De islamitische republiek. Een conservatieve revolutie

Uit: De Republikein, no. 4, december 2006, jaargang 2

De islamitische politica is doordesemd van een radicaal anti-monarchisme. In combinatie met theocratische denkbeelden heeft dat geleid tot een unieke versie van het republikanisme. De Iraanse geestelijke Ruholla Khomeini heeft als eerste een republiek gegrondvest op de idealen van deze politieke islam. Hij greep terug naar de oude polis Medina van de profeet Mohammed.

In 1989 sprak de geestelijke Ruholla Khomeini, de stichter van de islamitische republiek Iran, tijdens één van zijn laatste publieke lezingen, de hoop uit dat onderdrukte moslims wereldwijd ‘onafhankelijke en vrije republieken’ zullen stichten. Het Arabisch-Perzische woord voor republiek is jomhuri, wat zoveel betekent als de islamitische geloofsgemeenschap in zijn publieke verschijningsvorm. De republiek valt in deze opvatting samen met een islamitisch zelfbestuur.

De republikeinse idee van Khomeini is geïnspireerd door de Koran, de sunnah (de handelingen van Mohammed), de hadith (de woorden van Mohammed) en de fiqh (islamitische jurisprudentie). De kern van dit religieuze republikanisme is dat een islamitisch volk alleen zichzelf kan besturen in een islamitische staat volgens islamitische wetten. De leider van de gemeenschap dient een voorbeeldige moslim te zijn; een waarachtige plaatsvervanger (“kalief”) van de profeet Mohammed. Een dergelijke moslimleider wordt niet geboren, maar bewijst zijn uitmuntendheid door studie en moreel gedrag en dient te worden gekozen door een shura (representatieve vergadering) op basis van ijma (consensus). De kalief wordt aan de ummah (gemeenschap) gebonden door de bay’ah (een wederzijdse eed van trouw). Deze eed verplicht zowel de leider als het volk te streven naar hisba (algemeen welzijn) door middel van fadila (publieke deugd). Een ieder is daarbij gelijkelijk in zijn vrijheid beperkt door de sharia; de islamitische wet.

Arabisch anti-monarchisme
Het islamitische republikanisme komt niet uitsluitend voort uit de waarden en de geest van de traditionele islam, zoals hierboven geschetst. Het anti-monarchisme is een regelrechte erfenis van de Arabische stammencultuur die al vóór de islam bestaan heeft.

De traditionele stamleiders, shayks of sheiks, werden gekozen om hun morele leiderschap, niet vanwege hun afkomst. De Arabieren hebben van oudsher een afkeer van het erfelijke koningschap. De sheik is pas geschikt als hij muruwah toont; totale inzet voor het collectieve belang. De eenheid van de stam staat daarbij voorop. Armen, kinderen, ouderen en zwakkeren verwachten bescherming van hun leider.

De islam heeft het morele karakter van dit leiderschapsidee verder versterkt. In de plaats van de wetten van de stam kwam de goddelijk wet, waaraan iedereen gehoorzaamheid verplicht is. De monarchie wordt gezien als een instituut dat niet past bij een systeem waarin god de allerhoogste alleenheerser of ‘monarch’ is. Niemand mag zich verheffen boven de medegelovigen, want iedereen is gelijk in de ogen van god. De ervaring leert immers dat exceptioneel, moreel leiderschap schaars is en zeker niet erfelijk voor handen. Het voorbeeld van een ideale moslimstaat vormde de stadstaat Medina, onder de heerschappij van Mohammed.

Het verval
Na de dood van de profeet Mohammed in 632 na Christus werd de prille moslimgemeenschap bestuurd door de “rechtgeleide” leiders (rashidun), die als waarachtige plaatsvervangers werden beschouwd. Er heerste sociale harmonie en de moslims behaalden grootse militaire triomfen. De kleine moslimstaat Medina van Mohammed groeide in nog geen drie generaties uit tot een enorm wereldrijk. De parallel met de geschiedenis van Rome is daarbij opvallend. De oude Romeinse republiek kon het complexe bestuur van een groot rijk niet goed aan en werd na bittere strijd vervangen door een monarchie. Deze omslag vond in de moslimwereld ook plaats. Voor de islamitische moralisten begon het verval van de ‘geest van Medina’ (de deugdelijke staat van Mohammed) reeds in 661. De laatste ‘goede leider’, Ali, verloor in dat jaar een burgeroorlog met de monarchistische Umayyaden, die een dynastie stichtten om het nieuwe, uitgestrekte rijk te besturen volgens de gewoonten van het Nabije Oosten.

Perzische monarchen
In dat deel van de wereld hadden de koningen absolute macht over hun onderdanen. De grote beschavingen werden er bestuurd als persoonlijke domeinen (patrimoniaal koningschap). De koning was de vader van zijn volk en had de plicht te luisteren naar goede adviseurs. Het volk zelf bezat geen macht, laat staan soevereiniteit.

De verovering door de moslimlegers van Perzië in de tweede helft van de zevende eeuw had grote gevolgen voor de islamitische politica. Voortaan zou de patrimoniale traditie het politieke leven van de moslims bepalen. De islamitische vorstendommen ontwikkelden zich onder deze invloed tot monarchieën met een hoog ontwikkelde hofcultuur. De pragmatisch ingestelde soennieten (de meerderheid van de moslims) accepteerden het koningschap, zolang de monarch de islamitische wetten niet overtrad en de ummah beschermde.

De puriteinse sjiieten, die vooral in Perzië te vinden waren, worstelden met de amorele machtspolitiek van de moslimdynastieën. Zij beschouwden de laatste ‘rechtegeleide’ kalief, Ali, als hun morele en geestelijke leider. De sjiitische geestelijkheid begaf zich voor eeuwen in splendid isolation en hield zich afzijdig van de politiek – om zuiver in de leer te kunnen blijven. Hierdoor kon het koningschap zich in Iran zeer lang handhaven, hoewel het op gespannen voet bleef staan met de strenge morele opvattingen over leiderschap van de sjiitische geestelijkheid. De politieke islam bevond er zich zogezegd in een langdurige sluimertoestand. Uiteindelijk week de Iraanse monarchie pas in 1979 voor een zuiver islamitisch politiek systeem.

Westers kapitalisme
Onder invloed van de patrimoniale monarchie waren de idealen van de islamitische republiek in ongerede geraakt. Zolang de sjah binnen zijn wereldlijke domein bleef, zich niet met de geloofsgemeenschap bemoeide en de sharia gehoorzaamde, heerste in Iran een vrome apathie.Aan het einde van de 19de eeuw kwam een einde aan de betrekkelijke rust, toen de sjah de grenzen voor internationale ondernemingen opende. Het westerse kapitalisme bedreigde de gevestigde belangen – óók van de geestelijken – en de sociaal-economische onrust die dat veroorzaakte kreeg een politieke lading door de herleving van het anti-monarchisme.

De sjiitische traditie heeft altijd meer kans gegeven aan kritiek en zelfstandig denken (ijtihad) dan het traditionele soennisme. Hierdoor ontstond er een beperkte ruimte voor alternatieve opvattingen. Na 1850 brengt het land de eerste echte moslim-humanist (Mizza Malkom Khan) voort en de eerste moderne moslim-republikein (Mizza Ysef Khan). Het groeiende verzet van het volk en de geestelijkheid tegen de pro-westerse monarchie gaf de hervormers de wind in de rug. Er ontstond een moderne massabeweging die de macht van de sjah wilde indammen door middel van een grondwet.

Vanaf 1906 was Iran een paar jaar een constitutionele monarchie. Als voorbeeld voor de constitutite werd de grondwet van België uit 1830 gebruikt. In 1911 werd de oude Iraanse monarchie echter weer hersteld, mede onder druk van conservatieve geestelijken die zich afzijdig wilden blijven houden van de politiek.

Khomeini’s herstel
Pas in 1979 lukt het Ruholla Khomeini om de sjah te verdrijven en de islamitische republiek uit te roepen. Ook deze keer na een opstand van het Iraanse volk en geestelijkheid tegen een in hun ogen veel te pro-westerse sjah. Khomeini’s staatsopvatting is een merkwaardig mengsel van theocratie, aristocratie en democratie. Wat het meest opvalt, is het volstrekt onliberale karakter van de republiek. De meeste macht valt toe aan de marja-at taqlid (de hoogste geestelijkheid, te vergelijken met het pausdom). De president, de Raad van Hoeders (een machtige Senaat van geestelijken) en de volksvertegenwoordiging staan allen onder het morele en geestelijke leiderschap van de marja-at taqlid. De publieke leidraad van Iran wordt gevormd door de fiqh (de islamitische jurisprudentie op basis van de sharia). De Iraanse staatsvorm heet dan ook “velayat-i faqih”: regering door jurisprudentie. De draad van het “rechtgeleide” Medina wordt weer opgepakt.

De sharia is naar de opvatting van deze republikeinen te vergelijken met de Algemene Wil van de westerse filosoof uit de achttiende eeuw, Jean-Jacques Rousseau. De basis van de islamitische republiek is echter niet de soevereiniteit van het volk, maar de soevereiniteit van de sharia. Zoals het gedachtegoed van Rousseau terug te vinden is in de communistische en fascistische volksrepublieken, zo geeft de vereenzelviging van de fiqh met de volkswil aan de islamitische republiek een totalitair en tegelijkertijd populistisch karakter.

Conservatief republikanisme
Het islamitische republikanisme heeft een onmiskenbaar conservatief karakter – het grijpt terug naar het verleden, naar de ideale polis van Mohammeds Medina. Louis Cantori, een politieke filosoof uit de Verenigde Staten, wijst op de overeenkomst met het westerse neo-republikanisme, dat voortborduurt op de waarden van de Romeinse republiek. Cantori zet het neo-republikanisme af tegen het liberalisme, dat na de achttiende eeuw dominant is geworden in het westen. Het klassieke republikanisme benadrukt de sociale en politieke verantwoordelijkheden van de burger (in plaats van het individualisme door het liberalisme), geeft aan de maatschappij een moreel doel (een streven naar een ‘goede samenleving’) en legt minder nadruk op het individuele geluk, zoals liberalen doen.

Een groot verschil met het neo-republikanisme is dat het islamitische republikanisme geworteld is in een geloofsgemeenschap en niet in een politieke gemeenschap. Religieuze wetten zijn er belangrijker dan burgerlijke wetten. De islamitische staat wil niet liberaal zijn, maar belangrijker dan dat: vooral niet seculier zijn.

Het is ironisch dat de ‘conservatieve republiek’ van Khomeini de revolutionaire afrekening vormde met een periode van 1300 jaar dynastiek bewind en hierdoor een progressief karakter draagt. Daar waar bijvoorbeeld de Turken onder leiding van Mustafa Kemal ‘Atatürk’ hebben gekozen voor een westerse, seculiere republiek, heeft Khomeini het aangedurfd om de politieke islam te wekken uit zijn lange winterslaap en het islamitische republikanisme tot een ‘inspirerend ideaal’ te maken voor veel (jonge) moslims wereldwijd.

Adriaan Boiten