dat het huidige politieke klimaat rechtser is dan 20 jaar geleden. Maar dat zou niet moeten. Ze zijn toch ook niet tegen verkiezingen, alleen omdat er partijen winnen die hen niet aanstaan?

Bananenrepubliek

De Nederlandse regering wil het halve referendum wat we hebben, afschaffen. Daarmee draait ze de klok in democratisch opzicht decennia terug. De huidige referendumwet gaat terug op het advies van de Commissie-Biesheuvel, die in 1985 positief adviseerde over de invoering van het correctieve referendum (en overigens ook het volksinitiatief). En er is sprake van recidive: eerder (van begin 2002 tot eind 2004) hadden we ook een referendumwet die een niet-bindend correctief referendum mogelijk maakte, maar een Kamermeerderheid ging akkoord met het afvoeren daarvan (o.a. omdat notabene de LPF daarmee akkoord ging). Nederland is daarmee, voor zover mij bekend, naast de voormalige DDR het enige land dat het referendum afschafte na het eenmaal te hebben ingevoerd. We hebben dus al twee keer een referendumwet gehad en twee keer werd c.q. wordt deze door een latere parlementsmeerderheid weer afgevoerd. Nederland gaat daarmee steeds meer op een bananenrepubliek lijken, waar gewone Nederlanders heen en weer worden gepushed door elites die niet weten wat ze willen.

Historische terugvallen naar eenmaal overwonnen toestanden zijn Nederland niet vreemd. We waren ooit één van de eerste republieken ter wereld, en zijn later toch weer teruggevallen – nota bene via interventie van buitenlandse mogendheden – naar een monarchie. En sprekend over het republikanisme valt nog iets op. Er zijn wereldwijd twee staten waar echte directe democratie (hoewel altijd vatbaar voor verbetering) bestaat: Zwitserland en de helft van alle Amerikaanse deelstaten. In Zwitserland hebben ze al vroeg met de adel afgerekend en de VS hebben nooit adel gekend. De VS en Zwitserland zijn ook zo’n beetje de meest republikeinse staten ter wereld. Dat is mijns inziens niet toevallig. In monarchieën leren mensen om met de handen gevouwen omhoog te kijken en zich als lakeien te gedragen zodra rijken en machtigen zich in hun nabijheid bevinden. Daarom zijn republikanisme en directe democratie twee handen op één buik.

Arjen Nijeboer is campagnemanager bij Meer Democratie, de beweging voor fundamentele verdieping van de democratie. Hij is ook bestuurslid bij Democracy International, de internationale coalitie van organisaties voor democratische verdieping. Met Jos Verhulst schreef hij Directe democratie: feiten, argumenten en ervaringen omtrent het referendum, dat in 10 talen verscheen. Meer Democratie voert de komende tijd campagne om de nationale referendumwet te redden. Zie www.meerdemocratie.nl

Van gekozen burgemeester naar gekozen staatshoofd

Het aantal voorstanders van een gekozen burgemeester groeit gestaag. Maar waarom dan niet ook een gekozen premier en een gekozen staatshoofd? Hoogleraar Rudy Andeweg en Niesco Dubbelboer van Meer Democratie wegen de voor- en nadelen tegen elkaar af. ‘Als je het echt goedkoop wilt, moet je het doen als de Zwitsers, daar is feitelijk geen staatshoofd’.  

 

Tekst: Gijs Korevaar

 

Een gekozen staatshoofd. Afschaffen van erfopvolging, de koning en zijn familie bevrijden van die loden last, iedereen kan solliciteren naar de functie van staatshoofd. Het is een mooie boodschap om mee naar de kiezer te gaan. Maar is het ook realistisch? ‘Je komt er niet met alleen maar pleiten voor het gekozen staatshoofd’, zegt hoogleraar politicologie Rudy Andeweg van de Leidse universiteit. ‘Want welke bevoegdheden gaat die nieuwe man of vrouw krijgen, hoe verhoudt de nieuwe functie zich met het parlement?’

Een gekozen premier lijkt leuker dan het is, denkt Andeweg. ‘Het risico bestaat dat een gekozen premier nog machtelozer is dan nu. Bij Kamerverkiezingen weten kiezers dat zij stemmen op een partij en mogelijk op de premier. Want de grootste partij levert bijna altijd de premier. Daarom gaan mensen strategisch stemmen. Maar als de premier apart wordt gekozen, hoeven mensen niet meer strategisch te stemmen. Zij kunnen bij de Kamerverkiezingen hun hart volgen. In Israël is dat zo gegaan. Het gevolg van de gekozen premier was een enorme versnippering van de Knesset. Na twee verkiezingen is de gekozen premier weer afgeschaft’.

 

Paradoxaal

 

Bij een gekozen burgemeester geldt dat allemaal veel minder. De kiezers hebben niet het idee dat zij bij lokale verkiezingen ook stemmen op een burgemeester, alhoewel die in toenemende mate lid is van een van de grote partijen in de gemeenteraad. Andeweg: ‘Maar het is zelden de lijsttrekker van die partij bij de verkiezingen die dan burgemeester wordt. De band is veel losser. Ook met de gemeenteraad. Een burgemeester is minder afhankelijk van een raadsmeerderheid. Het is paradoxaal: een premier wordt niet machtiger als die wordt gekozen en een burgemeester door de bank genomen wel’.

De gevoeligheid over gekozen bestuurders bereikt natuurlijk een piek als het over het koningschap gaat. Niesco Dubbelboer, coördinator van de beweging Meer Democratie (en oud-Kamerlid voor de PvdA), zegt het ronduit: ‘Wij zijn niet voor een gekroond staatshoofd. Het is een functie als alle andere en iedereen moet er op kunnen solliciteren’.

Maar wat voor een soort staatshoofd zou die gekozen functionaris kunnen zijn? Dubbelboer: ‘Als het een president wordt, moet hij wel meer te zeggen krijgen. Meer het Amerikaanse model waarbij de president staatshoofd is en tegelijk regeringsleider is’.

De verkiezingen in Nederland draaien om politieke partijen en hun macht, aldus Dubbelboer. ‘Als we een president kiezen, ontstaat er wel een lastige situatie, want waar ligt dan de macht? In die lijn is het denk ik het beste om een soort districtenstelsel in te voeren, zoals in Amerika. Een macht en tegenmacht-verhaal, waarbij de president een veto kan uitspreken over wetgeving en waarbij het parlement dit veto met een gekwalificeerde meerderheid kan afwijzen. Natuurlijk zie ik ook de mankementen van het Amerikaanse systeem. Maar wij kiezen in Nederland alleen de controle, niet de macht’.

Ook Andeweg ziet nog wel problemen rond een gekozen staatshoofd. Is die gekozen functionaris alleen staatshoofd of ook regeringsleider? In die laatste versie wordt de president een machtig figuur in de Nederlandse politiek. En dan moet er een oplossing komen voor het geval president en parlement botsen.

In Amerika hebben presidenten 1505 keer een veto uitgesproken over een door het Congres aangenomen wet. In 110 gevallen heeft de volksvertegenwoordiging dat veto ter zijde geschoven. Daarvoor is overigens wel een tweederde meerderheid in beide Huizen van het Congres voor nodig.

Iets soortgelijks zou in Nederland moeten worden geregeld met een gekozen staatshoofd. ‘Koningin Juliana heeft in de jaren zeventig geweigerd de wet op het Koninklijk Huis te tekenen. Dat wetsontwerp is stilzwijgend ingetrokken. Maar met een direct gekozen president zullen er veel meer van deze problemen zijn’, stelt Andeweg. ‘Die is ten slotte met een eigen programma gekozen en die gaat geen wetten ondertekenen die daar tegen in gaan’.

Maar waarom zou je het veranderen, vraagt de hoogleraar zich af. De kabinetsformatie is al bij de koning weggehaald. En wat hou je dan over? Regering benoemen, wetten ondertekenen. ‘Als je goedkoop uit wilt zijn, dan moet je doen als de Zwitsers’, lacht Andeweg. Daar is namelijk feitelijk geen staatshoofd. Elk lid van de Bondsraad – de regering – vervult per toerbeurt een jaar lang die functie. Het dienstdoende staatshoofd mag bij bezoekende gasten onder aan de vliegtuigtrap staan om een hand te schudden. Meer houdt het in feite niet in.

 

Symbolische waarde

Overigens zet Andeweg wel een kanttekening bij het streven naar een gekozen staatshoofd. ‘Ik zelf vind het eigenlijk niet nodig, een koning. Maar de monarchie heeft psychologische en symbolische waarde. Een regering vertegenwoordigt niet iedereen, want die is alleen gebaseerd op een meerderheid in het parlement. En een staatshoofd is een symbool voor iedereen. Dat ben je kwijt als je een gekozen staatshoofd invoert. De voorstanders van de monarchie hebben daarmee wel een punt. Een klein puntje’.

Dubbelboer geeft graag toe dat aan de invoering van een gekozen staatshoofd haken en ogen zitten. ‘Het blijft natuurlijk goed om de boel op te schudden, maar het zal niet snel gebeuren’, aldus Dubbelboer. ‘Maar het is voor mij een wenkend perspectief’.

 

Goethe, Willem III en de faustiaanse schepping van het private geld

 

In Nederland kwam de Ons Geld-beweging ondanks meer dan 100.000 handtekeningen tot nu toe niet verder dan de belofte van een onderzoek door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In Zwitserland heeft het zielsverwante Vollgeld-initatief een bindend referendum afgedwongen. Het voorstel is commerciële banken te verbieden om giraal geld te scheppen. Dat is een probaat middel ter voorkoming van schade door gedwongen economische groei, betoogt filosoof Walter Lüssi met een beroep op het werk van Goethe.

Tekst Walter Lüssi

Rond 1800 heerste onder Duitse dichters en denkers een zeldzaam apocalyptische stemming, een heilsverwachting tegen de achtergrond van de hoop en de teleurstelling die de Franse revolutie met zich mee had gebracht. De verwachting was dat de ware heerser van de wereld zich zou openbaren, en dat ook nog eens op korte termijn, zoals ten tijde van Paulus, toen op grond van de Visioenen van Johannes werd geloofd dat de wederkomst van Christus aanstaande was, en dat binnen zeer afzienbare tijd. Ten aanzien van de revolutie kon vrijwel iedereen zich vinden in de afwijzing van de terreur waartoe deze in eerste instantie had geleid. Niettemin werd het uitroepen van de vrijheid en gelijkheid in Duitsland als een grote prestatie verwelkomd. Die moest nu alleen nog even worden verwezenlijkt.

Absolute geest van Hegel

Terwijl in Frankrijk de heerschappij van Napoleon volgde, zocht men in Duitsland naar de absolute waarheid langs filosofische, neoreligieuze en kunstzinnige wegen, die snel ook in het conservatieve tegendeel van de revolutie uitmondden. Toppunt daarbij was wel Hegel’s leer van de absolute geest, vanaf welke hoogte hij de door Jena rijdende Empereur met imponererende minzaamheid (‘Daar paradeert de wereldgeest te paard!’) kon gadeslaan vanuit zijn raamkozijn. Het oneindig geciteerde en gevarieerde motto luidde: ‘Es ist an der Zeit!’. Het was ontleend aan het ‘Sprookje’waarmee Goethe zijn ‘Unterhaltungen deutscher Ausgewanderter’ had afgesloten. Dat Sprookje was bedoeld als stof tot nadenken en om een echt gesprek mogelijk te maken onder de Duitsers die wegens de Franse verovering van Mainz hadden moeten vluchten. Over de beoordeling van die gebeurtenissen werd indertijd heftig gestreden. Het Sprookje, geschreven in 1795, werd terecht veel geloofd vanwege het poëtische gehalte, de onbeteugelde fantasie en de pure muzikaliteit, maar ook in de context van de revolutie en de daaraan verbonden scheiding der geesten had het zeker zeggingskracht. Goethe fantaseert hier over de goede koning, voor wiens heerschappij het ‘de hoogste tijd’ was, en wel zodanig, dat zelfs de meest overtuigde revolutionair de heerschappij van het volk daartegen moest inruilen – ware het sprookje tenminste geen sprookje.

Het betoverend ingehouden geschreven sprookje, aangenaam te lezen, verhaalt van een tijd waarin het er eindelijk van is gekomen dat tegengestelde krachten tot een vruchtbare samenwerking komen. In een onderaardse kerker hebben drie koningen op hun tijd gewacht. De drie koningen hebben een vierde kracht gemeenschappelijk, die niet meeregeert, maar hen wel vormt: de liefde. De gouden koning, de wijsheid, toont zijn wezen in een korte dialoog, waarin het licht waardevoller dan goud blijkt en het gesprek belangrijker dan het licht. De zilveren koning, die zicht is genaamd, kan gezien worden als de regentenklasse, de zichtbare, verlichte regering, waarbij ook datgene meespeelt wat men tegenwoordig als transparantie aanduidt.

De derde koning, van ijzer, is het geweld. Mag een goede staat zich beschermen? In het Sprookje wordt die vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoord. De ware heerser bestaat zo uit een dynamische eenheid van de drie koningen en de liefde die hen vormt.

Onderlinge tegengesteldheid

Zoals de drie koningen in hun wederzijdse samenhang worden geschilderd, lijkt hun evidente onderlinge tegengesteldheid van wezenlijk belang, ook wanneer zij uiteindelijk in de nieuwe koning zijn verenigd. Van iedere macht moet duidelijk zijn, wie zij is, en ook wanneer zij allemaal door liefde worden gevoed, mogen hun grenzen niet in elkaar verlopen. Die tot mislukking gedoemde, veelkoppige koning, zo zou ik willen stellen, was het Franse volk, wier revolutionaire heerschappij ondanks haar edele bestanddelen schipbreuk zou leiden. Een ordelijke heerschappij van het volk, waarmee hij zou instemmen, hield Goethe niet voor mogelijk.

Vele van zijn tijdgenoten wensten geen genoegen te nemen met een sprookje. Men wilde realiteit – al was het maar een geestelijke. Er was sprake van het ‘naderende Rijk Gods’ en van de ‘onzichtbare kerk’. Het ging om een doel in de geschiedenis, om een ontknoping in vrijheid en gelijkheid – ook al was het maar alleen op het geestelijke plan. Grof gezegd won hier een denkrichting in de apocalyptische traditie aan kracht, welke de geschiedenis beschouwt als een proces met een doel. (Dat is ook nu het heersende denken, waarbij het doel zich echter heeft getransformeerd in een telkens terugwijkende horizon van mogelijk redding brengende stappen voorwaarts).

Ook in dit opzicht ging Goethe zijn eigen weg. Weliswaar vergeleek hij zijn Sprookje eens met de Openbaringen van Johannes en gaat het daarin om het verschijnen van de Heer, maar het blijft een sprookje, dat zich niet sterker kon onderscheiden van de pedant gechoreografeerde orgie van woede van de bijbelse Apocalyps. Aan het einde staat daar dan eindelijk gebouwde brug, die in beide richtingen naar volle tevredenheid wordt benut door reizigers en handelaars.

Goethe’s vrijmetselaarsroman

Met ‘Wilhelm Meisters Wanderjahren’ stelt Goethe zijn lezer voor de nodige raadsels. Zoekt men naar zijn eigen positie, dan moet men het geheel overzien, waartoe ook de ingevlochten novellen behoren, met welke hij aanknoopt bij Italiaanse en Franse vertellers. Het zijn kunstige, goed te begrijpen, spannende stukken. Maar dat maakt het niet makkelijker de roman als geheel te begrijpen – tenzij men zich bedenkt, dat het in al deze novellen gaat om de persoonlijke verwarring van de protagonisten. In de roman (eigenlijk een raamvertelling voor de novellen) lijken de protagonisten zeker van hun zaak, maar het is de tijd die in de war is. De roman bevat absoluut geen restauratieve elementen, politiek noch religieus. Dat er iets nieuws op til is, en dat de economisch-technologische ontwikkeling daarbij een rol speelt, wordt als een voldongen feit waargenomen. Goethe beschrijft een geheimzinnige, zichzelf besturende bond, die doet denken aan de verenigingen van de vrijmetselaars. Deze bond beroept zich op ethische klaarheid en praktische deugd, over zijn leden voert hij een tegelijk losse en preciese regie, en hij stelt zich ten doel alle mensen te helpen bij hun lotsbestemming om los te komen van de traditionele verbanden. Raadselachtig blijven de hoofdthema’s van de bond: afstand doen en op pad gaan. In het bijzonder betreft het hier de emigratie naar Amerika, waar van de grond af een nieuwe, betere wereld moet worden opgebouwd. Hier scheiden de geesten zich. Een stem tegen de uittocht argumenteert, liever in het land van een cultuur van onschatbare waarde een paar vervelende hindernissen te dulden, ‘dan dat ik met de Irokezen moet vechten, om hen te verdrijven, of hen met contracten te bedriegen, teneinde hun uit hun moerassen te verdringen, waar men door de muggen ten dode worden gepijnigd’.

Daar lijkt arrogantie te prevaleren boven overwegingen op grond van de rechten van de oorspronkelijke inwoners, hoewel die tenminste wel worden genoemd. In andere gevallen fantaseren de reislustigen over een leeg land, dat slechts wacht op hoogstaande kolonisten. Zo raken de helderste idealen in tegenspraak met elkaar. Lange redevoeringen van leidende persoonlijkheden mogen niet verhinderen dat grond voor twijfel blijft bestaan. Daar tegenover staan dan weer een met veel gezang beleden eenheid en een grote bereidheid zich te onderwerpen aan de aanvoerders.

Industrialisatie

Aan de hand van de ondergaande plaatselijke nijverheid (aan de Zürichsee) wordt het probleem van het opkomende ‘Machine- en Fabriekswezen’ beschreven. Dat gebeurt documentair nauwgezet, tot in detail worden de apparaten en arbeidsmethoden beschreven die in die lokale industrie werden ingezet, maar hier ontbreekt toch de schildering van de ellende die toentertijd wijdverbreid was in de Zwitserse bergdalen. Wellicht werd dat ingegeven door de nieuwe vrijheid, die allen in staat zou moeten stellen, zich te voegen bij de opkomende krachten en het eigen potentieel aan te spreken? Dat is lang niet alles, wat hier donker en vol tegenspraak is. Dat heeft Goethe niet willen verheimelijken, integendeel.

Voor de aangebroken tijd muntte Goethe een nieuw begrip: wat nu nodig was, was een ‘wereldse vroomheid’ als aanvulling op de traditionele ‘huiselijke vroomheid’. Daarmee werd gezegd, dat juist handelen in kleine kring niet meer volstaat, aangezien het gezamenlijke kader gebroken is: ‘…we moeten komen tot een begrip van een wereldse vroomheid, onze redelijke menselijke overtuigingen in een praktisch verband op de weidse verte richten en…de gehele mensheid meenemen’. Maar op die manier, zoals de historische ontwikkelingen zelfs voor de enorme horizon van Goethe verwarrend waren, moet ook een op hen toegesneden wereldse vroomheid gecompliceerd en twijfelachtig blijven. Misschien kwam hier voor het eerst iets in het zicht van een economische ethiek buiten een religieuze context. Deze was noodzakelijk geworden – maar wat was precies haar programma?

In David Graebers opzienbare boek ‘Schuld: de eerste 5000 jaar’ (2012) luidt de titel van het laatste hoofdstuk: ‘1971 – de start van iets dat nog niet kan worden bepaald’. Met 1971 doelt Graeber op het loslaten van de gouden standaard en van het systeem van Bretton-Woods, dat jaar door het toedoen van de regering-Nixon in de Verenigde Staten. Voor Goethe, zo zou je kunnen zeggen, gold datzelfde voor 1815, het einde van Napoleons regering.

Willem III en de Bank of England

In Faust II snijdt Goethe het thema geld aan. Het door Mephisto gecreëerde papiergeld, gedekt door nog te winnen bodemschatten, doet direct herinneren aan de wissels van de Franse revolutie, die gedekt heetten te zijn door het te onteigenen bezit van de kerk en die al snel inflatoir bleken te zijn. Ook kan worden gedacht aan John Laws gebarsten zeepbel van 1720 met speculatie in landerijen aan de Mississippi en de gelijktijdige Zuidzee-zeepbel in Engeland, ter onderstreping van het bedenkelijke karakter van dergelijke experimenten. Dat waren echter alleen maar de bekendste voorbeelden. In Londen was een aandelenkoorts uitgebroken, die leidde tot de oprichting van talrijke maatschappijen die een kort leven beschoren waren. Zoals Graeber beschrijft, werden ook aandelen van maatschappijen gekocht, wier doel nog geheim werd gehouden. De in 1694 opgerichte Bank of England was echter zoals bekend uiterst succesvol en bestaat, na een veelbewogen geschiedenis, nog altijd. In samenhang met de vraag voor wat voor soort leiderschap rond 1800 de tijd was gekomen, verdient de Bank of England zeker vermelding. Haar bestaan berustte oorspronkelijk louter op een koninklijke schuld als garantiestelling. In ruil voor een lening van 1,2 miljoen pond schonk de Britse koning Willem III (tegelijkertijd Oranje-stadhouder van de Nederlandse Republiek) de bank het privilege om papiergeld te drukken. De biljetten droegen zijn handtekening en alsof dat nog niet volstond werd er ook een door de koning verschuldigde rente van 8 procent overeengekomen. De schuld van de koning maakte dit papiergeld niet degelijker als het ongewonnen goud de biljetten van Mephisto. In beide gevallen verleende de handtekening de biljetten het gewicht van een wettelijk betaalmiddel. Het succes van de Bank of England, in tegenstelling tot al die mislukte experimenten op de financiële markten en beurzen in de 18e eeuw, is niet te danken aan een bijzondere economische grondslag, maar aan gelukkige omstandigheden en een slimme bedrijfsleiding. De geldschepping zelf is in Faust II het evenbeeld van de 100 jaar eerdere stichting van de Bank of England (behalve dat de keizer in het drama niet ook nog eens 8 procent rente over zijn schulden hoeft te betalen). De stichting van de Bank of England werd de grondslag voor de verdere ontwikkeling van de Engelse economie, in het bijzonder het kolonialisme.

Toen in 1763 met de ‘Vrede van Parijs’ de Britse koloniale suprematie werd bezegeld, speelde de bank daarbij een doorslaggevende rol. Door haar werd het mogelijk enorme hoeveelheden geld als krediet beschikbaar te stellen. De kolonisatie (net als later de Industrialisatie), was aangewezen op zulke kredieten. Hier wordt inzichtelijk hoe papiergeld, schulden, kolonisatie en (koloniale) oorlogen met elkaar samenhingen. De koloniale machthebbers hadden niets te maken met mensen- of burgerrechten. In het koloniale bedrijf ging het niet alleen om specerijen en textiel, maar ook om wapens en slaven. Zonder in het verlichte Europa op noemenswaardige tegenstand te stuiten, werd de misdaad van het kolonialisme tot de alom geaccepteerde hoofdader van de economische ontwikkeling. Haar belangrijkste organisatievorm werd de wereldomspannende aandelenmaatschappij. Hier zijn de crediteuren de eigenaar, en zij hebben de macht en het recht de onderneming als enkel doel voor te schrijven om winst te maken.

Er is niets tegen winst – maar die zou aan de zijde van de middelen moeten staan, niet aan de zijde van het doel! Dat deze economie niet het leven diende, maar de winst, was natuurlijk niet nieuw. Maar het papiergeld bracht nieuwe maatstaven voor de omvang en het tempo van de ontwikkeling. Onder het primaat van de winst als doel werden hele landen met inbegrip van hun inwoners privébezit van Europese aandelenmaatschappijen. Tegenwoordig ziet men wat daar gebeurde als een misdaad tegen de menselijkheid. Desondanks is de huidige globalisering het perfecte kolonialisme, hoe discreet ook deze omspringt met zijn macht. Daarvan getuigen talrijke rapporten van daartoe geëigende NGO’s, zoals bijvoorbeeld het Grondstoffenboek van Public Eye (ook wel bekend als de Verklaring van Bern).

Het voorrecht geld te scheppen tegen een rente van 8 procent in ruil voor een lening: hoe kwam een koning ertoe, in te stemmen met zo’n op het eerste oog onvoordelige handel? Dat had bij Willem III enerzijds te maken met acute geldnood en de zorg om de stabiliteit van zijn heerschappij. (Dat wil zeggen: hij moest zijn vloot renoveren en oorlog voeren). Anderzijds speelde een rol dat de financiële experts (net zoals vandaag) beschikten over een bijzondere Nimbus. In Faust II beperkte de eigenlijke magie zich tot de rasse vermenigvuldiging van de geldbiljetten met inbegrip van de keizerlijke handtekening door Mephisto. De rest was als zakelijke methode al lang bekend.

In 1694 was dat idee nog nieuw. Het slaan van gouden munten had traditie, maar daar was goud voor nodig; voor papiergeld waren vaklieden met een magische uitstraling vereist. Dat Willem III instemde met zo’n oplichterij kan aan de hand daarvan worden verklaard. Maar in een legitieme democratie, waarin het mogelijk is het functioneren van de Nationale Bank wettelijk te regelen, is er geen rechtvaardiging voor aan te voeren dat het publieke stelsel is gekoppeld aan het winstbejag van de geldschepping en de belastingbetaler voor de zegekar van de bankwinsten wordt gespannen.

Faust II en het geld

Volgens Ulrich Gaier was het de Franse koning Karel VI die model stond voor de keizer in Faust II. Deze Karel was een zwakke koning, die in 1394 tijdens een gemaskerd bal aan de vooravond van zijn huwelijk een brandongeval beleefde waarbij vier van de genodigden het leven lieten. Kort daarop moest hij de koninklijke waardigheid wegens gebleken ongeschiktheid opgeven. In de context van de geldschepping had Karel VI niet zoveel te betekenen gehad. Goethe gebruikte het gegeven van de brand tijdens het bal masqué en plantte de schepping van het papiergeld driehonderd jaar naar voren. Historische nauwkeurigheid was hem op dit punt niet belangrijk. Als oorzaak daarvan zie ik, dat Goethe de economische handel en wandel weliswaar met zorg waarnam, maar zich ervan bewust was dat hij de ontwikkelingen – ondanks aandachtige lectuur van economische verhandelingen – niet helemaal kon overzien. Dat wordt ook bevestigd in de beroemde ‘Betrachtung im Sinne der Wanderer’ , waar tegenover de met papiergeld en schulden gemoeide veranderingen alleen wenselijke individuele karaktereigenschappen worden ingebracht. En in Faust II blijft de papiergeldschepping beperkt tot een expliciete episode (die echter in geen geval beperkt blijft tot het carnavalspektakel).

Genotzuchtige mislukkeling

Terwijl de keizer in Goethe’s drama in overeenstemming met Karel VI het schoolvoorbeeld is van een genotzuchtige mislukkeling, ontwikkelt Faust zelf alle eigenschappen van een door schuld gedreven kolonisator, die David Graeber beschrijft aan de hand van Hernán Cortéz. Opgehitst door een onzichtbare macht, handelt hij bruter dan hij zelf gelooft te zijn. Hij is erop gericht zich alles eigen te maken, voor wat hem niets oplevert toont hij geen belangstelling, het komt tot moord en vernietiging. In Faust II wordt die handelswijze beschreven bij het uit de weg ruimen van Philemon en Baucis. Zoals deze twee bejaarde echtelieden door Goethe beschreven worden, met hun gast, die net als zij wordt vermoord, en aan de hand van hun omschrijvingen van de koloniale praktijk wordt duidelijk, dat Faust is verworden tot een typische economische misdadiger van zijn tijd:

Menschenopfer mussten bluten,

Nachts erscholl des Jammers Qual,

Meerab flossen Feuergluten;

Morgens war es ein Kanal

 

De oude echtelieden in hun verscholen boshut staan voor datgene dat geen prijs, maar waarde heeft – en dat wordt verwoest. Deze vijfde akte van Faust II is een goed voorbeeld hoe compromisloos duidelijk – en waar nodig ook aanvallend – Goethe zich in zijn poëzie uitdrukken kon. Dat behoort ook tot zijn statuur als dichter, dat hij nergens meer zichzelf is als in zijn poëzie: hoe poëtischer, des te meedogenlozer.

In zijn nawoord van H. Chr. Binswangers Faust-Interpretatie ‘Geld und Magie’ schrijft Iring Fetscher: ‘De prijs van de verandering van de wereld in economisch bruikbaar materiaal wordt geïlustreerd aan het lot van het koppel Philemon en Baucis, wier bescheiden, zelfvoorzienende bestaan moet wijken voor Faust’s “Grote Plan”. Terecht wijst Binswanger erop dat deze handelwijze nog aan de orde van de dag is in de Derde Wereld tegenover natuurvolkeren en kleine boeren’.

Wat het geld en het geldsysteem betreft, kon Goethe nog niet tot een alles doordringende visie komen, en daar was hij zich naar het schijnt van bewust. Geld leek een goed met bijzondere eigenschappen te moeten zijn: waardevol, niet aan bederf onderhevig, uniek en transportabel, in het ideale geval goud. Het wezen van het geldsysteem werd verhuld door de schijnbare gelijkheid van geld en goud. Papiergeld kon men zich alleen voorstellen als een verschijningsvorm van goud, ook wanneer deze dan soms imaginair of slechts als schuld grijpbaar was. En de huidige private kredietgeldschepping? Zelfs de duivel was niet doortrapt genoeg om zich zoiets voor te stellen.Dankzij David Graeber en het door hem uitgevoerde antropologische onderzoek weten we dat lang voor de opkomst van het geld (en ook daarna herhaald in verschillende regio’s) goed functionerende kredietsystemen bestonden. Deze berustten op een opvatting van schuld in welke de opdeling in een morele en een economische betekenis nog niet bestond. Schulden waren oorspronkelijk niets anders als een uitdrukking van het feit dat men zonder wederzijdse hulp niet overleven kan. Met een rente-economie had zij niets uitstaande. In kleine gemeenschappen, waar iedereen elkaar kende, wist men zonder boekhouding met schulden om te gaan, vooral omdat men niet geloofde dat men daar exact mathematisch mee moest om gaan. In grotere gemeenschappen was dat natuurlijk niet mogelijk. En hier komt met dank aan Graeber de oorsprong van het geld in zicht: niet als ruilmiddel, maar als massa-eenheid voor schulden.

Het inzicht in deze geschiedenis maakt het onderscheid tussen geld en goederen duidelijk en geeft geld alleen bestaansrecht als een op zich waardeloos ruilmiddel, dat alleen dankzij vertrouwen als deugdelijk kan worden beschouwd. (Vertrouwen dat wordt gerechtvaardigd omdat een daartoe gelegitimeerde instantie het in de juiste hoeveelheid heeft geschapen, in lijn met de grootte van de betreffende economische gemeenschap). Voor dit besef was de weg nog lang. Aan het einde van de 19e eeuw was dit voorbehouden aan Silvio Gesell.

 

Economie als wetenschap

De economie die op onze universiteiten wordt gedoceerd en door de meeste media wordt beschreven bevat een buitenwetenschappelijk fundament waarover veel te weinig of liever helemaal niet wordt gereflecteerd. Ze doet zich voor als een strenge discipline, die iets bestudeert dat uit zichzelf bestaat, waarbij elke mathematische toepassing ten teken van de exactheid ervan uiterst welkom is. In werkelijkheid is zij in hoofdzaak niets anders dan de theorie van de verhoudingen in het nu heersende systeem. Dat iedere economische theorie een buiten-economisch fundament heeft – historisch, filosofisch, particulier, politiek, enz – wordt aan het zicht onttrokken.

Onder de titel ‘De kapitaalmarkt is een tikkende tijdbom’ plaatste het dagblad Südkurier in de editie van 18-6-2015 een interview met professor aan de economie aan de Universiteit van Konstanz Manfred Pollanz. Aan het slot merkt deze op: ‘We hebben een nieuw denken nodig in de economie en moeten ons afvragen: waartoe dient de economie? In mijn ogen gaat het om een infrastructuur, een onderbouw, die het leven van de mensen eenvoudiger maakt. Niet een bovenbouw, die loodzwaar op de schouders van de mensen drukt en nauwelijks meer beheersbare risico’s met zich meebrengt, die uiteindelijk ons allemaal bedreigen’.

De vraag naar wat voor economie men moet streven kan en moet in een moderne democratie door de burger (die ook een wetenschapper kan zijn) worden beantwoord, niet alleen door wetenschappers, die zich op dit punt alleen maar kunnen voordoen als expert.

Probleem van de groei

Het is de verdienste van het Vollgeld-initatief dat het heeft gewezen op de fundamentele economische en maatschappelijke betekenis van het geldsysteem. Het belangrijkste daarbij is het probleem van de groei. Het bestaande systeem van de private geldschepping met zijn exponentieel groeiende kapitaaldienst vereist een exponentiële economische groei, en als deze onvoldoende is, resulteert dat in een omslag in het tegendeel, in een krimp, hetgeen een ernstige crisis oplevert.

De reeds genoemde H.Chr. Binswanger, die de economische betekenis van Faust heeft getoond, berekent in zijn baanbrekende werk ‘Die Wachstumsspirale’ dat de globale gemiddelde economische groei die bereikt moet worden om krimp te vermijden, momenteel op 1,8 procent ligt. Voor een lineaire groei lijkt dat een bescheiden percentage. Maar als economisch groeicijfer is het exponentieel. 1,8 procent betekent over een periode van 100 jaar een stijging in zesvoud, over een periode van 200 jaar een stijging maal 35 en in 300 jaar een stijging in 200-voud. Dit dwangmatige perspectief leidt niet alleen tot een evident ecologisch gevaar, maar zet via de daarop gebaseerde prioriteiten van de financiële markten een schadelijke kettingreactie in beweging.

Publieke armoede

Het politiek-ethische bereik wordt afgedaan als secondair en irrelevant. Politici en burgers wagen het steeds minder hier als deskundige op te treden. De publieke armoede neemt steeds sneller toe. Het enige perspectief dat wordt geboden is privatisering, zoals uit de geschiedenis van het kolonialisme is gebleken. De maatschappelijke tweedeling wordt steeds groter. Het geestelijk leven is blootgesteld aan een permanent propaganda-offensief. Het wordt gemarginaliseerd en verlaagd tot een decorstuk van luxe en vermaak.

Dat alles verklaart de redenen waarom het Vollgeld-initatief aandringt op een hervorming van het geldsysteem. Het is de enige manier de beschreven dwang te doorbreken en nieuwe mogelijkheden te creëren. De vraag luidt dus: Willen we een geldsysteem van privaat kredietgeld of een openbaar geldsysteem met Vollgeld? Of, anders geformuleerd: Wie moet in een democratische staat het alleenrecht hebben op het privilege om geld te mogen scheppen: de banken of de openbaarheid?

Het Vollgeld-initatief streeft naar een zorgvuldige geregelde hervorming van het systeem, een revolutie zonder revolutie zogezegd. Het verschaft ruimte en vrijheid voor goede wil, deskundigheid en verantwoordelijkheidsgevoel: hierdoor wordt democratische politiek weer mogelijk, ethiek krijgt een centrale plaats in de economische politiek en de verwoesting van de ecosystemen wordt niet meer dwingend opgelegd.

 

 

Walter Lüssi is een Zwitserse filosoof die zich inzet voor het komende referendum in Zwitserland over het Vollgeld-initatief, dat hetzelfde doel nastreeft als de Nederlandse Ons Geld-beweging (zie hieronder). Dit artikel is een ingekorte bewerking van een pamflet hij ter ondersteuning van dit initiatief publiceerde.

 

 

Vollgeld en Ons Geld

Het Zwitserse Vollgeld-initatief en de Nederlandse Ons Geld-beweging gaan uit van hetzelfde ideaal: te komen tot een schuldvrije geldschepping die excluief in handen is van een publiek instituut. In die visie mogen commerciële banken niet meer zelf giraal geld creëren en profiteren van de schludrente daarop terwijl de risico’s bij de staat worden gedeponeerd. Sinds de grote bankencrisis van 2008 heeft dit tot dan toe als utopisch beschouwde idee in vele landen een enorme weerklank gevonden.   In 2015 haalde de Nederlandse Ons Geld-beweging 100.000 handtekeningen op voor een burgerinitiatief. Dat leidde tot de uitnodiging aan Ons Geld-voorman George van Houts – de bekende acteur – de ideeën te presenteren aan de Tweede Kamer, waar ook minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem commentaar gaf. De laatste toonde vooral koudwatervrees voor het radicale hervormingsprogramma en schoof het idee naar Haags gebruik door naar een adviesorgaan, in dit geval de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), naar wier rapport over de publieke geldschepping nog altijd reikhalzend wordt uitgezien.

De Zwitserse directe democratie blijkt ook op dit gebied aanzienlijk slagvaardiger: de Vollgeld-volk heeft al genoeg handtekeningen verzameld voor een bindend referendum, dat waarschijnlijk nog dit jaar zal plaatsvinden, anders uiterlijk begin 2018. Daarmee wordt het ultieme bankiersland – dat eind dit jaar na grote druk vanuit met name de Verenigde Staten afscheid zal moeten nemen van het zo gekoesterde bankgeheim – het eerste land ter wereld waar deze geldhervorming echt wordt voorgelegd aan het electoraat. Het voorstel is dat alleen de Nationale Bank van Zwitserland voortaan het recht krijgt om giraal geld te creëren. Dat betreft 90 procent van de totale geldhoeveelheid in Zwitserland, want slecht 10 procent daarvan bestaat uit papiergeld en munten die nu al alleen door de Nationale Bank kunnen worden uitgegeven. Volgens de initiatiefnemers zal het voorstel leiden tot een veel evenwichtigere economie. Uit een omvraag van het organiserend comité blijkt overigens dat ruim 70 procent van de Zwitserse bevolking van mening is dat geldschepping reeds nu exclusief in handen van de overheid berust.

 Meer informatie: www.vollgeld-initiative.ch

De participatie van de burger in de bestuursstaat

In de nalatenschap van de legendarische Zwitserse zanger/componist Mani Matter (1936-1972) dook onlangs het manuscript op van een voordracht over het wezen van de democratie. Die rede, uitgesproken in 1965 voor afgestudeerden van een gymnasium, is nu actueler dan ooit. Zeker ook voor de huidige Nederlandse verhoudingen, nu directe democratie ‘made in Switzerland’ van D66 tot PVV wordt beschouwd als het wonderelixer voor het democratisch proces. Op genuanceerde wijze schildert Matter, die ook jurist en bestuurskundige was, de valkuilen van directe democratie, volkssoevereiniteit en zelfbestuur. ‘De Republikein’ presenteert hier met trots de vertaling.

Tekst: Mani Matter

De participatie van de burger in de bestuursstaat, zo luidt het onderwerp waarover we ons nu hebben te buigen. Aan dit onderwerp zal U, beste gymnasiasten, vooral dat woord ‘bestuursstaat’ zijn opgevallen. Wat zou dat te betekenen hebben, een bestuursstaat? Is het daarbij niet een soort angstvisioen dat uit die woorden opstijgt? We zouden niet zo snel geneigd zijn een buitenlander, die ons vraagt wat voor soort staat de Zwitserse eedgenootschap is, te antwoorden dat het hier een bestuursstaat betreft. Eerder zouden we zeggen dat Zwitserland een democratie is, en afhankelijk van ons temperament zou ons wellicht nog het een of ander te binnen schieten. We zouden aan de vele mogelijkheden denken, die de stemgerechtigde burger bij ons heeft om zijn mening tot uitdrukking te brengen: het volksinitiatief, het referendum, en daarbij nog deels de mogelijkheid tot directe deelname en spreekrecht bij gemeente of provincie en sowieso het samenspel tussen gemeente, kanton en bond dat voor een wezenlijk deel daartoe bestemd is, de participatie van de burger in een grotere mate mogelijk te maken.

Zwitserland is dus een democratie. En daarmee wordt het resterende deel van het thema plotseling curieus, aangezien daar sprake is van de participatie van de burger. De burger, de burgers, zij vormen toch het volk, en wij kennen allen genoeg Grieks om te weten dat democratie de heerschappij van het volk betekent, zodat daar dus sprake is van de heerschappij van de stemgerechtigde burger en niet alleen maar van diens participatie. Als alleen al die participatie een probleem oplevert dat toelichting behoeft, kan dat allicht een zucht van verwondering wekken.

De burger is simpelweg niet meer in staat tot een vakkundig oordeel

Daarom lijkt het gepast om eens stil te staan bij wat we eigenlijk onder democratie verstaan en het ideaal dat ten grondslag ligt aan onze staat eens nader onder de loep te nemen. Hoe zit die in elkaar? Wat zijn de moeilijkheden? Wat een democratie is, laat zich niet in een paar woorden samenvatten. Hoe simpeler de definitie, des te groter te de kans dat zij de zaak niet geheel recht doet. We zullen daarom proberen de verschillende gangbare voorstellingen van de democratie nader te bekijken.

Wie heeft de macht?

Een klassiek en heden nog wijd verbreide opvatting van de democratie is, dat er zoiets bestaat als het staatsgezag, het staatsapparaat. En het hangt er vanaf wie er bij dat staatsapparaat aan het roer staat, met welke staatsvorm men van doen heeft. De gebruikelijke staatsvormen zijn democratie, aristocratie en monarchie. Deze begrippen beantwoorden de vraag naar wie het staatsapparaat in handen heeft: ‘Wie heeft de macht ? – bij wie ligt de laatste beslissende bevoegdheid?’ Wanneer die in handen van één persoon is, hebben we te maken met een monarchie, waar die in handen is van een kleine groep, is er sprake van een aristocratie, en waar die in handen van het volk verkeert, spreken we van een democratie.

Het staatsbestel of het staatsapparaat wordt in deze visie beschouwd als gegeven, iets dat simpelweg bestaat. De verschillende partijen verdringen zich om een plaats in de stuurcabine van dit apparaat. Komt in dit gedrang het volk als winnaar uit de bus – een gebeurtenis die in Zwitserland dan wel al in de twaalfde dan wel pas in de negentiende eeuw wordt geplaatst – dan hebben we te maken met een democratie. Het volk is dan soeverein, het heeft de primair onbeperkte macht in handen waarvan alle andere bevoegdheden van de staat zijn afgeleid. En het oefent deze macht uit wanneer het bijvoorbeeld afgevaardigden kiest of stemt over de grondwet of over andere vragen die hem via een referendum worden voorgelegd. Daarmee staat het volk, zoals gezegd, aan het roer van het apparaat van de staat.

De individuele burger belandt op die manier nogal eens in een eigenaardige dubbelrol. Enerzijds maakt hij deel uit van de soevereiniteit die het gezag van de staat in handen heeft; anderzijds is hij als individu ook onderworpen aan dit staatsgezag en heeft hij dit als onderdaan te gehoorzamen. Toch leeft deze zienswijze in brede kring en niemand van ons is geheel vrij van redenaties die uiteindelijk tot deze terug te voeren zijn.

Zelfbestuur van het volk

In een geheel andere, de eerste zelfs op zekere manier tegensprekende zienswijze, die men ook bij ons in Zwitserland veel tegenkomt, moet onder democratie niet worden verstaan een staat waarin het volk de stuurknuppel van het staatsapparaat in handen heeft, maar een staat waarin het volk zelfbestuur heeft. Hier ligt een wezenlijk andere voorstelling van zaken aan ten grondslag. Hier is niet sprake van staatsmacht of van een staatsapparaat – daar is in dit denkmodel helemaal geen ruimte voor. Veel meer geldt hier de democratie als de staat waar tussen regeerders en geregeerden helemaal geen verschil meer bestaat. Het volk regeert zichzelf, regeerders en geregeerden zijn uitwisselbaar, zoals ook de belangen van de staat en het eigenbelang van de burger identiek zijn.

We weten niet precies, wat we van een democratie moeten verwachten

Deze opvatting komt bij veel goede Zwitserse democraten tot uitdrukking – maar ook, op zeer spitse wijze, bij de jonge Karl Marx: hij kenschetst democratie ergens als ‘het opgeloste raadsel van alle grondwetten’ omdat hier de vervreemding tussen mens en staat opgeheven zou zijn. We zien Marx in deze benadering een voorschot nemen op de eindtoestand van de klasseloze samenleving, waar hij later als de communist Marx naar streefde. En dezelfde opvatting treffen we nogmaals aan bij een staatsrechtsgeleerde die meehielp bij de ideologische onderbouwing van het nationaalsocialistische Derde Rijk, bij Carl Schmitt. Ook bij deze is het identieke van regeerders en geregeerden het wezenlijke van de democratie. Maar bij hem wordt dit wezen pas mogelijk gemaakt op grond van een daadwerkelijke gelijkheid van de staatsburgers, die dan ook een tegenstelling als vijand, als ongelijke, nodig hebben om zich bewust te zijn van de eigen politieke eenheid. Van daaruit vindt Schmitt dan al snel de weg naar de rechtvaardiging van rassenhaat en excessief nationalisme.

Op deze plek moet ik me tegen misverstanden wapenen. Ik wil hiermee niet zeggen dat degene die verkondigt dat democratie het zelfbestuur van het volk behelst, zich daarmee tot een verkapte nazi of een communist heeft gemaakt. Net zo min als ik vind dat deze beide één pot nat zijn omdat ze uitgaan van het hetzelfde model van de democratie. Het enige dat ik wil aantonen is tot wat voor merkwaardige gevolgtrekkingen men kan komen op grond van een doorgevoerde voorstelling van de democratie. Dit geeft aan hoe noodzakelijk het is zulke ideaalbeelden altijd weer te herleiden tot het denkmodel dat aan hen ten grondslag ligt.

Maar dan nu naar datgene wat wij onder democratie willen verstaan. U zult vermoeden dat de tweede zienswijze, die van de democratie als zelfbestuur van het volk, niet de mijne is. Dat is juist. Moeten we die eerste voorstelling daarom als de juiste beschouwen, die waarin het volk aan het roer van het staatsapparaat staat? Nee, ook dat niet.

Maar bestaat er dan nog een andere mogelijkheid, naast de opvatting dat de burgers samen het staatsgezag dragen, waarbij dan weer enigen daaraan onderworpen zijn – of de voorstelling waarbij er in de democratie geen staatsgezag is en regeerders en geregeerden met elkaar uitwisselbaar zijn?

Laten we eerst proberen te zien wat er mankeert aan deze beide opvattingen. De vertolkers van de tweede opvatting hebben in zoverre gelijk dat er eigenlijk niet zoiets bestaat als een staatsapparaat, een staatsgezag dat ergens buiten de burgers om bestaat en zich door deze of gene kan worden toegeëigend. Natuurlijk, er bestaat politie, er bestaat een bestuursapparaat, en daarbinnen is er ook nog zoiets als een bevelsstructuur, een hiërarchische ordening. Maar dat bestaat niet op zichzelf. Dit staat veeleer ten dienste van een taak die binnen de staat moet worden uitgevoerd, er schuilt een bedoeling achter. En als we nu uitgaan van alleen het gezag als een gegeven, dan is dat hetzelfde als muziek willen horen in de herrie.

Dat is het ene. Het andere is dat het volk niet één persoon is, die zich meester zou kunnen maken van zo’n apparaat – als dat al zou bestaan – om zich bij de stuurknuppel van de machine te nestelen, als een chauffeur van een tractor. Het volk is eerder een veelvoud van mensen met zeer uiteenlopende meningen en interesses. En ook wanneer deze mensen tot een meerderheidsbesluit komen, oefenen zij daarmee niet een gezag uit, maar maken ze gebruik van het enige instrument dat een meerderheid van mensen tot hun beschikking heeft om tot een besluit te komen: ze sluiten zich aaneen op basis van een voorgenomen handeling – die datgene betreft wat de meerderheid besluit – en zetten deze in. En dat is alleen een van de vele handelingen ter vervulling van een gemeenschappelijke opgave: een andere zou bijvoorbeeld een werkverdeling zijn, zoals: de een doet, de ander controleert.

De staat heeft een veelvoud van zulke handelingen nodig: het meerderheidsbesluit van de gezamenlijke burgerij is alleen maar de laatst aangewezen instantie, aangezien staatszaken iedereen gelijk aangaan en er daarom niets anders op zit als zich te verenigen en niemand zich kan aanmeten te weten wat goed is voor de ander.

Wat verwachten wij van een democratie?

Nu moeten we er goed voor waken niet te vervallen in die extreme voorstelling van het zelfbestuur van het volk. Want daartoe worden we hier zeker verleid: als er geen staatsapparaat is en als de staat een zaak is voor iedereen, is het toch het beste dat iedereen zichzelf regeert. Maar we hebben al laten zien wat daartegen in stelling is te brengen: het volk kan alleen al daarom niet over zichzelf regeren, omdat het geen eenheid vormt, met een door iedereen gedeelde mening en een gemeenschappelijk belang. Ook hier hebben we weer een veelheid aan uiteenlopende opvattingen en verschillende, deels ook conflicterende belangen.

En wanneer men dan zegt dat de staat toch heeft op te komen voor de welbegrepen belangen van de burger, toont zich precies daar het totalitaire gevaar van de aanname van het identiek zijn van regeerders en geregeerden en van de verschillende belangen: dat plotseling nog maar weer enkelen – de dictator of de partij – uitmaken wat men onder dat welbegrepen belang moet verstaan.

Laten we ons hoeden voor de verleiding van het enkelvoud van het woord ‘volk’

Daarom slaat deze opvatting zo makkelijk om in het totalitaire. Daarbij komt natuurlijk de voor de hand liggende tegenwerping, dat het volk – ook al gaat dat bij meerderheidsbesluit – toch onmogelijk kan beslissen over alles en nog wat, ja, dat het niet eens in staat is een eenduidige richting aan te geven die de verschillende instanties alleen nog maar te volgen zouden hebben zonder zelf te hoeven beslissen. Dit nog afgezien van de vraag of het iets goed zou opleveren, als het al mogelijk was. Nodig zijn dus ook andere procedures als alleen het meerderheidsbesluit: want met alleen daarmee is de democratie hoogst gebrekkig voorzien, en op die manier kan het volk zichzelf dus niet regeren.

Waarom spreek ik zo uitvoerig over deze tegengestelde theorieën over het wezen van de democratie, waar het toch gaat om de actuele problematiek in onze tegenwoordige staat? Wel, ik ben ervan overtuigd dat een groot deel van de problematiek daaruit bestaat, dat we niet precies weten, wat we in wezen van een democratie moeten verwachten. De vraag waaruit de participatie van de burger vandaag de dag zou moeten bestaan, kunnen we alleen beantwoorden wanneer we weten wat deze ‘heerschappij van het volk’ is, die wij in onze democratie zouden willen verwezenlijken.

Dus wat dan? Het schijnt dat de twee opties – indirecte heerschappij over het volk door zichzelf en directe heerschappij over de staat door bezit van de beslissende stuurknuppel van het staatsapparaat – de enige twee vormen zijn waarmee de heerschappij van het volk er zinvol uitziet. Valt er dan nog wat te zeggen voor een derde optie?

We moeten ons naar mijn mening voor alles hoeden voor de verleiding die in het Duitse taalgebied wordt geboden aan het enkelvoud van het woord ‘volk’: namelijk dat wij dat ons als een eenheid voorstellen, als een opperpersoon die op een of andere manier binnen de staat het laatste woord zou moeten spreken. In de Engelse taal wordt het woord voor volk – ‘the people’ – bijna altijd in meervoud gebruikt. En dat is niet voor niets. Want de Angelsaksen waren altijd beter dan wij toegerust op de omstandigheden die ik in het voorgaande op versimpelde manier heb weergegeven.

Controle die zich niet onttrekt

Wanneer men uitgaat van een volk als een meerderheid, dan is de vraagstelling ook van het begin af aan anders. Die luidt dan niet meer: hoe kan het volk heersen? Maar: hoe moeten wij het aanpakken om de opgaven van de ‘res publica’, die, zoals het woord al zegt, alle gemeenschappelijke opgaven behelst, op zulke wijze te arrangeren dat op een of andere manier iedereen is inbegrepen, dat iedereen de mogelijkheid heeft zijn mening te uiten en dat de openbare aangelegenheid van de controle daarop, zich niet volledig onttrekt aan degenen die het betreft?

Daarbij wordt slechts aangenomen dat het allemaal gemeenschappelijke opgaven betreft en dat er onder de betrokkenen niemand zich er op voor kan laten staan uiteindelijk uit te maken wat goed voor de ander is.

De Angelsaksen spreken daarom niet zozeer van zelfbestuur van het volk, zij hebben het over verantwoord regeren, ‘responsible government’ ; sterker nog, zij spreken sowieso niet vaak van heerschappij als iets dat vast staat, maar van regeren als een proces, het ‘governmental process’ – waaraan weliswaar velen deelnemen of de mogelijkheid hebben eraan deel te nemen, maar waar de deelnemers in de eerste plaats tegenover hun medeburgers verantwoording zijn verschuldigd en ook door hen worden gecontroleerd.

Wezenlijk bij dit denkbeeld is enerzijds dat er geen op zichzelf staand staatsgezag bestaat, geen staatsapparaat, maar alleen ambten waarmee bepaalde personen bepaalde opgaven krijgen toebedeeld om deze op een verantwoorde manier uit te voeren, en anderzijds, dat het volk niet als een vaststaande eenheid wordt beschouwd, maar als een veelvoud, die zich binnen het handelen van de staat telkens weer opnieuw moet verenigen. Daarbij draait het niet alleen om het vinden van een meerderheid, maar primair om het voeren van een gesprek in de openbaarheid. Democratisch is hier niet alleen het beslisrecht van het volk, maar de wederzijdse controle van de verschillende instanties, de openbaarheid van al het handelen van de staat, de vrije competitie van ideeën en natuurlijk de vrije en open discussie.

Ons thema is de participatie van de kiezer in de bestuursstaat, en we hebben al gezien dat daarmee een probleem is opgeworpen, dat deze participatie tegenwoordig niet zonder complicaties is, anders dan men zich het vroeger mogelijk heeft voorgesteld. Op grond van wat ik tot nog toe heb gezegd is het misschien mogelijk te zien hoe we dit probleem kunnen aanpakken.

De staat is onoverzichtelijk

Zeer vaak wordt dit thema ons namelijk in de donkerste tinten geschilderd. De democratie vereist, zo wordt gezegd, dat de gezamenlijkheid van de kiezers het laatste woord heeft over alle wezenlijke vraagstukken van de staat, dat deze zich daarover een oordeel vormt en vervolgens mag uitmaken wat ze daarmee wil. Tegenwoordig is dat echter steeds minder mogelijk. De staat is gecompliceerd en onoverzichtelijk geworden. Zijn opgaven hebben zich zodanig vermeerderd – door vereisten op sociaal gebied; door de noodzaak van vergaande planning in het economische leven; door de immer voortrazende ontwikkelingen binnen de technologie, die telkens weer nieuwe regelingen en ingrepen noodzakelijk maken – dat de burger simpelweg niet meer in staat is tot een vakkundig oordeel. Het bestuur, dat wegens de last van de opgaven immer in omvang toeneemt, beschikt tegenwoordig alleen nog over gespecialiseerde beambten, die ieder op hun gebied de verhoudingen overzien; het is op die manier uitgegroeid tot een macht voor wie het parlement, ja, zelfs de regering, het hoofd moet buigen, zodat het volk het roer volledig uit de hand is genomen.

Wanneer men bepaalde artikelen over deze ontwikkeling, die ook bij ons worden geschreven, te lezen krijgt, ontkomt men vaak niet aan de indruk dat er voor de voorvechters van de democratie niets anders meer opzit dan zo snel mogelijk voor de eer te bedanken, af te treden en de hele zaak over te dragen aan een grote sterke man, die deze volkomen uit de hand gelopen ambtelijke schimmel nog weet te temmen.

Dat is echter niet datgene wat van ons wordt verlangd. Anderzijds laat de angstaanjagende ontwikkeling, die ik in het kort heb geschetst – het steeds gecompliceerder worden van de staat, de macht van het bestuur – zich geenszins verloochenen. Wat moeten we dan doen?

Een vertekend beeld van de democratie

Hier zou ik willen zeggen: ten eerste moeten we nu eens heel nuchter nadenken over wat we eigenlijk van een democratie mogen en moeten verlangen, om helder en bewust te komen tot ons ideaalbeeld, zodat we geen aanhangers worden van een utopie die er nooit geweest is en die er nooit zal zijn, en die we alleen met behulp van fictie in een virtuele werkelijkheid kunnen omzetten.

Zo bezien ligt het gevaar vooral bij de denkbeelden die ik U geprobeerd heb uit te leggen: dat van de absolute heerschappij van het volk over het staatsapparaat – die dan bezwijkt onder de realiteit van het overgrote gewicht van dit apparaat, dat zich niet zo makkelijk laat beheersen – of anderzijds de romantische voorstelling van zelfbestuur van het volk, die de noodzaak van een gespecialiseerd bestuur dat ook zijn eigen woordje moet spreken probeert te negeren en daarmee eindigt in fictieve voorstellingen.

Een voorbeeld van deze fictieve voorstellingen, waarmee een vertekend beeld van de democratie tot realiteit wordt vervalst, biedt ons de theorie van sommige landen in het oosten, zoals de DDR. Hier hebben we niet alleen met een democratie van doen, maar zelfs met een volksdemocratie, hetgeen zo uitgelegd wordt, dat deze democratie niet bestaat uit louter lege procedures, maar in plaats daarvan ook de ware belangen van het volk behartigt.

Hierop wil ik niet verder ingaan. Voor ons kader is het interessant hoe ondanks het machtige bestuurlijke apparaat, dat een staat die wordt gestuurd met een centrale planeconomie nog meer nodig heeft als wij, de democratie als volksheerschappij wordt gerechtvaardigd. Men zegt: de overwegende meerderheid van het volk is de klasse van arbeiders en werkenden. Wat hun ware belangen zijn, staat volgens de marxistisch-leninistische doctrine vast. Deze doctrine wordt echter vertolkt door de Partij en binnen die Partij door de partijleiding. Wanneer deze dus regeert, is dat een ware democratie. U ziet: een hoogst overtuigende wiskundige bewijsvoering – als de vergelijkingen tenminste zouden kloppen.

Gecompliceerde democratie

We keren terug naar ons onderwerp. Zoals gezegd, willen we niet komen tot de heerschappij van een volk dat als een eenheid wordt voorgesteld. Eerder neigen we ertoe dat er een regering nodig is die niet identiek is met het volk, en ook een bestuurlijk apparaat wiens expertise de democratie tot nut moet zijn, wil ze de huidige problemen het hoofd kunnen bieden. Deze op meer bescheiden leest geschoeide benadering van onze ideale democratie bestaat er slechts uit dat regering en bestuur hun gekwalificeerde opgave ten opzichte van hun medeburgers op een verantwoorde wijze uitvoeren, onder het oog van de openbaarheid en met een door procedures beveiligde controle, waarbij uiteindelijk iedereen is betrokken. En dan ook zo dat de vrije competitie van ideeën tenminste als mogelijkheid behouden blijft, terwijl we tegelijkertijd, in tegenstelling tot de Oostbloklanden, accepteren dat we de hoogste wijsheid niet in pacht hebben.

Waaruit bestaat nu, vanuit dit perspectief, de participatie van de kiezer? Ik wil mij nu richten op de in Zwitserland wel belangrijkste vraag, die van de meerderheid bij de stemronde voor een referendum, waarvoor iedere kiesgerechtigde burger periodiek wordt opgeroepen om zich met staatsaangelegenheden bezig te houden. Juist het referendum is een dankbaar object voor al die mensen die ons willen laten griezelen wanneer ze ons willen laten zien hoe ondoorgrondelijk de democratie tegenwoordig is geworden.

Kan men van de stemgerechtigde burger verlangen, zeggen zij, dat hij de vijftig tot honderd pagina’s tellende referendumvoorstellen leest en begrijpt, die bij de stemformulieren zijn gevoegd, dat hij ook kennis neemt van de argumenten van de tegenstanders van een voorstel in kranten en vlugschriften en deze op hun waarde schat en dan een ter zake kundig oordeel velt over iets aan een regeling voor een pensioenfonds, de bouw van een school of een bestemmingsplan? Is dat vandaag de dag niet onmogelijk geworden? Is daarmee echter ook niet de democratie onmogelijk geworden, die uiteindelijk toch verlangt dat de soeverein in de staat daadwerkelijke zou moeten heersen?

Democratie en compromis

Wat willen we deze mensen nu antwoorden? Ze zijn zeer talrijk, en niet zelden voeren ook zij, die niet naar de stembus gaan, ter verdediging aan dat zij niet in staat zijn de onderhavige kwesties te beoordelen. Of ze zeggen: ‘Die doen toch wat ze willen’. Juist die zin toont echter duidelijk het valse beeld, dat achter deze houding steekt; het impliceert namelijk dat ‘die’(dat betekent: zij daarboven) moeten doen wat wij willen. Maar dat is echter helemaal niet uitvoerbaar. Wij willen namelijk niet allemaal hetzelfde. En in verreweg de meeste gevallen kunnen we helemaal niet zo precies zeggen wat wij willen en hebben we tenminste iemand nodig die een keer met een voorstel komt. En nog beter is het, wanneer hij daarbij spreekt met mensen die weten wat ze willen, ja, ook met die zo vaak verdachte organisaties die een bijzonder belang bij de zaak hebben, en wanneer hij probeert tot een vergelijk te komen dan rekening houdt met alle belangen en probeert te komen tot een zo rechtvaardig mogelijke oplossing.

 Ik beschouw het verguisde compromis als iets dat ten diepste democratisch is

Dat is dan ook de gebruikelijke weg lang welke een voorstel tot stand komt. En deze weg houdt ook zeer veel democratisch in, niet alleen het meerderheidsbesluit, dat erop volgt: namelijk het democratische overleg. En hier moet ik U een wellicht teleurstellende bekentenis doen, namelijk dat ik zelf het zo verguisde compromis beschouw als iets dat ten diepste democratisch is, want niemand heeft de absolute waarheid in pacht, of de juiste oplossing, en daarom moet men het binnen een democratie eens worden over een mogelijke oplossing. Ongetwijfeld wordt dat in Zwitserland vaak overdreven, maar in wezen heeft het compromis ook goede kanten, en zonder compromis komt men geen stap verder.

Een dergelijk product van veelvuldig overleg, zo’n met vallen en opstaan getroffen compromis, komt dan uiteindelijk ter stemming. Daar moet ik direct toegeven, dat de moeite die het kost zo’n voorstel te beoordelen voor de kiezer daadwerkelijk groot is. Slechts een gering percentage van de kiezers is in staat het voorstel met kennis van zaken op zijn merites te beoordelen. Maar moet de kiezer dan werkelijk per stemformulier regeren en zeggen: ja, dat is precies wat ik wil, ik heb het van a tot z gecontroleerd en ik zou het zelf niet anders hebben gedaan; of: nee, in Art. 27 lid 2 van het wetsvoorstel staat een fout? Als dat de bedoeling van het referendum is, moeten we het per direct afschaffen. Dat is inderdaad onmogelijk.

Ik zou echter willen zeggen: het referendum is geen middel tot zelfbestuur van het volk. Daarvan kan helemaal geen sprake zijn op de manier waarop sommigen zich dat voorstellen. Het referendum is eerder slechts een middel om de verantwoordelijke regering bij de realiteit te houden, als het de autoriteiten dwingt acht te slaan op hun medeburgers, zich voor hen te rechtvaardigen voor hun daden, en de medeburgers anderzijds in staat stelt controle uit te oefenen, zodat datgene dat zich al te manifest verwijdert van de overtuiging van de meerderheid, binnen de staat niet kan worden doorgezet.

Natuurlijk, deze controle is zeer grof en oppervlakkig . Ze mag zeker niet dienen om degenen die vanwege hun gespecialiseerde expertise of hun bijzondere opmerkzaamheid betrokken waren bij het uitwerken van een voorstel, te ontheffen van hun verantwoordelijkheid. Het is in mijn ogen het slechtste wat er is als parlementariërs zichzelf verontschuldigen door te zeggen: het volk heeft hier toch mee ingestemd? Dat is geen excuus. Het volk kan alleen de zichtbare fouten controleren of de vragen, die in de verkiezingscampagne tijdens debatten zijn gesteld en die voor iedereen te volgen zijn.

Ik denk, dat wanneer hen deze wat meer bescheiden voorstelling van het referendum duidelijk gemaakt zou kunnen worden, meer mensen zorgvuldiger zouden omgaan met hun stemrecht dan nu het geval is, waarbij men hen een versie voorspiegelt die een illusie is.

Het volksinitiatief

Nog een woord over volksinitiatieven. Ook die kunnen natuurlijk een middel zijn waarmee het volk als het ware over de autoriteiten heen kan springen en zichzelf besturen kan. Maar in dat overspringen schuilt wel een gevaar. Ik merkte al op, dat voorstellen die op de gebruikelijke manier zijn uitgewerkt door bestuur, regering en parlement, tijdens deze hele procedure zijn onderworpen aan overleg tussen iedereen die in de kwestie een bijzonder belang heeft of er een bijzonder ter zake deskundig oordeel over heeft. Dat leidt er in de regel toe dat de diverse opinies en belangen op een evenwichtige manier tegen elkaar worden afgewogen. Dit overleg is in Zwitserland heel belangrijk, hoewel ze zich helaas veel te weinig in de openbaarheid afspeelt (we zouden op dit gebied overigens het een en ander van de Amerikanen kunnen leren, die veel minder bang zijn voor democratische openbaarheid dan wij, hoewel zij bij God zeker niet minder geheim te houden hebben).

In Zwitserland is dit overleg daarom zo belangrijk, omdat het ervoor zorgt dat we rekening houden met onze minderheden, wier positie bij een meerderheidsbesluit van het volk bij een referendum minder goed is gewaarborgd, en dat zorgt in de regel voor meer gedifferentieerde en betere wetsvoorstellen. Daarentegen behelzen volksinitiatieven zo nu en dan simpelweg radicale oplossingen over de hoofden van de betrokkenen heen.

Goddank worden zulke voorstellen bijna altijd verworpen. Soms waren ze dan toch nog van enig nut omdat ze tenminste hadden gewezen op een probleem, dat zonder het voorstel wellicht over het hoofd was gezien. Zo hebben deze initiatieven in de praktijk nog de heilzame werking van een ventiel, waardoor onvrede kan worden afgereageerd over zaken, die inderdaad vaak zijn ingegeven door eenzijdigheid bij de instanties, of werpen ze vragen op waaraan te weinig aandacht is besteed of die nooit tot uitdrukking zijn gebracht.

Ik geloof dat men deze volksinitiatieven niet al te serieus moet nemen en vooral dat gevoelige en belangrijke problemen beter niet langs deze weg kunnen worden behandeld. De beleving van het politieke bedrijf, die van hen uitgaat, hebben we in Zwitserland echter vaak bitter hard nodig.

We moeten waakzaam blijven

Staat u mij nog een laatste opmerking toe. Ons onderwerp betreft weliswaar alleen van de participatie van de stemgerechtigde burger. Maar ik zou onder die participatie van de burger niet alleen verstaan dat deze zijn stem uitbrengt, maar ook, dat hij daar waar hij iets te zeggen heeft, ook daadwerkelijk meepraat.

Zoals ik al zei is het op basis van een realistische voorstelling van de democratie voor de gemiddelde burger vaak moeilijk ook maar de meest rudimentaire controle uit te oefenen op de gecompliceerde voorstellen die onze bestuursstaat aan hem voorlegt. En toch wordt van hem meer gevraagd dan alleen een blind vertrouwen in de autoriteiten onder het motto ‘Die weten toch wat ze doen’, die gemakzuchtige houding die we ook bij onze politici maar al te vaak aantreffen. De collectieve verantwoordelijkheid van allen voor de staat is ook in de bestuursstaat onontkoombaar en vraagt onze voortdurende waakzaamheid.

U allen, die hier het gymnasium heeft bezocht, is het waarschijnlijk duidelijk dat de gemiddelde kiezer over de meeste politieke vragen geen ter zake kundig oordeel weet te vellen. Maar u zal, zeker als u gestudeerd heeft, zelf ook een terrein hebben waarin u een expert bent, en ieder gebied heeft altijd ook een politiek aspect. Binnen dit terrein kunt u beoordelen of dat wat de staat doet goed is of juist slecht. En hier bent u gehouden uw oordeel niet alleen toe te vertrouwen aan uw stembiljet, ook als u in geen enkel openbaar lichaam zitting heeft, en vooral als u tot de slotsom bent gekomen dat het niet juist is u te mengen in het debat of uw mening te laten horen in de pers. Houdt u zichzelf niet voor te goed voor dat zogenaamd vunzige politieke bedrijf. Juist in die zo onoverzichtelijke bestuursstaat moeten de specialisten ieder op hun gebied meehelpen de democratische controle wakker te houden, zodat het responsible government zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekt.

Ik ben aan het eind gekomen. U ziet, overdreven pessimistisch ben ik niet. Zeker is dat de staat en de problemen van de staat steeds gecompliceerder worden, net zoals het moderne leven, en er alle reden voor vertwijfeling is. Maar ook in deze dingen lijkt mij de enige bruikbare arbeidshypothese een misschien niet geheel gegrond, doch nuchter vertrouwen, dat zich voor alles hoedt voor valse idealen.

Ik dank u allen. En hoop bij de discussie op levendige tegenspraak.

 

Deze vertaling is ontleend aan het boek Was kann einer allein gegen Zen Buddhisten – Philosophisches, Gedicht, Erzähltes und Dramatik, samengesteld door Joy Matter uit het ongepubliceerde werk van haar echtgenoot Mani Matter., dat vorig jaar is verschenen bij uitgeverij Zytlogge . Vertaling: René Zwaap. De rechten van deze tekst berusten exclusief bij de nabestaanden van Mani Matter.

 


 

Het politieke testament van een groot kunstenaar

 

Mani Matter was 36 jaar oud toen hij in 1972 op weg naar een optreden bij een inhaalmanoeuvre tegen een boom opreed. Daarmee verloor Zwitserland – beter het gezegd het Duitstalige gedeelte van het land – een zanger-componist van buitengewoon formaat, een kunstenaar die in zijn eentje de kwintessens vormde van een heel cultuurgebied.

Geboren in 1936 als Herman-Peter Matter in Bern, met een Nederlandse moeder en een Zwitserse vader, ontwikkelde ‘Mani’ Matter een geheel eigen liedkunst, die werd gekenmerkt door grote poëtische zeggingskracht, virtuoos taalgebruik (waarbij hij zich exclusief bediende van het Berner dialect) en een fijnzinnig, absurdistisch gevoel voor humor. Veel van zijn liederen bevatten subtiel politiek commentaar. Mani Matter was de kampioen van de vierkante millimeter, zijn muzikaal gesproken rudimentaire werk is zo ingehouden klein dat het van de weeromstuit zo groot werd dat het een heel land kon opslokken. Hele generaties groeiden op met zijn liederen en nog altijd is hij onverminderd populair.

Verleden jaar, in zijn tachtigste geboortejaar, verscheen Mani Matter: eine Biografie, geschreven door Wilfried Meichtry. Een van zijn bekendste liederen, I han es Zundhölzli azündt, prijkte tegelijkertijd tot ieders verbazing plotseling hoog in de hitlijsten en in het Landesmuseum van Bern was een grote tentoonstelling aan zijn leven en werk gewijd.

Behalve liedkunstenaar was Mani Matter ook jurist. De titel van zijn proefschrift, dat hij schreef tijdens een jaar aan de universiteit van Cambridge, luidde ‘Die pluralistische Staatstheorie’ (ondertitel:Oder Der Konsens zur Uneinigkeit), dat hij tot de laatste voetnoot voltooide maar nooit heeft ingediend (het werd in 2012 alsnog gepubliceerd). Hij liet een academische loopbaan aan zich voorbij gaan om op de bühne te kunnen staan met zijn gitaar. Als jurist in dienst van de gemeente Bern was hij een groot kenner van het Zwitserse staatswezen, met zijn referenda en volksinitiatieven. Hij was actief in de lokale politiek van Bern, maar had – daarvan getuigt ook zijn hier gepubliceerde redevoering – zijn bedenkingen tegen al te radicale opvattingen van de directe democratie made in Switzerland.

Zijn redevoering over de ‘participatie van de burger in de bestuursstaat’ werd eind verleden jaar voor het eerst gepubliceerd. Het kan worden gelezen als het politieke testament van een man wiens luciditeit ten node wordt gemist in het hedendaagse Zwitserland, waar de‘Wutbürger’ (het Helvetische equivalent van de Hollandse boze burger) via de in 1971 opgerichte, rechts-populistische Schweizerische Volkspartei (SVP) tot grote politieke wasdom is gekomen. (René Zwaap)

 


 

Volksinitiatieven niet altijd machtsmiddel voor populisten

Het Zwitserse stelsel van directe democratie, waarin volkssoevereiniteit het leidende begrip is, biedt de kiezer referenda in alle soorten en maten. Zo heeft het stemvolk met een correctief referendum de beslissende stem over voorstellen uit het parlement en kan het zelf ook wetsvoorstellen formuleren en agenderen via het zogeheten volksinitiatief. In Nederland zijn vooral de PVV en het Forum voor Democratie voorstander van het invoeren van het volksinitiatief naar Zwitsers model. Burgers, belangengroepen en politieke partijen kunnen een wetsvoorstel per referendum aan de kiezers voorleggen als zij binnen achttien maanden 100.000 steunverklaringen van stemgerechtigde burgers weten te verzamelen. Als dat is gelukt, wordt het voorstel in de regel binnen twee tot drie jaar per referendum aan de kiezer voorgelegd.

Voordat het voorstel ter stemming komt, dient het initiatief te worden beoordeeld door regering en parlement, die een commentaar op het voorstel formuleren en het recht hebben een alternatief voorstel te formuleren. Ook controleren zij of het voorstel niet indruist tegen de eenheid van wetgeving en het internationaal recht. Naast een meerderheid van de stemmen is voor het aannemen van het volksinitiatief ook noodzakelijk dat het ‘ja’ is uitgesproken in meer dan de helft van de 26 kantons waaruit de Zwitserse federatie bestaat.

Sinds de invoering van het volksinitiatief in 1891 zijn slechts twintig voorstellen daadwerkelijk aangenomen. Het eerste dat het haalde, was een verbod op onverdoofd slachten (1893), waardoor in de praktijk vooral de rituele slacht van de joodse gemeenschap werd getroffen. De indieners van het voorstel waren dan ook naast in de dierenbescherming te vinden in antisemitische kringen.

Minarettenverbod

Sinds 1966 werden van de honderd volksinitiatieven die ter stemming kwamen, slechts dertien aangenomen. In 2009 stemde een meerderheid van 53 procent in met het voorstel van de Schweizerische Volkspartei (SVP) tot een verbod op de bouw van minaretten van moskeeën. De kritiek dat deze maatregel indruist tegen het volkerenrecht is ook intern nog niet verstomd. In 2014 kon dezelfde SVP weer victorie kraaien toen een meerderheid van 54 procent instemde met een wetsvoorstel tegen ‘massa-immigratie’. In de praktijk zou dat voorstel bij implementatie kunnen leiden tot een eenzijdige beëindiging van het vrije personenverkeer binnen de Schengenzone, waar Zwitserland – ondanks dat het geen partij is in de Europese Unie – wel verdragsland is. De Zwitserse regering, aan wie de taak een aangenomen voorstel om te zetten in wetgeving, weigerde die radicale doorzetting met een beroep op de internationale rechtsorde. Met het volksinitiatief ‘Schweizer Recht statt fremde Richter’ diende SVP als antwoord daarop een voorstel in waarbij internationaal recht niet langer in de weg mag staan van de nationale volkssoevereiniteit. Het referendum daarover moet nog plaatsvinden.

De SVP kreeg ook het deksel op de neus toen verleden jaar een volksinitiatief tot het uitzetten van niet-Zwitserse ingezetenen, ook van de tweede generatie, bij twee gerechtelijke veroordelingen, verrassend genoeg geen meerderheid vond. Sindsdien is volksinitiatief als populistisch machtsmiddel aan erosie onderhevig.

Op de agenda van initiatieven die de komende jaren ter stemming worden gebracht staan onder meer een voorstel om de geldcreatie – dus ook van giraal geld – weer een exclusief recht te maken van de Zwitserse nationale bank, een Zwitserse versie van het burgerinitiatief van de Nederlandse geldhervormingsbeweging Ons Geld, waarover de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid binnenkort een advies zal uitbrengen. (René Zwaap)

Stemmen op de afvalberg

De Zwitserse politica Pearl Pedergnana gaf in 2014 leiding aan een delegatie van de Raad van Europa die het verloop van de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen observeerde. Ze verbaasde zich over de vuilcontainers die fungeren als stembus. Haar aanbevelingen zijn nog steeds actueel. Hoe heilig is de stem van de Nederlandse kiezer?

Tekst René Zwaap

WINTERTHUR – Pearl Pedergnana kent uit eigen ervaring het belang van een vlekkeloos electoraal proces. In 2001 deed ze als kandidaat van de Zwitserse Socialistische Partij SP een gooi naar een zetel in het stadsbestuur van haar woonplaats Winterthur.  Haar opponent  behaalde 13.394 stemmen, zij zelf 13.393. De lokale kiesraad en later het gemeentebestuur gingen aanvankelijk niet in op de eis van haar partij de stemmen te hertellen. Maar uiteindelijk gebeurde dat toch en dat leverde precies de omgekeerde uitslag op:  13.394  stemmen voor Pedergnana,  13.393 voor haar opponent.  De weg naar het stadhuis lag alsnog open. Voor het hertellen van stemmen zijn de criteria in de Zwitserse wetgeving inmiddels vastgelegd in heldere regels.

Iedere stem telt en daarom springen de Zwitsers uiterst behoedzaam om met de wil van het soevereine stemvolk. ‘Bij ons worden de stemformulieren door de kiezer in een gesloten houten kluizen urnen gedeponeerd, die na het sluiten van het stemkantoor met rode tape worden verzegeld’, vertelt Pedergnana.  ‘Bij het tellen mogen beslist geen buitenstaanders aanwezig zijn. Ik moest wel even slikken toen ik in een Amsterdams stembureau zag hoe  dat er in Nederland aan toegaat. De stemformulieren belandden in grote plastic afvalcontainers die ’s avonds bij het sluiten van het stemkantoor gewoon over de vloer werden uitgestort.  Om die afvalberg van stemmen op de vloer stonden  mensen van buitenaf, die vrij waren een kijkje mochten nemen. Sommige van die formulieren verdwenen bij het uitkiepen van die vuilnisemmers onder bureaus of tafels en moesten daar weer vandaan worden gepakt. Wie kwaad in de zin zou hebben, zou daar vrij eenvoudig zijn slag kunnen slaan, bedacht ik me toen. Ook bij het tellen zelf was  het publiek gewoon aanwezig. Wat mij ook opviel was dat de formulieren daarna gewoon in open tassen werden gestopt. Het Nederlandse kiesstelsel wordt gekenmerkt door openheid en transparantie. Maar het is wel heel erg een high trust-operatie. Dat is tegelijkertijd ook de charme ervan. In Nederland mag je tijdens het stemmen selfies maken – dat is in Zwitserland ondenkbaar’.

Pederagnana was niet alleen in Nederland verkiezingswaarnemer. Ze deed hetzelfde in Georgië en Macedonië. ‘In Georgië had de oppositie camera’s hangen in het stemlokaal, en de urnen waren doorzichtig , zo groot was de angst voor manipulatie. In Macedonië werd de oppositie onderdrukt en kreeg ze geen toegang tot de media’ . Het contrast met de goed gefundeerde democratie in Nederland kon niet groter zijn, geeft  ze aan. Haar Nederlandse ervaring dateert van 2014, toen ze leiding gaf aan een delegatie van het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten, een onderdeel van de Raad van Europa.  De delegatie bestond uit zes teams van lokale en regionale politici uit elf verschillende Europese landen, die door heel Nederland observeerden hoe de gemeenteraadsverkiezingen verliepen.

De delegatie kwam op uitnodiging  van toenmalig minister  van Buitenlandse Zaken Timmermans en voerde gesprekken met  minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en met leden van de VNG en de Kiesraad.  In haar aanbevelingen stond Pedergnana stil bij het hoge percentage stemmen per volmacht, dat 10 procent bedroeg:  ‘Vooral bij kiezers met een niet-westerse achtergrond bleek stemmen met een volmacht in zwang: in 2006 bracht binnen die groep 21 procent op die manier zijn stem uit. Hoewel het kopen van stemmen geen issue bleek in Nederland, is het toch een kwetsbaar punt. Want hoe gegarandeerd is het stemgeheim in zo’n situatie, met name voor vrouwen?’

 

Stemmen per post

Een mogelijk alternatief voor de volmacht is het voortijdig stemmen per post. In Zwitserland  – maar niet alleen daar –  is dat gemeengoed.  ‘In Nederland is stemmen per brief alleen maar mogelijk voor kiezers in het buitenland, maar dat zou je probleemloos kunnen uitbreiden naar binnenlands gebruik. Dan moet je natuurlijk wel zorgen voor genoeg lijm voor de enveloppen’, zegt Pederagna, verwijzend naar de recente verwarring bij de Oostenrijkse presidentsverkiezingen, die opnieuw moesten worden gehouden toen er klachten kwamen over  enveloppen  voor het stemmen per post die over een gebrekkige plakrand zouden beschikken.

Andere zaken waar Pederagnana  in haar rapportage over de Nederlandse verkiezingen aandacht voor vroeg waren duidelijkere regels voor transparante partijfinanciering op lokaal niveau, het verontrustend lage opkomstpercentage en het moeizame telsysteem. Pederagnana over dat laatste punt: ‘Vanwege het ontbreken van een kiesdrempel doet er in Nederland een zeer hoog aantal partijen aan de verkiezingen mee. Die partijen hebben vaak ook nog eens lange kandidatenlijsten. Dat maakt het tellen van de stemmen tot een moeizaam, tijdrovend proces. Automatisering zou soelaas kunnen bieden, maar de investeringen die daarmee zijn gemoeid – geschat tussen de 150 en 250 miljoen euro – schrikken af, zo werd mij verteld. Daarnaast is er de angst voor hackers.  Om die redenen werden de stemmachines die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 werden gebruikt weer afgevoerd en gaat het hele proces als vanouds met papier en potlood. Ik denk dat het wel degelijk mogelijk is het stemproces te moderniseren. Zelfs stemmen met je handy zou moeten kunnen’.

Voor wat betreft het hertellen van de stemmen zou het goed zijn als daar ook in Nederland duidelijke regelgeving voor wordt ontwikkeld, aldus Pederagnana. ‘In Zwitserland is het nu de norm dat stemmen bij een verschil tussen partijen of kandidaten kleiner dan 0,8 procent verplicht worden herteld. Daarnaast is er het vier ogen-principe dat de stemmen worden geteld door twee mensen tegelijk – een gebruik dat nu ook in Nederland is overgenomen, maar dat in 2014 nog niet werd gepraktiseerd.  Het laatste dat je als democratie wilt is dat er getwijfeld kan worden aan de rechtmatigheid van een verkiezingsuitslag’.

 

De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.1, MAART 2017

THEMA: De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Gekozen koningin maakt comeback bij GroenLinks
Gijs Korevaar

Republikeinse Verkiezingsgids: republikeins electoraat heeft iets te kiezen
Maurits van den Toorn

PVV is rijp voor rechterlijk verbod: grenzen van de tolerantie
prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Orangisme versus populisme?
René Zwaap

Van het republikeinse front: verborgen kosten koningshuis
Team Willyleaks

Een parlement van zwijgers
Floris Müller

De tragiek van de rechtse provo
René Zwaap

PVV gedwee op weg naar het paleis
René Zwaap

Grenzen aan vrijheid van expressie
Gijs Korevaar

Zwitserse verbazing over stemchaos in de polder
René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat
Mani Matter

De kerstrede als taalkundig ongeluk
Simplicissimus

Pleidooi voor een weerbare democratie
Kurt Haverkort

God, Nederland en Oranje
Lodewijk Brunt

Bataafse mythe werd staatkundige realiteit
Anton van Hooff

Boekrecensie: De boze stiefmoeder van alle kabinetsformaties
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: De vriendschap van prins Bernhard met Pieter Menten

Column Hans Maessen: wordt 2017 het nieuwe 1848?

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.