Tegenpolen in de sociaal-democratie

De sociaaldemocratie kent vogels van uiteenlopende pluimage. Neem jhr. Marinus van der Goes van Naters, de flamboyante fractieleider van de PvdA in de eerste naoorlogse jaren. Of Max van der Stoel, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl. Twee mannen van totaal verschillende herkomst, karakter en wijze van optreden. Het is ‘de rode jonker’ versus ‘de sobere burger’. Over beiden zijn lezenswaardige biografieën verschenen.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

Jonkheer Marinus van der Goes van Naters (1900-2005) had de pest aan zijn bijnaam ‘de rode jonker’ en kon flink boos worden als iemand hem zo betitelde. Daarentegen gebruikte hij de term ‘salonsocialist’, een benaming die hij vanwege zijn kapitale villa in Wassenaar onvermijdelijk wel eens te horen kreeg, soms als een soort geuzennaam. Ondanks die riante behuizing was hij door-en-door democratisch socialist, van 1937 tot 1967 als Kamerlid. Na 1945 was hij nog eventjes de laatste fractieleider van de SDAP en vervolgens de eerste fractieleider van de nieuwe PvdA. We kunnen hem dankbaar zijn voor zijn initiatief om een parlementaire enquête in te stellen naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945 om achteraf het ontbreken van parlementaire controle enigszins te compenseren. De uitkomsten van dat negen jaar durende onderzoek waren zeker niet tot ieders vreugde; Van der Goes kon het later dan ook hebben over ‘de zeldzame imbeciliteit van de zwakkeling De Geer’, en zo vielen er wel meer mensen en instanties van hun voetstuk. Jammer genoeg bleef het optreden van Wilhelmina, inclusief haar onconstitutionele fratsen, buiten beschouwing.

Een groot succes als fractieleider was Van der Goes niet, daarvoor soleerde hij te veel en vloog hij iets te vaak uit de bocht. De opmerking in een interview in 1951 dat het oplossen van de kwestie Nieuw-Guinea hem wel een kabinetscrisis waard was, betekende het einde. Het kabinet viel trouwens korte tijd later over dezelfde kwestie, daar was die uitspraak niet voor nodig geweest, maar de toch al weinig hartelijke verhoudingen tussen de gelijkmatige Drees en de opvliegende Van der Goes waren sindsdien voorgoed verpest. Het bracht Van der Goes ertoe jaren later op te merken: ‘En toen kwam Drees, een fatsoenlijk stuk kurk eigenlijk. Razend knap hoor, dat stuk kurk had alles gelezen, wat er maar te lezen viel. Maar je had nooit de indruk dat het tot zijn gemoed sprak.’

 

Vervlogen Europeaan

Van der Goes was ook een vervlogen Europeaan die in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Parlementaire Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zitting had. Ook daarbij stonden Drees en Van der Goes qua opvattingen tegenover elkaar, want Drees vond als typische man-van-het-haalbare de hele Raad van Europa met z’n Parlementaire Assemblee maar utopisch gedoe. Juist dat utopische zal Van der Goes hebben aangesproken. Als rapporteur namens de Raad van Europa kwam hij met het plan om het Saarland, na 1945 een semi-zelfstandig gebied onder Franse invloed, te ‘Europeaniseren’. Als dat was gelukt, was nu Saarbrücken de Europese hoofdstad geweest in plaats van Brussel. Er kwam zoals bekend niets van terecht.

Dat Van der Goes ondanks al zijn activiteiten in de vergetelheid is geraakt, komt waarschijnlijk vooral doordat hij het nooit tot minister heeft gebracht. Hij zal er te eigenzinnig en te weinig plooibaar voor zijn geweest, een soort ouderwetse adellijke regent die weinig geduld kon opbrengen voor het dagelijkse gemier van zijn partijgenoten en politieke tegenstrevers. Ook al heb je gelijk, met zo’n houding krijg je het niet. Als je leest wat hij in 1945 over staatkundige vernieuwing schreef in zijn boek De Leiding van den staat, dan is dat jammer. Uiteindelijk was hij vooral, zoals zijn biografe schrijft, ‘enfant terrible van de Partij van de Arbeid’ dat tot op hoge leeftijd ‘vloekend en tegelijkertijd geanimeerd de actuele en voorbije politiek’ becommentarieerde.

 

Onkreukbaar

Op zulke verbale uitspattingen was Max van der Stoel (1924-2011) nooit te betrappen. Het eerste woord dat me te binnen schiet als het over hem gaat is ‘onkreukbaar’. Sterker, je zou hem misschien zelfs saai kunnen noemen of, zoals het tijdschrift The Economist het ooit wat fraaier formuleerde, ‘stunningly unglamorous’.

Ook hij was een man met rotsvaste overtuigingen: sociaaldemocraat en voorvechter van mensenrechten, Atlanticus en voorstander van de NAVO, met warme gevoelens voor het huis van Oranje. Anders dan Van der Goes moest hij het vooral hebben van subtiel opereren achter de schermen, ‘nauwgezet, behoedzaam en stoutmoedig’. Echt een diplomaat, maar desondanks toch ook politicus als Kamerlid, staatssecretaris en minister. Gedurende zijn politieke carrière werd hij, een mainstream sociaaldemocraat, achtereenvolgens gezien als een links gevaar (op het oerconservatieve departement van Buitenlandse Zaken, toen hij in 1965 onder Joseph Luns staatssecretaris was geworden) en slechts een paar jaar later als ‘visieloze rechtse bal’ (door zijn Nieuw Linkse-partijgenoten in de PvdA). De ironie daarvan is hem vast niet ontgaan. Ook later als Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden kreeg hij allerlei invectieven naar zijn hoofd geslingerd; hij was er inmiddels wel gewend aan geraakt, mogen we aannemen.

 

Oranjekwesties

In het kader van dit tijdschrift is vooral interessant hoe beide heren tegenover (leden van) het Oranjehuis stonden, waar ze uit hoofde van hun functies regelmatig contact mee gehad hebben. Van der Goes van Naters heeft zich er niet over uitgelaten, er is in de biografie althans geen spoor van te vinden. Ook in zijn autobiografie uit 1980, Met en tegen de tijd, komt het onderwerp niet aan de orde; kennelijk boeide het hem niet zo. Als je zijn, laten we zeggen, ‘overduidelijke’ typeringen van veel andere mensen leest, dan hebben we daar bepaald wat aan gemist.

Onvertogen woorden zijn van Van der Stoel sowieso niet te verwachten en bovendien had hij een warme band met het Oranjehuis. Mede daardoor raakte hij nauw betrokken bij twee delicate kwesties. Dat was in de jaren zeventig als minister met de Lockheed-affaire en begin deze eeuw als speciaal gezant, zeg maar trouble shooter, voor het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. Ook daarbij opereerde hij vooral achter de schermen.

Bij de kwestie-Lockheed was zijn betrokkenheid niet zo heel groot, maar als minister van Buitenlandse Zaken was hij eerder dan veel anderen geïnformeerd dat er iets mis was door berichten van de Nederlandse ambassadeurs in Parijs en Washington, al leidde dat aanvankelijk nog niet tot activiteit van zijn kant. Toen de affaire eenmaal was losgebarsten hoorde hij tot de intimi in het kabinet-Den Uyl die snel werden bijgepraat over de ontwikkelingen. Boeiend is het verhaal dat de ministers zich grote zorgen maakten dat Bernhard zich niet zou neerleggen bij de sancties die hem waren opgelegd. De biografie bevat citaten uit een briefwisseling tussen Van der Stoel en de met de prins bevriende Ernst van der Beugel (waarbij en passant ‘het geheim van Drakesteyn’ wordt geschonden, want volgens een van die brieven blijkt dat Beatrix en Claus ‘in diepe bezorgdheid [verkeren] over wat zij noemden de onwerkelijkheidszin van Soestdijk en met name en in het bijzonder van hun vader en schoonvader.’). Uiteindelijk legde Bernhard zich neer bij de feiten, al leek het hem te ontgaan dat hij iets onoorbaars had gedaan. Ongetwijfeld zal zijn – vermoedelijk selectief – slechte geheugen hem daarbij hebben geholpen.

Terzijde: dat Bernhard in het in 2004 postuum verschenen interview in de Volkskrant ondanks dat beroemde slechte geheugen eindelijk toch nog opening van zaken zou hebben gegeven, zoals de biografe opmerkt, getuigt van een nogal zonnige kijk op het karakter van de prins. Hij gaf in dat stuk inderdaad veel toe, maar het was natuurlijk wel ‘de wereld volgens Bernhard’, inclusief het verhaal dat de miljoen dollar die Lockheed op een Zwitserse rekening had gestort niet voor hem was geweest maar voor anderen. De prins als weldoener, het is geen rol die hem past.

 

Huwelijksprobleem

Uitgebreid komt de nóg delicatere klus aan de orde die Van der Stoel in 2000 moest opknappen in opdracht van premier Kok: voorkomen dat Jorge Zorreguieta het huwelijk van zijn dochter zou bijwonen. Zodra bekend werd wie Zorreguieta was, kwam er al snel een aangifte tegen hem. Het OM besloot weliswaar om niet tot vervolging over te gaan, maar Kok en met hem politiek Den Haag was wakker geschrokken. Dat er echt een probleem was, bleek vervolgens uit het rapport dat speciaal onderzoeker Michiel Baud in opdracht van de premier had opgesteld, met als een van de conclusies: ‘Als we dan tenslotte willen oordelen […] over morele schuld, dan moeten we vaststellen dat Zorreguieta zich vijf jaar lang in een hoge politieke functie actief en met overtuiging heeft ingezet voor een regime dat in binnen- en buitenland veroordeeld is voor het uitschakelen van democratische grondrechten en het op grote schaal schenden van de mensenrechten. In de Nederlandse oorlogsterminologie zou het vervullen van zo’n positie als “fout” worden bestempeld.’ De gebeurtenissen daarna – ontmoetingen met Zorreguieta die de portee van die uitspraak aanvankelijk niet snapte (is het gek als we hier een parallel met Bernhard signaleren?), maar gaandeweg tot het inzicht werd gebracht dat er geen redden meer aan was – lezen als een thriller, ook al is de afloop bekend: de sfeer én de monarchie werden gered. Het leverde Van der Stoel een bedankbriefje van Beatrix op (geciteerd in het boek) en het koninklijk paar als huwelijkscadeau van Van der Stoel een peper-en-zoutstel. Het klinkt niet als een erg fantasievolle gift, maar dat past wel een beetje bij de gulle gever.

 

Operatiën en Inlichtingen

Een van de vreemdste activiteiten van Van der Stoel was in de jaren 1988-1992 zijn leidinggevende positie bij Operatiën en Inlichtingen, de in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog opgetuigde stay behind-organisatie voor het geval ‘de Rus’ West-Europa zou bezetten. De Italiaanse variant, Gladio, was gaandeweg ontspoord en verworden tot een club van ultrarechts en fascistisch georiënteerde lieden die eigenmachtig alvast aan de anticommunistische strijd waren begonnen. Nederland bleef iets dergelijks bespaard. Het Nederlandse paramilitaire O&I was weliswaar net zo geheim, maar het nut ervan was al in de jaren vijftig, nota bene bij militairen, ter discussie komen te staan: het leek vooral een poging om alsnog de vorige oorlog te winnen. Toen Van der Stoel de leiding erover kreeg, in het jaar waarin Gorbatsjov de Breznjev-doctrine ten grave droeg, was het al weinig meer dan een fossiel uit voorbije tijden. Dat hij als chef opereerde onder het tamelijk doorzichtige pseudoniem Van der Kruk maakt het tot een soort padvinderij voor heren op leeftijd.

De vraag is natuurlijk hoe Van der Stoel, altijd een voorvechter van democratie en mensenrechten, tot het besluit is gekomen om aan het hoofd te gaan staan van deze supergeheime paramilitaire organisatie. Misschien om, als een soort burgemeester in oorlogstijd, erger zoals in Italië te voorkomen? Biografe Anet Bleich vermoedt dat het te maken heeft met het traumatische effect van de Duitse inval in mei 1940 waardoor er een abrupt einde kwam aan vanzelfsprekend geachte vrijheden en aan zijn verknochtheid aan de Amerikaanse bevrijders en de Europees-Atlantische alliantie. Het blijft giswerk, want jammer genoeg heeft hij zich er nooit over uitgelaten. Wellicht omdat hij het achteraf zelf een beetje een faux-pas vond?

 

Anet Bleich:

Max van der Stoel. De stille diplomaat 1924-2011

Uitgeverij Balans

ISBN 978 94 600 3801 3 (hardcover)

ISBN 978 94 600 3840 2 (e-book)

Prijs € 34,95 (hardcover) en € 17,99 (e-book)

 

Anne-Marie Mreijen:

De Rode Jonker. De eeuw van Marinus van der Goes van Naters 1900-2005

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 895 3339 5

Prijs € 24,50