Anton van Hooff - Page 2

Een nationaal pronkstuk met universele waarden

Het Plakkaat van Verlatinge werd uitverkoren tot ‘Pronkstuk van Nederland’. Wat volgde waren verwijten van eng nationalisme. Ten onrechte, aldus Anton van Hooff. ‘Wat het stuk bijzonder maakt, is de formulering van universele waarden.’  

 

Tekst Anton van Hooff

 

Ik moest mijn weerzin tegen presentator Jort Kelder wel overwinnen om op 26 januari toch maar naar de finale van Pronkstuk van Nederland te kijken. Het leek trouwens onwaarschijnlijk dat een abstract document als het Plakkaat van Verlatinge het zou winnen van de microscoop van Antoni van Leeuwenhoek of Rembrandts (zwaar overschatte) Nachtwacht. Maar de bevlogen pleidooien van Herman Pleij en Erik Scherder misten hun uitwerking niet: bij het televisiereferendum liet het Plakkaat de twee andere pronkstukken ver achter zich.

Natuurlijk hebben de meeste Nederlanders geen of hoogstens een flauwe notie van de inhoud van onze onafhankelijkheidsverklaring, de eerste in de wereldgeschiedenis. Vaak wordt ten onrechte gezegd dat op dat op 26 juli 1581 de Staten-Generaal Filips II afzwoeren. Dat deed de algemene standenvergadering van de Nederlanden echter niet zelf. Het Plakkaat is ook geen manifest dat ‘aangeplakt’ werd zoals de volksetymologie denkt, maar het is een verordening. ‘Placcaert’ komt van het Latijnse placet, het behaagt. Nog steeds verklaren burgemeester bij het uitreiken van lintjes in archaïsche taal dat het ‘Zijne Majesteit heeft behaagd’

De Staten-Generaal gaven in het stuk instructies die voortvloeiden uit het besluit dat ze vier dagen eerder hadden genomen. Toen besloten ze om Filips II te ‘verlaten’. Dit was een zorgvuldig gekozen formulering: hij had namelijk zijn ondersaeten, die hij als een vader of herder had moeten behoeden, in de steek gelaten, dus verlieten zijn schapen nu hem.  Koninklijke zegels werden vervangen door die van de generale en gewestelijke Staten. Er zouden geen munten meer worden geslagen met het portret van de koning, maar er kwamen nieuwe geldstukken met eigen symbolen. Magistraten werden ontslagen van de eed van trouw die zij ooit aan de nu verlaten landsheer hadden gezworen. Zij zouden een eed van trouw aan de Staten moeten afleggen. Zij moesten dus de koning ‘afzweren’.

Principe en pathos

Vervanging van zegels, invoering van nieuwe munten en verplichting tot een nieuwe ambtseed waren de drie concrete gevolgtrekkingen uit het revolutionaire besluit om de koning ‘op te geven’- abandonner zoals de Franse tekst, bij Plantijn in Antwerpen uitgegeven, zegt.

Jan van Asseliers, griffier van de Staten-Generaal, kreeg opdracht een verordening van die strekking op te stellen. In vier dagen kweet hij zich van die taak en schreef een stuk dat in de gedrukte uitgave van landsdrukker Silvius in Leiden twintig pagina’s besloeg – ook naar omvang was het dus geen manifest. De instructies aan het eind worden voorafgegaan door een principiële considerans en een uitvoerige beschrijving van alle grieven, zoals over de inquisitie en de tiende penning. In mijn drastisch tot vier pagina’s verkorte hertaling heb ik de beginselen en concrete maatregelen gehandhaafd, terwijl de grieven eenvoudig puntsgewijs in een lijst staan: http://www.nederlandseonafhankelijkheidsdag.nlhttp://www.nederlandseonafhankelijkheidsdag.nl

In deze vorm kan het document op geschept papier als onafhankelijkheidsverklaring aan alle Nederlandse scholieren worden uitgereikt.

Sommigen spreken van de geboorteakte van Nederland en vinden dat de identiteit van onze natie daarin haar uitdrukking vindt. Ik heb het niet zo op zo’n ‘identitaire’ en nationalistische interpretatie. Wat het stuk bijzonder maakt, is de formulering van universele waarden. Als verklaring van de rechten van de mens en de burger opent het een reeks die via de Engelse Bill of Rights (1689), de Amerikaanse Declaration of Independence (1776) en de Bill of Rights (1789), de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger (1789) en de daarvan afgeleide Rechten van den Mensch en van den Burger (1793), de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) loopt tot de Europese Verklaring van de Rechten van de Mens (1950).

Op grond van de aengeboren vryheyt heeft het volk recht op een overheid die zijn rechten respecteert. Blijft die overheid, in casu de landsheer in gebrek, dan heeft het volk het recht zo’n tiran af te zetten en een nieuwe soeverein te zoeken. Nog rudimentair wordt hier het principe van de volkssoevereiniteit vastgelegd. Natuurlijk is er nog geen sprake van verkiezingen of een referendum. Het zijn de Staten die het recht opeisen namens het volk te spreken. Ook nog erg primitief werpen de Staten-Generaal zich op als de volksvertegenwoordiging. Als 26 juli als nationale feestdag toch wat ongelukkig in het seizoen wordt gevonden, zou de opening van het parlementaire jaar de gelegenheid zijn om de stichtingsakte van de Staten-Generaal te vieren. In plaats van het misplaatste ‘Prinsjesdag’ hoort de derde dinsdag van september Parlementsdag te zijn.

Heel uitgesproken wordt in het Plakkaat het recht op gewetensvrijheid verklaard. Natuurlijk doelden de ‘onroomsen’ hierbij op de vrijheid om hun calvinisme te belijden, maar na excessen als de Martelaren van Gartelaren van gsssen als de mMartelarensche vrijheid. olksvertegenwoordiging recht uitgereikt. e pening. orcum worden de roomsen wel achtergesteld, maar niet systematisch vervolgd. De Republiek ontwikkelt zich tot een eiland van religieuze tolerantie.

De beeldspraak dat de vorst een herder van zijn onderdanen dient te zijn, drukt uit dat overheid en volk een belangengemeenschap, een gemenebest horen te vormen.

 

Geboorteakte van de Republiek

In 1581 konden de Staten-Generaal zich geen staat zonder een overhoft voorstellen. Men rekende erop dat Frans Van Anjou, broer van de Franse koning, eindelijk in feite de soevereiniteit zou gaan uitoefenen – hij was nog bezig te dingen naar de hand van Elisabeth I.  Toen de hertog van Anjou zich hier te lande onmogelijk had gemaakt en opportuun in 1584 was gestorven, vestigde men zijn hoop op Leicester, de man (misschien ook in fysieke zin) van Elisabeth. Toen ook hij niet voldeed, maakt de Staten-Generaal in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State tot regering, zonder veel feitelijke macht overigens.

Wat was nu de staatsvorm van de Verenigde Nederlanden? Men viel terug op het oud-Romeinse concept van een niet-monarchaal bestel, de res publica. Zo werden de Nederlanden, hoewel nooit in de officiële naam, de Republiek.

Enfin, dit en nog meer zet ik uiteen in een boek waarvan ik het manuscript juist bij uitgever Omniboek had ingeleverd toen het Plakkaat het Pronkstuk werd. Toen was al afgesproken dat ik op de 436ste verjaardag van het Plakkaat, 26 juli 2018 het eerste exemplaar van Het Plakkaat van Verlatinge. De eerste onafhankelijkheidsverklaring aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zou aanbieden. Dat zal gebeuren in de zaal van de Eerste Kamer, ooit de vergaderruimte van de Staten van Holland. We vieren daar en dan al het derde jaar de Nationale Onafhankelijkheidsdag. Ik hoop er menig republikein te zien.

anton.van.hooff@online.nl

Het potjeslatijn van Thierry Baudet

Classicus Anton van Hooff veegt de vloer aan met het potjeslatijn van Thierry Baudet en stelt dat echte intellectuelen niets te zoeken hebben in de politiek. 

Tekst Anton van Hooff

‘Een intellectueel is iemand die niet alleen veel kennis heeft, maar zich op basis daarvan een zelfstandig oordeel vormt.’ Zo herinnerde zich een NRC-lezer een uitspraak van J.L. Heldring, decennia lang columnist van die krant. Deze definitie paste volgens de briefschrijver precies op Thierry Baudet. Ik herinnerde mij echter een heel andere uitspraak van Heldring: ‘Een intellectueel is iemand die met gezag praat over zaken waarvan hij geen verstand heeft’. Deze ontmaskering van intellectuele bluf slaat volgens mij meer op de man die zich als de beste columnist van Nederland beschouwt, nadat hij door NRC als zodanig aan de kant werd gezet.

 

Baudet als Cicero

Bij zijn eerste optreden in de Tweede Kamer gaf hij een staaltje van intellectuele humbug weg. Hij herinnerde zich van zijn gymnasiumtijd het begin van de rede waarmee Cicero de vloer aanveegde met Catilina, die een staatsgreep beaamde: ‘Hoe lang nog zul je, Catilina, misbruik maken van onze lijdzaamheid?’ Dit veel gebruikte citaat gaf Baudet in zijn maagdenrede allesbehalve ongerept weer. Hij slaagde erin om in één zin vijf fouten te maken.

‘Quousque tandem abutere, Catilina, patientia nostra?’, is de zin van Cicero met een fraaie cadans. Baudet maakte ervan: ‘Quousque tandem factionem cartellum et officiorum machina patientia nostra abutitur, dum navis pretoria ressurectionis ad profi(cis?)cendum parata est?’ De betekenis zou moeten zijn: ‘Hoelang stelt het partijkartel en de baantjescarrousel ons geduld nog op de proef, terwijl het vlaggenschip van de renaissance klaar ligt om te vertrekken?’

Wel, dat staat er zeker niet. Fout 1: Factionem staat in de naamval voor het lijdend voorwerp (accusativus) terwijl het volgens de vertaling in de tweede naamval (genitivus) moet: fationum. Eerst dacht ik nog dat hij de ‘u’ niet als oe, maar op zijn Nederlands als een uh uitsprak, maar er komt duidelijk een vette è uit zijn mond. 2. Cartellum, ‘kartel’ bestaat in het Latijn niet. Het zou voor een Romein ‘kaartje’ betekenen; het Vaticaanse woordenboek dat moderne begrippen verlatijnst voor gebruik in de pauselijke stukken, geeft pactio mercatoria (handelspact). 3. Officiorum, betekent ‘van plichten’ is dus juist prijzend en zeker niet het laatdunkende ‘baantjes’. 4. Machina is hijskraan en niet draaimolen. 5. Abutitur, Cicero gebruikte de toekomende tijd (futurum tweede persoon enkelvoud in een verkorte vorm die de zin zo’n mooie cadans geeft). In de derde persoon enkelvoud die Baudet wil, zou het zijn abutetur, zou hier moeten zijn abutetur. 6. Resurrectio is niet wedergeboorte (renaissance), maar wederopstanding, in het bijzonder uit de dood van Christus. Jammer, een zware onvoldoende, jongen. De echte wetenschapper onderkent de grenzen van zijn kennen en kunnen en raadpleegt een vakdeskundige – zo niet de charlatan. Die wil  burger de epateren met voorgewende adeldom, zoals de man die volgens het bevolkingsregister Wilhelmus Simon Petrus Fortuijn heette, maar zijn achternaam de chiquere y gaf. Hoewel hij een blauwe maandag bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen (??) in Rotterdam was, bleef hij zich ten onrechte professor noemen.

Tragiek van Plasterk

Dat doet Ronald Plasterk niet, hoewel hij gewoon hoogleraar en wetenschapper van erkend formaat was. Hij is het actuele voorbeeld van een intellectueel die in de politiek verdwaald is. Zolang hij onderzoeker was en vanaf de zijlijn columns in De Volkskrant schreef, was er geen vuiltje aan de lucht. Maar als minister, eerst van onderwijs en vervolgens van binnenlandse zaken, heeft hij er niet veel van gemaakt. Hij had natuurlijk het grootste gelijk van de wereld toen hij ervoor pleitte dat een gemeente minstens 100.000 inwoners moest hebben om haar taken te kunnen vervullen. Alleen bij die omvang hoeven gemeentes niet hun toevlucht te nemen tot ‘gemeenschappelijke regelingen’ en samenwerkingsverbanden, die zich aan de democratische controle van gemeenteraden onttrekken. Nederland heeft genoeg aan 35 gemeentes; de bestuurslaag provincie kan gevoeglijk worden afgeschaft. Regio’s als Friesland of Zuid-Limburg kunnen hun gekoesterde identiteit behouden door supergemeente te worden.

Maar Plasterk slaagde er zelfs niet in enkele volstrekt overbodige provincies tot fusie te brengen.

Dit onvermogen om gelijk te krijgen kenmerkt de ware intellectueel. Als de ezel uit de fabel die verhongert omdat hij niet tussen twee voerbakken kan kiezen, blijft hij twijfelen: er zit toch ook wel iets in de argumenten van de anderen, niet? Toen ik een halve eeuw geleden als jong academicus een blauwe maandag in de gemeenteraad van Nijmegen zat, kon ook ik niet instinctief knopen doorhakken. Het was leerzaam te ervaren dat de praktische politiek met al haar hartstochten toch niets voor mij was. Een korte tijd in de politiek te gaan, is echt iedereen aan te raden. Je ontdekt dan hoe simpel, heerlijk menselijk dat bedrijf is. Studenten geschiedenis, die ik naast de aankomende classici bediende op de universiteit (nu vernoemd naar iemand die niemand kent  hield ik regelmatig voor: ‘Jullie lezen voortdurend over macht. Ga eens ervaren wat dat is.’

 Stuurman aan wal

Maar daarna moet de intellectueel als stuurman van boord gaan. Vanaf de wal schrijft hij zijn kritische stukken en kapittelt hij de actieve politiek. Dat is de rol die intellectuelen altijd gespeeld hebben in het land waarin het begrip is uitgevonden. ‘Een intellectueel is een persoon van wie de activiteit berust op oefening van de geest, die zich bemoeit met de publieke sfeer om zijn analyses te delen en zijn gezichtspunten over de meest uiteenlopende onderwerpen of om waarden te verdedigen, die in het algemeen geen directe verantwoordelijkheid in praktische zaken neemt,zo begint het artikel Intellectuel in de Franse Wikipedia.

De hordes doctorandussen en meesters in de rechten die het Binnenhof bevolken zijn natuurlijk geen intellectuelen. Zij hebben nooit een andere wereld gezien, nooit hun geest aan andere dingen gescherpt dan aan het machtsspel. Eerst werden zij fractie-assistent en vervolgens rolden zij de Kamer in. Deze politieke inteelt bezorgt hun een conformisme dat haaks staat op intellectuele autonomie. Hun hoogste doel is lid van de regering te worden. Na afloop van het kabinetten peinzen ze er niet over om weer in de kamerbankjes te gaan zitten. Ze willen door het bedrijfsleven voor besturen en commissariaten gevraagd worden om zo als goed betaalde politieke lobbyisten te fungeren. Wat een armzalig leven.

Respectabele uitzondering op dit patroon is de PvdA’er Klaas de Vries die na zijn ministerschap weer ‘gewoon’ parlementariër werd. Hij hield zich aan wat in de eerste democratie ter wereld, die van het antieke Athene, al gold als principe van de volksmacht: om beurten te regeren en geregeerd te worden. De Vries heeft zich bij mijn weten nooit laten voorstaan op zijn academische status, zoals Thierry Baudet dat wel opzichtig en potsierlijk doet.

 

 

 

Het verdriet van Groningen & Belgisch royalisme en republicanisme nader bezien

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR.1, MAART 2018

Het Verdriet van Groningen & Belgisch royalisme en republicanisme nader bezien

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Ode aan Laurent, broer en bliksemafleider
Ricus van der Kwast

Belgische koning is bindmiddel. Interview met Els Witte
Adriaan Boiten

‘Sire, België is voor u verloren’: het Waterloo van Willem I 
René Zwaap

Het Hart van Duisternis van Leopold II 
Lodewijk Brunt

Gordon Bennett: de man die Stanley naar Leopold zond
Maurits van den Toorn

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Republiek zoekt partij
René Zwaap

Van het republikeins front: knipkunstenaar Jos Deenen geeft Wilhelmus-les

Oranje boven, Groningen naar beneden
René Zwaap

Icoon van de vrijheid: Plakkaat van Verlatinghe
Anton van Hooff

De jonkvrouw en het referendum
Tseard Zoethout

Hans Hillen: Populisme exit met districtenstelsel
Gijs Korevaar

Het potjeslatijn van Thierry Baudet
Anton van Hooff

Sprookjesboek
Marcel van Roosmalen

Tom Poes en het Kroonjuweel
Manuel Kneepkens

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 2)
Paul Damen

Voorpublicatie: Niets te kiezen, of: Hoe sterk is de republikeinse burgemeester?
Ries Roowaan

Boekrecensie: de biografieën van Marinus van der Goes van Naters en Max van der Stoel
Maurits van den Toorn

Boeksignalementen

Maurits van den Toorn

Van de voorzitter
Bart Gruson

Appeltjes van Oranje: Majesteitsschennis op zijn Gronings

Column Hans Maessen: het verdriet van Groningen

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Tirannenmoord als burgerplicht

Dat tyrannoktonia een daad van goed burgerschap was, werd in de oudheid niet in twijfel getrokken, zo legt classicus Anton van Hooff uit. Als goede gymnasiast moet ook Claus von Stauffenberg doordrongen zijn geweest van dit leerstuk, maar zijn moordaanslag op Hitler verzandde in onbeholpenheid. 

 Tekst Anton van Hooff

 

Om de twee jaar leggen op 20 juli rekruten van de Duitse Bundeswehr bij het Bendlerblock de eed van trouw af. Dat gebouw is de plaats waar op de avond van 20 juli 1944 Claus von Stauffenberg standrechtelijk door een vuurpeloton werd geëxecuteerd. Het hoofdkwartier van de Wehrmacht ontdeed zich zo van hem en van iedere verdenking dat het betrokken was bij de militaire staatsgreep die Von Stauffenberg en de zijnen wilden plegen nadat ze Hitler uit de weg hadden geruimd. In de loop van de dag werd echter duidelijk dat Von Stauffenbergs aanslag was mislukt.

Wat als de stafbespreking op de Wolfsschanze in de bunker had plaatsgevonden en niet in de houten barak met open ramen waarnaar men wegens de hitte was uitgeweken? In een afgesloten ruimte was de explosie veel moorddadiger geweest. Wat als Von Stauffenberg zijn bomtas niet onder de massief eikenhouten tafel had geplaatst? Wat als hij de tweede tas er gewoon naast had gezet in plaats van hem in een zijvertrek achter te laten toen zijn verminkte hand de tijdsontsteking niet aan de praat kreeg?

Het blijft merkwaardig hoe onbeholpen de militairen van de Widerstand te werk gingen. Ze plaatsten op 13 maart 1943 een tijdbom in het vliegtuig waarin Hitler reisde, niet beseffend dat de kou op de vlieghoogte het ontstekingsmechanisme lam zou leggen. Daarmee vergeleken was de onderneming van Georg Elser een model van vernuft en doelmatigheid. Meer dan dertig nachten werkte hij aan de uitholling van een steunpilaar in de Münchener Bürgerbräukeller. Daaronder zou Hitler op 8 november 1939 zijn jaarlijkse herdenkingsrede voor de mislukte Putsch van 1923 houden. De bom ontplofte op de ingestelde tijd en doodde acht nazi’s, maar wegens het slechte weer was Hitler acht minuten eerder weggegaan om met de trein in plaats van het vliegtuig naar Berlijn terug te keren. Ja, wat als toen al het Nazi-regime was ingestort?

Als Stauffenbergs aanslag was geslaagd, zou De Tweede Wereldoorlog waarschijnlijk negen maanden eerder zijn beëindigd. Miljoenen levens zouden behouden gebleven, waaronder dat van Anne Frank. De hongerwinter had niet plaatsgevonden. Dresden was het bombardement van 13/14 februari 1945 bespaard gebleven…

Aan de andere kant was er ongetwijfeld een nieuwe dolkstootlegende ontstaan: velen zouden overtuigd zijn geweest dat Hitler zonder binnenlands verraad wel de Endsieg had behaald. Maar hoe dan ook, bij een geslaagde aanslag had de geschiedenis ongetwijfeld een ander verloop gehad.

 

Harmodios en Aristogeiton

Aan de daad waren heel wat woorden voorafgegaan. Dominee Niemöller had de gewetens gesust met zijn opvatting van ‘Schuldübernahme’: de moordenaar mocht hopen dat de goede God zijn misdaad zou afwegen tegen de misdaden die hij voorkwam. Voor de gymnasiaal gevormde Duitse elite was tirannenmoord een vertrouwd begrip. Het ging terug op de eerste doodslag van een tiran, in 514 vC. Toen pleegden Harmodios en Aristogeiton een gelukte moordaanslag op Hipparchos, broer van Hippias, die gold als de voortzetter van de tirannie van vader Peisistratos. Hun motief was echter allesbehalve politiek. Harmodios was de geliefde knaap van Aristogeiton, maar Hipparchos had een oogje op hem. De twee waren bang dat hij de jongen met geweld zou overmeesteren. Daarom wachtten ze hem bij een processie op en staken hem dood.

De Atheense democratie brak pas jaren later door, te weten in 508. Toen werden het duo, dat de daad met de dood had bekocht, gezien als wegbereiders van de volksmacht. Als tyrannoktonoi, tirannendoders, kregen ze een standbeeld op het centrale plein, de agora. Het paar was in heroïsche naaktheid afgebeeld. Ook in de hof van het Bendlerblock staat een bronzen naakt, een jongeman met gebonden handen. Ook Von Stauffenberg werd trouwens pas jaren later geheroïseerd.

De Atheense tirannendoders werden ook op andere wijzen geëerd. Hun nakomelingen mochten op het stadhuis, het prytaneion, aan de maaltijd deelnemen die daar aan de leden van de dagelijkse raad werd geserveerd. Nog tweehonderd jaar na hun daad werden er van staatswege offers aan de twee gebracht, net zoals aan de gesneuvelden in de oorlog, zo meldt Aristoteles in zijn Bestel van de Atheners (58,1).  De angst dat ooit een despoot de macht zou grijpen en een einde maken aan gelijkheid en democratie bepaalde in hoge mate het Atheense staatsbestel. Het vermaarde schervengericht of ostracisme gaf de volksvergadering de mogelijkheid een vermeende aspirant-tiran voor tien jaar politiek buitenspel te zetten.

Tirannendoding werd wettelijk tot een burgerplicht gemaakt. In 338/337 werd bepaald:  ‘Als iemand tegen het volk rebelleert met het doel van tirannie, of deelneemt aan het opzetten van een tirannie of de democratie in Athene omverwerpt, zal degene die de dader ombrengt, gevrijwaard zijn van strafvervolging’. Boven de inscriptie die deze wet ‘vereeuwigt’ is een reliëf aangebracht waarop de zittende heer Volk (Dèmos) wordt gekroond door de staande godin Dèmokratia. Enkele jaren later, in 332/321, werd tot haar cultus besloten en kreeg zij een beeld, waaraan jaarlijks een offer moest worden gebracht.

Met de Atheense wet op tirannendoding is het unieke artikel 20, lid 4 in de Duitse Grundgesetz te vergelijken: ‘Gegen jeden, der es unternimmt, diese Ordnung zu beseitigen, haben alle Deutschen das Recht zum Widerstand, wenn andere Abhilfe nicht möglich ist.’  Bij mijn weten hebben leden van de RAF zich tijdens het Stammheim-Prozess zich niet op deze bijzondere bepaling beroepen, die duidelijk is bedoeld als postume billijking van Von Stauffenbergs poging tot tirannendoding.

Dat tyrannoktonia een daad van goed burgerschap was, werd in de oudheid niet in twijfel getrokken. Bewijs daarvan zijn de oefeningen in welsprekendheid. In de retorische opleiding, onontbeerlijk voor aankomende antieke politici, moesten de knapen in fictieve rechtszaken requisitoirs en pleidooien houden. Een aantal casus gaat uit van het ombrengen van een tiran. Zo moest de aankomende retor pleiten in de zaak van twee dokters die elkaar de wettelijke premie wegens tirannendoding betwisten (Calpurnius Flaccus, Voordrachten 13).

Of de redenaars in opleiding mochten hun vernuft botvieren op de kwestie of iemand als een tyrannicida mocht gelden die een tiran bij echtbreuk had gedood (Quintilianus, Opleiding tot redenaar 5,10,36). Of wat te doen als de ene wet zegt dat een tirannendoder een beeld in het gymnasium moet krijgen, een andere dat er geen beeld van een vrouw in het gymnasium mag worden geplaatst en een vrouw een tiran doodt? (Quintilianus, Opleiding tot redenaar 7, 7, 5). Of neem het geval dat een rijke aan een arme jongeman geld geeft om de tiran te doden. Wie heeft dan recht op de wettelijke beloning die de gemeenschap aan de tyrannicida uitkeert, de aanstichter of de uitvoerder? (Quintilianus, Declamationes Minores 345,1). Er zijn meer van zulke gezochte controversiae overgeleverd, waarbij de gerechtvaardigdheid van tirannendoding echter steeds buiten kijf staat.

 

Zo verga het tirannen

De senatoren die op 15 maart 44 vC Iulius Caesar doodstaken, handelden in hun overtuiging dan ook volgende een geheiligde traditie. Caesar ontpopte zich immers meer en meer als rex, Latijn voor ‘koning’ én ‘despoot’. Sinds het koningschap in 509 vC was afgeschaft en had plaatsgemaakt voor een aristocratische republiek was rex een taboebegrip. Daarbij zou Brutus op Caesars ´Ook jij, Brutus?´ hebben gezegd: ´Zo verga het steeds tirannen!´ Volgens John Wilkes Booth zou ook hij dit hebben uitgeroepen nadat hij Abraham Lincoln op 14 april 1865 een dodelijk schot had gegeven. De Oklahoma City bomber, Timothy McVeigh, droeg op de dag van zijn terreurdaad een T-shirt met die leus en een afbeelding van Lincoln. In zijn misvormde wereldbeeld was de federale staat een tiran.

Het waren zogeheten monarchomachoi¸ monarchenbevechters, die betoogden dat het doden van een despoot moreel volstrekt gerechtvaardigd was, terwijl Erasmus en Lipsius tot stoïsch-christelijke lijdzaamheid (patientia) aanspoorden. Tot de monarchomachen behoorde Theodorus Beza, die Jan van Asseliers inspireerde bij het Plakkaat van Verlatinge (1581). Willem van Oranje, wiens hart volgens de zesde strofe van het Wilhelmus door de tirannie doorwond was, had minstens weet van enkele beraamde aanslagen op vertegenwoordigers van Filips II in de Nederlanden zoals Alva. Zelf was hij nog een maand verwijderd van soevereiniteit – graaf van Holland en Zeeland – toen hij op 10 juli 1584 door Balthasar Gerards in Delft werd doodgeschoten. Gerards werd ter dood gebracht op de afschuwelijke manier die aan koningsmoordenaars was voorbehouden.

Vanuit de Romeinse afschuw van een rex, werd in de 16de eeuw het Engels regicide gevormd, dat stond voor koningsdoder (Latijn regicida) en koningsdoding (regicidium). Het Nederlands spreekt van koningsmoord(enaar) – Vondel heeft het correctere ‘koningsdooder’. Onder ‘regicide’ worden ook executies van koningen begrepen, zoals die Mary Stuart (1587), Charles I (1649), Lodewijk XVI (1793) en Nicolaas II (1918). Het is goed koningsmoord te onderscheiden van tirannendoding; aard en motief zijn van geheel verschillende aard. Regicide is (soms gerechtelijke) moord, tirannicide is doodslag met het doel de gemeenschap een dienst te bewijzen. Het gaat om een heilige burgerplicht, zoals Cicero verklaart in een geschrift dat hij kort na de dood van Caesar opstelde: ‘Wat kan een ernstiger misdaad zijn, dan niet alleen een persoon, maar een verwante persoon te doden? Maar maakt iemand zich soms aan een misdaad schuldig als hij een tiran, zelfs als die verwant is, doodt?’(Cicero, Plichten 3,19).

Moord op het koningschap

Alleen in autocratische regimes heeft het wegslaan van de sluitsteen in een despotisch gewelf effect. Ik heb Russische collega-classici wel eens gevraagd: ´Waar blijven toch de tirannendoders voor Poetin?´

In democratieën is het doden van leiders een vruchteloos bedrijf; gekozen leiders zijn immers principieel uitwisselbaar. De moord op Kennedy veranderde de Vietnampolitiek niet. Daarom heeft koningsmoord op ons erfelijke staatshoofd geen zin. Wel nodig is dat het koningschap uit de weg wordt geruimd. De Grondwet geeft de Nederlandse burger daartoe het recht en zelfs de plicht: Artikel 3 zegt immers: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Er zijn heel wat drogredenen nodig om te betogen dat dit grondrecht nu net niet voor het hoogste staatsambt geldt.

Grondwet met gebreken

Een onrustbarend bericht in NRC-Handelsblad van 9 november jl.: Nederlandse scholieren weten bitter weinig van het democratisch bestel en de Grondwet. Natuurlijk wordt meteen het onderwijs verantwoordelijk gemaakt. Docenten pareren het verwijt met een gebrek aan lesuren. Zou het echter niet eerder liggen aan die gebrekkige Grondwet zelf?

 

Tekst Anton van Hooff

 

Hoe kunnen leerlingen uit de Grondwet opmaken dat Nederland een democratie is? Het woord valt in de hele grondwet niet! Daarentegen definieert Duitsland zich in artikel 20.1 als een ‘democratische en sociale bondsstaat’. In de Nederlandse Grondwet komt ‘sociaal’ slechts één keer voor en dan niet als een vastgelegd grondrecht. Er wordt alleen gezegd dat de bestaanszekerheid der bevolking de overheid een zorg is (20.1).

Nu kan men beweren dat juist vanzelfsprekendheden maar beter niet kunnen worden vastgelegd. Blijkt het bestaan van de democratie niet uit een onberispelijke praktijk? Wel, laten we ons de leerling voorstellen die de Grondwet begint te lezen. Eerst moet hij het adembenemend lange artikel 1 behappen. Daarin wordt discriminatie op ‘wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond’ niet toegestaan.  Dit artikel bleek een wassen neus toen ik in 2001 gediscrimineerd werd ten opzichte van burger drs. Willem-Alexander van Oranje Nassau. Hij had wel zijn buitenlandse bruid hier, terwijl ik me tegelijkertijd keurig hield aan de Vreemdelingenwet, die bepaalt dat de vreemde partner buiten Nederland een verblijfsvergunning moet afwachten. Ik leed dus onder feodale discriminatie. Daaraan had de grondwetgever natuurlijk helemaal niet gedacht, maar die fossiele vorm van discriminatie viel toch zeker onder ‘of op welke grond dan ook’. Vergeet het maar: de Commissie Gelijke Behandeling verklaarde mijn klacht niet ontvankelijk.

Koningschap is ongrondwettig

Nu zullen niet veel leerlingen bezig zijn een partner uit het buitenland te halen. Onbekommerd leest hij door. Uit artikel 2 leert hij dat de wet bepaalt wie Nederlander is. Dan komt hij bij artikel 3: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Dit is een grondrecht, dat al door Perikles in zijn befaamde lofrede op de democratie van 430 v. Chr. werd benadrukt. In Nederland is echter het hoogste ambt voorbehouden aan mensen die van achter Van Oranje Nassau heten. Toen Beatrix op aftreden stond, heb ik er vergeefs voor gepleit dat het Nieuw Republikeins Genootschap op grond van dit artikel een kandidaat voor het koningschap zou stellen en tot de hoogste Europese rechter toe moest uitvechten dat deze kandidatuur conform de Grondwet was; het zou niet de eerste keer zijn dat Luxemburg of Straatsburg Nederland dwingen zijn eigen Grondwet toe te passen. Maar helaas verliest het RG zich liever in ludiek gedoe.

Ik had mijn ervaring van feodale discriminatie in 2001 niet nodig om republikein te worden. Ik ben dat sinds ik kon denken. Als ik als republikeins apostel optreed, vat ik mijn blijde boodschap samen in 2H, 3P: ‘om Historische, Humanitaire, Principiële, Politieke en Pedagogische redenen moet in Nederland de republiek worden hersteld.’ Het Historische argument is wel duidelijk: in 1581 zijn we als vrije natie bij het Plakkaat van Verlatinge een staat zonder erfelijk vorst geworden (Ja, ik weet wel dat men eerst nog naar een nieuwe landsheer heeft gezocht. Gelukkig lukte dat niet zodat in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State maar soeverein maakte).

 Levenslang toneelspel

Humanitair is het niet te verantwoorden dat leden van de familie Van Oranje Nassau tot een levenslang toneelspel worden gedwongen zonder dat ze ooit kunnen geloven op grond van bewezen competentie iets in het leven bereikt te hebben. Principieel zijn democratie en monarchie niet met elkaar te verenigen. Politiek is het erfelijke staatshoofd een spelbederver. Pedagogisch is de monarchie een slechte les in democratie. Ik dacht daarbij eerst vooral aan de mensen die de koning schrijven in de overtuiging dat hij er wel iets aan kan doen. Maar het sterkste opvoedkundige argument is dat met dit staatsbestel en deze krakkemikkige grondwet jonge mensen niet tot democratische burgers kunnen worden gevormd.

Pas artikel 6 stelt de vrijheid van mening en meningsuiting aan de orde: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden.’ Belijden is puur religieuze taal. Ik heb wel een levensovertuiging, maar belijd die echt niet. Duidelijk is dat het hier in wezen gaat om de vrijheid van godsdienst. Die is ook maar een mening – en nog een ongefundeerde ook, meent deze atheïst. Het recht op vrije meningsuiting wordt verderop in de Grondwet nogal zuinigjes erkend.

Ter vergelijking kijken we weer naar de moderne Grundgesetz van de BRD. In de preambule verklaart het Duitse volk zich deze grondwet te hebben gegeven. Hier wordt dus meteen de volkssoevereiniteit vastgelegd. Het Nederlandse staatshoofd regeert echter bij de gratie Gods. De vorst van onze zuiderburen heet tenminste nog Koning der Belgen.

Waar artikel 1 van onze Grondwet zich verliest in woorden, zegt de Duitse tegenhanger eenvoudig: ‘Alle mensen zijn voor de wet gelijk’(art.3). De volgende artikelen garanderen in klare taal de vrijheid van levensovertuiging en van meningsuiting. Met zulke formuleringen is in het vak Burgerschaftskunde tenminste wat te doen.

Geen scheiding der machten

In de geschiedenisles leren onze leerlingen dat in de achttiende eeuw het principe van de scheiding der machten werd bedacht. Ze moeten zelfs het magische begrip Trias Politica kennen. Hun wordt echter niet verteld dat Nederland daaraan nog lang niet toe is. De Raad van State is zowel adviesorgaan van de regering als rechtscollege. De Grondwet is niet onderworpen aan gerechtelijke toetsing door een constitutioneel hof.

De Grondwet is ook helemaal niet de basis van de wetgeving. Rechters mogen wetten niet toetsen aan de Grondwet. Nog erger: burgers kunnen niet naar de rechter gaan om hun grondwettelijke rechten op te eisen, terwijl Duitse burgers hun gelijk kunnen halen bij het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe.

Wat is de Grondwet dan wel? Niet meer dan een plechtstatig reglement waaraan de Staten-Generaal als wetgevende macht zich belooft te houden als ze wetten uitvaardigen, een geval dus van de politieke slager die zijn eigen vlees keurt.

Bij dit alles verbaast het me dat Nederland op de democratieschaal die The Economist jaarlijks publiceert, nog zo hoog staat. Weliswaar behoren ‘we’ niet bij de top. Daar staan Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland, Zwitserland en de Scandinavische landen, met Noorwegen op plaats één, met een score 9,93. Nederland krijgt als cijfer 8,8. In 2006 stond het nog op de derde plaats.

 

Oranje in de letteren

/

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.4, DECEMBER 2017

THEMA: Oranje in de letteren

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Koning Felipe VI contra Catalonië – Republiek in aanbouw…. excuses voor de overlast
Bart Gruson

Hermelijnvlooien in poëzie, deel I – Gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers
Paul Damen

Maharaja’s, nawabs en nizams – Praalhanzen en pronkjonkers
Lodewijk Brunt

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Schaamteloos cashen
René Zwaap

Van het republikeins front: Een Grondwet met gebreken
Anton van Hooff

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof (gratis)
René Zwaap

Angst voor referendum is angst voor democratie
Arjen Nijeboer

Een enigszins absurde avond: feestgedruis rond vertaling van Spengler
Merijn Oudenampsen

Seks, literatuur en Oranje
Daphne Meijer

 ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’. Tomas Ross over zijn fascinatie voor het koningshuis
Gijs Korevaar

Ontbijt royale – Een republikeinse zomerklucht
Peter Schoenmaker

Boekrecensie: Spaanse koning oppermachtig in Dan Brown’s occulte wereld
Gijs Korevaar

De Koning-Historicus
Manuel Kneepkens

De Boekverkoopster – hoofdstuk uit het boek ‘Spuwen in de Koninginnensoep’
Zet van Wander

Leiden in last – Een Oranje herinnering / Sinterclaus-avond (1965)
Manuel Kneepkens

Tirannendoding als burgerplicht
Anton van Hooff

Boekrecensie: Zwarte bladzijden met tinten oranje
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: De moeder aller republieken: Geschiedenis van de Verenigde Staten
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Verloren in de sneeuw (Gevolgd door kort verhaal ‘De Daad’)
Serge van Duijnhoven

Column Hans Maessen: Youp

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Rusland, de eeuwige kolonie

Er loopt een rechte lijn van de bloeddorstige Russische tsaren naar Stalin en Poetin, betoogt classicus Anton van Hooff. Rusland is altijd een kolonie geweest die van bovenaf werd geëxploiteerd en de Russische adelaar illustreert treffend hoe het land door de eeuwen een autocratie is gebleven.

Tekst Anton van Hooff

 Bij mijn eerste bezoek aan Rusland in 1990 hoorde ik in – toen nog – Leningrad dat er onlangs een klassiek gymnasium was opgericht. Ik zocht meteen contact met de leraren Grieks en Latijn en drong er bij hen op aan een vereniging te vormen. Zo’n organisatie kon dan deel gaan uitmaken van de Europese federatie van classici, Euroclassica. Een uur lang spraken we erover wat zo’n verband kon betekenen voor de herleving van het onderwijs klassieke talen in het Rusland van de glasnost, die ook grotere vrijheid van onderwijs bracht. Maar ten slotte kwam het hoge woord eruit: hoe deed je dat eigenlijk, een vereniging vormen? Moest je dan aan de minister van onderwijs toestemming vragen? Ik stond toen paf over het gebrek aan initiatief, maar uit de reeks bezoeken die ik sindsdien aan Rusland heb gebracht, uit de gesprekken met Russische vrienden en door lectuur en film is mij allengs duidelijk geworden waarom het blijft schorten aan democratisch burgerbesef: het verleden heeft de Russen de mentaliteit van onderdanen ingeprent. De Amerikaanse historicus Richard Pipes verklaart het zo: Rusland is altijd een kolonie geweest die van bovenaf werd geëxploiteerd.

 

Zelfs de naam is opgelegd

Het waren de Vikingen die spraken van het land van ‘Roes’, dat verklaard wordt als oud-Noors voor ‘roeiende mannen’. De Vikingen zagen het land namelijk vooral als de rivierweg naar Byzantium. Tegen de beschaving van die Oost-Romeinse metropool keken de regionale vorsten van Scandinavische oorsprong op, terwijl ze diepe minachting hadden voor de inheemse boeren die zij uitbuitten. Ze trouwden met Byzantijnse prinsessen en de vorst van Kiev nam in 989 het christendom in zijn Grieks-orthodoxe vorm aan. Door de val van Constantinopel in 1453 verloor die loot aan de stam van het christendom zijn politieke centrum. Moskou nam later als het ‘derde Rome’ die rol over. Vandaar de intransigente houding van de Russische kerk tegenover andere christenen. Dat God Rusland heeft uitverkoren om de wereld religieus te redden is een overtuiging die door Dostojewski en Solzjenitsyn werd gedeeld. Misschien was de overtuiging dat de wereldrevolutie van Rusland moest uitgaan, de seculiere variant van dit idee van Ruslands missie.

Terwijl in West-Europa na het afslaan van Noormannen en Arabieren zelfbesturende steden opbloeiden, bleef Rusland de speelbal van buitenlandse machten: Polen en ridders van de Duitse orde namen in het westen flinke stukken in bezit. De onderworpen Russen konden alleen binnenskamers hun rancune uitdrukken: het Russische woord voor Duitsers is afgeleid van het Slavisch voor ‘stom’, want die indringers spraken in elk geval geen fatsoenlijke taal. Volgens een vergelijkbaar mechanisme troost het falende Midden-Oosten zich ermee dat het tenminste in één ding, de islam, superieur is.

 

Uitbuitende vazallen

Vanuit het oosten doken de Mongoolse horden van de Tataren op. Het woord horde is Tataars voor ‘kamp’. Vanuit kampen werden de onderworpen Russen tot betaling van tribuut gedwongen. De meest succesvolle stam was die van de Gouden Horde, die van circa 1240 tot 1400 het Russische kernland beheerste. Hun Russische vazallen hadden als taak zoveel mogelijk belastingen uit de boeren te persen. De hoogste afdracht werd geleverd door de vorst van Moskou. Hij werd zo machtig dat hij in 1480 kon weigeren nog langer geld en goederen af te dragen aan de Mongoolse meesters, die er door onderlinge twisten er zwak voorstonden. Snel breidde Moscovië zich uit. Zo ontstond Rusland, veel later dan de staten van West- en Midden-Europa. Nog steeds duiden Russen met ‘Europa’ alles ten westen aan, hoewel ze sinds het Congres van Wenen formeel deel van het Avondland zijn; toen werd namelijk de Oeral als grens tussen Azië en Europa vastgelegd.

Door de zeer uiteenlopende ontwikkeling ontstond een diepe kloof. Terwijl in het westen vorsten en burgers geacht werden een gemenebest te vormen, kenden Russen slechts uitbuitende heren en uitgeperste onderdanen.

 

Geen stadsraden

Er waren slechts twee zelfbesturende (Hanze)steden Pskov en Novgorod (Nieuwstad). Alleen zij hadden een raad, vetsje. Die van Novgorod werd prompt opgeheven toen Iwan III in 1478 de republiek inlijfde. De vetsje van Pskov werd in 1510 door Vasili III afgeschaft. Terwijl in het Estse Tallinn en het Letse Riga de stadhuizen een vertrouwd, een Europees beeld bieden, worden Russische steden gedomineerd door het paleis van de gouverneur, die van boven werd aangesteld.

Bij alle bewondering voor het unieke experiment van de eerste democratie ter wereld, die van Athene in de vijfde en vierde eeuw vC, kan niet worden beweerd dat zij een voorbeeld was voor de modernisering van staten in de negentiende eeuw. Pas achteraf werd zij ontdekt als legitimatie. Niet voor niets noemden de eerste moderne staten, de VS en Frankrijk, zich naar het Romeinse voorbeeld een republiek. De Atheense democratie werd pas later als een welkome legitimatie ontdekt. Rusland miste de wissel naar een parlementair stelsel.

 

Onder de dubbele adelaar

In 1547 drukte Iwan de Formidabele (beter dan ‘Verschrikkelijke’) zijn gegroeide macht als vorst van Moscovië uit door zich tsaar te noemen. ‘Tsaar’ is een verbastering van ‘Caesar’, want Iwan beschouwde zich als de voortzetter van het Byzantijnse keizerrijk. De dubbele adelaar op de munten van de Russische Federatie is het oude wapen van Byzantium, dat nog steeds op vlaggen van kerken en kloosters in Griekenland staat. En in West-Europa hebben ooit rijkssteden als Nijmegen, die onder de keizer van het heilige Roomse (=Romeinse) Rijk van de Duitse Natie stond dezelfde dubbele adelaar in hun wapen. Toen ik ooit op het Klassieke Gymnasium van inmiddels Sanktpeterburg een les over Romeins Nederland gaf en eindigde met het in bloemen uitgelegde wapen van Noviomagus, riepen de leerlingen: ‘Maar dat is ons wapen.’ Het keizerlijke wapen van nu is een passend symbool voor de autocratie die Rusland is gebleven.

 

Feodaliteit als vernieuwing

Het enorm uitgebreide rijk liet zich natuurlijk niet vanuit een centrale besturen. Daarom werd in feite een feodaal systeem ingevoerd. Heren kregen landgoederen met de daarop levende boeren als lijfeigenen. Zij deden plaatselijk wat de tsaar in het groot deed, meedogenloos uitbuiten. De tsaar beschouwde zich als de eigenaar en niet de beheerder van het land, als een koloniale heer dus. Iwan de Formidabele vergeleek zijn onderdanen met baarden of schapen: die moesten ook regelmatig flink geschoren worden. Wel moesten de schapen moesten net niet doodgaan.

 

Vadertje tsaar

Het was het gezag van de landheren dat de lijfeigen boeren voelden, vaak letterlijk aan den lijve – de knoet! Maar als de tsaar eens wist hoe zij leden … De mythe dat ‘vadertje tsaar’ misleid werd door de heren die de onderdanen uitbuitten, leefde in elk geval onder Stalin voort. Talloze brieven met klachten werden aan de rode tsaar geschreven. Er zijn gevallen van mensen die tien jaar in de Goelag zaten en als eerste een brief aan kameraad Stalin schreven om te melden dat ze natuurlijk buiten zijn weten ten onrechte waren gestraft; die naïevelingen kregen er nog eens tien jaar bij. Het jaarlijkse circus waarbij Poetin door Russen uit het hele land kan worden gebeld speelt in op het vertrouwen in de goedaardigheid van de heerser. Die reageert op aperte misstanden door zijn gunstelingen de schuld te geven. Zelf is hij als autocraat natuurlijk nooit verantwoordelijk voor de fouten die uit zijn systeem voortkomen.

Hij houdt zich ook verre van het leed van zijn volk. Bij de mensenverachtende rampen van de Koersk (2000, 116 doden), Theater Nord-Ost (2002, 168 doden en Beslan (2004, 334 doden) schitterde Poetin door afwezigheid, terwijl westelijke leiders en royals zich altijd haasten naar plekken des onheils. Ook de laatste tsaar, die toch al leefde in een tijd dat Victoria het model van een zorgzame vorst had gegeven, reageerde halfslachtig op de ‘Chodynkatragedie’, de dood van 1389 mensen die op 30 mei 1896 vertrapt werden tijdens zijn inauguratiefeest. De staat (gosydarstwo) is alles, mensen tellen niet. Toen Churchill op de conferentie van Teheran (november 1943) verklaarde dat een vroege opening van een tweede front in Frankrijk grote verliezen met zich zou brengen, zou Stalin, die honderdduizenden door zinloze militaire operaties de dood injoeg, verklaard hebben: ‘Als één man sterft is het een tragedie, als duizenden sterven is het iets voor de statistiek.’

 

Stalin geherwaardeerd

De herwaardering van Stalin onder de ‘sterke’ leider Poetin past in het patroon: tsaren die de knoet hanteerden, worden gevreesd én bewonderd. Dat gold voor Peter de Grote die Sanktpeterburg, zijn venster op het westen, bouwde op de lijken van 100.000 arbeidsslaven. En ook Catharina de Grote (regeerde 1762-1796) deed zich tegenover Europese intellectuelen wel voor als een verlichte vorstin, maar zij was bepaald geen lieverdje voor haar onderdanen; zij was het die een geheime politie oprichtte, die zou voortleven in, NKVD, GPU en FBS.

De angst voor verklikkers en spionnen is diep verzonken in de Russische geest. Toen een Moskouse vriend in de jaren tachtig tijdens een studieverblijf in München Solzjenitsyn in de universiteitsbibliotheek las, keek hij schichtig om zich heen of niet iemand hem observeerde. Toen hij in 1990 mijn gast was, had ik als voorzitter van de Vereniging Classici Nederland enkele interviews met kranten afgesproken: Rusland was toen ‘in’ en de herleving van het onderwijs klassieken was een interessant detail van de perestrojka. Enkele dagen na zijn aankomst zat hij aan mijn bureau diep in gedachten verzonken. ‘Wat is er toch, Sasja?’ Hij zei met zichzelf te worstelen. Moest hij niet de ambassade in Den Haag bellen of dat wel mocht, die interviews? Toen was ik verbijsterd, maar nu ik meen ik meer te begrijpen hoe Russen zo geworden zijn.

 

Vorsten zonder zoon

Zou het geen alternatief voor erfopvolging zijn als de zittende vorst zijn opvolger aanwijst onder mensen die bewezen hebben competent te zijn? Dit systeem is in de Romeinse geschiedenis met succes beproefd. Bij nader toezien blijkt er echter geen sprake te zijn van een bewust stelsel.

 

Tekst Anton van Hooff

 

Romeinse adoptiefkeizers stonden garant voor Gouden Eeuw

 

De historicus Edward Gibbon (1737-1794) wist het wel: hij had in de tweede eeuw van onze jaartelling willen leven. In zijn magistrale History of the Decline and Fall of the Roman Empire schrijft hij: ‘Als aan iemand zou worden gevraagd om de periode in de wereldgeschiedenis te bepalen waarin de situatie van de mensheid het gelukkigst en voorspoedigst was, zou hij zonder aarzeling de tijd aanwijzen die verliep tussen de dood van Domitianus tot de troonsbestijging van Commodus.’ In die korte tweede eeuw van 96 tot 180 regeerde een reeks van vijf keizers, die na hun dood vergoddelijkt, divus, werden verklaard. Deze ‘goede’ keizers konden vertrouwen op het leger – essentieel voor de militaire monarchie die het keizerschap in wezen was – ze bezorgden de massa van Rome haar brood en spelen en lieten ten derde de senaat in zijn waardigheid. Het hoge huis beloonde de keizer dan ook met de apotheose. Uit de senatoriale elite kwamen ook de geschiedschrijvers die de reputatie van de vorst voor altijd bepaalden. Zo verzucht de senator-historicus Cassius Dio als tijdgenoot als hij in zijn relaas aan de overgang van de goede Marcus Aurelius naar Commodus is gekomen: ‘Van een gouden heerschappij vervallen de geschiedenis van de Romeinen en ons verslag tot een roestig ijzeren.’

Heerlijke periode

Objectief zijn er goede redenen om die periode als een gouden eeuw te beschouwen. Bij uitzondering stierven de keizers in bed. Er waren geen burgeroorlogen. De grenzen hielden het en werden zelfs nog wat naar voren verlegd. Van de bloei van de tijd getuigen tot de dag van vandaag de indrukwekkende ruïnes van de honderden steden in alle hoeken van het Romeinse Rijk. Een Engels geschiedenisschoolboek karakteriseerde de tijd zo: ‘In the second century AD nothing much happened.’ Een heerlijke periode dus voor leerlingen en tijdgenoten.

Als belangrijke oorzaak voor de voorspoed van die eeuw geldt de manier van opvolging. Vier keizers achter elkaar voorzagen door adoptie in de successie: Nerva adopteerde Traianus, Traianus Hadrianus, Hadrianus Antoninus de Vrome en deze weer Marcus Aurelius. Men spreekt dan ook van de adoptiefkeizers. Het systeem combineert in principe continuïteit, de sterke troef van de monarchie, en vermijdt het grote risico van ieder familiebedrijf. Niets verzekert immers dat de zoon van gelijke kwaliteit is als de succesvolle vader. Er zijn voorbeelden te over van opvolgers die zich als play boy ontpoppen. Ook Rome had daarmee ervaring.

Een reeks adopties

Romes Gouden Eeuw ontkwam aan dit gevaar. De bejaarde Nerva nam in 97 Traianus, die als militair zijn competentie had bewezen, als zoon aan. De ‘jongen’ was al in de veertig. Al binnen enkele maanden overleed zijn adoptievader. Al in het jaar 100 bewierookte Plinius Traianus als de volmaakte vorst, optimus princeps, en prijst de manier van opvolging: ‘Als iemand de Senaat, het Romeinse Volk, de legers, provincies en bondgenoten gaat toevertrouwen aan één persoon, moet hij dan soms zijn opvolger uit de schoot van zijn vrouw nemen? Moet men soms de erfgenaam van de hoogste macht slechts binnen het eigen huis zoeken? Moet men niet de blik laten gaan over alle burgers? En moet men niet die persoon als de meest nauw verwante beschouwen, die men bevindt als de beste en het evenbeeld van de goden? Wie over allen gaat heersen, moet uit allen uitgekozen worden’ (Panegyricus 7).

Niet vlekkeloos

Hadrianus, die onder Traianus allerlei vertrouwensfuncties had vervuld, was 41 toen hij in 117 de macht overnam. Geheel vlekkeloos verliep de adoptie niet. Volgens de rijke Romeinse roddelcultuur liet keizerin Plotina toen Traianus al was overleden, achter en gordijn iemand een testament dicteren waarin Hadrianus als zoon werd aangenomen. Hadrianus bezwoer de twijfels over de rechtmatigheid door munten uit te geven waarop Traianus een boekrol aan hem overhandigt met als onderschrift adoptio.

‘Wie over allen gaat heersen, moet uit allen uitgekozen worden’

Pas in zijn laatste regeringsjaren regelde Hadrianus wie hem moest opvolgen. Zijn eerste keuze van adoptiefzoon stierf echter ontijdig. Daarop nam hij Antoninus als zoon aan; de man was al 51. Meteen werd Antoninus gedwongen Marcus Aurelius, zoon van de eerste adoptiefzoon, te adopteren. Deze was nog geen 20 en werd kennelijk als te jong voor het keizerschap gezien. Caligula was 25 en Nero nog geen 17 bij het begin van hun keizerschap; zij hadden getoond dat jonge benen de weelde van de macht niet konden dragen. Antoninus leefde langer dan voorzien, zijn regering van 23 jaar is een van de langste uit de Romeinse keizergeschiedenis.

Hoe kon Marcus Aurelius?

Maar in 161 werd Marcus Aurelius, bijna 40 jaar oud, keizer. Hij gold later naast Augustus, de schepper van het keizerschap, en Traianus als een voorbeeldig vorst. Latere keizers werd bij hun aantreden toegewenst dat ze een combinatie van die drie heersers zouden zijn. Maar juist deze modelkeizer liet zijn natuurlijke zoon Commodus opvolgen, terwijl deze al als prins tekenen gaf van zijn komende ontaarding. De Romeinse roddelmachine wist het wel: keizerin Faustina had het met een gladiator gedaan. Een ander gerucht luidde dat zij een stel gladiators voorbij had zien komen en in liefde voor een van hen was ontbrand. Toen ze later ziek te bed lag bekende ze haar hartstocht aan Marcus. De zieners die de keizer raadpleegde, schreven voor dat Faustina een bad moest nemen in het bloed van die gladiator, die voor dat doel gedood zou worden, en dan met haar man moest slapen. Zo gezegd, zo gedaan. De hartstocht verdween, maar Commodus was wel als gladiator in de wieg gelegd. Geen wonder dat hij zich later als keizer verlaagde door in de arena op te treden.

Filosoof-keizer

Hoe kon Marcus Aurelius, de filosoof-keizer, tot zo’n faliekant verkeerde keuze van opvolger komen, vragen antieke geschiedschrijvers zich af. Hun verbazing is echter misplaatst. Marcus had eenvoudig geen andere keuze. Commodus was de enige zoon die hem nog bleef van de zeker dertien kinderen die hij met Faustina in de wereld had gezet. In het ondenkbare geval dat hij hem zou hebben gepasseerd, zou Commodus als ‘volle zoon van’ onvermijdelijk het kristallisatiepunt van oppositie tegen een aangenomen zoon zijn. Om die reden had Nero, die door Claudius was geadopteerd, in 55 de jonge Britannicus, Claudius echte zoon, al na luttele maanden regeren laten liquideren.

Een gelukkig toeval

Dat keizer Marcus zich liet opvolgen door zijn zoon maakt ons erop attent dat er bij de voorgangers helemaal geen sprake was van een systeem: een dom of gelukkig toeval wilde dat vier opeenvolgende keizers geen zoons ter beschikking hadden. Die waren ontijdig gestorven, zoals bij Nerva en Antoninus, of ze waren gewoon kinderloos: Traianus en Hadrianus. Zij hadden meer oog voor lekkere knapen dan voor hun vrouw. Hadrianus had een openlijke relatie met Antinoös, die hem jarenlang vergezelde tot hij in de Nijl verdronk: eigendoding uit angst Hadrianus’ liefde kwijt te zijn? Opoffering om een ongunstig orakel van zijn minnaar af te wenden? Of was het Hadrianus zelf die Antinoös een zet gaf om aan een voorspeld onheil te ontkomen? Over de dode echter meer dan goeds: Hadrianus liet heiligdommen en festivals voor de vergoddelijkte Antinoös stichten. Overal in het rijk stonden zijn beelden. De Antinoöscultus overleefde Hadrianus ruimschoots; nog in de vierde eeuw vonden christenen het nodig beelden van die concurrerende godmens te schenden. Zelf nu nog leeft ‘Antinoös the Gay God’ voort op het internet

Hoe keizerin Sabina de aanwezigheid van Antinoös in het keizerlijke reisgezelschap ervoer, laat zich alleen raden. Moeten we denken aan de skivakanties van de koninklijke familie waarbij Bernhard zijn minnares Lady Ann Orr Lewis meenam? Misschien vond Sabina troost in de armen van Iulia Balbilla, die op een van de kolossen van Memnon – in feite Amenhotep III – in de Lesbische versmaat het bezoek van de keizerlijke toeristen vereeuwigde.

Commodus gaf al als prins tekenen van zijn komende ontaarding

Erg veel affectie kan er tussen Hadrianus en Sabina niet zijn geweest. Zij placht openlijk te verklaren dat ze Hadrianus’ onmenselijke aard had leren kennen en ‘ervoor had gezorgd te voorkomen dat ze tot verderf van de mensheid zwanger werd.’

Dat de eerst beschikbare zoon opvolgde is niet de enige reden om relativerend te spreken over het ‘systeem’ van opvolging door adoptie. Met Traianus kwam een Spaans-Gallische kongsi aan de macht, waarbinnen allerlei familiebanden bestonden. Heel duidelijk is dat bij Marcus Aurelius. Hij trouwde als ‘kroonprins’ – keizers hadden geen troon – met Faustina, de dochter van Antoninus. Toen haar moeder Faustina de Oudere was gestorven en vergoddelijkt, werd zij de first lady. Haar titel Augusta verhief haar boven haar Marcus, die slechts Caesar was. Hun huwelijk versterkte de legitimiteit van Marcus’ keizerschap aanzienlijk. Marcus was zich echter wel bewust van zijn positie. Dit blijkt uit zijn reactie toen hem werd gezegd dat hij moest scheiden omdat Faustina tijdens haar verblijf in de keizerlijke residentie in Caieta haar minnaars uitkoos onder zeelieden en gladiatoren. Hij verklaarde: ‘Als we de vrouw wegsturen, moeten we ook de bruidsschat teruggeven.’ Hij bedoelde het keizerschap.

Historisch toeval

Wat op het eerste gezicht een mooi systeem lijkt, namelijk dat de zittende vorst iemand van bewezen kwaliteit als opvolger uitkiest, blijkt bij nader toezien niet meer dan een historisch toeval te zijn geweest. Het is ook nooit als alternatief voor de dubieuze erfopvolging bepleit. Dan zou men een monarch moeten verbieden zich voort te planten.

 

Meer over de pseudo-dynastie van de adoptiefkeizers in Anton van Hooff’s De Gouden Eeuw van Rome. Van de Volmaakte Traianus tot Commodus de gladiator, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Ambo/Anthos.

Dossier – Verborgen kosten koningshuis

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.2, JUNI 2017

THEMA: Nederland is belastingparadijs voor de miljarden van Oranje

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

De verborgen kosten van het koningshuis
René Zwaap

Essay: Goethe contra de private geldschepping
Walter Lüssi

Max Westerman: ‘Handelsmissies met koning leveren niets op’
Max Westerman

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: ‘Een duister stel’ schrijft geschiedenis
René Zwaap

Van het republikeins front: Terug naar Västerås

Van gekozen burgemeester naar gekozen staatshoofd
Gijs Korevaar

Republikeins Genootschap herrijst uit zijn as
Ulli d’Oliveira

Dubbelportret 1: Kenne Grégoire schildert Willem-Alexander
Kenne Grégoire

Dubbelportret 2: Jan Maliepaard over zijn Koningin Minima
Jan Maliepaard

Column: Strijdige belangen
Simplicissimus

Column: De dag dat de barbaren kwamen
Ries Roowaan

King Kong en de Stadhoudersbrief
Manuel Kneepkens

Hoe Wilhelmina de Sovjet-Unie bestreed
Maurits van den Toorn

Rusland: 100 jaar revolutie in een eeuwig wingewest
Anton van Hooff

Boekrecensie: coalitievorming in Nederland
Maurits van den Toorn

Adoptiekeizers deden het beter dan geborenen
Anton van Hooff

Lezerspost

Appeltjes van Oranje: Operatie Lock
René Zwaap

Column Hans Maessen: Wat niet weet…

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Bataafse mythe werd staatskundige realiteit

Beseft de berijder van een Batavus wel dat hij met een mythisch rijwiel voortbeweegt? Die merknaam is ongeveer het enige overblijfsel van een Batavierencultus die eeuwenlang de nationale identiteit ondersteunde. Hugo de Groot legde zelfs een direct verband tussen de Bataven en de Hollandse Republiek. En van 1795 tot 1801 was dezelfde mythe staatskundige realiteit in de Bataafse republiek.

Tekst: Anton van Hooff

 

Het begon allemaal met de herontdekking van de Germania en Historiae van Tacitus in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Humanisten waren verrukt in hem een Latijnse schrijver te vinden die niet de slepende, ellenlange zinnen van Cicero of Livius schreef: Tacitus hanteert een afgebeten stijl die spoort met de verbetenheid waarmee hij de Romeinse keizertijd neerzet.

In I Claudius, roman en televisieserie, wordt Tacitus’ grimmigheid passend weergegeven. Noordwest-Europeanen hadden bijzondere redenen om ingenomen te zijn, want Tacitus besteedt ruime aandacht aan hun wereld. In zijn Germania werden de bewoners van de gebieden ten oosten van de Rijn voorgesteld als edele wilden die de decadente Romeinen een spiegel voorhielden. Germaanse moeders zoogden bijvoorbeeld zelf hun kinderen. Hun mannen waren onder de ruwe bolster dapper, trouw en eerlijk, eigenschappen die ‘Duitsers’ zich graag toekenden. Om die redenen deed Heinrich Himmler verwoede pogingen om in het bezit te komen van het Germania-manuscript, dat een plaats moest krijgen in een cultusplaats van het Germanendom. En het nieuwe Berlijn dat Albert Speer ontwierp als hoofdstad van het duizendjarige rijk zou Germania heten.

In de Historiae kregen de geletterden van de Lage Landen opeens een stuk nationale oergeschiedenis. Tacitus vertelt namelijk uitvoerig over het ontstaan en het verloop van de Bataafse Opstand (69/70). Het is de enige keer dat historische gebeurtenissen in onze streken hun weg vonden naar de antieke geschiedschrijving. Voor de rest moet de archeologie het doen.

 

De opstand

Tacitus’ lezers kwamen te weten dat de Bataven oorspronkelijk uit Hessen kwamen, maar al omstreeks 50 vC de Rijn waren komen afzakken – thema voor menige schoolplaat. Ze vestigden zich op een onbewoond eiland tussen de grote rivieren en de zee. De situering van die Eiland der Bataven werd meteen het onderwerp van gewestelijke rivaliteit: lag het in Holland of Gelre? De Bataven werden hulptroepen van het Romeinse Rijk, een positie te vergelijken met de Gurkha’s in het British Empire of de Ambonezen in Nederlandsch-Indië. Ze werden gewaardeerd als ruiters en zwemmers. Een aantal Bataven diende zelfs in de lijfgarde van de keizer in Rome: vreemde soldaten worden door potentaten vaak meer vertrouwd dan landgenoten.

Civilis had alle reden voor rancune tegen de Romeinen

De verhouding met de Romeinen was goed zolang de Bataven in eigen eenheden onder eigen stamhoofden als hulptroepen opereerden. Twee prominente leiders kregen het Romeinse burgerrecht, wat uit hun namen blijkt: de gebroeders Iulius Civilis en Claudius Paulus. In de oude nationale geschiedschrijving werden de namen ten onrechte samengetrokken tot Claudius Civilis. Iulius Civilis moet al onder een keizer die Iulius als familienaam had, Romein zijn geworden. Als Civilis ten tijde van de opstand (69/70) in de kracht van zijn leven was, komt Caligula (keizer 37-41) in aanmerking. De heerser heette officieel namelijk Gaius Iulius Caesar. ‘Civilis’, Latijn voor ‘burgerlijk’ moet een predikaat zijn dat benadrukt hoe bijzonder het was dat de Bataafse leider zich als civis Romanus kon betitelen. Paulus moet onder Caligula’s opvolger Claudius (keizer 41-54) die status hebben gehad.

 

Geketend naar Nero

Maar onder Nero (54-68) ging het mis. Paulus werd valselijk beschuldigd van rebellie en door de gouverneur van Neder-Germanië geëxecuteerd. Civilis werd gearresteerd en geketend naar Nero in Rome gestuurd. Dat moet in de nadagen van de beruchte keizer zijn gebeurd. Onder diens opvolger Galba, de eerste heerser van het Driekeizerjaar (68/69) kwam hij vrij, maar onder de derde kortstondige keizer Vitellius kwam hij opnieuw in een hachelijke situatie toen het leger zijn hoofd eiste. Civilis had dus alle reden voor rancune tegen de Romeinen.

Civilis was volgens Tacitus gewiekster dan normaal bij de barbaren. Hij vergelijkt hem met Hannibal, met wie hij trouwens de eenogigheid gemeen had. Om de rebellie te maskeren deed Civilis alsof hij zich schaarde aan de kant van Vespasianus, de vierde en laatste lachende in de strijd om de keizermacht.

Civilis kon inspelen op de omslag in de stemming bij zijn Bataven, toen Vitellius een lichting onder de Bataven hield, kennelijk zonder de positie van de stamleiders te respecteren. Misbruik tierde welig: oude, zwakke mannen konden zich tegen betaling vrijkopen, terwijl de knapste knapen in vuige handen van de Romeinse rekruteerders vielen. Tacitus tekent hierbij aan dat jongens in onze streken al vroeg uit de kluiten zijn gewassen.

 

Heilig woud

Om het misnoegen te exploiteren riep Civilis leiders en felste stamgenoten samen voor een nachtelijk feestmaal in een heilig woud. Daar laat Tacitus hem een toespraak houden waarin hij zich bitter uitliet over het aangedane onrecht. Hij wees erop dat de politieke toestand door de strijd om de keizermacht gunstig was. Germanen en Galliërs waren ontvankelijk voor een roep tot vrijheid. En als het niet lukte het hoge doel te bereiken, konden ze zich altijd nog als aanhangers van Vespasianus voordoen. Enthousiast zwoer het gezelschap trouw aan Civilis als leider. Dit moment is vastgelegd op het beroemde schilderstuk van Rembrandt dat een tijdlang in het Amsterdamse stadhuis te zien was, tot het werd versneden. Naar verluidt, ergerde het de Amsterdamse bestuurders dat Civilis’ mismaakte gezicht zo realistisch was afgebeeld. Het gekortwiekte stuk kwam in het Nationaal Museum van Stockholm terecht.

Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten

Al gauw wist Civilis de Canninefaten in het kustgebied voor zich te winnen. Hun leider Brinno, ook wel als Brinio aangeduid, werd door zijn stam op een schild gedeind, volgens een ceremonieel dat hem tot leider maakte – ook dit is een icoon van de vaderlandse geschiedenis geworden. Ook op de Friezen werd een beroep gedaan. De vijandelijkheden begonnen met een onverhoedse aanval op een Romeins kamp. Allerlei barbaarse bondgenoten lieten de Romeinen in de steek: Tungri (naar wie Tongeren is genoemd) en de Bataafse roeiers van de Romeinse riviervloot.

Snel breidde de opstand zich uit. De opstandelingen rukten op langs de Rijn – alleen Mogontiacum (Mainz) bleef in Romeinse handen. Zelfs de stam van de Trierenaren aan de Moezel deed mee. Hoogtepunt was de belegering en inname van het Oude Legerkamp, Castra Vetera, bij Xanten. Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten – weer een pictorabel moment..

Pas langzaam kwam het Romeinse tegenoffensief op gang. Toen Vespasianus zich eenmaal in Rome van het keizerschap had verzekerd, belastte hij de bekwame Cerealis met het commando. Hoe serieus de dreiging werd opgenomen, blijkt uit het feit dat er niet minder dan acht legioenen in op mars gingen, meer dan een kwart van de totale Romeinse krijgsmacht van circa dertig legioenen.

 

Zoete broodjes

De Bataven werden allengs in de steek gelaten door bondgenoten die zoete broodjes met de Romeinen bakten. Civilis zag zich genoodzaakt de Stad van de Bataven, rond het Valkhof in Nijmegen, in brand te steken en zich terug te trekken achter de rivieren, een voorloper van de Hollandse Waterlinie. Op de balustrade van de Valkhofheuvel herinnert een Latijnse dichtregel van Huygens aan Civilis’ verbittering, die gezien het ‘tandenknarsend’ de herinnering oproept aan Hannibal die na 16 jaar Italië moest verlaten: ‘Hier stond hij tandenknarsend, hier zag hij met grimmige blik dat de legioensadelaars, de wrekende troepen aankwamen.’

Cerealis wist Civilis niet beslissend te verslaan. Uiteindelijk voerden de twee leiders onderhandelingen staande aan weerskanten van een brug waarvan het middendeel veiligheidshalve was weggebroken – weer zo’n icoon van de vaderlandse geschiedenis. En net daar breekt heel pesterig de overgeleverde tekst van Tacitus’ Historiae af. Het bondgenootschap moet zijn hersteld, want we vinden Bataafse eenheden later in diverse delen van het Rijk, aan de Donau en Hadrianus’ Wal in Noord-Engeland. Dit pact werd in de beeldende kunst uitgebeeld: op voet van gelijkheid sluiten Batavia en Roma een verdrag.

 

Rechtmatige bezitters

In de tijd dat Otto van Veen het verloop van de Bataafse Opstand in schildering en ets verheerlijkte, publiceerde Hugo de Groot zijn verhandeling over de ouderdom van de Bataafse vrijstaat, in het Latijn onder de titel De Antiquitate Rei Publicae Batavicae, in het Nederlands met een boodschap in de titel: Tractaet Vande Oudtheyt vande Batavische nu Hollantsche Republique.

Het bestel van de Bataven leek op de Geünieerde Nederlanden

Volgens het rechtsbeginsel dat onbeheerde goederen toebehoren aan de vinder waren de Bataven de rechtmatige bezitters van het eiland dat immers volgens Tacitus onbewoond was: zij, eigenlijk wij, zijn dus echt autochtoon als een ‘een volck vry van sijnen oorspronck, in een vry landt’. In een toespraak tot de ‘Walen’, de Galliërs, had hij hen tot vrijheid aangespoord. Ze waren toch geen oosterlingen die van nature tot koningschap geneigd zijn. Met deze uitspraak was afdoende bewezen dat ‘de Bataviers van alsulcke maniere van regeringe een afkeer hadden’. Zo, die konden de Oranjes met hun monarchale neigingen in de zak steken. De Batavieren hadden een aristocratisch bestel, een regering ‘van de treffelicksten’. Er wel eens tijdelijk een koning of liever ‘Veldt-overste’ aangesteld. Deze oversten en de vertegenwoordiger van het gewone volk hadden samen het opperste gezag. Het bestel van de Bataven leek dus verrassend veel op de gemengde staatsvorm van de Geünieerde Nederlanden. Maurits moest beseffen dat hij als Kapitein-Generaal niet meer dan een tijdelijke dienaar van de staat was.

Snel gaat De Groot door de middeleeuwen heen: toen was er altijd sprake geweest van een samenspel van vorst en volk. Maar toen kwam Filips II. Hij was alleen met absolute macht tevreden en ‘droegh een haet teghens alle Natien die hare Vorsten een wet stelden.’

Ten slotte lieten de Staten hun gezag dat door de laatste vorsten niet weinig ‘verduystert’ was, weer verschijnen. Holland en de andere gewesten gingen een vast verbond aan – de Unie van Utrecht (1579). Toen Filips op geen enkele manier tot andere gedachten kon worden gebracht hebben de Staten-Generaal ten slotte ‘op den ses-en-twintighsten Julij des Jaers 1581 verklaert, dat Koningh Philips ter oorsaecke van het verbreken van de Wetten van de regeeringhe, nae rechten ende metter daet van sijn Vorstendom was vervallen’. Met de Acte van Verlatinge herstelden de Nederlanden dus de oude vrijheid die terugging op de Bataven.

Voor de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders

Voor de Staatsgezinden en later de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders. In de achttiende eeuw werd het mode een Bataafse Hut te bouwen en zo even het leven van de voorvaderen aan te nemen.

 

Mythe wordt werkelijkheid

Staatkundig werd de nationale mythe werkelijkheid in de Bataafse Republiek. Die stelde een grondwet op die klonk als een klok. Tegenover de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798 is wat sinds 1848 is gebreid aan de Nederlandse grondwet een ratjetoe van grondrechten die niet juridisch afdwingbaar zijn en uitzonderingen maken voor mensen die van achteren Van Oranje Nassau heten. Vergelijk maar eens het amechtig makende artikel 1 met ‘Algemeen beginsel’ 5 waar het Bataafsche Volk van uitging: ‘De wet is de wil van het geheele maatschappylyk lichaam […] Zy is hetzy beschermende of straffende gelyk voor allen’.

Met de politieke Bataven was het gedaan toen het Verenigd Koninkrijk in 1813 de Oranjes als soevereinen aan Nederland oplegde, in feite de eerste van de negentiende-eeuwse Balkanmonarchieën. Alleen als terugprojectie van de deugden die Nederlanders zich toeschreven, bleven de Bataven nog fungeren. Toen vaderlandse geschiedenis in de negentiende eeuw een verplicht schoolvak was geworden en de leerboeken in groten getale werden geproduceerd, mochten de voorvaderen zich postuum verheugen op romantische beschrijvingen:

Zo roept L. Leopold de Canninefaat Brinio voor ons op:

‘De jeugdige zoon van Nederland was bijna geheel naakt. In woeste krullen hingen de goudgele lokken langs den blanken hals en schouderen; slechts van de heup tot de knieën reikte een stierenhuiden rok, met eenen doorn bevestigd. De avondnevel was kou en scherp; maar zijn lichaam was tegen den nadeeligen invloed er van gehard. Het was alsof zijn hemelsblauw oog het uitdrukte, dat hij, gelijk zijn Geboorteland, de ongenade der Natuur trotseerde’.

Als symbool van de vrijheid stond Civilis nog een keer op. Al een maand na de bevrijding, op 6 juni 1945, verscheen in het spektakel Vrij volk Jan Musch als de Bataaf op het toneel in het eerste tafereel van de eeuwige strijd voor de Nederlandse vrijheid.