Nieuws - Page 5

Redde Felix Kersten het Nederlandse volk van deportatie naar Polen?

De Finse heilsmasseur Felix Kersten, tijdens de oorlogsjaren de grote vertrouweling van SS-chef Heinrich Himmler, kreeg in 1950 een hoge onderscheiding uit handen van prins Bernhard omdat hij tijdens de Duitse bezetting het Nederlandse volk voor deportatie naar Polen zou hebben behoed. De eerste directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Posthumus kandideerde Kersten zelfs voor de Nobelprijs voor de Vrede. Maar er zat een luchtje aan dit lintje, zoals aan de hele figuur van Kersten.

Tekst René Zwaap

‘Het is moeilijk woorden te vinden voor alles wat u voor het Nederlandse volk gedaan heeft’, zei prins Bernhard toen hij in 1950 Felix Kersten de versierselen overhandigde van de orde van grootofficier van Oranje-Nassau. Daarbij ging het erom dat Kersten het Nederlandse volk (plus ook de Belgische Vlamingen) tijdens de bezetting voor massale deportatie naar Polen zou hebben behoed. Ook zou het aan Kersten te danken zijn dat SS-chef Heinrich Himmler in een poging zijn eigen huid te redden in het laatste oorlogsjaar enige duizenden gevangenen uit de concentratiekampen had vrijgelaten naar Zweden en Zwitserland.

Jungle van misleiding
Kersten was tijdens de Tweede Wereldoorlog vertrouweling van diezelfde Himmler en wie zich nader verdiept in zijn antecedenten, stuit op een jungle van misleiding en dubbele agenda’s. Kersten probeerde na de oorlog tal van nazi’s uit Nederlandse gevangenschap te krijgen, had de eerste directeur van het Rijksinstituut Posthumus financieel in de tang, probeerde de toenmalige minister van Justitie Donker te chanteren, vervalste historische documenten en de verhalen die hij in zijn boeken vertelde over zijn heldendaden tijdens de oorlog blijken bij nadere beschouwing vaak uit de grote duim gezogen.


Playboy in Berlijn

Felix Kersten werd in 1898 in Estland geboren. Zijn ouders waren Duits, hij volgde een opleiding aan de landbouwschool van Sleeswijk-Holstein en tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht hij in het Finse leger dat de Esten bijstond tegen de Russen, zodat hij in 1921 de Finse nationaliteit verkreeg. Hij vestigde zich in Berlijn, waar hij opereerde als bordenwasser en film-figurant, totdat hij in de leer ging bij Dr. Ko, een Tibetaanse heilsmasseur, wiens praktijk met een zeer exclusieve klantenkring hij kon overnemen toen deze terug naar zijn geboorteland ging. Kersten had het masseren al van zijn moeder geleerd en was daar zeer bedreven in. Zijn ster steeg snel en in Berlijn leefde Kersten als een playboy. Een van zijn veroveringen, zo werd gefluisterd in de Berlijnse high society, was koningin Maria van Roememië, die een dankbare patiënte van hem was. Een andere hooggeplaatste patiënt was Adolf Friedrich von Mecklenburg, een broer van prins Hendrik, de echtgenoot van de Nederlandse koningin Wilhelmina. Deze Adolf – die begin jaren 30 toetrad tot de NSDAP – was zo onder de indruk van de massagekunsten van Kersten dat hij hem aanbeval bij zijn broer in Nederland, en vanaf 1928 kon Kersten ook prins Hendrik tot zijn klantenkring rekenen.

Kersten vestigde zich een deel van het jaar in Den Haag en pendelde van daaruit heen en weer naar Berlijn. Hendriks halfbroer August Diehn werd eveneens cliënt. Dat opende de deur naar de top van de opkomende nationaal-socialistische NSDAP. Diehn was niet alleen de grote man van het Duitse Kalisyndicaat, dat de grondstof voor tal van chemische producten voor landbouw en medische doeleinden leverde, maar behoorde ook tot de groep Duitse industriëlen die de partijkas van de nazi’s met miljoenen spekte. Een andere cliënt was staalmagnaat Friedrich Flick, eveneens een gulle sponsor van de nazi’s. In 1933 was Kersten al zo vermogend dat hij een eigen uitgestrekt landgoed kon kopen, Hartzwalde, 80 kilometer ten noorden van Berlijn. NSDAP-coryfeeën Goebbels en Von Ribbentrop hadden daar ook buitenhuizen.

Boeddha van Himmler
Via August Diehn kwam Kersten in contact met Heinrich Himmler, de gewezen kippenboer die het tot hoofd van de SS had geschopt. Himmler leed aan ondraaglijke maagkrampen en de enige verlichting die hij daartegen vond waren de magische handen van Felix Kersten. Himmler noemt Kersten ‘mijn Boeddha’ en raakt zo van zijn diensten afhankelijk dat hij hem verdonneert Den Haag te verlaten en zich aan zijn zijde te voegen als zijn Medizinalrat. In 1941 gebeurt dat ook en Kersten laat de NSB’er Jacob Nieuwenhuis in Nederland achter als zijn vertegenwoordiger. Himmler neemt Kersten mee op zijn dienstreizen en bezorgt hem ook nieuwe klanten binnen de nazi-top, zoals Hitlers plaatsvervanger Rudolf Hess, die leed aan maagpijn en galaanvallen, en minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop. Hij raakt bevriend met Gotlob Berger, de voormalig gymnastiekleraar die de scepter zwaait over de Waffen-SS, en Walter Schellenberg, hoofd van de buitenlandse inlichtingendienst van het Derde Rijk. Kerstens ster bereikt ook het fascistische Italië, waar hij Mussolini’s schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken graaf Ciano als klant krijgt.

Unilever
Kersten hoge connecties blijken van nut als hij in 1941 wordt benaderd door directeur Hendrik van het Nederlandse Unileverconcern. Diens dochter Inez van Dijk is ter dood veroordeeld wegens spionage en verzetsactiviteiten en haar vader probeert haar via Kersten te redden. De voorgenomen executie lag sowieso niet overal even goed in de top van de NSDAP. Schellenberg vreest dat dat de goede verstandhouding van nazi-Duitsland met Unilever in gevaar kan komen, terwijl het bedrijf een belangrijke schakel is in de Duitse voedselvoorziening. Op voorspraak van Kersten bij Himmler wordt het leven van Inez van Dijk gespaard. Ze wordt als strategisch belangrijke gijzelaar onder huisarrest bij de baas van de Duitse afdeling van Unilever geplaatst.

Later, na de oorlog, zou Kersten zich erop beroepen dat hij persoonlijk Unilever had behoed voor een overname door de SS, maar het concern verwees dit relaas naar het land der fabelen. Andere hooggeplaatste Nederlanders doen nu ook met succes een beroep op Kersten, zoals jonkheer W. Roëll, luitenant-generaal van het Nederlandse veldleger die wegens spionage ter dood was veroordeeld. Ook oud-premier Colijn, die op grond van dezelfde beschuldiging naar een Duits concentratiekamp dreigde te worden afgevoerd, doet met succes een beroep op Kersten, evenals KLM-directeur Plesman, die ervan werd beschuldigd hulp te hebben geboden aan de vlucht van een Britse ingenieur uit het bezette Nederland.

Gedwongen volksverhuizing
In zijn mémoires vertelt Kersten dat hij in 1941 van SS-kolonel Rudolf Brandt, de secretaris van Himmer, had gehoord dat nazi-Duitsland een plan in voorbereiding had de gehele Nederlandse bevolking in etappes te verplaatsen naar Polen. De Vlamingen zouden hetzelfde lot treffen. De Polen zouden op hun beurt naar Siberië worden gedeporteerd. De deportatie zou te voet moeten plaatsvinden. Alleen zieken en bejaarden konden per trein reizen. Himmler zou de gehele operatie coördineren. Alleen NSB’ers die hun trouw aan het Derde Rijk hadden gedemonstreerd, zouden van de deportatie worden gespaard.

Kersten schrijft ook dat hij Richard Heydrich, chef van de Sicherheitsdienst (SD), en Hans Rauter, Höhere SS- und Polizeiführer in Nederland, bij toeval over de operatie had horen praten. Rauter zou bij die gelegenheid over de Nederlanders hebben gezegd: ‘Ze krijgen hun verdiende loon. Deze week hebben zij bij een oproer twee van mijn mannen met stenen bekogeld, de schoften’. Waarop Heydrich tevreden vaststelde: ‘Het is in Polen koud genoeg om ze te laten afkoelen’.

Inderdaad had Seys-Inquart, de Reichskommissar van het bezette Nederland, op 12 maart 1941 in een redevoering ‘eventuele verregaande maatregelen’ in het vooruitzicht gesteld als reactie op het aanhoudende verzet onder de Nederlandse bevolking. Maar na de oorlog kon in de Duitse archieven geen enkel document worden gevonden dat het bestaan van het ‘Plan Holland’ bevestigde. Dr. L. de Jong verdiepte zich na de oorlog in het verhaal van Kersten en stelde dat ‘een deportatie zo vlak voor de inval in Rusland logistiek gezien een onmogelijke taak’ was. Wel hadden de nazi’s bij de Duitse Endsieg de nodige volksverhuizingen in petto, dus mogelijk heeft Kersten hier een creatieve chronologie gehanteerd om zijn ster te laten stralen.

Joop den Uyl
Joop den Uyl, die als journalist bij Vrij Nederland in 1948 werd gevraagd de Nederlandse uitgave van Kerstens memoires Klerk en beul te redigeren, kon ook geen bewijs voor Kerstens bewering vinden, maar gaf hem wel het voordeel van de twijfel. De enige oud-nazi die Kerstens verhaal over de deportatieplannen zou hebben bevestigd was Himmlers secretaris Brandt, maar die was in 1948 door de geallieerden opgehangen omdat hij gruwelijke medische experimenten op gevangenen had goedgekeurd. Kersten had nog vergeefs bij de Amerikaanse president Truman gelobbyd voor gratie voor Brandt. Ook voor Kerstens bewering dat hij vlak voor de bevrijding Den Haag had behoed voor totale vernietiging met V2-raketten, kon geen enkel bewijs worden gevonden.

In 1942 is Kersten met Himmler op dienstreis in Finland. De Finnen vechten aan de zijde van Nazi-Duitsland tegen de Sovjet-Unie, dat in 1940 had geprobeerd Finland te veroveren. Himmler probeert de Finse president Ryti ervan te overtuigen dat hij de Finse Joden naar het concentratiekamp Majdanek in het bezette Polen moet deporteren, maar Ryti weigert: Finse Joden vechten evengoed mee in het Finse leger en vele artsen die gewonde soldaten verzorgen – ook Duitse – zijn eveneens van Joodse komaf. Het voorstel van Himmler om het neutrale Zweden binnen te vallen en te verdelen tussen Finland en Duitsland valt evenmin goed bij de Finnen. De Finnen zijn niettemin in hun nopjes met een landgenoot die zo dichtbij de machtige Himmler staat en geven hem een officiële rol als adviseur in gezondheidsvraagstukken. Inmiddels is Kersten in dienst van de SS getreden, hoewel hij dat na de oorlog in alle toonaarden zou ontkennen. Maar in de Scandinavische landen geldt hij nu als de man met wie je moet praten om bij Himmler iets gedaan te krijgen.

Graaf Bernadotte
Na Stalingrad wordt het geloof aan een Duitse overwinning allengs minder. De regering van Zweden, dat neutraal is in de oorlog maar wel massaal ijzererts had geleverd aan de Duitse oorlogsindustrie, besluit dat het tijd is een wit voetje te halen bij de geallieerden. Besloten wordt het gehavende imago van het land op te poetsen met humanitaire acties. Ook SS-chef Himmler wil iets aan zijn pr doen. Hij stemt toe dat Kersten een uitnodiging van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Christian Günther aanneemt om de zaak nader te bespreken in Stockholm. Kersten had al een goede roep in Zweden omdat hij twee Zweedse technici die in Warschau wegens spionage waren veroordeeld van de doodstraf had weten te redden. Graaf Folke Bernadotte, neef van de Zweedse koning, is namens het Zweedse Rode Kruis betrokken bij de onderhandelingen.

Rezső Kasztner
Himmler is bereid joodse gevangenen te ruilen voor harde valuta en materieel, en daarnaast hoopt hij met deze acties krediet te kunnen opbouwen bij de Amerikanen en de Engelsen voor een vredesakkoord om dan gezamenlijk op te kunnen stomen tegen de Sovjet-Unie. Kersten bericht later dat het aan zijn massagebehandelingen te danken was dat Himmler instemde met het vrijlaten van 1200 gevangenen uit het kamp Theresienstadt, die in februari 1945 per trein in het Zwitserse St. Gallen arriveren. In december 1944 en januari 1945 volgen twee transporten van in totaal 1700 overwegend Hongaarse gevangenen uit Auschwitz, die via Bergen-Belsen per trein naar Zwitserland worden gebracht. Ze zijn na maandenlange zenuwslopende onderhandelingen vrijgekocht door de Hongaars-Joodse jurist en journalist Rezső Kasztner (ook wel bekend als Rudolf Kastner, die in 1957 in Israël zou worden vermoord nadat hij een proces waarbij hij werd beschuldigd van collaboratie met de nazi’s had gewonnen). In het kamp Ravensbrück worden duizend overwegend Joodse vrouwen vrijgelaten. Himmler is zo beducht voor de toorn van Hitler dat in de media wordt bericht dat het om Poolse vrouwen gaat. Onder deze groep bevinden zich ook enkele Nederlandse vrouwen die vanwege verzetswerk waren gedetineerd, onder wie Agnes de Beaufort, dochter van scheepvaartdirecteur en president-commissaris van Hollandse Banken Unie Marius de Beaufort. Ook richting Zweden gaan diverse transporten vrijgelaten gevangenen.


Geheime onderhandelingen

Op Kerstens landgoed Hartzwalde komt het op het eind van de oorlog tot een ultrageheime ontmoeting tussen Himmler en een vertegenwoordiger van het Joodse wereldcongres, Norbert Masur, waar over het vrijlaten van 500.000 joodse gevangenen wordt gesproken. Himmler had zich eerder bereid verklaard enkele tien­duizen­den, mogelijk een half miljoen joodse gevangenen vrij te laten in ruil voor 10.000 vrachtwa­gens of vijf miljoen Zwitserse franken. Maar ook in het vraagstuk van de ‘Endlösung’ is er binnen het Derde Rijk een strijd tussen rekkelijken en preciezen, en terwijl Himmler zijn toezeggingen doet draait de massamoord in de kampen overuren. De nazi’s zijn druk in de weer de sporen van hun ongekende misdaden uit te wissen. 61 kampen worden met dodenmarsen en executies ontruimd en de kampen die nog in functie blijven, zoals Bergen-Belsen bij Hannover, waar veel Nederlandse Joden (onder wie Anne Frank) zijn beland, raken volstrekt overbevolkt en de gevangenen aldaar bezwijken massaal aan honger, uitputting en ziektes als tyfus.

Rode Kruis
Na de oorlog schrijven graaf Bernadotte en de veroordeelde Duitse spionnenchef Schellenberg (tijdens het Derde Rijk uitbater van het spionagebordeel Salon Kitty) beiden een boek over de geheime onderhandelingen met Himmler. Maar over de rol van Kersten reppen beide auteurs met geen woord. Deze is daar ernstig door gepikeerd en schrijft met royale financiële steun van Hitlers voormalige sponsor Friedrich Flick zijn eigen boek. Zijn campagne krijgt vooral uit Nederland alle support. Marius de Beaufort is Kerstens inspanningen ten behoeve van de vrijlating van zijn dochter uit Ravensbrück niet vergeten. Via Ketterwich Verschoor, directeur-generaal van Nederlandse Rode Kruis, krijgt De Beaufort het voor elkaar dat Kersten wordt ontvangen op het Nederlandse hof. Uit handen van prins Bernhard krijgt Kersten een onderscheiding van het Rode Kruis, waarbij even over het hoofd wordt gezien dat Kersten dezelfde ereplak eerder al uit handen van prins Hendrik had gekregen. De Beaufort benadert ook zijn neef minister van Buitenlandse Zaken Carel van Boetzelaer van Oosterhout, die Kersten het Nederlandse staatsburgerschap verleent. Wilhelmina en Juliana tonen zich vol begrip voor Himmlers gewezen heilsmasseur. ‘Natuurlijk meneer De Beaufort, hij moest om iets te bereiken het vertrouwen van die lieden trachten te winnen’, aldus Juliana tegenover de bankier.

Aan te nemen valt dat de goodwill die Kersten aan het Nederlandse hof geniet ook is ingegeven door zijn inspanningen tijdens de oorlogsjaren ten bate van de moeder en de broer van prins Bernhard, Armgard en Aschwin, die weliswaar overtuigde nazi’s waren, maar vanwege hun familieband met de Oranjes toch ook in een verdachte reuk stonden in het Derde Rijk.

Directeur RIOD gemasseerd
Koningin Wilhelmina geeft het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) opdracht het verhaal van Kersten te onderzoeken. De eerste directeur van het RIOD N.W. Posthumus wordt met dat onderzoek belast. Of hij daar helemaal objectief in staat mag worden betwijfeld, want Posthumus belandt zelf al snel als patiënt op de massagetafel van Felix Kersten, die zich inmiddels aan de Scheveningse Nieuwe Parklaan heeft gevestigd. Zijn opvolger dr. L. De Jong verklaart later tegenover De Groene Amsterdammer dat Posthumus ook financieel in de tang zat bij Kersten, die hem een groot geldbedrag zou hebben geleend. Een commissie met jonkheer Snouck Hurgronke, hoogleraar Recht A.J.C. Rüter en mr. C.J. Van Schelle doet het eigenlijke onderzoek. Dat levert niet altijd de gewenste resultaat. De Nederlandse gezant in Helsinki A.J.Th. Van der Vlugt omschrijft Kersten als ‘een man met zeer bijzondere gaven als masseur, maar verder een fantast en een geldwolf’.

Greet Hofmans
Kersten zit bij het Nederlandse hof niettemin op rozen. Hij krijgt in 1950 een privé-audiëntie bij Greet Hofmans, de spiritueel adviseuse van koningin Juliana, en een jaar later wordt hij op ’t Loo ontvangen door oud-koningin Wilhelmina. Ook Posthumus blijf zich inspannen voor Himmlers heilsmassseur. In 1951 draagt hij Kersten zelfs voor voor de Nobelprijs voor de Vrede.

De pr-campagne die Kersten ten bate van zichzelf had uitgezet kreeg in 1948 de wind mee toen graaf Folke Bernadotte, die inmiddels aan de slag was gegaan als VN-vertegenwoordiger in de net geboren staat Israël, op 17 september 1948 in Jeruzalem werd vermoord. Bernadotte had bij leven meer dan 30.000 uit de kampen geredde Joden op zijn conto bijgeschreven gekregen en was degene met wie Himmler zijn geheime vredesonderhandelingen had gevoerd. Nu Bernadotte er niet meer was, kreeg Kersten alle ruimte om zijn eigen versie van de gebeurtenissen te presenteren.

Compromitterende brief
In 1953 duikt er uit het niets een zeer compromitterende brief op die Bernadotte op 30 januari 1945 aan Himmler zou hebben verzonden. In de brief laat Bernadotte Himmler weten ‘u volkomen te begrijpen in de Joodse kwestie’ en dat hij het aanbod van Himmler dat hem via Kersten had bereikt om 500.000 Joden uit de Duitse kampen een vrije aftocht naar Zweden te geven categorisch van de hand wijst. Als klap op de vuurpijl bood Bernadotte in diezelfde brief Himmler ook strategische informatie aan zodat de Duitsers met hun V1- en V2-raketten beter in staat zouden zijn Londen te beschieten. Als deze brief inderdaad authentiek is, ligt het hele imago van de vermoorde graaf in duigen. Het Zweedse hof laat direct weten dat het om een vervalsing gaat. Maar in Nederland toont voormalig RIOD-directeur zich in de hemel met deze vondst. De brief bewijst immers dat Kersten zich had beijverd om maar liefst een half miljoen mensen te redden. Posthumus benadert ex-SS-generaal Gotlob Berger en deze bevestigt onder ede dat hij de brief van Bernadotte tijdens de oorlog inderdaad met eigen ogen had gezien en dat hij de inhoud ervan had besproken met Hans Kammler, de SS-generaal die met de bouw van Auschwitz, de gaskamers en de V2-productie was gemoeid en naar werd aangenomen in 1945 om het leven was gekomen. Maar Berger zit na de oorlog financieel aan de grond en moet zich verbijten met zijn simpele baantje in een fabriek. Hij hoopt via Kersten’s connecties op betere tijden en hem is er dus veel aan gelegen zijn oude kameraad te gerieven. Posthumus bezorgt ook de Britse historicus Trevor Roper een kopie. Die hecht er weliswaar geen 100 procent geloof aan, maar laat zich wel ten gunste van Kersten uit: ‘Er is geen man, wiens geschiedenis op het eerste gezicht minder geloofwaardig lijkt. Maar daarentegen is er ook geen man van wie de geschiedenis met zoveel nauwkeurigheid is getoetst en geverifieerd door geleerden, juristen en zelfs door politieke tegenstanders’. Jaren later zou Roper hopeloos door het ijs zakken toen hij de vervalste dagboeken van Hitler voor authentiek verklaarde, maar toentertijd woog zijn oordeel nog zwaar.

Vervalsing
Nadat Kersten in 1953 zijn felbegeerde Zweedse paspoort had gekregen begon hijzelf vraagtekens te zetten bij de authenticiteit van Bernadotte’s brief. Tegenover ambtenaren van het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken verklaarde hij dat het niet ging om ‘een echte vervalsing, maar om een halve’. De Britse historicus Gerald Fleming kwam in de jaren ’70 echter met hulp van Scotland Yard tot de slotsom dat Kersten zelf de auteur was van de brief. De gebruikte schrijfmachine kwam overeen met die van Kersten, en het taalgebruik eveneens. Fleming rekende het Kersten niet eens zo erg aan: ‘Met inachtneming van de vele verdiensten van Kersten ten aanzien van Zweden moet men hem deze daad niet te zwaar aanrekenen’.

Minister Donker gechanteerd
In 2006 kwam aan het licht dat Kersten in werkelijkheid ook na de oorlog het gedachtengoed van het Derde Rijk trouw gebleven was. In zijn boek Het Kersten Spiel, het omstreden netwerk van de masseur van Heinrich Himmler, kwam Freek van Rijsinge op grond van een groot aantal brieven die Kersten na de oorlog aan vertrouwelingen had geschreven tot een ontluisterend beeld van Kersten ware politieke sympathieën. Zo schreef Kersten in september 1954 de al genoemde Waffen SS-generaal Gotlob Berger aan met het verzoek om belastende informatie tegen de Nederlandse minister van Justitie Donker, om de laatste onder druk te zetten om Duitse oorlogsmisdadigers niet of niet al te zwaar te bestraffen. In die brief blijkt Kersten vol lof over de ‘erstklassige Truppe der Waffen SS’.

Eveneens correspondeerde Kersten op meer dan amicale toon met Leo Hausleiter in Zuid-Amerika, ook na de oorlog een nazi uit volle overtuiging. In een brief aan Hausleiter heeft Kersten het uitbundig over rassenkenmerken van het Joodse volk.

Kunstschatten van Oranje

Ook doet Kersten na de oorlog enorm veel moeite om nazi’s die in Nederlandse detentie waren geraakt vrij te krijgen. Zo was het mogelijk op zijn voorspraak dat in 1951 generaal Friedrich Christiansen vrijkwam, die verantwoordelijk werd gehouden voor de fatale deportatie van een groot aantal gijzelaars uit Putten. Ook de NSB’er Hamer, oud-commissaris van politie in Den Haag met een groot aandeel in de jacht op Joden aldaar, kwam dankzij Kersten vrij. Ook spande Kersten zich in om de beruchte arts van het kamp Amersfoort dr. Van Nieuwenhuyzen vervroegd vrij te krijgen. Kersten kwam met het verhaal dat Van Nieuwenhuyzen hem tijdens de oorlog had ingelicht over de plannen van de nazi’s om Nederlandse kunstschatten, inclusief die van het koningshuis, over te brengen naar een slot in Polen. Dankzij interventie van Kersten zou dit zijn verhinderd.

Felix Kersten overleed in 1960. ‘Een groot vriend van Nederland is heengegaan’, schreef De Volkskrant bij die gelegenheid. In de Duitse pers was men minder positief. Die Welt herinnerde aan een geval waarbij Kersten met grote tegenzin een oude Joodse vrouw uit een vermogende Duitse familie voor deportatie had behoed, maar wel tegen het vorstelijke honorarium van 50.000 Duitse marken. Der Spiegel kwam met het verhaal van een Duitse fabrieksdirecteur die na arrestatie door de SD na ingrijpen van zijn echtgenote op voorspraak van Kersten weer vrijkwam, maar wel nadat Kersten diens wapenverzameling en diens fokvee had geconfisqueerd en ook diens echtgenote had verleid. Toen de fabrieksdirecteur na terugkomst zijn beklag had gedaan over dit onder duk afgedwongen overspel, verdween hij richting Oostfront om nooit meer terug te keren. ‘Kersten een aartsengel?‘, vroeg het weekblad zich in de kop af. Het antwoord luidde ontkennend. Ook bleek de weldoener van het Nederlandse volk op zijn landgoed Hartzwalde gebruik te hebben gemaakt van dwangarbeiders uit het naburige concentratiekamp Ravensbrück, al waren dat geen Joden maar Jehova’s getuigen. Dr. L. de Jong noemde Kersten ‘een vat vol tegenstrijdigheden’. In die zin kleurt hij uitstekend bij wat ‘de Nederlandse paradox’ is gaan heten, de dubbele positie tegenover het Derde Rijk.

In het in 2016 verschenen stripepos Kersten: de lijfarts van Himmler van scenarioschrijver Patrice Perna en tekenaar Fabien Bedouel, beide uit Frankrijk, dragen de auteurs hun boek respectvol op aan hun hoofdpersoon, Felix Kersten (1898-1960) en promoveren hem tot held van de Holocaust.‘Felix Kersten redde honderden Nederlanders uit de concentratiekampen’, zo vermeldt het omslag van het stripboek, waarop SS-chef Himmler is te zien.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Congo: het knekelveld van Leopold II

Met naar schatting 15 tot 20 miljoen doden geldt de kolonisatie van Congo door de Belgische koning Leopold II als een van de grootste misdaden tegen de mensheid. Lodewijk Brunt over een privéonderneming die uitmondde in een massaal knekelveld.

Tekst Lodewijk Brunt

Koning Leopold II was buitenmodel. Gewoonlijk de langste in het gezelschap, met een neus als een skipiste en een baard als een waterval die over zijn borst schuimde. Ook buitenmodel in zijn persoonlijke leven. Dol op kleine meisjes, maar zijn dochtertjes vluchtten weg als hij in de buurt kwam. Fervent bordeelbezoeker, waar hij op latere leeftijd het vijftig jaar jongere animeermeisje Caroline Delacroix aantrof, toen net zestien, met wie hij vlak voor zijn dood nog huwde.

Zijn ambities waren net zo buitenmodel, de wereld zou van hem opkijken. Bij de onafhankelijkheid van het kleine België was bepaald dat het land een constitutionele monarchie moest worden, de speelruimte van de koning werd afgebakend. Het principe van permanente neutraliteit, waar het land zich aan diende te houden, was bedoeld om de machtsbalans in Europa te handhaven. Geen dwaze avonturen! Maar de koning trok zich er niets van aan.

Misschien werd hij juist door die beperkingen gedreven door het verlangen om zijn domein hoe dan ook uit te breiden. In het noorden had je de Hollanders met hun Nederlands-Indië, in het zuiden de Fransen die druk bezig waren om Afrika in te lijven, in het westen zijn volle neef Albert, getrouwd met zijn volle nicht koningin-keizerin Victoria: heerseres over de halve wereld. De Belgen stonden met lege handen, maar de koning speurde naarstig naar wegen om niet achter te blijven. Hij reisde naar Egypte, India en China en raakte in het bijzonder gecharmeerd van Zuidoost-Azië. Was Tonkin geschikt? Hij bedelde bij de koningin van Spanje om hem de Filipijnen af te staan en deed een poging om zich een deel van Borneo toe te eigenen. Kortom, een echte koning: voor hem bestond geen ‘nee’.

Geografische Conferentie
Eind jaren zestig werd Leopold’s aandacht getrokken door de wedloop om Afrika, het ‘donkere continent’, die in volle gang was. In 1870 organiseerde hij een Geografische Conferentie over dit onderwerp en haalde een bont gezelschap van academici, ontdekkingsreizigers, ondernemers en diplomaten naar Brussel. Het doel van de bijeenkomst was te onderzoeken hoe ‘het enige deel van de aardbol dat nog niet in kaart is gebracht, toegankelijk gemaakt kan worden voor de beschaving – dit om de volksstammen die nog in het duister verkeren te bevrijden.’ Met ‘beschaving’ bedoelde Leopold: een geïndustrialiseerde, christelijke samenleving onder leiding van een blanke bovenlaag. Een soort België dus. De ‘duisternis’ van Afrika was in de ogen van de koning een verwerpelijk, heidens complex van kannibalisme, slavernij, veelwijverij, animisme en naaktloperij. En, het behoeft geen betoog, hij was niet dol op mensen met een zwarte huid. De beschavingsarbeid zou in de praktijk neerkomen op de introductie van vrijhandel, de bestrijding van slavernij en slavenhandel en het verbreiden van de christelijke (in casu rooms-katholieke) godsdienst. De Brusselse conferentie leidde tot de oprichting van de Association Internationale Africaine, die zich zou bezighouden met het stichten van stations in Afrika gewijd aan handel, onderzoek en de ‘verlichting van de inheemse bevolking’. Leopold was algemeen voorzitter en op allerlei plekken in Europa en de Verenigde Staten kwamen afdelingen tot stand onder leiding van ‘ons soort mensen’: hertogen, prinsen, generaals. Het klemmende probleem was: waar beginnen we?

Geschenk uit de hemel
De ontmoeting tussen Leopold en de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley in 1878 was een geschenk uit de hemel voor beide partijen. De Engelsman had net het spectaculaire verslag over zijn ‘ontdekking’ van de Congo-rivier gepubliceerd: Through the Dark Continent. Een wereldwijde bestseller, de schrijver werd op slag beroemd. Op basis van zijn bevindingen zocht hij naar geldschieters om zijn reizen door Afrika voort te kunnen zetten, maar in Groot-Brittannië had hij in de hogere kringen weinig enthousiasme losgemaakt, niet alleen vanwege zijn bescheiden afkomst – wie wilde in zee met iemand die nauw had samengewerkt met Tippu Tip, een van de beruchtste slavenjagers uit die dagen? Bovendien had Stanley dood en verderf gezaaid op zijn tochten. Hoe kon je met zo’n rauwdouwer een continent beschaven?

Maar Leopold rook zijn kans en nodigde Stanley hartelijk uit in het koninklijk paleis te Brussel. Onder de dekmantel van het Comité d’Études du Haut-Congo vertrok Stanley een paar weken later opnieuw naar de Congo, op kosten van de Belgische koning. Zijn opdracht was om langs de oever van de rivier militair-administratieve bases te vestigen van waaruit het achterland kon worden getransformeerd tot een verzameling moderne staten waar Europese en Afrikaanse ondernemers vredig handel konden drijven, waar recht en orde zouden heersen en een eind werd gemaakt aan moord, doodslag en slavenhandel. Een strategisch plan: er zou geen Belgische kolonie worden gesticht, maar een vrije markt, het ging om een algemeen beschavingsproject, dat het parochiale, protectionistische nationalisme van de gangbare koloniale praktijken vér oversteeg. Leopold II werd de troetelbeer van de internationale gemeenschap.

Onmenselijke onderneming
Stanley ging voortvarend aan de slag: tussen Boma, aan de Atlantische kust, en het bevaarbare gedeelte van de rivier liet hij een weg aanleggen. Een onmenselijke onderneming die honderden doden kostte. De weg kwam uit bij een pleisterplaats die door Stanley, gedienstig als hij was, Leopoldville werd gedoopt. Onderweg stichtte hij bestuurlijke posten en sloot hij overeenkomsten af met plaatselijke machthebbers. Het waren documenten waarbij het gezag werd overgedragen aan het Comité in ruil voor bescherming en geschenken, dezelfde protection racket die koloniale overheden ook elders op de wereld in praktijk brachten en die vandaag de dag nog steeds kenmerkend is voor de handelwijze van de maffia en andere criminele organisaties. De contracten werden door de lokale gezagsdragers ondertekend met een kruisje. De Franse ontdekkingsreiziger Christian de Bonchamps was er getuige van; het waren overeenkomsten met kleine plaatselijke tirannen, rapporteerde hij, die een volstrekt onduidelijke gezagsbasis hadden. Het contract besloeg vier pagina’s tekst die voor de betrokkenen totaal onbegrijpelijk moeten zijn geweest. Stanley keerde in 1884 terug naar Europa. Net op tijd.

Landjepik op wereldschaal
In 1884/’85 organiseerde Otto von Bismarck zijn roemruchte Berlijnse Conferentie, die ook wordt aangeduid als het Koloniaal Congres. Alle grote Europese mogendheden waren vertegenwoordigd bij deze vergadering, die bedoeld was om de kolonisering van Afrika ordelijk te laten verlopen en gewapende conflicten te vermijden. Hoewel het continent voor meer dan tachtig procent geregeerd werd door inheemse vorstendommen en lokale heersers, was er geen enkele vertegenwoordiger van Afrika in Berlijn aanwezig. Aan de hand van allerlei codes en richtlijnen wordt Afrika in onderling overleg verdeeld. Landjepik op wereldschaal. Leopold is nadrukkelijk in beeld en lanceert zijn beschavingsidee. De Belgische regering laat weten geen belangstelling te hebben voor een eigen koloniaal bezit, maar het streven van de koning van ganser harte te ondersteunen. Mede aan de hand van de omstreeks vierhonderd contracten die Stanley heeft meegebracht, kan Leopold de aanwezigen laten zien dat hij in feite het gebied ten zuiden van de Congorivier al onder zijn beheer heeft (het gebied ten noorden van de rivier laat hij grootmoedig aan Frankrijk): bij elkaar zo’n drie miljoen vierkante kilometer, vijfenzeventig keer zo groot als België, en een bevolking van omstreeks veertig miljoen. De hele onderneming is een persoonsgebonden liefdadigheidsproject, aldus Leopold, en hij krijgt er de handen voor op elkaar dankzij een sterke diplomatieke lobby. Het maakt indruk dat de Verenigde Staten, bij monde van president Chester Arthur, als eerste haar vertrouwen in Leopold’s opzet uitspreekt. De Congo-Vrijstaat, zoals het gebied gaat heten, wordt aan Leopold overgedragen onder enkele strikte voorwaarden: introductie van een vrije markt, bestrijding van slavenhandel en slavernij, ontwikkeling (en dus: kerstening) van de inheemse volken en verbod op Belgische inmenging, hetzij financieel, hetzij anderszins. De administratie zetelt in Boma – pas in 1926 zal Leopoldville de hoofdstad van het dan inmiddels Belgische Congo worden – maar alle belangrijke beslissingen worden genomen in Brussel. Leopold, die zich vol trots Soevereine Koning laat noemen, heeft nooit een voet aan wal gezet in zijn Vrijstaat.

De koning heeft alle Berlijnse voorwaarden stelselmatig ondermijnd. De bestrijding van slavenhandel en slavernij was in werkelijkheid een verkapte, systematische poging zijn Congolese territorium uit te breiden naar alle windrichtingen: tot en met Katanga, maar ook tot aan de grenzen van Soedan, Eritrea en Egypte. Onder de ‘aannemers’ van de onderneming vind je steeds meer Belgen, de opzet wordt provincialistischer, het open internationale karakter verwatert tot enghartig protectionisme. Stanley’s positie wordt ingenomen door Alexandre Delcommune die ook aan de wieg staat van de beruchte Force Publique, het privéleger van Leopold dat voor een groot deel bestaat uit buitgemaakte slaven onder commando van Belgische officieren en onderofficieren. De koning wordt in toenemende mate afhankelijk van Belgisch geld als hij langzaam maar zeker zijn persoonlijke fondsen heeft uitgeput. Het idee van de vrije markt sneuvelt definitief als Leopold zijn financiële zorgen in het begin van de jaren negentig meent op te kunnen lossen door een geniale ingreep: hij verklaart grote delen van de Vrijstaat tot domaine privé. Het betekent dat de regering (= de koning) het alleenrecht krijgt over de oogst en verhandeling van lokale producten. Blauw bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Het ideaal van de vrijhandel wordt met een simpele pennenstreek veranderd in een feodaal stelsel van koninklijke voorrechten. ‘De enige “vrijheid” van de Kongo-Vrijstaat’, zegt historicus Maya Jasanoff, ‘was de speelruimte die Leopold II had om te doen en laten waar hij zin in had’.

Dwangarbeid
De gebiedsuitbreidingen en annexaties werden in Europa bejubeld – de beschaving schreed voort – maar Leopold’s leger, de Force Publique, liet een spoor van verwoesting, dood en verderf na. Volgens waarnemers afschuwelijker dan de ergste wandaden van de Hollanders in Ambon en Atjeh of de Spanjaarden in Centraal-Amerika. Onder het bewind van het domaine privé werd de bevolking gedwongen belastingen te betalen, maar omdat er – doelbewust – nog steeds geen geldeconomie in de Vrijstaat was geïntroduceerd, werden de Congolezen gedwongen om hun belastingen te voldoen met corveediensten. Dit leidde tot een uitgebreid stelsel van dwangarbeid waartegen de slavernijpraktijken, die Leopold geacht werd te bestrijden, bleekjes afstaken. Agenten van de Vrijstaat trokken van dorp naar dorp om arbeidskrachten te ronselen, gewapend met geweren en de beruchte chicottes, zwepen van nijlpaardenhuid. Als de mannen het bos in waren gevlucht, werden de vrouwen en kinderen gegijzeld. Soms werden de dorpelingen aangezet tot het overvallen van buurdorpen om aan mankracht te komen.

Aan het systeem lag een ingrijpende transformatie van de Congolese economie ten grondslag. In de beginjaren van de Vrijstaat leverde het gebied een groot deel van de wereldproductie aan ivoor, de grondstof voor pianotoetsen, beeldjes, haarkammen, sieraden, schaakstukken, damstenen, handgrepen van wandelstokken en biljartballen. Het is de situatie die Joseph Conrad in 1890 aantrof toen hij in het gebied was, later beschreven in zijn befaamde Heart of Darkness. Het mysterieuze personage Kurtz is een buitengewoon succesvolle handelaar in ivoor en heeft op grond daarvan een vreeswekkende reputatie opgebouwd. Maar halverwege de jaren negentig komt in Europa en de Verenigde Staten de ‘fietsgekte’ op gang nadat John Boyd Dunlop de rubberen fietsband had uitgevonden. Congo wordt vrijwel van de ene op de andere dag de belangrijkste rubberproducent van Afrika: in het oerwoud wordt ‘wilde rubber’ gewonnen. In Conrad’s tijd exporteerde de Vrijstaat nog geen 150.000 kilo rubber, zes jaar later is dat bijna anderhalf miljoen kilo. De rubberwinsten stegen ver uit boven de winsten op ivoor op de Antwerpse beurs, en bedroegen netto zo’n zeven miljoen francs. Het winnen van de rubber was ‘beestachtig werk’, waar je geen vrijwilligers voor kon vinden. De oplossing lag voor de hand: Congolezen moesten voortaan belasting betalen in de vorm van rubber. De belastinggaarders maakten gebruik van alle denkbare middelen om hun opbrengsten te realiseren. Als je weigerde werd je gestraft, als je niet genoeg rubber had verzameld werd je gestraft, als je erop werd betrapt dat je een rank afbrak in plaats van aftapte werd je gestraft, als je probeerde te vluchten werd je gestraft.

‘Overal hoor ik dezelfde berichten over wat er in de Congo Vrijstaat gebeurt’, kreeg Stanley te horen van een vroegere medewerker, ‘rubber en moord, slavernij in de allerergste vorm.’ De leden van de Force Publique kregen munitie mee op hun rubberexpedities. Bij terugkeer moesten ze laten zien dat hun kogels doelmatig waren gebruikt: ze mochten alleen op weigerachtige of opstandige dwangarbeiders schieten en onderweg geen jachtpartijen ondernemen. Het bewijs voor de doelmatigheid was de afgehakte rechterhand van de dode. Het hek was van de dam – als je toch een wild dier had geschoten, hakte je de hand af van een levende dorpeling. Net zo makkelijk. En kinderen kon je vermoorden met knuppels, dat scheelde weer munitie en lastig gedoe. Het wijdverbreide fenomeen van de afgehakte handen en andere ledematen is een belangrijke reden geweest voor de verontwaardiging over de manier waarop Leopold zijn domein beheerde. Hij had Congo omgetoverd tot een knekelveld.

Protesten weggelachen
De protesten tegen de gang van zaken in de Vrijstaat klonken al vroeg. De bestuursambtenaar Edouard Manduau vervaardigde in 1885 een veelzeggend schilderij: La Civilisation au Congo. In het midden van het doek wordt een zwarte man afgeranseld met een zweep, anderen kijken wat lusteloos toe. Op de voorgrond staat een blanke man die aantekeningen maakt in een notitieblok. Hij is kennelijk de opdrachtgever van de bestraffing. Felle protesten klonken ook van met name Britse en Amerikaanse protestantse zendelingen en reizigers. Een voorbeeld is de open brief die de Amerikaanse dominee George Washington Williams in 1890 schrijft aan Leopold. In de allerbeleefdste frasen laat hij er geen twijfel over bestaan dat de koning volkomen ongeschikt is om Congo te besturen. Hij maakt melding van onmenselijke wreedheden, de smerige behandeling van vrouwen en meisjes, corruptie, diefstal, slavernij; kortom, het treden met voeten van alle bepalingen van de Berlijnse Conferentie. Hij concludeert: ‘Tegenover het bedrog, fraude, berovingen, brandstichterij, moord, slavenjacht en algehele wreedheid in het optreden van de Regering van Uw Majesteit, staat hun geschiedenis van voorbeeldig geduld, hun geest van lijdzaamheid en vergevingsgezindheid die de zogenaamde beschaving en de godsdienstigheid van de Regering van Uw Majesteit zou moeten doen blozen van schaamte’. Maar wie gelooft een dominee? Die zwart is bovendien! Talloze overeenkomstige aanklachten worden in de wind geslagen, weggelachen, onder het tapijt gemoffeld.

Misdadig bewind
De omslag komt pas met het optreden van Edmund Dene Morel. Deze rederijfunctionaris, die zowel vloeiend Frans als Engels spreekt, ontdekt onregelmatigheden in de boeken van Antwerpse scheepvaartmaatschappijen. Vrijhandel? Uit Congo komen tropische producten als ivoor en rubber, wel degelijk, maar wat gaat er terug naar Congo? Goedkope katoentjes, voor een deel, maar vooral veel munitie, oorlogstuig, kettingen, hekwerken. Door nauwkeurig onderzoek komt hij tot de schokkende conclusie dat zich in Congo een misdadig bewind heeft gevestigd onder leiding van de Soevereine Koning. Hij publiceert erover in zijn eigen, speciaal voor dit doel opgerichte tijdschrift: West African Mail. In zijn boek Red Rubber. The Story of the Rubber Slave Trade Florishing on the Congo uit 1906 vat hij zijn bevindingen samen, een schokkend relaas aan de hand van uitgebreide ooggetuige verslagen, documentenonderzoek en vraaggesprekken. Al die eerdere protesten waren dus geen incidentele oprispingen van wereldvreemde kwezels.

De Britse overheid, nooit te beroerd om het eigen kolonialisme ten voorbeeld te stellen aan de rest van de wereld, stelde een onderzoekscommissie samen onder leiding van Roger Casement, Brits consul in de Vrijstaat. Wat is er waar van de aantijgingen van Morel? Casements rapport verschijnt in 1904 en komt tot ondubbelzinnige conclusies: wat Morel heeft gevonden klopt volkomen! De werkelijkheid is hooguit nog stukken erger. Casement en Morel steken de koppen bij elkaar en richten de Congo Reform Association op met als doel om Leopold zo snel mogelijk te ontheffen van zijn beschavingsmissie. De beweging krijgt een grote aanhang, niet in de laatste plaats onder schrijvers en intellectuelen. Misschien voornamelijk uit kringen die eerder juist hun hoop hadden gevestigd op de ‘verlichte geest’ van Leopold. Enkele prominenten waren Booker T. Washington en zijn secretaris (de latere hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Chicago) Robert Ezra Park, Anatole France, Sir Arthur Conan Doyle (The Crime of the Congo). De chocolademiljonair William Cadbury steunde de acties met geld. In 1904 benaderde Roger Casement ook Joseph Conrad. Ze kenden elkaar nog van hun ontmoetingen in Kongo. Je moet lid worden van de Congo Reform Association, zei Casement. Ach, antwoordde Conrad, wat ben ik nou helemaal, een onbetekenend schrijvertje dat niemand kent. Bovendien had hij van al die handenafhakkerij niets gemerkt toen hij in Congo was, dat was van na zijn tijd. Conrad had er geen bezwaar tegen als Leopold zou verdwijnen, maar wat moest er in de plaats komen? Kolonialisme volgens Engels model? Frans model? Dat was inderdaad de bedoeling van de Congo Reform Association – kolonialisme met een menselijk gezicht. Maar Conrad werd geen lid, hij was tegen elke vorm van kolonialisme.

Mark Twain
De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef een pamflet (‘opbrengsten voor het goede doel’) waarin hij liet zien hoe Leopold vermoedelijk had gereageerd op al die protesten: King Leopold’s Soliloquy. De koning moppert over de ‘ratten’ die alles overhoop hebben gehaald. ‘Ze hadden hun grote mond moeten houden want ze hebben het wél over een koning! Een geheiligd personage dat niets te verwijten valt omdat hij door God zelf is uitverkozen en benoemd op een belangrijke post; wie kritiek levert op een koning pleegt godslastering, want God heeft vanaf het begin alles gezien en heeft nooit ontevredenheid of afkeuring laten blijken, noch enige hindernis opgeworpen’. Twain’s fantasie zal niet al te veel van de werkelijkheid hebben afgeweken. Het is zoals hoge dames en heren altijd tegensputteren… hoe dúrf je!

Massaal werkkamp
Leopold moest weg en in 1908 werd Kongo-Vrijstaat omgedoopt tot Belgisch-Kongo. In de loop der jaren is het oordeel over de Soevereine Koning niet milder geworden. Onlangs nog werd zijn persoonlijke domein gekarakteriseerd als een massaal werkkamp, waar ‘de beestachtigste straffen werden uitgedeeld voor de lichtste overtredingen’. Vooral door Adam Hochschild (King Leopold’s Ghost: a story of greed, terror and heroism in colonial Africa) is de discussie actueel geworden over de algemene kenmerken van Leopold’s bewind, vooral in vergelijking tot soortgelijke episodes uit de geschiedenis. Volgens hem is door toedoen van de koning minstens vijftig procent van de totale bevolking uitgeroeid; 15 miljoen mensen, misschien wel twintig miljoen. Als dat klopt mag Leopold zonder meer als een van de grootste misdadigers uit de geschiedenis worden gekarakteriseerd. ‘Hoe moeten we dat noemen?’, vraagt Hochschild zich af. ‘Is dat geen meedogenloze destructie van levens?’ En hij concludeert: ‘Dat is inderdaad precies de omschrijving die het woordenboek gebruikt voor holocaust (met een kleine letter h)’.

De auteur heeft dankbaar gebruik gemaakt van diverse bronnen, waarbij vooral moet worden genoemd: Maya Jasonoff, The Dawn Watch. Joseph Conrad in a Global World. London (William Collins) 2017; Mark Twain, King Leopold’s Soliloquy. Boston, Mass. (The P.R. Warren Co); David van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis. Amsterdam (De Bezige Bij) 2012. Verder uiteraard het werk van Joseph Conrad en dat van de journalist Adam Hochschild, ook zijn bijdragen in The New York Review of Books.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column August Hans den Boef: Kroondomein

Tekst: August Hans den Boef

Al jaren is de sluiting van Kroondomein Het Loo in het jachtseizoen een steen des aanstoots. In 2018 nam de Tweede Kamer een motie aan die het domein heel het jaar open wilde houden, maar die strandde bij minister Schouten.
De hoogleraren Van Mourik en Voermans proberen het nu via de verplichtingen die voortvloeien uit de 4,7 miljoen euro natuursubsidie die het staatshoofd jaarlijks voor het beheer van het domein – staatseigendom – ontvangt. Als enige gesubsidieerde Nederlander is hij vrijgesteld van de conditie dat de 7200 hectaren 358 per jaar open moeten zijn.

Voermans kan slechts één verklaring voor de constructie bedenken: ‘Het staatshoofd wil ongestoord kunnen jagen’.
Maar dat is niet het geval volgens minister Schouten in een brief aan de Tweede Kamer van 4 september 2018. ‘De openstelling tussen 25 december en 14 september is vast onderdeel van het beheer en, naar de overtuiging van de rentmeester en de raad van beheer van het Kroondomein, essentieel voor de balans tussen houtproductie, de aanwezigheid van grote hoefdieren en de recreatiemogelijkheden.’ Zij rept nergens van ‘jacht’, maar eufemistisch van ‘faunabeheer’.

Iets anders dan wat het Hoofd Beheerszaken van het Kroondomein mij op 8 december 2008 schriftelijk antwoordde, op een vraag over de relatie tussen sluiting en jacht: ‘Dit is slechts ten dele vanwege de jacht.’ Ten dele, maar toch…?

Knap, hoe op alle mogelijke manieren de Oranjes voor zaken die duidelijk een privékarakter dragen, telkens weer de staatskas weten te vinden.

Gerrit Achterberg dichtte het al in 1956, ‘Kroondomein’, met deze slotverzen: ‘Borden verboden toegang weren streng/ verkeerde elementen, opdat geen/ verbastering zich bij u voordoen zal’.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column August Hans den Boef: Zihni Özdil en Olaf Tempelman bekeren zich tot monarchist

Tekst: August Hans den Boef

Het begon met Olaf Tempelman, die in de Volkskrant van 10 januari dit jaar bekende hoe hij gevallen was voor de ‘magie’ van de monarchie, toen hij zag hoe ons staatshoofd in een Rotterdamse achterstandswijk werd toegejuicht. Hij knoopte daaraan meteen de theorie vast dat de landen in het voormalige Oostblok er veel beter aan toe zouden zijn als ze vroeger niet de monarchie hadden afgeschaft.

Met de coronacrisis ging het zo te zien helemaal loos met de bekeringen. Onzekere tijden leiden steevast tot bekeerlingen. Onder hen scoren de oude zekerheden God, Nederland en Oranje goed.

Na wat knullige optredens in zijn werkkamer en de paleistuin, viel het op 4 mei – een lege Dam met alleen het staatshoofd en door hem gekozen functionarissen – wat mee en het regende lovende brieven over de Grote Verbinder.

Zo legde Zihni Özdil in zijn NRC-column uit waarom hij ‘na twintig jaar republikanisme (…) deze week weer overtuigd monarchist’ is geworden.

Hij houdt wel een slag om de arm, slechts zolang het huidige staatshoofd en diens echtgenote – hij noemt hen bij de voornaam – op de troon zitten.

Zoals veel bekeringen roept ook die van Özdil veel vragen op. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld met ‘weer overtuigd monarchist’?

Was hij twintig jaar geleden, voor zijn republikeinse intermezzo, dan ook al een overtuigd monarchist?

Tempelman verzekert dat hij het erfelijke staatshoofdschap voorheen altijd had verworpen.

In beide gevallen is de overeenkomst met het einde van Orwells roman Nineteen Eighty-Four treffend.

Aan het slot zit de dissidente hoofdpersoon Winston in een café. De tv celebreert de overwinning van het Oceanië van zijn Big Brother op de Euraziatische horden.

Tien minuten geleden was Winston nog sceptisch, maar nu? ’Two gin-scented tears trickled down the sides of his nose. But is was all right. Everything was all right, the struggle was finished. He had won the victory over himself. He loved Big Brother.’

Het is de meest huiveringwekkende passage in deze dystopie.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel III: Het koffertje van Van Kleffens en het spel rond Wilhelmina’s vlucht

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 3: de meesterhand van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens in het diplomatieke dubbelspel.

door Ko Smit

‘Het is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voor zover dat op de buitenlandse politiek betrekking had’, verzucht Loe de Jong in zijn tweede deel van ‘Het Koninkrijk’. Direct met het aantreden van het oorlogskabinet De Geer op 10 augustus 1939 wordt besloten om als kabinet onder de radar te gaan door geen kabinetsnotulen bij te houden.

Bovendien wordt er een schaduwkabinet geïntroduceerd, door latere criticasters ook wel aangeduid met ‘inner circle’, waarin als vaste kern, naast de minister-president en de ministers van Oorlog en Buitenlandse Zaken, ook het staatshoofd actief zitting neemt.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal contraproductief om een star en neurotisch karakter als Wilhelmina bij deze gideonsbende te betrekken, maar zoals het zich later ook zal uitwijzen heeft haar persoon, mits onder juiste handen, een belangrijke functie in de strategische plannen. Onder de kwaliteiten die dankbaar vallen uit te nutten is er niet in de laatste plaats de onmiskenbare marketingfactor van het huismerk Oranje.

Wat in het bijzonder de persoon Wilhelmina aangaat zijn paradoxaal genoeg haar zwakheden – zoals voorspelbaarheid in neurotisch gedrag, en een obsessieve fixatie op haar private belangen gecombineerd met een labiele en bekrompen persoonlijkheid – het ideale basismateriaal voor geopolitieke machinaties.

‘Ik heet eigenlijk Willem’
Als hét schoolvoorbeeld van hoezeer de opzet van het Nederlandse propagandaoffensief (met hierin een dankbare rol voor Wilhelmina) heeft kunnen slagen, moet worden genoemd dat men voor zowel binnenlands als buitenlands gebruik de labiele, neurotische, van drugs afhankelijke vrouw in de beeldvorming naar het publiek heeft weten te transformeren tot het weliswaar minder charmante, maar tot de verbeelding sprekende beeld van ‘eenige man onder de vorsten van Europa’. In latere varianten ook wel als ‘enige man in Londen’, ‘enige man in het kabinet’, ‘enige kerel tussen veel oude wijven’.

De eerste bron voor deze mythe was naar verluidt een niet met name genoemde afgevaardigde van de Duitse Rijksdag, die in het jaar 1900 in deze bewoordingen de loftrompet over Wilhelmina steekt. Aanleiding was dat Wilhelmina de blokkade van koningin Victoria wist te trotseren door de oude president Kruger met haar pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland uit de Zuid-Afrikaanse Republiek op te halen. In werkelijkheid was die actie door het kabinet-Pierson keurig achter diplomatieke schermen met de Britten afgestemd en bovendien zeer tégen de zin van het toen 20-jarige koninginnetje, zoals zij later aan Jan Donner zou toevertrouwen.

Maar vanaf dat moment is haar mythische reputatie gevestigd. Later zal deze naar de behoefte van het moment opgewarmd en opnieuw worden uitgeserveerd. Door gebrek aan enige werkelijke substantie, voedt het hongerige publiek zich met deze gebakken lucht.

Gedurende de neutraliteitsjaren van de Eerste Wereldoorlog bloeit de ‘enige kerel’-mythe weer op. In 1939 krijgt die opnieuw een impuls door een lezing in Den Haag van de Zuid-Afrikaanse apartheidspredikant Van Broekhuizen. In en rond de jaren van de Londense ballingschap wordt de frase behendig door de propagandamachine van Van Kleffens en Adriaan Pelt opgewreven en beurtelings toegedicht aan generaal Smuts en Sir Winston Churchill. Tot zij nog één keer, in 1948 rond de abdicatie, in alle hevigheid opvlamt. Zelfs de hoofdpersoon in kwestie gaat er – tegen beter weten in – in geloven. Op het einde van haar levensavond zal Wilhelmina tegenover haar secretaris-predikant-biograaf Thijs Booy laten ontvallen: ‘Ik heet eigenlijk Willem’.

Van de beraadslaging en besluitvorming binnen het heilige der heiligen van de inner circle blijven de overige leden van het kabinet buitengesloten. Later zal blijken dat dit petit comité, nadat zij zich eerst van de overige leden van het kabinet heeft losgemaakt, zich stapsgewijs zal ontdoen van een belangrijk aantal deelnemers van het eerste uur. Achtereenvolgens zijn dit generaal Reynders, de minister van Oorlog Dijxhoorn en minister-president De Geer. Wilhelmina vervult in deze zuivering een belangrijk functie als aanjager.

Dagboek
Ogenschijnlijk op gespannen voet met het kabinetsbeleid van verduisteringszucht besluit de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, tevens vice-premier en de facto aanvoerder van de ‘inner circle’, om met behulp van zijn vrouw-secretaresse vanaf dag één van het kabinet een ‘uitvoerig dagboek’ bij te houden. We zullen op meerdere momenten zien dat Van Kleffens ten opzichte van het kabinet een geheel eigenzinnige koers vaart.

Het dagboek moet over de periode van 10 augustus 1939 tot 27 april 1940 uiterst gevoelige informatie bevatten, onder meer ‘bezwarend materiaal voor enige Duitsers wat hun trouw aan Hitler betrof met name ten aanzien van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker’, aldus Van Kleffens in 1966. Ook zal Van Kleffens op een later moment verklaren dat het een dagboek was ‘zonder verzwijgingen’, daar het strikt zou zijn bedoeld voor eigen gebruik. Dit dagboek belooft hiermee explosief materiaal te bevatten waarvan diverse partijen maar al te graag kennis van zouden hebben genomen. In welke handen een dergelijk openhartig dagboek het meest explosief zou zijn – in die van de Duitsers, de geallieerden of die van het Nederlandse publiek – laten we even in het midden.

Zo zijn er de directe Duitse contacten met de ‘inner circle’ via een anonieme vriend van Van Kleffens, die als Gewährsmann voor de SS-Obergruppenführer Heydrich optreedt. In de neutraliteitsperiode kreeg Van Kleffens op gezette tijden van Duitse militaire zijde sturing – overwegend complimenteus en constructief van aard – omtrent de Nederlandse militaire reactie op de talrijke loze alarmen van een ophanden zijnde Duitse inval. Door de Nederlandse militaire respons te analyseren kreeg de Duitse Abwehr een perfect beeld van de Nederlandse posities en de militaire krachtsverhoudingen.

En vergeten we ook niet de warme banden die Buitenlandse Zaken onderhoudt met het Auswärtige Amt, onder wie met de later voor oorlogsmisdaden veroordeelde minister Ernst von Weizsäcker. Het diplomatieke personeelsbestand van Buitenlandse Zaken werd door de Führer dan ook rijkelijk bedeeld met Deutsche Adlerorden, zoals we in het eerste deel van dit feuilleton al hebben gezien. Tot dit illustere gezelschap van 66 Nederlandse vrienden van het Derde Rijk mocht ook Van Kleffens zich rekenen.

Afgezien van alle speculatie over de mogelijke inhoud van het dagboek – behalve een Duitse verklaring waarop hier later wordt ingegaan is er geen andere getuigenis voorhanden van een derde die het ooit heeft ingezien – moeten we ons ook niet laten meeslepen door al te hoge verwachtingen. Zou de vice-minister-president middels het dagboek werkelijk verantwoording en transparantie hebben willen verschaffen over het in die kritieke periode gevoerde regeringsbeleid, al was het maar alleen voor zichzelf?


Propagandistisch oogmerk

Verantwoording afleggen was vermoedelijk niet de belangrijkste bestemming die Van Kleffens met dit dagboek voor ogen heeft gehad. Zijn latere oorlogsdagboeken, die wel zijn gepubliceerd, kennen slechts een propagandistisch oogmerk. Daarin valt alleen te lezen wat Van Kleffens de lezer strategisch wil toevertrouwen. Gevoelig en onthullend materiaal hoort daar beslist niet toe.

Een eerste functie moet zijn geweest om naar derden een consequent gevoerde neutraliteitspolitiek te bewijzen. In dit verband verklaart Van Kleffens in 1948 tegenover de Parlementaire enquêtecommissie dat het geen kwaad had gekund wanneer het dagboek in Duitse handen was komen te vallen: ‘Uit die aantekeningen kon men maar één conclusie trekken: een stipte en eerlijke neutraliteitspolitiek onzerzijds naar alle kanten.’ In het verhoor tegenover de Parlementaire enquêtecommissie van 19 mei 1948 waarin de neutraliteitsperiode wordt behandeld, stelt Van Kleffens: ‘Ik kan hierover tot mijn spijt niets zeggen. Ik moet afgaan op mijn geheugen en dat laat mij op dit punt helaas in de steek. Ik heb vanaf de eerste dag, dat ik optrad als Minister van Buitenlandse Zaken, 10 Augustus, een soort dagboek bijgehouden. Had ik het hier, dan zou ik u ook een antwoord kunnen geven, maar nu kan ik u onmogelijk iets er over zeggen.’

De commissie slikt dit gedwee. Van zijn maar liefst negen verhoren zal dit het eerste en laatste verhoor blijken te zijn waarin Van Kleffens over de kritieke neutraliteitsperiode – overigens geheel kansloos – wordt bevraagd.

In het verlengde hiervan zal de Minister van Staat Van Kleffens zich eind jaren zestig behendig achter het werk van dr. L. De Jong verschuilen:

‘Mijn eigen belevenissen zouden, na een zo lang tijdsverloop vol gebeurtenissen en veranderingen, voor die periode immers goeddeels uitgeschakeld blijven; ik zou moeten afgaan op beschrijvingen van derden. […] Door het verlies van mijn dagboek betreffende die kritieke periode van acht maanden, kan ik op het gebied der feitelijkheden hier slechts weinig vermelden dat in De Jongs tweede deel niet zou zijn te vinden.’

Daarbij is het nota bene Van Kleffens zelf die met betrekking tot deze periode voor het werk van De Jong als souffleur optreedt. Van Kleffens figureert niet alleen als meelezer, maar zoals we later zullen zien ook als aangever in onderzoeken naar zijn eigen beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reputatie van Van Kleffens in het werk van De Jong ongeschonden door de molen komt, anders dan die van zoveel andere prominenten.

Informatieoorlog
Terug naar de lotgevallen van het dagboek, tenminste naar wat ons daarvan is overgeleverd. We zijn nieuwsgierig geraakt hoe dit in vele opzichten belangrijke document verloren is gegaan. Noodgedwongen volgen we de verklaring van Van Kleffens zelf.

Twee weken voor de inval van 10 mei staakt Van Kleffens naar eigen zeggen het schrijven aan zijn dagboek. Nu verdwijnt als laatste ook de minister van Buitenlandse Zaken onder de radar. Of Van Kleffens wordt te zeer door de hectiek van deze weken in beslag genomen of hij ziet zijn activiteiten als al te gevoelig om aan het papier toe te vertrouwen. Wanneer we de gangen van Van Kleffens in de laatste weken voor de Duitse inval proberen na te gaan, zien we een toenemend patroon van betrokkenheid in een informatieoorlog. Deze betrokkenheid richt zich niet alleen in het verlengde van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken op het buitenland, maar is opmerkelijk genoeg ook op het binnenlandse speelveld gericht.

Van Kleffens speelt namelijk in zijn rol als minister van Buitenlandse Zaken een sleutelrol in de vluchtplannen voor het koningshuis. Nadat begin mei geruchten ontstaan over een vlucht van Wilhelmina komt hij voor de uitdaging te staan om deze geruchten in te dammen. Een voortijdig uitlekken van de geheime operatie vormt een acute bedreiging voor het slagen ervan.

Op 6 mei heeft Van Kleffens contact met de Nederlands-Amerikaanse propagandist Hendrik van Loon, waarbij hij deze tegen de achtergrond van vele signalen over een spoedige invasie bericht dat alle gevaar van een Duitse invasie is geweken en zelfs dat het oorlogsgebied zich naar de Balkan zal verplaatsen. Zo op het eerste gezicht neemt Van Kleffens hier een absurde positie in, die al spoedig door de loop der dingen achterhaald zal worden. Maar onnozelheid is de wel de eigenschap die Van Kleffens als laatste kan worden toegeschreven.

Kort tevoren had Van Kleffens nog ernstig te nemen berichten ontvangen, uit zeer betrouwbare bronnen als het Vaticaan en de Nederlandse gezant in Berlijn, dat de invasie met zekerheid de volgende week zou plaatsvinden. Meer voor de hand ligt het dan ook dat het Van Kleffens er om te doen is om de geruchtenmachine, in eerste instantie die in het buitenland en mede aangestuurd via Van Loon, van het nodige tegengas te voorzien.

Rookgordijn
Van belang is om de ongewenste aandacht in een tegenovergestelde richting af te leiden, onder een tijdelijk rookgordijn de geheime vluchtoperatie ongestoord doorgang te laten vinden en zo voor de kroon een veilige aftocht te verzekeren. Een tweede actie onderneemt Van Kleffens, ditmaal gericht op de binnenlandse pers. Op een vergelijkbare manier als met Van Loon wordt het publiek op het verkeerde been gezet met een geframede publicatie op 9 mei.

In een artikel dat zowel in De Telegraaf als de Britse Daily Telegraph verschijnt, wordt een brief geciteerd van kroonprinses Juliana aan Van Loon, nadat deze haar zijn villa in Long Island zou hebben aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars wordt gelopen. ‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen’, zo wordt Juliana’s antwoord aan Van Loon geciteerd. ‘Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Deze ‘hoffelijke maar besliste’ verklaring van vaandeltrouw sluit in dat ook de ministers, omwille van de eenheid van de kroon, hun post niet zullen verlaten. Immers had Van Kleffens op 12 april 1940 tegenover de Britse gezant in Nederland Neville Bland verklaard dat de ministers vastbesloten waren zich niet van Wilhelmina te laten scheiden.

Een fraai stukje propaganda. Het beloop van de geschiedenis zal niet treffender het adagium onderstrepen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. De bewering dat de Oranjes in het verleden altijd op hun post waren gebleven berust uiteindelijk op een valse historische aanname: stadhouder Willem V sprong zoals bekend direct in de boot naar Engeland toen de troepen van de Franse revolutie de Nederlandse grens overstaken.

Er zijn verschillende aanwijzingen dat Van Kleffens, mogelijk in afstemming met Wilhelmina, de hand in deze publicatie heeft gehad. Van Kleffens staat in regelmatig contact met Van Loon. De van oorsprong Nederlandse Van Loon was al decennia een belangrijke propagandist voor Nederland in de Verenigde Staten en is daarom voor Buitenlandse Zaken niet zonder betekenis. Van Loon onderhoudt in Amerika een belangrijk netwerk, van het Nederlandse gezantschap, de Nederlandse Kamer van Koophandel tot het Witte Huis. Juli 1937 ontving Van Loon voor bewezen diensten niets voor niets een koninklijke onderscheiding.

Rijkschroniqueur De Jong zal na de oorlog een van zijn pseudo-onderzoekjes opzetten naar het gewraakte artikel. Niet geheel onverwacht zal hij in dit onderzoek de mogelijkheid van bewuste misleiding door Buitenlandse Zaken negeren.

Uit de research van De Jong in 1969 voor zijn derde deel over mei ’40 blijkt dat noch in de koninklijke archieven noch in het archief van Van Loon, enig bewijs te vinden is voor de correspondentie zoals deze zou hebben plaatsgevonden tussen Juliana en Van Loon. Een doodlopend spoor en daar zal het bij blijven. Kenmerkend voor het Nederlandse journalistieke en wetenschappelijke klimaat wordt om de hete brei heen gerechercheerd.

De directe bronnen van het bericht – Wilhelmina, Bernhard en Juliana, Van Loon is al in 1944 overleden – worden hierover niet door De Jong bevraagd. De Oranjes hebben op hun beurt tot op heden iedere uitspraak over de brief gemeden. Ook krijgen we van De Jong niets gewaar over de auteur van het bewuste Daily Telegraph-artikel. Was het toeval dat Sefton Delmer, een boezemvriend van Bernhard in zijn Berlijnse jaren en tijdens de oorlogsjaren speciaal gemoeid met black propaganda in naam van de Britse strijdkrachten, op dat moment aan die krant verbonden is? Hiermee blijft dit kritieke historische moment een groot mysterie. ‘Geschiedschrijver van het Rijk’ De Jong draagt er functioneel toe bij dat de kwestie in duisternis blijft gehuld.

Misplaatst grapje
Een derde actie is dat het duo Van Kleffens – Dijxhoorn de dag voor de inval op 9 mei, tegen eerdere instructies in, een telegram doet uitgaan met ‘de op het laatst verleende toestemming om weer enigszins verloven toe te staan’.
De enquêtecommissie stelt later hierover vast: ‘Dat moet bij de ontvangers van het telegram een — onjuiste — schijn van ontspanning hebben gewekt’.

Dijxhoorn’s volledig ongefundeerde repliek is: ‘Dat moet een telegram van een of andere vijfde colonne of N.S.B.’er of zo zijn geweest […] een volkomen misplaatst grapje van de vijfde colonne’.

De strekking van het telegram van een valse schijn van ontspanning komt volledig overeen met het eerdere bericht van 6 mei van Van Kleffens aan Van Loon. Nu kan vanuit de archieven van de Militaire Inlichtingendienst eenvoudig volledige opheldering over de herkomst van het telegram worden gegeven, want GSIII luisterde zoals eerder opgemerkt al het berichtenverkeer af, zowel het Duitse als het binnenlandse. Ware het niet dat GSIII, in plaats van haar archieven naar het buitenland over te brengen, besloot om alle archieven te vernietigen. Zo begon het hoofd buitenland GSIIIA Van der Plassche (onderscheiden met de Duitse Adelaarsorde DAO) vanaf de eerste oorlogsdag, de dag waarop ook Van Kleffens (ook DAO) de wijk zal nemen, met het vernietigen van zijn dossiers. In de wetenschap dat alle GSIII-archieven vernietigd waren kon oud-minister Dijxhoorn er voor de enquêtecommissie gratuite op los fantaseren.

In opdracht van mijn collega’s
In de meest recente versie van het evacuatieplan, zoals dat onder het oorlogskabinet van De Geer tot stand was gekomen, was voorzien dat de Minister van Buitenlandse Zaken als laatste in Den Haag zou achterblijven om van daaruit de contacten met buitenlandse vertegenwoordigers te onderhouden. Het zou er echter op uitdraaien dat Van Kleffens de situatie zo naar zijn hand wist te zetten dat hij reeds op de ochtend van de eerste oorlogsdag, juist als eerste, met medeneming van zijn vrouw – wat ook al tegen de kabinetsafspraken indruiste – de wijk zou nemen. Van Kleffens zal het later tegenover de enquêtecommissie zo weten te brengen dat hij ‘het land moest verlaten in opdracht van mijn collega’s’.

Het initiatief kwam echter geheel van Van Kleffens, die voordat hij dit met het kabinet besprak al de details van zijn vlucht, inclusief een verkenning van de meteorologische omstandigheden, had voorbereid. Het voorstel van Van Kleffens aan het kabinet is die ochtend van de inval dat hij als enige minister op missie naar Londen zal gaan voor ‘nader overleg met de geallieerden’. Noch is er op dat moment sprake van een vertrek voor onbepaalde tijd, noch is er sprake van medeneming van zijn vrouw. Van Kleffens geeft daarbij aan dat hij de voorkeur aan Londen boven Parijs geeft ‘waar rotte plekken in de regering zaten.’

Nu wil het feit dat het juist die ‘rotte’ Fransen zijn die in de meidagen praktische militaire bijstand bieden en als puntje bij paaltje komt de Britten daadwerkelijke militaire steun blijven weigeren. Het was geen Engelse generaal, zelfs geen Nederlandse generaal, maar de Franse generaal Deslaurens die op Nederlands grondgebied zou sneuvelen.

Toen Van Kleffens die eerste dag in Londen arriveerde had hij niet zijn dagboek bij zich, maar naast zijn vrouw met ‘hat-box’ wel de volledig uitgewerkte plannen voor het in time charter ter beschikking stellen van de Nederlandse koopvaardij aan de Britten.

Zag het kabinet op de eerste dag van de inval het vertrek van de beide ministers als van langere duur? Bronnen geven geen direct uitsluitsel. Gerbrandy schrijft 1946 in terugblik op het vertrek: ‘De Heer van Kleffens was vice-President van den Ministerraad, zoodat het geven van leiding in deze moeilijke dagen op den Heer De Geer alleen rustte’. Van Kleffens zal zijn vrouw als secretaresse meenemen. Dit doet men niet voor een korte trip onder hachelijke omstandigheden. Aan minister van Koloniën Charles Welter was de opdracht gegeven om het contact met de koloniën te onderhouden.

Hieruit blijkt dat de hachelijke reis en het verblijf in Londen niet voor een paar dagen bedoeld kon zijn, maar voor de duur van de bezetting. Vanuit de later zo benadrukte leerstelling van de eenheid van de kroon moeten we dwingend concluderen dat reeds op de ochtend van de eerste dag van de inval, zo niet eerder, was besloten tot ballingschap van de regering. De landsverdediging werd hiermee vanaf het eerste uur symbolisch.

Dit alles oogstte niettemin de volle instemming van de nauw met Van Kleffens bevriende Haagse gezant Nevile Bland: ‘The Netherlands fought and died stolidly.’

Samen hadden Bland en Van Kleffens een actieve rol in de voorbereiding van de vlucht gehad, met Britse diplomatieke rugdekking. Achter de schermen werd tussen Nederland en Engeland een diplomatieke deal tot stand gebracht waarin onder meer een ‘eervolle’ aftocht werd gekocht.

Het belang van deze deal mag niet worden onderschat, want zonder een dergelijke deal ontvingen de Belgen een geheel andere behandeling van de Britten. Koning Leopold III, die met zijn troepen twee weken langer tegen de Duitsers standhield, zelfs Nederlands grondgebied verdedigde en die uit principe zijn manschappen niet in de steek wilde laten, oogstte van de Britse media de volle hoon als ‘King Rat’ en ‘King traitor’.

In dit opzicht had Van Kleffens uiterst strategisch gemanoeuvreerd en kon de Belgische propaganda niet in de schaduw staan van de uiterst effectief door Van Kleffens vanuit Londen georganiseerde Nederlandse propagandamachine. Maar zoals alles een prijs kent heeft Nederland dit als war zone moeten bekopen met een extreem hoog aantal burgerslachtoffers en als Koninkrijk der Nederlanden met het voortijdig verlies van haar ‘gordel van smaragd’, met medeneming van 85 procent van haar onderdanen.

Het moet voor Van Kleffens een lichte teleurstelling zijn geweest dat het kabinet slechts dan met zijn voorstel akkoord ging indien collega Welter hem op zijn missie zou vergezellen. Was er op dit moment behoefte aan een pottenkijker en kon het lichte watervliegtuigje dat Van Kleffens in gedachten had drie passagiers met hun bagage aan?

Inmiddels naderen we de acte waarin het dagboek in fysieke gedaante het podium gaat nemen. Van Kleffens heeft besloten om op zijn in principe kortstondige missie van ‘overleg met de geallieerden’, naast enkele gevoelige documenten, ook het dagboek mee te nemen. Hoewel hij en zijn vrouw-secretaresse sinds enige weken niet meer tot schrijven waren gekomen, moet het in de bagage mee.

Op het strand van Scheveningen bij het watervliegtuigje aangekomen ontstaat meteen een dramatisch moment. Aan de marinemannen wordt de vraag voorgelegd of het vliegtuigje berekend is op een derde vrouwelijke passagier. Kennelijk tot grote opluchting van Van Kleffens en partner stemt de piloot er mee in, mits dan wel de helft van de bagage op het strand wordt achtergelaten. Collega Welter is galant genoeg om zich niet tegen dit belangrijke staatsrechtelijke besluit te verzetten.

Zodoende zullen twee koffertjes achterblijven, één van Welter en het andere toebehorend aan Van Kleffens met hierin het fameuze dagboek en een kledingstuk met daarin een uiterst gevoelig ‘papiertje’. Een hoedendoos met vijf hoeden doorstaat de selectie en gaat wel mee. Van Kleffens komt in de hectiek van het moment blijkbaar niet op de gedachte om de gevoelige zaken uit de koffer in zijn handbagage mee te nemen.

De chauffeur van Van Kleffens neemt vervolgens beide koffers mee terug naar het departement van Buitenlandse Zaken en in plaats van ze in veilige handen af te geven – kennelijk hebben Van Kleffens en Welter hiertoe geen instructie gegeven – belanden ze ergens op een gang in het departement. Bovengenoemd relaas volgt de versie zoals Van Kleffens deze heeft opgetekend in het eerste deel van zijn autobiografie in 1980.

Voor de goede orde: afgezien van de verklaring van Van Kleffens, zijn er geen getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat het koffertje dat het strand van Scheveningen wist te bereiken ook daadwerkelijk het dagboek heeft bevat. Van Kleffens geeft enige jaren na de bevrijding ten overstaan van de Parlementaire enquêtecommissie een enigszins andere versie van het dagboekverhaal: ‘[…] door enige misverstanden is dat tasje met dat dagboek niet meer aan mij bezorgd. Het is teruggezonden aan het Departement van Buitenlandse Zaken door een secretaris, die het bij zich had’.

Mystificatie
Van Kleffens wil er blijkbaar voor de commissie niet rond voor uitkomen dat de keuze om zijn vrouw mee te nemen er de oorzaak van is geweest dat het dagboek is achtergebleven. In plaats van deze eenduidige verklaring te geven kiest hij voor een mystificatie met het ‘door enige misverstanden’. Daarmee komt de verantwoordelijkheid voor dit achterblijven buiten zichzelf te vallen. Een tasje neemt in deze versie de plaats in van een koffertje en een secretaris de plaats van de chauffeur. Van Kleffens zwijgt tegenover de commissie over het ‘papiertje‘ dat aangetroffen is in een kledingstuk.

Nadat Van Kleffens en Welter als kwartiermakers in Londen zijn aangekomen volgt er tot de capitulatie intensief contact met het ministerie in Den Haag. Van Kleffens: ‘Levendig herinner ik mij dan ook, hoe ik voortdurend met Den Haag in telefonische verbinding stond, vrijwel tot het eind van bovengenoemde periode’.

Nergens is echter uit latere verklaringen gebleken dat er van uit Londen enige aandacht van Van Kleffens is geweest voor de achtergelaten koffers met gevoelige documenten.

Direct na de capitulatie, op 15 mei, legt het Sonderkommando Künsberg op last van minister Von Ribbentrop (Auswärtige Amt) beslag op de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en treft daar ook de koffers aan. Van Kleffens vervolgt in zijn autobiografie: ‘Zij zijn, bij wijze van uitzondering, door een speciale koerier op 18 mei afzonderlijk naar Berlijn gebracht, omdat in het mijne door die Duitsers een papiertje was ontdekt waarop stond dat de Duitse aanval ‘s morgens vroeg op 10 mei zou losbarsten – men hoopte, door zeer snel daarmee te handelen, misschien nog Duitse verraders op het spoor te kunnen komen. “Wenn man schnell ist, kann man vielleicht noch den Militärattaché oder seine Vertrauensleute in Deutschland fassen”, stond letterlijk in het rapport van de colonne.’

Opmerkelijk is dat Van Kleffens in zijn verklaringen verzwijgt, zowel voor de commissie als in zijn autobiografie, dat hij juist twee dagen daarvoor vanuit Londen zijn in Den Haag achtergebleven waarnemer Van Royen de telefonische opdracht had gegeven om alle gevoelige dossiers op het departement te vernietigen. Buitenlandse Zaken is het enige ministerie dat tot deze drastische ingreep overgaat. Tot de lijst van te vernietigen dossiers behoort ook de volledige correspondentie van Van Kleffens.

Het is dan ook vanwege deze opdracht dat de leden van het Sonderkommando op het ministerie een doordringende brandlucht aantreffen en tot hun spijt moeten constateren dat een aanzienlijk deel van de archieven reeds voor hun neus vernietigd is. Kennelijk is er vanuit het Auswärtige Amt een tipgever geweest (Von Weizsäcker?) die Van Kleffens tijdig op 13 mei wist te waarschuwen.

In de kelder treft men naast de op kolengestookte ketel van de centrale verwarming stapels met lege omslagen aan en sommige van de stukken daarvan weet men nog uit de verwarmingsketel te redden. De omvang van de te vernietigen dossiers is zo groot geweest dat de papierversnipperaar al spoedig overbelast raakte, zodat men tevens besloot tot verbranding in de verwarmingsketel.

Het verzwijgen van dit enorme feit maakt overduidelijk dat Van Kleffens een bewuste keuze maakt om de toedracht rond de koffer met het dagboek en het ‘papiertje’ te mystificeren. Het in dezelfde context eerder door hem aan Duits adres gerichte verwijt van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ – hiermee doelend op de Duitse propaganda – komt als een boemerang op de persoon Van Kleffens terug.

We blijven nog even het Nederlandse postulaat ‘een minister liegt niet’ negeren, wat overigens zeker voor een Minister van Staat van toepassing zou behoren te zijn, en vervolgen onze analyse.

Al eerder constateerden we dat Van Kleffens zich eenmaal in Londen geen enkele moeite geeft om de koffers met inhoud zeker te stellen. Met als gevolg dat deze koffers gemoedelijk in de gangen van het departement blijven rondslingeren. Ook mogen we veronderstellen dat de koffer van Van Kleffens zeer gevoelig materiaal bevat. Zoals Van Kleffens beweert bevat het dagboek compromitterend materiaal over bevriende contacten, zoals onder meer de Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Ernst von Weizsäcker. In het rapport van het Sonderkommando valt ook de naam van de gezant Von Zech. Opmerkelijk genoeg vermeldt Van Kleffens deze veel meer voor de hand liggende naam niet. In zijn autobiografie zal Van Kleffens moeite doen om het zo voor te stellen dat hij gedurende zijn loopbaan niet of nauwelijks contact met de Duitse gezant had onderhouden.

Majoor Sas in het nauw
Ook valt uit het Duitse rapport op te maken dat in een kledingstuk van Van Kleffens dat zich ook in zijn koffer bevindt, de tekst is aangetroffen van het aan hem gerichte telegram van 9 mei 1940, afkomstig van de Berlijnse gezant Haersma de With, met daarin de aankondiging van het Duitse offensief in de volgende morgen van 10 mei. Als bron voor deze geheime informatie wordt in het telegram de Militärattaché in Berlijn genoemd.

Zou deze uiterst kritieke informatie in Duitse handen vallen dan riskeert de man waar het om gaat, majoor Bert Sas, direct in levensgevaar. Het is door toedoen van Van Kleffens dat Sas over de periode van 15 tot 20 mei, de dag van zijn uitwijk van Berlijn naar het neutrale Bern, aan een dergelijk gevaar wordt blootgesteld.

Door onbekende gelukkige omstandigheden heeft Sas echter aan arrestatie mogen ontsnappen. Een mogelijke verklaring kan daarvoor zijn dat Sas, in exclusieve uitzondering tot tweemaal toe door Hitler met de Adlersorde geridderd, onder de bescherming van de Abwehr-groep van Canaris en Oster kwam te vallen, omdat hij handig was ingezet om met Nederland een ‘Nervenkrieg’ op te voeren.

Van Kleffens mystificeert opnieuw het explosieve telegram dat aan hem is gericht en doet dit af als ‘een papiertje’. Voeg bij dit alles het gegeven dat Van Kleffens en zijn vrouw direct persoonlijk belang zouden moeten hebben bij het bewaren van het dagboek, dan is de nalatige houding van Van Kleffens volstrekt niet te plaatsen. Zeker omdat een dergelijke nonchalance volstrekt vreemd is aan zijn karakter. Het feit dat Van Kleffens opdracht heeft gegeven om gevoelige dossiers te vernietigen zonder in deze afwegingen de bestemming van de koffers te betrekken, maakt deze vraag alleen nog maar meer indringender.

De bovengenoemde omstandigheden wijzen dwingend in een richting waarbij we moeten veronderstellen dat Van Kleffens zijn dagboek samen met andere compromitterende informatie in Duitse handen heeft willen spelen.

Noemden wij eerder als motief het aantonen van een strikte neutraliteitspolitiek, een tweede motief kan zijn om belastende informatie te planten teneinde daarmee tegenstanders uit te schakelen. Tegenstanders die wellicht te veel weten. Van Kleffens heeft van vele zijden van personen te vrezen die vroeg of laat uit de school kunnen klappen over zijn diplomatieke dubbelleven. Personen als Von Zech en zeker de militaire gezant Sas behoren daartoe.
Als oud-insider beschikt de licht eigenzinnige majoor Sas op meerdere punten over wetenschap die, mocht deze naar buiten komen, voor de ‘inner circle’ zeer ongewenste gevolgen kan hebben. De persoon van Sas zal zodoende in termen van staatsveiligheid zijn geclassificeerd als staatsgevaarlijk.

Zo heeft majoor Sas al in januari 1940 doorgegeven dat een speciale Duitse commando-eenheid zal worden ingezet om de koninklijke familie gevangen te nemen. Van Kleffens heeft er echter voor gekozen om in tussentijd de vlucht in stille diplomatie met de Britten af te stemmen en de vluchtplannen in het diepste geheim uit te werken. Om vervolgens achteraf naar het publiek voor te wenden dat de Duitse kidnapplannen pas met de vondst van de zogenaamde Sponeck-papieren op 10 mei aan de regering bekend zijn geworden. In de officiële lezing volgens de zogenaamde Sponeck-mythe zou pas vanaf dit late moment door de regering een vlucht zijn overwogen.

Wanneer majoor Sas juni 1940 in Londen aankomt zal hij tevens een bedreiging voor de regering vormen, omdat hij in 1937 betrokken was bij het opstellen van de instructies aan ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Aanwijzingen. De aanwezigheid van Majoor Sas doet de regering in Londen aan het bestaan van de Aanwijzingen, en hun dubbele agenda, herinneren. De officiële lezing ten overstaande van de enquêtecommissie zal zijn dat de regering niet van het bestaan van de Aanwijzingen zou hebben afgeweten. Majoor Sas beschikt echter over de wetenschap dat er in en rond de kring van de ballingenregering diverse personen zijn die wel degelijk van het bestaan van de Aanwijzingen afweten.

In zijn rol als militair attaché in Berlijn heeft Sas tijdige instructies doorgegeven om noodzakelijke voorbereidingen te treffen teneinde strategische objecten bij een inval onklaar te maken. Naar later zal blijken is slechts een fractie van deze maatregelen voorbereid en doorgevoerd. Ook hield Van Kleffens de waarschuwingen van Sas voor een ophanden zijnde Duitse aanval in Scandinavië voor doorgeleiding aan de Engelse en Noorse regering tegen. Mogelijk was er meer en heeft Sas als oud-Philipsadviseur ook van de geheime contacten van de Philips-top met de SS afgeweten.

Potentieel risico

Sas betekent dus voor de ‘inner circle’ een potentieel risico. Dat men dit risico ook daadwerkelijk wenst te ‘neutraliseren’ blijkt wanneer Van de Plassche majoor Sas op de avond van 9 mei aan ontmaskering en arrestatie blootstelt door hem tegen alle security-regels in op een open telefoonlijn naar Berlijn terug te bellen. Sas ontsteekt hierover in grote woede tegenover zijn chef. Een tweede poging om Sas kalt te stellen is het ‘papiertje’ dat Van Kleffens listig in Duitse handen weet te spelen.

Nu Van de Plassche en Van Kleffens er in hun opzet niet in zijn geslaagd om Sas door vijandelijke hand kalt te stellen laat Van Kleffens majoor Sas via de bemiddeling van diplomaat Joseph Luns van Bern naar Londen halen. In Londen behoudt men het zicht op Sas en kan men hem waar nodig op een zijspoor dirigeren.

Ondanks de uitnodiging merkt Bert Sas na zijn aankomst in Londen dat hij daar verre van welkom is. Om verhaal te halen gaat Sas op zoek naar Van Kleffens maar deze weet hem blijkbaar wekenlang schichtig te ontwijken. Hij zal Sas voor een fantoom hebben gehouden nu hij op miraculeuze wijze in Berlijn aan arrestatie heeft weten te ontsnappen. Na vervolgens veel getraineer lukt het Sas toch om een officiële afspraak te maken, maar hij krijgt een uiterst koele ontvangst.

Van het gesprek met Van Kleffens wordt Sas niet veel wijzer dan dat hij verder in zijn vermoeden wordt gesterkt dat de regering willens en wetens geen leiding heeft gegeven om Nederland voor een catastrofe te behoeden. Met name Van Kleffens zal er in Londen alles aan doen om Sas te dwarsbomen. Typisch voor Van Kleffens is dat afgezien van een verwijzing naar ‘den Militärattaché’, en een terloopse vermelding als vriend van de zeer gerespecteerde Hans Oster, in zijn dagboeken en memoires nergens de persoon Sas genoemd wordt.

In Londen krijgt Sas van de Secret Service te horen dat Van de Plassche tegen hem een incriminerend document heeft vervalst als zou Sas NSB-lid zijn. Het is dezelfde Van de Plassche die hem eerder in gevaar bracht door over een open lijn naar Berlijn te bellen en die de volgende dag als eerste zijn archieven aan het verbranden was.

Gerbrandy geeft majoor Sas een gelijkluidend advies als later ook generaal Reynders van minister Meynen zal ontvangen. Beter is het om zijn memoires niet aan het papier toe te vertrouwen. Kennelijk tot opluchting van velen verongelukt Sas in 1948 met een vlucht van de KLM. Dit is ruim een half jaar nadat hij voor de eerste en laatste maal door de enquêtecommissie is verhoord.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Lees hier deel II, Bevolking betaalde hoge prijs voor de eer van Wilhelmina.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column Gerard Aalders: De waanzin van Wilhelmina

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, te deporteren naar een of andere verre uithoek. Gelukkig nam geen enkele geallieerde bondgenoot haar serieus.

Tekst Gerard Aalders

Wilhelmina ging er als een haas vandoor toen er nog soldaten in haar naam sneuvelden. Het was een welbewuste actie, die slecht viel bij de bevolking en dus breidde Hare Majesteit er een mouw aan. Ze schreef in haar memoires dat ze het liefst samen met haar soldaten op de Grebbeberg was gesneuveld, maar helaas was dat lot haar niet gegund. De vlucht naar Engeland, beweerde ze, was een samenloop van omstandigheden geweest. Een monumentale leugen, die de bevolking grif accepteerde.

Als we Oranjegezinde historici mogen geloven, heeft de vorstin ons vanuit Londen door de oorlog gesleept. Haar radiopraatjes voor radio Oranje besloegen in totaal 6 uur. Nog afgezien dat dat weinig is over vijf jaar oorlog, win je er geen oorlog mee. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC) die het Londense regeringsbeleid onderzocht, noemde haar vertrek een van de belangrijkste beslissingen uit de oorlogsperiode. Ze had in ballingschap het prestige van Nederland bewaakt (daar win je evenmin een oorlog mee) en ze had ‘de invloed van Nederland in de bondgenootschappelijke beraadslagingen verzekerd’, wat pure kolder is.

Mevrouw had geen flauw idee van wat er zich afspeelde. Ze dacht binnen enkele maanden in Nederland terug te zijn, maar schoof dat telkens weer – ingehaald door de werkelijkheid – een aantal maanden op. Pas na een paar jaar begon het haar te dagen. Van internationale politiek had ze geen benul; ook nooit gehad trouwens. Haar hooggeprezen ‘invloed’ op de belangrijkste bondgenoten was pure fantasie. Churchill sprak ze twee keer per jaar. De Amerikaanse president Roosevelt nog minder. Roosevelt bepaalde het beleid en zelfs Churchill had maar naar hem te luisteren, afhankelijk als hij was van de Amerikaanse materiële en financiële steun. Stalin sprak ze nooit. Ze haatte de Sovjet-Unie. Toen Nederland in 1934 voor toetreding van Rusland tot de Volkenbond wilde stemmen, dreigde ze met aftreden. Ze kreeg haar zin.

Politiek onbenul
Wilhelmina ging in 1942 bij Roosevelt op bezoek, samen met haar minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens. Ze wilde met Roosevelt over de toekomstige vrede praten, maar daar had Roosevelt geen zin in. Naar buiten toe pretendeerde hij grote bewondering voor Wilhelmina te hebben, maar in werkelijkheid vond hij haar een raar, over het paard getild mens en een absolute nul op het gebied van internationale politiek.

Roosevelt arriveerde veel te laat voor hun gesprek. Niet omdat dat hij ‘scared to death’ voor haar was, zoals de mythe wil, maar omdat hij zijn tijd wel beter kon besteden. Eenmaal gearriveerd liet hij Wilhelmina en haar minister nauwelijks aan het woord. Hij verkoos de tijd te vullen met anekdotes uit zijn presidentschap. Op het laatst roerde hij enkele politieke onderwerpen aan, maar deed dat zo vaag dat Wilhelmina noch Van Kleffens een idee had waar hij eigenlijk naar toe wilde, hetgeen ongetwijfeld Roosevelts bedoeling is geweest.

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland te deporteren naar een of andere verre uithoek. Het waren vast allemaal nazi’s en die wilde ze niet in haar buurt. Dus moesten al die ‘rotmoffen’, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, op transport. Of Van Kleffens dat even wilde regelen met de Britten en Amerikanen. Haar plan zou deel moeten uitmaken van de capitulatievoorwaarden.

Van Kleffens vond het een idioot voorstel – het ging ten slotte om de verbanning van miljoenen mensen – en noteerde: ‘Jawel, jawel, het is immers zoo reëel gedacht en zoo simpel van uitvoering.’

Wilhelmina heeft haar waandenkbeeld in enkele brieven ook bij Roosevelt aangekaart. Ze kreeg niet eens antwoord. Zijn stilzwijgen benadrukt nog eens dat hij Hare Majesteit niet serieus nam. Een wijs man.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Hollandse holocaust: Excuses koning op hun plaats

Nergens in bezet West-Europa was het percentage dodelijke slachtoffers van de Holocaust zo groot als in Nederland. Het Nederlandse ambtelijke apparaat werkte op grote schaal mee aan de deportaties van Joodse burgers naar de vernietigingskampen. De excuses die premier Rutte hier recent voor aanbod waren niet afdoende. Verontschuldigingen van koning Willem-Alexander voor de vlucht van zijn overgrootmoeder zijn hier op hun plaats.

Tekst René Zwaap

‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen. Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Aldus schrijft Juliana, kroonprinses der Nederlanden, op 8 mei 1940 aan Hendrik van Loon, succesvol schrijver van Nederlandse komaf in Amerika, nadat deze haar zijn villa in Long Island heeft aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars zou worden gelopen. Nog geen week later zou de koninklijke familie Nederland inderdaad zijn ontvlucht. Waaraan Juliana haar stellige overtuigingen had ontleend blijft een raadsel. Nog los van het feit dat haar voorvader stadhouder Willem V evengoed de boot naar Engeland had genomen toen de troepen van de Franse revolutie de grens waren overgestoken, ging de vlucht van koningin Wilhelmina, Juliana, Bernhard plus kinderen aanzienlijk minder spontaan in zijn werk dan de latere Oranje-mythe heeft doen geloven.

Eed op de grondwet
‘Ik zweer aan het Nederlandsche volk, dat ik de grondwet steeds zal onderhouden en handhaven’, zo luidde de eed die Wilhelmina op 6 september 1898 aflegde bij de aanvaarding van de kroon. ‘Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke wetten te Mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe Mij God almachtig!’

Met haar vlucht naar Londen op 13 mei 1940, met de gehele regering in haar kielzog, had Wilhelmina die eed op alle fronten geschonden. Zo overtrad ze met haar vertrek het – in 1983 geschrapte – artikel 21 uit de grondwet, dat verbood dat de zetel van de regering buiten het rijk zou worden geplaatst. In de archieven van de Britse Royal Navy trof de in 2014 overleden historica Nanda van der Zee, die in haar boek Om erger te voorkomen (1997) een verband legde tussen de vlucht van de koningin en de hoge mate aan collaboratie van het Nederlandse ambtelijke apparaat, documenten aan waaruit bleek dat er al in de herfst van 1939 via de Engelse gezant Neville Bland onderhandelingen gaande waren met de Engelsen over het vertrek van de koningin.

Omdat Wilhelmina de adviezen van haar ministers in de wind had geslagen, kreeg Hitler het hele Nederlandse ambtelijke apparaat in de schoot geworpen. Niets wijst erop dat de Duitsers van plan waren een civiel bestuur in Nederland te vestigen. Dat deden zij in België, Frankrijk of Denemarken ook niet. Alleen in Polen en Noorwegen gebeurde dat ook, omdat in Polen de gehele regering was gevlucht en in Noorwegen ook de koning de benen had genomen. De rabiaat antisemitische SS’er Arthur Seyss-Inquart nam Rijksstadhouder de plaats van Wilhelmina over en kwam aan het hoofd te staan van een ambtenarenapparaat dat zich trouw aan de uitvoering van de nieuwe wetten zette.
Het college van secretarissen-generaal veranderde in het hoogste Nederlandse bestuursorgaan. Een van de eerste beslissingen van Seyss -Inquart is het verhogen van de salarissen van de SG’s van 8.000 naar 14.000 gulden per jaar, gelijk een ministerssalaris. De topambtenaren vinden de riante verhoging van hun honorarium pijnlijk, maar accepteren hem toch. In feite voelen ze zich ook minister. Er is een onderstroom van enthousiasme te bespeuren bij de hoogste ambtenaren over de kansen die de Duitse bezetting biedt. Het Nederlandse ambtenarenapparaat groeit als kool. Zowel bij het rijk, als bij de provincies en de gemeenten komen meer mensen in dienst. Soms is er sprake van een groei van meer dan 70 procent. Alleen al SG Hans Hirschfeld van het Departement Handel, Nijverheid en Scheepvaart heeft meer dan 50.000 ambtenaren onder zich werken, een nooit eerder gezien getal binnen de Nederlandse verhoudingen.

‘Ik ben nu de Koningin, de minister en de Staten-Generaal in één persoon verenigd’, zo stelde SG van Binnenlandse Zaken Karel Fredriks. De SG’s waren verlost van de Haagse partijpolitiek nu de ministers gevlucht waren en de Tweede Kamer en de Senaat op non-actief gesteld. Vol daadkracht gaan ze al kort na de Duitse inval over tot wijzigingen van de Woningwet, voeren gemeentelijke herindelingen uit, wijzigen de financieringsmethoden ten bate van provincies en gemeenten. Tevreden rapporteert Seyss-Inquart aan Hitlers kanselarij dat door het aanblijven van de SG’s het mogelijk is het Nederlandse ambtelijke apparaat ‘nach und nach in die Hände zu bekommen’.
Met het oog op een vijandelijke Duitse bezetting had het derde kabinet-Colijn al in mei 1937 een geheime instructie uitgevaardigd voor bestuursambtenaren voor het geval Nederland zou worden bezet. Deze ‘aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval’ werden na het vertrek van koningin en kabinet uit de kluis gehaald door de SG’s. Ze riepen op tot grote terughoudendheid. Maar ze werden nauwelijks opgevolgd.
Neem bijvoorbeeld artikel 20 van de Aanwijzingen: ‘Verboden is de ontruiming, welke het karakter draagt van een deportatie op grote schaal, met het doel om te dienen hetzij als straf of als dwangmiddel, hetzij om de bewoners elders werkzaam te stellen’.

Een andere Aanwijzing legde uit dat ambtenaren zelf moeten afwegen of ze hun aanblijven onder vijandelijk bestuur kunnen verenigen met het landsbelang : ‘De reden dat ambtenaren in functie blijven, is deze, dat dit in het belang is van de bevolking; het nadeel, dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel, dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen, dan deze groter kunnen worden geacht dan het nut, dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.’
De geest van de Aanwijzingen was nog voor het verstrijken van 1940 geheel vervlogen.

Eichmann
‘In Nederland verlopen de transporten zo vlekkeloos, dat het een lust is om te zien’, constateerde een tevreden Adolf Eichmann over de deportaties van joodse Nederlanders richting de vernietigingskampen. Nergens in West-Europa verliep de registratie, isolatie en deportatie van de joden zo gesmeerd als in Nederland.
Van de bezette West-Europese landen had Nederland procentueel dan ook het hoogste Joodse sterftecijfer: bijna 75 procent van de Joodse gemeenschap overleefde de bezettingsjaren niet (80 procent zelfs als men uitgaat van alleen de ‘vol’-Joden’). Ter vergelijking: in Frankrijk werd 25 procent van de Joodse bevolking vermoord, in België 32 procent; in Luxemburg 33 procent, in Noorwegen 42 procent. Van het relatief kleine aantal Deense Joden (7800) overleed nog niet 1 procent, 52 personen.

Had het geholpen als Wilhelmina niet naar Londen was uitgeweken? Mogelijk wel. Hoewel vorst Leopold III van België beschikte over een forse dosis antisemitische sentimenten en ook niet vies was van handjeklap met Hitler, werkte hij de anti-joodse maatregelen van het Duitse militaire gezag daar waar hij kon tegen. Leopold verbood het de Belgische ambtenaren mee te werken aan het oppakken van joden. De – kleine – joodse gemeenschap in Denemarken werd grotendeels gered, mede door toedoen van de Deense koning Christiaan X. Op het moment dat de Deense joden doodsgevaar begonnen te lopen, werden zij in Zweden in veiligheid gebracht.

In Nederland participeerde het ambtenarenapparaat volop in de uitvoering van het Duitse voornemen tot vernietiging van het joodse ras op Europese bodem. Het waren de secretarissen-generaal die hun handtekening zetten achter de verordening op de zogeheten Ariër-verklaringen, waarmee het grote schiften kon beginnen. Het waren Nederlandse politieagenten die de joden van hun huis ophaalden; rond het doorgangskamp Westerbork stonden Nederlandse marechaussees op wacht; Nederlands spoorwegpersoneel zorgde voor een nimmer falende logistiek. Er vertrokken 95 treinen uit Westerbork, steeds met meer dan duizend passagiers. Anders dan in België werd nooit een poging ondernomen deze transporten te overvallen en mensen te bevrijden. Vanuit haar Britse ballingsoord ondernam koningin Wilhelmina geen enkele poging om solidariteit met de vervolgde joden te stimuleren. Tijdens haar speeches voor Radio Oranje repte zij slechts een enkele maal, en dan nog liefst in een bijzinnetje, over het lot van de joden. Een geweldige propagandistische mogelijkheid – de RAF zorgde ervoor dat de speeches van de koningin in de vorm van vlugschriften over Nederland werden uitgestrooid – bleef zo onbenut.

Excuses Rutte

Als laatste land in West-Europa ging Nederland bij monde van premier Mark Rutte bij de Holocaustherdenking op 26 januari 2020 over tot het aanbieden van excuses voor de betrokkenheid van het ambtelijke apparaat aan de registratie en deportatie van meer dan 100.000 Nederlandse Joden . ‘Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid’, zo luidde de formulering die Rutte gevonden had. ‘Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend. Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.’

Journalist Rob Bakker publiceerde met het onlangs verschenen Boekhouders van de Holocaust een complete inventarisatie van de medewerking die het Nederlandse ambtelijke apparaat tussen 1940 en 1945 verleende aan de moord op meer dan 100.000 mensen. Desgevraagd omschrijft hij de excuses van Rutte als ‘erg mager’. Rob Bakker: ‘Rutte maakte op geen enkele manier duidelijk hoe sterk het gehele ambtelijke apparaat betrokken was bij de registratie en deportaties. De SG’s protesteerden wel tegen de gedwongen Arbeitseinsatz van niet-Joodse Nederlanders, maar niet tegen de deportaties van de Joden. Daarmee werd een gehele bevolkingsgroep willens en wetens afgeschreven en niet meer als deel van het Nederlandse volk beschouwd en behandeld. De Jodenvervolging en deportaties werden als iets beschouwd wat de Nederlandse ambtenaren niet aanging; dat was voor de verantwoording van de Duitsers. Joden werden gezien als een aparte bevolkingsgroep en werden niet gerekend tot het algemene landsbelang, zowel politiek als uit menselijk oogpunt gezien’.

Misschien wordt het tijd dat de koning nu zijn verantwoordelijkheid neemt en zijn excuses uitspreekt voor het falen van het koningshuis?

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Dit artikel komt uit het nieuwste nummer van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & wetenschap, gewijd aan 75 bevrijding en de coronacrisis. Mis geen enkel nummer meer van dit uniee kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

We waren gewaarschuwd

Roel van Duijn over de lakse politiek die waarschuwingen uit de wetenschap voor levensgevaarlijke virusaanvallen heeft genegeerd en de politieke munt die nu uit dit falen wordt geslagen door Trump, Poetin, Hsi Jinping en Orbán.

Roel van Duijn was o.m. oprichter van Provo en de Kabouters, was wethouder in Amsterdam namens de PPR, oprichter van De Groenen en werd in 2001 ook nog eens Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij is auteur van vele boeken, waarvan de laatst verschenen titel ‘Een zoon voor de Führer’ is, over de nazi-jonkvrouwe Julia op ten Noort (2018). Hij is vaste columnist van De Republikein.
Tekst: Roel van Duijn

Is de coronacrisis de stilstand van de geschiedenis?

Ik zit in een cirkel van anderhalve meter, die slechts betreden wordt door een driepotige kater die onder een auto gezeten heeft.

Nog een jaar? Nog twee jaar?

Spookbeelden rijzen op. Er worden vergelijkingen gemaakt met de Spaanse griep, die meer slachtoffers om zich heen gemaaid heeft dan de Eerste Wereldoorlog. In paniek grijpen we naar boeken over de middeleeuwse pest. Of over – wat het allerergste schijnt te zijn – een nieuwe economische recessie.

Onvoorbereid waren wij niet.

Ik herinner mij dat ik in 1970, een halve eeuw geleden, een boek gelezen en besproken heb waarin dringend is gewaarschuwd. Population, Environment, Resources van Paul R. Ehrlich en zijn vrouw Anne H. Ehrlich. Hij was hoogleraar biologie en ecologie aan de Universiteit van Stanford en het boek is verschenen in het land waar nu de meeste dodelijke slachtoffers vallen van de pandemie. Die zij zagen aankomen.

‘De mogelijkheid van een wereldwijde epidemie is nooit groter geweest, maar het menselijke besef van deze dreiging is waarschijnlijk nooit kleiner geweest’ (p. 149). Dat komt, weten zij dan al, omdat de mensen nog nooit zo mobiel zijn geweest, zij hoppen in een paar uur van het ene continent naar het andere.

Het spontane ontstaan van dodelijke virussen en hun aanval op de mensheid zijn extreem gevaarlijk, waarschuwen de twee. In 1970, meer dan dertig jaar voor de Sars-uitbraak van 2003.

Zij wijzen er op dat het massaal samenklitten van mensen in grote steden de ontwikkeling van een virusepidemie kan vergroten. ‘Als een speciaal heftige stam van een griepvirus de kop opsteekt is het hoogst twijfelachtig of de Verenigde Staten en andere ontwikkelde landen snel genoeg vaccin zullen kunnen produceren om de meeste mensen te kunnen redden’.

Daarmee hadden de auteurs al direct twee belangrijke oorzaken genoemd van de epidemische verspreiding van virusaanvallen. De uit de hand gelopen bewegelijkheid van mensen over de aardbol en het samenhokken in monsterlijk grote steden.

Was er op dat moment nog geen ervaring met griepepidemieën? In 1967 was er een griepepidemie in Amerika geweest. En toen de epidemie het volgende jaar terugkwam veroorzaakte die meer dan vier maal zo veel slachtoffers. Geleerd van de vorige epidemie had men niet.

Ook de achteloze omgang met opgehokte dieren noemen de schrijvers als oorzaak. In 1967 was er een uitbraak van een onbekende virusziekte onder fluweelapen in laboratoria in het Duitse Marburg. Dat veroorzaakte ziekte bij de laboranten, zeven medewerkers stierven. Volgens de schrijvers hebben we geluk gehad dat het virus uitbrak in een laboratorium, waar de oorzaak snel kon worden ontdekt.

Een andere verbazend actuele vraag van de vooruitziende schrijvers: ‘Wat zou er gebeuren als Amerika zou worden blootgesteld aan een virusepidemie die massa’s zieke arbeiders van hun werk zou houden en de niet-geïnfecteerden zou dwingen thuis te blijven, of de steden te ontvluchten?’

Dan zouden honger en winterkou de kop op kunnen gaan steken, als gevolg van het uitvallen van wezenlijke functies.

En dan stellen zij de laatste vermoedelijke oorzaak al aan de orde: klimaatverandering. ‘Verandering van het klimaat zou onvermijdelijk de ziektepatronen veranderen, want de lengte van de tijd dat virussen aanstekelijk zijn, hangt gedeeltelijk samen met de vochtigheidsgraad.’

Noch in Amerika, noch in Europa is er op deze wijze woorden gereageerd. Alle genoemde oorzaken van een virale pandemie zijn alleen nog bevorderd. Méér mobiliteit, nog grotere steden, nog intensievere veehouderij, en klimaatverandering. Economische groei bleef de onverbiddelijke prioriteit.

In Taiwan was men paraat toen onlangs de corona-epidemie in China uitbrak en Taiwan heeft het heelhuids overleefd. Daar was de boodschap van de Ehrlichs doorgedrongen.

De waarschuwing van de Ehrlichs hebben onze regeringen langs zich heen laten gaan, zelfs na de Sars-epedemie van 2003. En nadat deze waarschuwingen later door experts vele malen herhaald zijn.

Haaien onder het virus

Maar kijk eens wat er onder de verdoving van de paniek gebeurt.

Dictators ruiken hun kans. Orbán, de topaap in Hongarije, heeft voor onbepaalde tijd de macht gegrepen, met uitschakeling van het parlement. Dekmantel: nodig om corona te bestrijden. Net als Poetin heeft hij zichzelf de macht gegeven om journalisten die niet ‘correct’ bericht geven hard te straffen. Europa grijpt niet in. Het Europees gerechtshof zou deze Hongaarse wetgeving kunnen opschorten, maar dat is theorie. Het moet dan eerst worden aangespoord door de Europese Commissie. Maar de voorzitter daarvan, Von der Leyen, is gekozen met de steun van Hongarije en Polen en zij wil blijkbaar een harde botsing met die twee landen vermijden. Polen en Hongarije steunen elkaar in hun afbraak van de rechtsstaat en gezien de unanimiteitsregel voor de lidstaten, die in de EU geldt, maakt zo’n ingreep in Hongarije weinig kans. En wat zien we bij de verdeling van de coronagelden die nu aan de lidstaten worden uitgekeerd? Nota bene Hongarije krijgt van Von der Leyen ruim twee maal zoveel als Italië. 5, 6 miljard euro tegen 2,3 miljard euro en dit ondanks het feit dat Hongarije nauwelijks getroffen is door de pandemie.

Haai Trump grijpt zijn kans om eerst, bij de uitbraak, de verantwoordelijkheid van gouverneurs van de deelstaten te benadrukken en vervolgens, als hij het in z’n hoofd krijgt dat het beter gaat, probeert hij hen buiten spel te zetten. Door onberaden de economie weer in volle vaart te willen brengen.

De nationalisten in Europa winnen veld. Men scheldt dat de EU niets tegen corona doet, maar gaat daarbij voorbij aan het feit dat de EU op het gebied van gezondheid, evenmin als op het gebied van binnenlandse zaken van de lidstaten, geen bevoegdheden heeft.

Trump grijpt zijn kans om de grote bedrijven in zijn land op ongehoord hoge bedragen te trakteren. In Europa gebeurt hetzelfde. De Nederlandse luchtbaartmaatschappij KLM krijgt enorme staatssteun, terwijl het een van onze grootste vervuilers en klimaatverpesters is. Lufthansa wil graag dit voorbeeld volgen.

Achter het rookgordijn
En wat voor spel spelen China en Rusland achter het rookgordijn? De dictaturen verzwijgen hun eigen falen op coronagebied, maar proberen de pandemie wel propagandistisch te gebruiken. Vanuit Rusland is fake nieuws verspreid als zou de VS het virus als biologisch wapen in China hebben binnen gesmokkeld. Of dat het virus verspreid is door een samenzwering van westerse farmaceutische fabrieken die op deze manier hun zakken zouden willen vullen. Ook China laat ons er in tuinen. De ontdekker van het virus , dokter Li Wenliang, is door president Hsi Jinping als ‘geruchtenverspreider’ het zwijgen opgelegd en de Chinese getallen over doden en geïnfecteerden stellen de werkelijkheid mooier voor.

Ondertussen doen China en Rusland wat ze kunnen om door propagandistische hulp aan bedreigde landen hun greep op de wereld te versterken. China ‘helpt’ Servië. Maar in het oosten slaat het zijn slag en in Honkong arresteert het de leiders van de democratiebeweging en in de Zuid-Chinese Zee treedt het agressief op.

Rusland ‘helpt’ Italië en springt zelfs Amerika bij met materialen. Om van de sancties af te komen, sancties die terecht zijn opgelegd wegens oorlogsvoering tegen Oekraïne.

In Azië heeft Taiwan laten zien hoe een democratische samenleving de epidemie de baas kan blijven. Al direct na de eerste berichten uit de Chinese brandhaard Wuhan heeft het land alert gereageerd door de massa’s die van China naar Taiwan reisden bij de grens te controleren op 26 virussen. En op koorts.

Het land reageerde dus eerder op het naderend gevaar dan China zelf en met groot succes. Ze stonden klaar, met de thermometer in de hand. Met controlerende apps, met mondkapjes en testmateriaal. Op het moment dat ik dit schrijf zijn er op Taiwan nog maar zes doden gevallen. Snel en transparant reageren helpt dus geweldig. Dat maakt ook dat Duitsland het in Europa beter doet dan de andere ˜Europese landen. Wat Taiwan en trouwens ook Hongkong, Zuid-Korea en Singapore heeft geholpen is het snelle invoeren van het mondkapje, dat verspreiding tegengaat en ook een beetje bescherming biedt.

Nee, er is zeker geen stilstand in de geschiedenis. De haaien slaan toe om misbruik te maken van de verwarring. En wij zijn sloom en naïef geweest. Hadden we maar de oorzaken aangepakt en hadden we maar meteen de reizigers uit China, Italië, Oostenrijk, New York, etc. getest.

Hadden we maar naar Taiwan gekeken!

Dit artikel komt uit de speciale Corona-editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, die 1 mei is verschenen. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Population, Environment, Resources van Paul R. Ehrlich en Anne H. Ehrlich.U itg W.H.Freeman & Company, San Francisco

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

ME zoekt Kalverstraat

Tekst Ries Roowaan

Het was een zonnige dag in april, onwaarschijnlijk mooi voor de tijd van het jaar. In de stad was het al jaren onrustig. Politie en krakers waren gevangen in een geweldsspiraal waaruit geen van beide partijen nog leek te kunnen ontsnappen. Pantserwagens tussen de huizen, brandende barricaden, opengebroken plaveisel: het herinnerde aan straatgevechten zoals die alleen in het buitenland voorkwamen. Sinds enkele maanden vormde niet langer de zoveelste ontruiming maar de inhuldiging van Beatrix het anker van de confrontatie. Overal in de stad was dezelfde leuze te zien: geen woning, geen kroning.

In de ochtend toog ik met enkele vrienden naar de binnenstad, niet om deel te nemen aan de protesten, maar om te kijken. We waren jong, net student en wisten zeker dat er ook jaren later nog over gepraat zou worden. De eerste aanwijzing dat er een serieuze krachtmeting op til was, zagen we nog voor het middaguur in een steegje niet ver van de Dam: radicalen, anarchisten, autonomen, krakers, sommigen met zwarte doeken voor hun gezicht, anderen met een integraalhelm op het hoofd, pikhouweel over de schouder en linnen tasjes met klinkers in de hand – klaar voor het gevecht met de hermandad. Bijna loodrecht boven ons cirkelde een politiehelikopter. We maakten ons rap uit de voeten om niet tussen de fronten te geraken. Even verderop stond een rijtje mobiele eenheid met de bekende uitrusting: blauw gevechtspak, soldatenlaarzen, witte helm met vizier, rieten schild en de wapenstok. Het beloofde een lange dag te worden.

Uit het hele land kwam versterking: elk politiekorps stuurde een contingent agenten naar de hoofdstad. Op de daken rondom de Dam lagen scherpschutters. Het avondjournaal liet een stad in oorlog zien: traangas, stenen die door de lucht vlogen, de politie die de controle volledig kwijt was, ME-eenheden die zoekraakten en door de stad doolden, soms zelfs op eigen houtje de strijd aangingen. Gaandeweg werd het een enorme chaos, maar midden op de dag scheen de zon. Hooguit hoorden we af en toe in de verte sirenes en wat gejoel. Een jaargenote vertelde dat ze het staartje van de schermutselingen in de buurt van het Waterlooplein had gezien. Haar medelijden gold de politiepaarden. Er lagen zoveel klinkers op de Blauwbrug dat ze niet meer normaal konden manoeuvreren en nauwelijks nog in bedwang waren te houden. Dat was alles, dichter bij het vuur kwamen we niet.

Aan het eind van de middag besloten we eerst nog wat te drinken alvorens huiswaarts te keren. Niet lang nadat we in een café aan het Rokin, geïnspireerd door het mooie weer, een pastis met ijs hadden besteld, renden ME’ers in volle vaart van recht naar links, in de richting van de Dam, opgejaagd door een troep krakers. Even later golfde het naar de andere kant: de relschoppers gingen van links naar rechts over het Rokin, nu achtervolgd door de ME. De caféhouder deed de deur op slot, om te voorkomen dat een van beide partijen bij hem trachtte te schuilen en zijn lokaal het strijdtoneel zou worden. Jaren later hoorde ik dat meerdere helikopters met eenheden van de mariniers op weg waren naar de hoofdstad om de koninklijke familie en de hoogwaardigheidsbekleders in de Nieuwe Kerk te beschermen, desnoods met onversneden oorlogsgeweld: het cordon om de Dam mocht onder geen beding worden doorbroken.
Uiteindelijk kwamen de golven tot rust, de mariniers keerden halverwege om en de cafébaas deed de deur van het slot. Het was tijd om naar huis te gaan. Mijn benen voelden loom als nooit tevoren. Na een lange dag in de stad had de Franse anijslikeur er dubbel en dwars ingehakt. We slenterden in de richting van de Munt, in de hoop via een zijstraatje bij de bushalte te komen. Voor de eerstvolgende steeg stonden twee agenten in uniform geposteerd. Een van hen legde met zwaar Limburgs accent uit dat de hele binnenstad voor onbepaalde tijd was afgesloten. Ik keek over zijn schouder, zag de Kalverstraat nog geen dertig meter verderop en daarachter de Nieuwezijds Voorburgwal. Niets aan de hand, alles leek kalm.

‘Kunnen we niet gewoon via de Kalverstraat? Het ziet er rustig uit.’

‘Wij zijn hier niet bekend’, zei de tweede agent met een even sterk Limburgs accent, ‘waar precies is de Kalverstraat?’

Lees ook: Kraker Rooie Pietje kijkt terug op 30 april 1980

Column Henk Westbroek: Ons en hun volkslied

Op koningsdag moesten u en ik op het afgesproken tijdstip uit het raam hangen of in de deur staan om uit volle borst ons volkslied te zingen. Was het plan. Zouden we de response mogen opvatten als een niet-bindend referendum over de populariteit van ons vorstenhuis? Dan bleek die kleiner dan Oranjegezinden gewoon zijn te beweren. Maar zelfs als het een wél bindend referendum was, zouden de bestuurlijke lakeien de uitslag weglachen.

Ik heb een Engelse vrouw die niet koningsgezind is, maar het Britse volkslied wel het mooiste op aarde vindt. Geen voldoende reden om haar daarvoor weg te doen, vind ik.

Het majestueuze van het Engelse volkslied is dat het dat van ons melodisch naar de kroon steekt. Wat de tekst betreft is het een gelijkspel; het een is net zo onbenullig als het ander. Dat van ons kent u ongetwijfeld uit uw hoofd. Het Britse wellicht niet.’God bless our noble king’, luidt de eerste zin ervan. Dat is een klap in het gezicht van ongelovigen. Maar ongelovigen telden in de tijd dat het populair werd (zo rond 1745) niet mee en mochten eigenlijk niet eens volwaardig bestaan. Ook als ze van het verkeerde kerkgenootschap waren, want dat viel ook onder ongelovig zijn.

Over de oorsprong van het Britse volkslied is veel geschreven. Het is zeker dat het al bestond jaren voordat Händel het schreef. Dat klinkt gek, maar in die tijd was het gebruikelijk om bestaande liedjes om te bouwen tot een nieuwe compositie. Wie de basis van het Britse volkslied schreef wordt betwist, want succes heeft vele vaders en moeders. De leukste en aan populariteit winnende theorie is dat het Engelse volkslied gebaseerd is op een Frans muziekje.

Dat zit zo.

Lodewijk de veertiende had een fistel in zijn anus, die hem gruwelijk veel pijn deed en waardoor hij niet meer zitten kon. Hij gaf een hofarts – die zoals gebruikelijk in die tijd vooreerst kapper was – de opdracht een operatie te bedenken om zijn anus fistelvrij te maken. Zo’n operatie bestond namelijk niet. Deze kapper experimenteerde een half jaar op personen die geen blauw bloed bezaten en opereerde daarna de koning pas. Ook zonder verdoving. Na drie uur was hij klaar en een maand later bleek de operatie volledig geslaagd; de koning kon zijn achterwerk weer zonder terughoudendheid gebruiken.

De Franse hofcomponist Jean-Baptiste Lully componeerde een plechtig muziekstuk ter ere van deze succesvolle medische ingreep, dat een paar keer aan het hof werd uitgevoerd en vervolgens snel vergeten werd. Want elke keer als het uitgevoerd werd, voelde de koning naast opluchting ook zijn anuspijn weer. Händel, die graag in muziekarchieven snuffelde om inspiratie op te doen, kreeg dat muziekstuk tientallen jaren later, toen hij aan het Franse hof verbleef, onder ogen en bewerkte het tot het Engelse volkslied. Let wel, niemand in Engeland kende het origineel.

Toen mijn vrouw dat Engelse volkslied onlangs neuriede bracht ik haar in herinnering dat het oorspronkelijk een lied was ter ere van een pijnloze stoelgang van de Franse Zonnekoning. ‘Maar dit schijtlied is heel wat mooier dan dat van jullie’, zei ze. Dat klopt dan wel weer.

Henk Westbroek is zanger, liedjesschrijver, muziekproducent, radio- en televisiepresentator, ex-politicus en bovenal een uitgesproken republikein.

1 3 4 5 6 7 9