In hun boek 'En nou mag ik even!' geven Menno Hurenkamp en Evelien Tonkens een soort ‘cursus burgerschap voor beginners’.

Roep om burgerschap weerklinkt steeds luider

Op de ruïnes van het Toeslagenschandaal weerklinkt de roep om ‘burgerschap’ steeds luider. Het is nu zelfs een verplicht vak op school. Is dit de smeerolie voor een vastgelopen politiek systeem?

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

De roep om burgerschap, saamhorigheid en aandacht voor elkaar is te zien als een reactie op het idee dat alles individueel en maakbaar is geworden. Iedereen mocht, nee: moest het zelf uitzoeken, eigen prestaties telden boven alles. Wie daar niet in slaagde had het aan zichzelf te wijten. De Britse premier Thatcher was zo bijziend dat ze ‘no such thing as society’ zag en VVD-lijsttrekker Ed Nijpels ging in 1982 jolig de verkiezingen in met de slogan ‘Gewoon jezelf kunnen zijn’. Resultaat: tien zetels winst. Ook links ging hierin mee, zozeer zelfs dat GroenLinks-Kamerlid Corinne Ellemeet onlangs nog haar partij voorhield dat ze maar eens moesten ophouden met het ‘oud-progressief denken’ van de jaren zestig en zeventig, toen ‘het vergroten van individuele vrijheid één van de grote thema’s was’.

Terzijde: waarschijnlijk ook niet bevorderlijk voor burgerschap was de opkomst van new public management in de jaren tachtig: de overheid moest als een efficiënt werkend bedrijf ‘producten’ leveren aan de burger als klant. Maar de overheid is geen commercieel bedrijf en de burger is geen klant – in ieder geval niet alleen maar.

Boze burger

Je kunt erover twisten of het individualistische denken oud-progressief is of neo-liberaal, maar een van de gevolgen van die vergrote individuele vrijheid en ‘allerindividueelste emotie’ (om de dichter Willem Kloos te parafraseren) is dat we nu met de boze burger zitten, of beter gezegd de burger die bovenal verwend is, die alles wil en wel nu en die – plat gezegd – schijt heeft aan ‘society’. Toch is die ontwikkeling niet van vandaag of gisteren en politici die de boel weer in het lood probeerden te trekken, van Joop den Uyl (‘de boel bij elkaar houden’) tot Jan-Peter Balkenende (‘fatsoen moet je doen’) hebben daarmee niet veel bereikt. Premier Rutte probeert het nu met in elke corona-persconferentie een krachtig beroep om meer aandacht voor elkaar te hebben. Hij gebruikt het woord ‘samen’ ineens opvallend vaak. Na het pakweg veertig jaar lang benadrukken van individualisme is het een hele hijs om nu de steven te wenden naar meer collectiviteit.

Een karikatuur? Ongetwijfeld – maar niet helemaal. Burgerschap heet in Nederland niet zo’n sterk ontwikkeld begrip te zijn, anders dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten waar ‘iedereen’ zich American citizen voelt. Misschien wel – maar qua polarisatie en het van elkaar afgekeerd zijn van bevolkingsgroepen scoren de Verenigde Staten een stuk slechter dan Nederland of zelfs Europa.

Als het over de verklaring van het zwak ontwikkelde burgerschap hier gaat kom je al snel terecht bij de verzuiling. De Nederlandse burger zou traditiegetrouw lange tijd meer deel van een van de zuilen uit hebben gemaakt dan van Nederland als natie. Klassiek voorbeeld: protestantse kindertjes leerden over de Watergeuzen die Den Briel innamen, katholieke over de Martelaren van Gorcum. De houding ten opzichte van het Oranjehuis was lange tijd in katholieke kring ook aanzienlijk gereserveerder dan bij hard core protestanten, met hun ‘drievoudig snoer’ God – Nederland – Oranje.

In de jaren zestig zou dat patroon van afzondering met bijbehorende spruitjeslucht zijn doorbroken. Of zich dat echt in de glorieuze jaren zestig heeft afgespeeld kun je je trouwens afvragen. Het bisschoppelijk mandement van 1954 dat katholieken verbood op de PvdA te stemmen wordt vaak gezien als hoogtepunt van de verzuiling, maar het was in feite een laatste ademtocht en een indicatie dat de boel al op drift raakte (m’neer pastoor had zijn schaapjes kennelijk al niet meer voldoende in de hand), evenals in 1959 het aantreden van de PSP in de Tweede Kamer.

Juridische band

De vraag is trouwens wat burgerschap precies inhoudt. Het is allereerst de juridische band van een individu tot de staat, maar het is ook de manier waarop inwoners deel (kunnen) hebben en deelnemen aan de samenleving en daarmee die samenleving vorm helpen geven.

Menno Hurenkamp en Evelien Tonkens geven in hun boek En nou mag ik even! een soort ‘cursus burgerschap voor beginners’. Het beschrijft wat het is (‘Burgerschap gaat over hoe we elkaar gelijkwaardig behandelen, zonder geweld. Burgerschap combineert verschil en gelijkheid tussen burgers. Het regelt gelijke rechten en het recht op verschillen.’) en hoe je daar invulling aan geeft door je stem te laten horen, je in anderen te verplaatsen en om weet te gaan met democratisch gezag.

Anders gezegd: ‘Burgerschap is de manier waarop we met elkaar deelnemen aan de maatschappij. Het is belangrijk dat we dat doen met respect voor elkaar, voor de democratie en de rechtsstaat en voor de vrijheden die iedereen heeft,’ aldus minister Slob van Onderwijs eerder dit jaar ter gelegenheid van het aannemen van de vernieuwde wet over burgerschapsonderwijs. Die wet bestond al sinds 2006, maar is op een aantal punten aangescherpt.

Er is wel wat over de gang van zaken op te merken, zeker over het onmisbare complement van burger en burgerschap: de overheid. Er is in Nederland lange tijd sprake geweest van een high trust society; hoogleraar Bestuurskunde Jouke de Vries muntte ooit zelfs het begrip extreme high trust society. Misschien toch nog een erfenis van de verzuilde tijd waarin de schaapjes vertrouwen hadden in de voorlieden van hun zuil?

 

Onttovering van gezag

Dat er zo langzamerhand geen sprake meer is van high trust in de overheid en gezag in het algemeen zullen maar weinigen bestrijden. Factoren daarvoor zijn er genoeg: ontzuiling en ontvoogding, plus een hoger opleidingsniveau waardoor ‘onttovering’ plaatsvond van het vanzelfsprekende gezag van iemand in een witte jas, een zwarte soutane of een academische titel voor z’n naam.

Problematischer is dat de overheid er zelf van alles aan doet om het high trust te beschamen en daar opmerkelijk succesvol in is. De toeslagenaffaire, waar nog steeds bijna wekelijks nieuwe feiten aan het licht blijven komen, is natuurlijk het dieptepunt van alles. Maar de rot zit dieper, de overheid houdt zich veel vaker niet aan de door haar zelf uitgevaardigde regels en komt daar ook mee weg, terwijl de burger die zondigt of een simpele fout maakt keihard wordt afgestraft. Ondanks alle kritiek op die gang van zaken is de overheid opmerkelijk hardleers. De rapporten van de Nationale ombudsman worden dan ook steeds harder van toon en de Autoriteit Persoonsgegevens maakt zo langzamerhand overuren om bij te houden hoe vaak overheden over de schreef gaan.

Een paar voorbeelden: de politie in Amsterdam die nummerborden registreert en opslaat, de Belastingdienst die gegevens uit parkeerapps gebruikt, wederom de Belastingdienst die zwarte lijsten hanteert, de krijgsmacht die met een speciaal daarvoor opgericht Land Information Manoeuvre Centre binnenlands gegevens rond corona verzamelt en opslaat, de gemeente Rotterdam die camera-auto’s laat rondrijden om samenscholingen te registreren. Allemaal zonder toestemming of wettelijke grondslag, en alles uiteraard onder het motto dat het goed is voor de veiligheid of voor het land of voor ‘de mensen’. Maar ondertussen is er wel sprake van een ongeoorloofde function creep die achteraf bijna altijd wordt gladgestreken met wetswijzigingen. De Tweede Kamer zou ook eens ‘nee’ kunnen zeggen, maar is door de coalitiedwang weinig meer dan een claque voor het kabinet van dienst.

Teleurstellend voor de burgers die zich inzetten voor de maatschappij is dat de zo gewenste burgerparticipatie en burgerinitiatieven – hoekstenen van de energietransitie – vaak een wassen neus blijken te zijn. Zo komen bijvoorbeeld windmolens na alle participatierondes maar al te vaak tóch op de plaatsen waar de plannenmakers ze hadden ingetekend. Dat is niet alleen anekdotisch, het blijkt ook uit wetenschappelijk onderzoek van bestuurskundige Vivian Visser van de Erasmus Universiteit. Uit haar nog niet gepubliceerde onderzoek blijkt dat in Rotterdam vooral die burgerinitiatieven succes hebben die precies aansluiten bij wat de gemeente zelf wil. ‘De overheid is vooral op zoek naar “uitrollers” voor het eigen beleid en niet naar andere ideeën,’ zei ze daarover onlangs in het tijdschrift Publiek Denken. ‘Als je dat meemaakt, doe je niet nog een keer mee; je ziet dat inwoners afhaken of gaan rebelleren.’ En bedenk daarbij dat het in dit soort gevallen juist gaat om burgers met een meer dan gemiddelde betrokkenheid of bevlogenheid.

 

Coronacrisis

Tenslotte zet corona alles op scherp, met een kabinet dat na bijna twee jaar coronacrisis nog steeds keer op keer te laat met maatregelen komt, die vervolgens moeten worden aangescherpt omdat ze te weinig effect hebben. Inmiddels mopperen zelfs burgemeesters openlijk over de manier waarop het kabinet opereert: ‘In Nederland maken we van alles een onderhandelingsfeest, terwijl je in een crisis vooral behoefte hebt aan duidelijke regels,’ zei de Groningse burgemeester Schuiling daarover in NRC Handelsblad.

En dan zijn we ook nog eens gezegend met bewindslieden die zichzelf als het zo uitkomt niet aan de maatregelen houden (Hoekstra op de schaatsbaan, Grapperhaus tijdens z’n bruiloft). Die laatste maakte het natuurlijk helemaal bont door eerst zijn geachte medeburgers die zich niet aan de coronamaatregelen hielden uit te schelden voor aso’s en vervolgens zichzelf nog steeds als geloofwaardig te beschouwen na zijn eigen overtreding. Misschien is het aan anderen om daar iets van te vinden?

Dat mensen geen fiducie hebben in dergelijke gezagdragers is ze amper kwalijk te nemen. Dat mensen als gevolg van dit alles afhaken is helaas ook te begrijpen. Op de overheid rust de schone taak om zoals al gezegd ‘de boel bij elkaar te houden’. Een lastige klus, altijd al en zeker nu. Daarvoor is vooral moreel gezag nodig, en juist dat heeft de overheid de afgelopen jaren op grootse wijze verspeeld.