Oproep van de secretarissen-generaal Schrieke, Hirschfeld en Frederiks aan het Nederlandse volk om af te zien van het plegen van aanslagen en sabotagedaden, 1941: ‘Tracht dezen tijd te verstaan...’

Hollandse holocaust: Excuses koning op hun plaats

Nergens in bezet West-Europa was het percentage dodelijke slachtoffers van de Holocaust zo groot als in Nederland. Het Nederlandse ambtelijke apparaat werkte op grote schaal mee aan de deportaties van Joodse burgers naar de vernietigingskampen. De excuses die premier Rutte hier recent voor aanbod waren niet afdoende. Verontschuldigingen van koning Willem-Alexander voor de vlucht van zijn overgrootmoeder zijn hier op hun plaats.

Tekst René Zwaap

‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen. Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Aldus schrijft Juliana, kroonprinses der Nederlanden, op 8 mei 1940 aan Hendrik van Loon, succesvol schrijver van Nederlandse komaf in Amerika, nadat deze haar zijn villa in Long Island heeft aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars zou worden gelopen. Nog geen week later zou de koninklijke familie Nederland inderdaad zijn ontvlucht. Waaraan Juliana haar stellige overtuigingen had ontleend blijft een raadsel. Nog los van het feit dat haar voorvader stadhouder Willem V evengoed de boot naar Engeland had genomen toen de troepen van de Franse revolutie de grens waren overgestoken, ging de vlucht van koningin Wilhelmina, Juliana, Bernhard plus kinderen aanzienlijk minder spontaan in zijn werk dan de latere Oranje-mythe heeft doen geloven.

Eed op de grondwet
‘Ik zweer aan het Nederlandsche volk, dat ik de grondwet steeds zal onderhouden en handhaven’, zo luidde de eed die Wilhelmina op 6 september 1898 aflegde bij de aanvaarding van de kroon. ‘Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke wetten te Mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe Mij God almachtig!’

Met haar vlucht naar Londen op 13 mei 1940, met de gehele regering in haar kielzog, had Wilhelmina die eed op alle fronten geschonden. Zo overtrad ze met haar vertrek het – in 1983 geschrapte – artikel 21 uit de grondwet, dat verbood dat de zetel van de regering buiten het rijk zou worden geplaatst. In de archieven van de Britse Royal Navy trof de in 2014 overleden historica Nanda van der Zee, die in haar boek Om erger te voorkomen (1997) een verband legde tussen de vlucht van de koningin en de hoge mate aan collaboratie van het Nederlandse ambtelijke apparaat, documenten aan waaruit bleek dat er al in de herfst van 1939 via de Engelse gezant Neville Bland onderhandelingen gaande waren met de Engelsen over het vertrek van de koningin.

Omdat Wilhelmina de adviezen van haar ministers in de wind had geslagen, kreeg Hitler het hele Nederlandse ambtelijke apparaat in de schoot geworpen. Niets wijst erop dat de Duitsers van plan waren een civiel bestuur in Nederland te vestigen. Dat deden zij in België, Frankrijk of Denemarken ook niet. Alleen in Polen en Noorwegen gebeurde dat ook, omdat in Polen de gehele regering was gevlucht en in Noorwegen ook de koning de benen had genomen. De rabiaat antisemitische SS’er Arthur Seyss-Inquart nam Rijksstadhouder de plaats van Wilhelmina over en kwam aan het hoofd te staan van een ambtenarenapparaat dat zich trouw aan de uitvoering van de nieuwe wetten zette.
Het college van secretarissen-generaal veranderde in het hoogste Nederlandse bestuursorgaan. Een van de eerste beslissingen van Seyss -Inquart is het verhogen van de salarissen van de SG’s van 8.000 naar 14.000 gulden per jaar, gelijk een ministerssalaris. De topambtenaren vinden de riante verhoging van hun honorarium pijnlijk, maar accepteren hem toch. In feite voelen ze zich ook minister. Er is een onderstroom van enthousiasme te bespeuren bij de hoogste ambtenaren over de kansen die de Duitse bezetting biedt. Het Nederlandse ambtenarenapparaat groeit als kool. Zowel bij het rijk, als bij de provincies en de gemeenten komen meer mensen in dienst. Soms is er sprake van een groei van meer dan 70 procent. Alleen al SG Hans Hirschfeld van het Departement Handel, Nijverheid en Scheepvaart heeft meer dan 50.000 ambtenaren onder zich werken, een nooit eerder gezien getal binnen de Nederlandse verhoudingen.

‘Ik ben nu de Koningin, de minister en de Staten-Generaal in één persoon verenigd’, zo stelde SG van Binnenlandse Zaken Karel Fredriks. De SG’s waren verlost van de Haagse partijpolitiek nu de ministers gevlucht waren en de Tweede Kamer en de Senaat op non-actief gesteld. Vol daadkracht gaan ze al kort na de Duitse inval over tot wijzigingen van de Woningwet, voeren gemeentelijke herindelingen uit, wijzigen de financieringsmethoden ten bate van provincies en gemeenten. Tevreden rapporteert Seyss-Inquart aan Hitlers kanselarij dat door het aanblijven van de SG’s het mogelijk is het Nederlandse ambtelijke apparaat ‘nach und nach in die Hände zu bekommen’.
Met het oog op een vijandelijke Duitse bezetting had het derde kabinet-Colijn al in mei 1937 een geheime instructie uitgevaardigd voor bestuursambtenaren voor het geval Nederland zou worden bezet. Deze ‘aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval’ werden na het vertrek van koningin en kabinet uit de kluis gehaald door de SG’s. Ze riepen op tot grote terughoudendheid. Maar ze werden nauwelijks opgevolgd.
Neem bijvoorbeeld artikel 20 van de Aanwijzingen: ‘Verboden is de ontruiming, welke het karakter draagt van een deportatie op grote schaal, met het doel om te dienen hetzij als straf of als dwangmiddel, hetzij om de bewoners elders werkzaam te stellen’.

Een andere Aanwijzing legde uit dat ambtenaren zelf moeten afwegen of ze hun aanblijven onder vijandelijk bestuur kunnen verenigen met het landsbelang : ‘De reden dat ambtenaren in functie blijven, is deze, dat dit in het belang is van de bevolking; het nadeel, dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel, dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen, dan deze groter kunnen worden geacht dan het nut, dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.’
De geest van de Aanwijzingen was nog voor het verstrijken van 1940 geheel vervlogen.

Eichmann
‘In Nederland verlopen de transporten zo vlekkeloos, dat het een lust is om te zien’, constateerde een tevreden Adolf Eichmann over de deportaties van joodse Nederlanders richting de vernietigingskampen. Nergens in West-Europa verliep de registratie, isolatie en deportatie van de joden zo gesmeerd als in Nederland.
Van de bezette West-Europese landen had Nederland procentueel dan ook het hoogste Joodse sterftecijfer: bijna 75 procent van de Joodse gemeenschap overleefde de bezettingsjaren niet (80 procent zelfs als men uitgaat van alleen de ‘vol’-Joden’). Ter vergelijking: in Frankrijk werd 25 procent van de Joodse bevolking vermoord, in België 32 procent; in Luxemburg 33 procent, in Noorwegen 42 procent. Van het relatief kleine aantal Deense Joden (7800) overleed nog niet 1 procent, 52 personen.

Had het geholpen als Wilhelmina niet naar Londen was uitgeweken? Mogelijk wel. Hoewel vorst Leopold III van België beschikte over een forse dosis antisemitische sentimenten en ook niet vies was van handjeklap met Hitler, werkte hij de anti-joodse maatregelen van het Duitse militaire gezag daar waar hij kon tegen. Leopold verbood het de Belgische ambtenaren mee te werken aan het oppakken van joden. De – kleine – joodse gemeenschap in Denemarken werd grotendeels gered, mede door toedoen van de Deense koning Christiaan X. Op het moment dat de Deense joden doodsgevaar begonnen te lopen, werden zij in Zweden in veiligheid gebracht.

In Nederland participeerde het ambtenarenapparaat volop in de uitvoering van het Duitse voornemen tot vernietiging van het joodse ras op Europese bodem. Het waren de secretarissen-generaal die hun handtekening zetten achter de verordening op de zogeheten Ariër-verklaringen, waarmee het grote schiften kon beginnen. Het waren Nederlandse politieagenten die de joden van hun huis ophaalden; rond het doorgangskamp Westerbork stonden Nederlandse marechaussees op wacht; Nederlands spoorwegpersoneel zorgde voor een nimmer falende logistiek. Er vertrokken 95 treinen uit Westerbork, steeds met meer dan duizend passagiers. Anders dan in België werd nooit een poging ondernomen deze transporten te overvallen en mensen te bevrijden. Vanuit haar Britse ballingsoord ondernam koningin Wilhelmina geen enkele poging om solidariteit met de vervolgde joden te stimuleren. Tijdens haar speeches voor Radio Oranje repte zij slechts een enkele maal, en dan nog liefst in een bijzinnetje, over het lot van de joden. Een geweldige propagandistische mogelijkheid – de RAF zorgde ervoor dat de speeches van de koningin in de vorm van vlugschriften over Nederland werden uitgestrooid – bleef zo onbenut.

Excuses Rutte

Als laatste land in West-Europa ging Nederland bij monde van premier Mark Rutte bij de Holocaustherdenking op 26 januari 2020 over tot het aanbieden van excuses voor de betrokkenheid van het ambtelijke apparaat aan de registratie en deportatie van meer dan 100.000 Nederlandse Joden . ‘Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid’, zo luidde de formulering die Rutte gevonden had. ‘Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend. Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.’

Journalist Rob Bakker publiceerde met het onlangs verschenen Boekhouders van de Holocaust een complete inventarisatie van de medewerking die het Nederlandse ambtelijke apparaat tussen 1940 en 1945 verleende aan de moord op meer dan 100.000 mensen. Desgevraagd omschrijft hij de excuses van Rutte als ‘erg mager’. Rob Bakker: ‘Rutte maakte op geen enkele manier duidelijk hoe sterk het gehele ambtelijke apparaat betrokken was bij de registratie en deportaties. De SG’s protesteerden wel tegen de gedwongen Arbeitseinsatz van niet-Joodse Nederlanders, maar niet tegen de deportaties van de Joden. Daarmee werd een gehele bevolkingsgroep willens en wetens afgeschreven en niet meer als deel van het Nederlandse volk beschouwd en behandeld. De Jodenvervolging en deportaties werden als iets beschouwd wat de Nederlandse ambtenaren niet aanging; dat was voor de verantwoording van de Duitsers. Joden werden gezien als een aparte bevolkingsgroep en werden niet gerekend tot het algemene landsbelang, zowel politiek als uit menselijk oogpunt gezien’.

Misschien wordt het tijd dat de koning nu zijn verantwoordelijkheid neemt en zijn excuses uitspreekt voor het falen van het koningshuis?

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Dit artikel komt uit het nieuwste nummer van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & wetenschap, gewijd aan 75 bevrijding en de coronacrisis. Mis geen enkel nummer meer van dit uniee kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.