Dit artikel verscheen in De Republikein, nr 4, 2018

Arie van der Zwan: ‘Troelstra heeft op het beslissende moment geaarzeld’

[
In november 1918 vergiste SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra zich niet in de machtsverhoudingen van Nederland, maar in de gezagsgetrouwheid van zijn eigen partij. In de ogen van voormalig PvdA-ideoloog Arie van der Zwan had Troelstra wel degelijk gelijk met het idee dat Nederland rijp was voor de Grote Omwenteling.

Tekst: René Zwaap

Noem alleen maar de naam van Pieter Jelles Troelstra en er ‘begint iets te trillen’ bij Arie van der Zwan, zo zegt hij zelf. De gewezen hoogleraar en topman bij de Nederlandse Investeringsbank en Vendex was in 1966 een van de opstellers van 10 over Rood, het radicale hervormingsprogramma van de Nieuw Links-factie binnen de PvdA, waarin de knuppel in het sociaaldemocratische hoenderhok werd gegooid door een pleidooi voor ‘de weg van de geleidelijke afschaffing’ van het Nederlandse koningshuis. Voor de partij bleek dit een brug te ver. Van der Zwan (1935) nam al eens afscheid van de PvdA, keerde daarna weer terug op het honk, en tegenwoordig – zo vertelt hij – slaat hij de ontwikkelingen binnen de noodlijdende partij ‘van grote afstand gade. Ik voel me er niet meer bij betrokken’. Wat bleef is zijn diepe verbondenheid met de figuur van Troelstra, over wiens poging tot revolutie hij in 1994 een nog altijd belangwekkend artikel schreef in Socialisme & Democratie, het tijdschrift van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijke bureau van de PvdA.
Van der Zwan schreef bij die gelegenheid: ‘Het door de Eerste Wereldoorlog aangerichte bloedbad heeft natuurlijk zijn weerga niet gekend. En op een man als Troelstra, met zijn ontvankelijk gemoed en sterk ontwikkeld gevoel van medeleven, moeten die gebeurtenissen diepe indruk hebben gemaakt. Die werd nog versterkt door de “morele kater” die hij opliep. Want niet alleen bleken de parlementaire democratieën in Frankrijk en Engeland onmachtig om een eind aan die bloedige oorlog te maken, evenzeer zijn eigen Socialistische Internationale. Het mislukken van het Socialistisch Congres in Stockholm in 1917, waarbij hij nauw betrokken was, heeft hem diep aangegrepen. Welk politiek bewust levend mens moet toen bij zichzelf niet de pijnlijke vraag hebben voelen opkomen of een politiek systeem dat zulke oorlogen mogelijk maakt, in de kern eigenlijk wel deugt.’

Romantische inslag
Dat de revolutiepoging mislukte, lag volgens Van der Zwan niet zozeer aan de instigator, maar veel meer aan de beweging waarvan hij de aanvoerder was: ‘Wanneer wij Troelstra verwijten een te romantische inslag te hebben gehad om in november 1918 überhaupt in actie te komen, dan slaat die romantiek niet op de illusies die Troelstra over Nederland koesterde. Wel op het gebrek aan gedecideerdheid van zijn eigen moderne arbeidersbeweging, wiens grote inspirator en geestelijk leider hij is geweest. De aspiraties van het grootste deel van zijn beweging lagen op het kritieke moment niet het in veranderen van de maatschappij, maar in het zelf deel willen uitmaken, mee aan tafel zitten, en functies bekleden in die bestaande maatschappij.’
Anno 2018, 100 jaar na Troelstra’s onfortuinlijke coup, zit Van der Zwan nog altijd op die lijn. In tegenstelling tot het algemeen heersende historische beeld dat Troelstra zich in 1918 hopeloos heeft vergaloppeerd, acht hij Troelstra’s toenmalige inschatting dat ook in Nederland de tijd gekomen was voor een fundamentele omwenteling volkomen juist en ook gerechtvaardigd. Van der Zwan verwijst hier naar de Akte van Verlatinghe, het basisdocument van de Nederlandse onafhankelijkheid ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, dat nog niet zo lang geleden als ‘Nationaal Pronkstuk’ werd uitverkoren. Van der Zwan: ‘Volgens de opstellers van dat document is een regime change gerechtvaardigd als de heersende macht niet meer in staat is zorg te dragen voor het welzijn van de bevolking en de rechten en vrijheden van de bevolking worden geschonden. Wel, dat was in 1918 zeer zeker het geval, namelijk het recht op een menswaardig bestaan. De koopkracht van de bevolking was dramatisch uitgehold met deels kunstmatige prijsopdrijvingen, terwijl een happy few zich exorbitant wist te verrijken met oorlogswinsten. Massale huisuitzettingen waren aan de orde van de dag, er was een schrijnend gebrek aan kolen voor de verwarming, de mensen gingen gebukt onder een bittere armoede die nu nauwelijks voorstelbaar is in Nederland. Vanuit die achtergrond was het volkomen te begrijpen dat Troelstra tot zijn oordeel kwam dat het zo niet verder kon. De Staat had haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van de burger op schandelijke manier veronachtzaamd’. .

Vrees voor chaos
Troelstra voelde de druk en spanning toenemen in de loop van het jaar 1918, de ontknoping naderde en in november was het zover. Van der Zwan: ‘Hij stond daarin niet alleen, binnen een groot deel van de achterban van de SDAP heerste de stemming dat het uur van de waarheid had geslagen. Ook in verlichte kringen buiten de socialistische beweging leefde deze notie sterk. De NRC, doorgaans toch de spreekbuis van de Rotterdamse havenbaronnen, kwam met een geruchtmakend hoofdartikel dat de deur wagenwijd openzette voor een omwenteling, ook de Telegraaf zat helemaal op die toer.
De gevestigde macht was bevreesd voor plundering en chaos die zouden uitbreken als het proletariaat ongeleid in opstand zou komen en wilde die dreiging voor zijn door alle ruimte te bieden aan leiding door de SDAP. De liberale burgemeester Zimmerman van Rotterdam liet de lokale voormannen van de SDAP weten dat hij niet van plan was zijn repressieve apparaat in te zetten als de SDAP een greep naar de macht zou doen. Nu kwam het aan op de vraag wie het initiatief daartoe durfde te nemen, zonder twijfel een zware verantwoordelijkheid om de teerling te werpen. Als er een man was die de uitstraling bezat om die stap te zetten, was het Troelstra, en als er een plek was die het in zich had om het centrum van de opstandige beweging te vormen, dan was het Rotterdam, dat tot een bolwerk van de SDAP was uitgegroeid’.
Geen wonder dat Troelstra geen weerstand meer kon bieden aan de zuigkracht om in actie te komen, aldus Van der Zwan. ‘Zijn gloedvolle redevoering op de historische avond van 11 november voor een massaal opgekomen gehoor was wat inhoud en meeslependheid betreft uniek in de Nederlandse politiek. Hij sprak uit het hart en liet zich meevoeren door de grootsheid van het moment. Later zou hij erover schrijven dat hij, toch bekendstaand als een begaafd spreker, “een eenheid met zijn gehoor ondervond die hij niet eerder had gekend”.’
En toch ging het mis. Van der Zwan: ‘Een revolutie behoeft een symbolische daad, Ik ben ervan overtuigd dat Troelstra had kunnen slagen als hij aansluitend op zijn redevoering had uitgeroepen: En nu op naar het stadhuis! Zijn roerige achterban in Rotterdam zou hem zijn gevolgd en tegen zo’n ontvlambare menigte zou het gezag machteloos hebben gestaan. Daar had de rode vlag in top gehesen moeten worden en zou Troelstra vanaf het balkon het volk toesprekend, moeten hebben opgeroepen tot een algemene staking’.
‘Een omwenteling heeft een daad nodig die haar zichtbaar en reëel maakt, denk aan de bestorming van de Bastille die de Franse revolutie inluidde of die van het Winterpaleis die het einde markeerde van het feodale Rusland. Troelstra heeft op een beslissend moment geaarzeld maar je kunt geen revolutie maken met alleen een gloedvolle redevoering daarop moet iets tastbaars volgen’.

Innerlijke onzekerheid
Dat het daar niet van kwam is in de ogen van Van der Zwan te wijten aan Troelstra’s innerlijke onzekerheid, die nog werd versterkt door de kille afwijzing die hij bij de kopstukken van zijn partij ondervond bij zijn sonderingen over wat er stond te gebeuren. Zoals hij schreef in Socialisme & Democratie: ‘De aspiraties van het grootste deel (van de leiding) van zijn beweging lagen op het kritieke moment niet in het veranderen van de maatschappij maar in het zelf willen deel uitmaken, mee aan tafel zitten en functies bekleden in de huidige maatschappij. Troelstra’s tekort is geweest dat hij gemeend heeft dat de arbeidersbeweging waaraan hij leiding gaf, bezield was met het idealisme dat hij zelf bezat’.
Van der Zwan nu: ‘Door niet door te bijten maakte Troelstra zichzelf en zijn beweging weerloos, voor zijn tegenstanders was het nu een koud kunstje om het machtsapparaat in stelling te brengen. Dat de contrarevolutie zeer effectief op gang kwam was mede te danken aan de Bataafse Oliemaatschappij, waarvan het directiesecretariaat het brein achter de tegencoup vormde, ook bij dat zogenaamd “spontane” huldeblijk aan het koninklijk huis op het Haagse Malieveld’.

De afkeer van Drees

De sociaaldemocraten na Troelstra zagen de gebeurtenissen van november 1918 als een zwarte bladzijde en deden vooral hun best die in het grote vergeetboek bij te schrijven, zo constateert Van der Zwan. ‘De partij onderging een ingrijpende heroriëntatie, ze richtte zich voortaan bij voorkeur op de geschoolde arbeiders en wendde zich af van het proletariaat, ze zwoer elke vorm van omwenteling in de machtsverhoudingen als in strijd met de democratie af en voor haar gouvernementele aspiraties koos ze, mede noodgedwongen, lange tijd voor de op harmonie gerichte lokale politiek’.
Drees stond in zijn naoorlogse leiderschap van de PvdA welhaast model voor deze heroriëntatie, stelt hij. ‘Diens afkeer van het (Rotterdamse) proletariaat kwam in 1945 wel heel scherp tot uitdrukking toen hij als minister van sociale zaken in de noodregering besloot de havenstaking met inzet van militair machtsvertoon te onderdrukken en de stakingsleiding ervan te beschuldigde zichzelf te willen bevoordelen. Premier Schermerhorn heeft er zich later in zijn memoires over beklaagd dat hij zich door misleidende informatie had laten verleiden zich tegen de stakers te keren. Op dat moment werd wel duidelijk gemaakt hoe de verhoudingen lagen in de PvdA ,die demonstratief afscheid nam van de politieke erfenis van Troelstra’.