Dit artikel verscheen in De Republikein, nr 4, 2018

De vergissing van Troelstra was alleszins begrijpelijk

In de turbulente ‘Rode Week’ van november 1918 ging de grote revolutie die heel Europa in de greep kreeg ook aan het Koninkrijk der Nederlanden niet onopgemerkt voorbij. Vanuit Rotterdam proclameerde SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra de grote omwenteling. Nederland leek er die dagen wel degelijk rijp voor.

Tekst: Maurits van den Toorn

Dat het een vergissing van Troelstra was, valt niet te ontkennen: de revolutie bleef uit. Ook de hoofdpersoon zelf noemde het een paar dagen daarna al zo, al nam hij later in zijn Gedenkschriften enigszins gas terug als hij schrijft: ‘Een algemeene vergissing dus ten aanzien van de onvermijdelijkheid van een revolutionaire situatie. Niet een vergissing in de machtsverhoudingen, zooals ik het op 17 November te Rotterdam zou noemen.’ (Deel IV, Storm)
Maar het was wel een alleszins begrijpelijke vergissing.

Bij het beoordelen van de mislukte oproep tot revolutie wordt vooral gekeken naar gebeurtenissen in het buitenland, de twee revoluties van 1917 in Rusland en aan het eind van de oorlog in 1918 de onrust in Duitsland en elders in Europa. Dat was ook wat: ‘Uitbreiding der revolutie in de Rijnstreek’ en ‘Prins Heinrich van Pruisen gevlucht’, kopte De Telegraaf op 9 november. ‘De revolutie zegeviert te Berlijn’ en – verrassend ­– ‘Bolsjewistische onlusten in Zwitserland’ een dag later.
Het leidde tot vreugde of zorg, afhankelijk van ieders politieke opvatting. Zorgen over de revolutionaire woelingen waren er niet alleen in Nederland, denk aan de Red Scare in de Verenigde Staten die tot in de jaren twintig leidde tot de deportatie van honderden (vermeende) linkse activisten naar hun land van herkomst. Het idee is dat het die gebeurtenissen waren die Troelstra en anderen tot de opvatting brachten dat de revolutie ook hier zou aanslaan.
Natuurlijk, die buitenlandse onrust bepaalde de stemming, maar als je een revolutie wil beginnen moet je vooral de binnenlandse situatie in de gaten houden. Het is weggezakt uit het collectieve geheugen – als het er ooit al in heeft gezeten – maar de omstandigheden in Nederland waren tijdens de Eerste Wereldoorlog bepaald niet best en werden bovendien in de loop van 1918 snel slechter. Niet voor niets zien we, alweer in De Telegraaf, op 14 november 1918 de koppen ‘Nederland en de revolutie’ en ‘Ernstige onlusten in Amsterdam’.

Ruilhandel
In de eerste oorlogsjaren floreerde de economie. De landbouwsector deed het goed omdat er vooral voedsel voor de export naar Duitsland werd geproduceerd en met grote winsten werd verkocht. Soms was er sprake van ruilhandel. Zo betaalde het Rotterdamse stadstrambedrijf de bouw van zes in Düsseldorf gebouwde aanhangrijtuigen in 1915 met aardappelen. Toch garandeerde ook dat geen levering: de in 1916 bij een firma in Rotterdam bestelde serie motorrijtuigen kon pas in 1921 in dienst worden gesteld. De Duitse industrie had de benodigde elektromotoren en andere elektrische apparatuur niet eerder kunnen leveren bij gebrek aan koper en andere metalen. Zo bleef ook de levering van veel andere producten lange tijd uit.
Die producten waren had nodig, want Nederland was in het begin van de vorige eeuw nog geen industriële natie. De kolenmijnen vormden eigenlijk de enige basisindustrie. IJzer, staal, chemicaliën en andere industriële grondstoffen moesten worden geïmporteerd, evenals veel eindproducten. De Limburgse mijnen produceerden trouwens niet voldoende om in de binnenlandse behoefte te voorzien (in 1913 twee miljoen ton, tegen een binnenlands verbruik van twaalf miljoen ton). Er werden dan ook altijd kolen geïmporteerd uit Engeland en Duitsland. Voor dat laatste was de Steenkolen Handelsvereeniging opgericht, het tegenwoordige handelsconcern SHV. Terwijl op grote schaal land- en tuinbouwproducten werden geëxporteerd stagneerde tegelijkertijd de import van basisvoedsel voor de binnenlandse markt (vooral graan). Het gevolg: schaarste en stijgende prijzen. De regering wilde lange tijd zo min mogelijk marktregulerend optreden en pas nadat veel voedselprijzen torenhoog waren gestegen kwam minister Posthuma van Landbouw – mikpunt van spot omdat hij een pleidooi had gehouden om bruinbrood te eten in plaats van het toen algemeen gangbare witbrood – pas in augustus 1916 met een distributiewet.

Schaarste
Dat was niets te vroeg, want vanaf begin 1917 ging het snel slechter. De striktere zeeblokkade en de onbeperkte duikbootoorlog legden de scheepvaart en daarmee de import lam. Na afkondiging van de onbeperkte duikbootoorlog in januari 1917 daalde de totale import in één maand tijd met driekwart. Het aantal schepen dat in de Rotterdamse haven binnenliep was in 1917 nog maar 30% van dat in 1913. De industriële productie zou in 1918 nog maar 41% van die in 1913 zijn. Zou, want het vermoeden bestaat dat er een aanzienlijke zwarte productie was.
De schaarste aan bijna alles leidde tot sterk stijgende prijzen. De jaarlijkse inflatie, die in 1913 1,3% was, steeg in 1915 tot 14,3% en in 1918 zelfs tot 19,2%. Ook de eerste jaren na de oorlog bleef de inflatie hoog, pas in 1923 daalde die weer tot een ‘normaal’ niveau. Alles werd dus veel duurder, wat een flinke bres sloeg in de krappe huishoudbudgetten. Tenminste: als je voor je schaarse geld al wat kon kopen.
Door het gebrek aan kolen zat de bevolking in de kou en ook in het donker: omdat elektriciteitscentrales op kolen draaiden ging de stroom op rantsoen, net als het uit steenkool gemaakte lichtgas. De straatverlichting werd gehalveerd, er reden minder treinen en trams, theaters, musea en zelfs kerken gingen soms dicht. Hout en turf werden weer populair als brandstof, evenals zelf te maken briketten van geperst papier.
Bedrijven die nog draaiden steunden hun werknemers vaak met duurtetoeslagen of vormen van betaling in natura. Ze kochten levensmiddelen (vis was populair) en brandstof in, of verdeelden stukjes grond als groentetuintjes, maar het woog veelal niet op tegen de toenemende duurte. Bovendien: wie zonder werk zat, kreeg daar uiteraard niets van mee en was afhankelijk van een vorm van schrale (particuliere) steunverlening of dito werkverschaffing.

Regeringsbrood
Als gevolg van de schaarste moesten vanaf februari 1917 steeds meer producten worden gerantsoeneerd. Wat nog verkrijgbaar was, werd bovendien steeds slechter van kwaliteit. Het geliefde witbrood werd vervangen door grauw en klef ‘regeringsbrood’ dat werd gemaakt van ‘regeringsmeel’, een mengsel van graan, aardappelen en erwten. En daarmee was je er nog niet: ‘Melk mocht bij de bereiding niet gebruikt, evenmin als melkproducten (artikel 6 der Distributiewet); plaatbrood kon niet vervaardigd worden, want de voor het insmeren der vormen benoodigde vetten vielen onder vervoer- en afleveringsverbod, terwijl andere geschikte oliën of vetten niet mochten worden gebezigd krachtens het verbod om voor menschelijk verbruik geschikte vetten voor technische doeleinden te bezigen; vloerbrood kon evenmin gebakken worden, daar het benoodigde strooimeel ontbrak, sedert de Regeering alle rijst in bezit had genomen en alleen voor zieken en kinderen distribueerde.’ Aldus een citaat uit het Gedenkboek 1898-1923 dat werd uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren regeringsfeest van koningin Wilhelmina. Dat met veel moeite gebakken brood was waarschijnlijk zoutloos, want zout was ofwel te duur ofwel helemaal niet verkrijgbaar.
De rantsoenering van vlees leidde begin 1918 tot de introductie van een product waarvan we de naam nog steeds kennen: eenheidsworst. De kwaliteit schijnt redelijk behoorlijk te zijn geweest. Nog wat producten uit die tijd: tulpenmeel, bramenthee, eikelkoffie, kunstsigaren van gedroogd bloemkoolblad en schoenzolen van hout. Allemaal bekend uit de periode 1940-1945, maar een oorlog eerder waren ze er ook al.

Onrust en oproer
De schaarste leidde tot onrust en morrend volk. Bekend geworden is vooral het Amsterdamse aardappeloproer in de zomer van 1917, ook door de harde manier waarop het werd neergeslagen met als gevolg negen doden en ruim honderd gewonden. Door de Russische februarirevolutie zagen sommigen het als een eerste uiting van de naderende revolutie, wat het spontaan ontstane en ongeorganiseerde oproer niet bleek te zijn. Bovendien waren er al veel eerder ook elders opstootjes en plunderingen van schepen en winkels met voedsel geweest.
Als contrast waren er de oorlogswinstmakers die het breed konden laten hangen. Denk aan iemand als de zakenman Anthony Kröller, die door de regering was belast met graanaankopen in het buitenland. Met succes, wat hem door de hoge commissies die hij berekende tot miljonair maakte. De oorlogswinsten werden later geraamd op 2670 miljoen gulden, even veel als het BNP van Nederland in 1913. In 1914 hadden 465 personen een vermogen van meer dan een miljoen gulden, in 1920 waren dat er 1239, zo blijkt uit belastinggegevens. En daar bovenop kwamen nog de niet te becijferen winsten uit de genoemde zwarte productie.

De onvrede en de onrust namen toe. In 1918 werd herhaaldelijk gestaakt, zelfs in het Staatsbedrijf der Artillerie-inrichtingen aan de Hembrug. Uiteindelijk bereikte de onrust ook de krijgsmacht, met relletjes in legerkamp de Harskamp en andere legerplaatsen. Dat was vooral uit onvrede over de slechte voeding en het intrekken van verloven vanwege de gespannen militaire situatie. Deze ‘mobilisatiemoeheid’ van de manschappen kostte opperbevelhebber Snijders de kop, hij zag zich genoodzaakt ontslag te nemen.


Prevolutionaire
situatie
Alles bij elkaar zou je dus heel best tot de conclusie kunnen komen dat er eind 1918 sprake was van een prerevolutionaire situatie in het land. Troelstra deed dat in ieder geval, waarbij zijn karakter ook een belangrijke rol speelde. In een artikel in Socialisme & Democratie in 1994 besteedt Arie van der Zwan daar aandacht aan (zie verderop in dit nummer), en ook Simone Vermeeren wijst in haar artikel in de jongste editie van Socialisme & Democratie (oktober 2018) erop dat Troelstra vooral een ‘gevoelssocialist’ was.

Links bolwerk
We moeten bovendien niet vergeten dat ook anderen oordeelden dat er sprake was van een prerevolutionaire situatie. In zijn Gedenkschriften schrijft Troelstra: ‘Ik mag wijzen op de mededeeling van Vliegen, dat hij op 13 November 1918 bezoek ontving van de hoofdredaktie van de Telegraaf, die hem verklaarde, op bepaalde voorwaarden bereid te zijn, met de Telegraaf en de Courant een revolutionair bewind te steunen.’ Wellicht was de hoofdredactie geschrokken van de koppen in het eigen blad?
Ook de Rotterdamse burgemeester Zimmerman (een tamelijk autoritaire liberaal) en – minder bekend – havenwerkgeversvoorzitter Nijgh waren gegrepen door vrees voor de revolutie. Rotterdam kan in die jaren zonder veel overdrijving een links bolwerk worden genoemd. Bij de verkiezingen in juli 1918, de eerste volgens het algemeen mannenkiesrecht, haalde de SDAP daar 43,3% van de stemmen (en de communisten 3,7%). Dat was veel, want landelijk scoorde de SDAP toen 22%.
Een factor om rekening mee te houden dus, zeker in tijden van onrust. Op 9 november besprak Nijgh daarom met J. Brautigam en A. W. Heijkoop (voorzitter en secretaris van de Centrale Bond van Transportarbeiders en beide namens de SDAP lid van de gemeenteraad) de mogelijkheden van samenwerking tussen werkgevers en werknemers om de arbeidsomstandigheden in de haven te verbeteren en op dezelfde dag bleek burgemeester Zimmerman tegenover dezelfde twee raadsleden bereid tot een machtsoverdracht. Saillant detail: hij vroeg zijn gasten of de koningin aan kon blijven. De heren waren de beroerdste niet en stemden daarin toe, op voorwaarde dat ze zich buiten de politiek zou houden.
Troelstra was van deze gesprekken op de hoogte, de volgende dag brachten Brautigam en Heijkoop bij hem thuis verslag uit. De bijna tastbare vrees van ‘het gezag’ zal hem hebben gesterkt zijn opvattingen. Weer een dag later (11 november) hield de SDAP-leider in het Algemeen Verkooplokaal aan de Goudsesingel een rede waarin hij stelde dat arbeiders de macht konden grijpen als ze steunden op een moderne, geweldloze revolutionaire beweging – hoe dat moest gebeuren bleef in het vage – en op 12 november volgde als een soort herhaling daarvan zijn fameuze oproep in de Tweede Kamer. De gebeurtenissen daarna zijn bekend, het woord ‘nachtkaars’ dringt zich op. ‘Nog vroeger dan het te vermoeden was, is de heer Troelstra ineengestort,’ schreef De Telegraaf.

De situatie ten paleize

Ook rond de koninklijke familie was er vrees voor revolutie. Of koningin Wilhelmina zelf ook door vrees was bevangen is niet bekend, maar haar particulier secretaris François van Geen zorgde op 12 november (onbekend is of dat voor of na Troelstra’s toespraak gebeurde) dat er twee koffertjes met juwelen gereed stonden en droeg zelf 40.000 gulden op zijn lichaam om ‘in uiterste nood Koningin en Prinses voor te kunnen helpen’, schreef hij later. De officieuze hiërarchie ten paleize wordt hiermee trouwens mooi geïllustreerd, Prins Hendrik was kennelijk al een soort quantité négligeable en mocht het zelf uitzoeken.

Het was allemaal niet nodig en op 18 november volgde de fameuze aanhankelijkheidsbetuiging op het Malieveld. Tijdens een rijtoer spande de bevolking ‘spontaan’ de paarden van het koninklijke rijtuig uit en trok dat zelf voort te midden van een enthousiast juichende menigte. Dat die spontaniteit een fabel was weten we inmiddels: de koets werd voortgetrokken door enige tientallen militairen – onder wie de grootvader van de auteur van dit verhaal – die daar van tevoren duchtig voor hadden geoefend. Jammer genoeg heeft hij nooit verteld of de betrokken militairen dat een ereklus vonden of dat ze er op klassiek militaire wijze als vrijwilliger voor waren aangewezen. Dat oefenen was in ieder goed voor een vlotte gang van zaken bij het uitspannen van de paarden, aldus Van Geen: ‘In een oogenblik was het gebeurd; ik had de koetsier erop voorbereid.’ Ook de menigte op het Malieveld bestond trouwens voor de zekerheid voor een belangrijk deel uit soldaten, wat op foto’s goed te zien aan de vele kepi’s.

Toneelstuk
Het zal een hele sjouw zijn geweest voor de soldaten, want ze trokken de koets terug naar het paleis Noordeinde. Dit tot schrik van koningin Emma in haar paleis aan het Lange Voorhout, die de optocht langs zag komen en het idee kreeg dat het revolutionaire gepeupel zich meester had gemaakt van het rijtuig met haar dochter en kleindochter. Het hele toneelstuk werd trouwens enkele dagen in Amsterdam net zo ‘spontaan’ nog eens uitgevoerd. De koningin kon in ieder geval haar onderdanen in een proclamatie bedanken. ‘Want onder den indruk van de geweldige beroeringen in de volken van Europa is ook in Ons Vaderland de staatsorde een oogenblik bedreigd. Het antwoord daarop door U met overweldigende meerderheid gegeven, heeft op Mij een diepen indruk gemaakt.’

Vanuit de ‘contrarevolutie’ tenslotte nog een voetnoot. De regering riep gedemobiliseerde militairen op om als vrijwilliger belangrijke gebouwen te bewaken. De kosten daarvan werden deels betaald door Anthony Kröller, de geslaagde zakenman die we al tegenkwamen. Een van de velen die aan deze oproep gehoor gaf was een luitenant van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm in Sneek, een zekere Pieter Sjoerds Gerbrandy. Het is curieus om te bedenken dat er rond deze latere minister-president, op dat moment ingezet ter voorkoming van een illusionaire links-revolutionaire staatsgreep, ooit geruchten zouden ontstaan over betrokkenheid bij plannen voor een minstens zo illusionaire rechts-reactionaire staatsgreep. Ook dat was een ‘vergissing’, en ook die werd gemaakt door een nogal emotionele Fries.

Republikeinse tijdlijn 1918

1918 was in heel Europa een revolutiejaar. August Hans den Boef brengt overzicht met de chronologie van de ineenstorting van de Europese monarchieën en republikeinse vernieuwing.

Januari
9 Letland verklaart zich onafhankelijk van Rusland.
31 Sovjet-Rusland erkent de onafhankelijkheid van Finland.

Februari
10 De afgezette Ottomaanse sultan Abdülhamid II, de allerlaatste met absolute macht, sterft.
16 In Vilnius wordt de republiek Litouwen uitgeroepen.
24 De republiek Estland verklaart zich onafhankelijk in Reval, dat voortaan Tallinn heet.

Maart
25 De volksrepubliek Wit-Rusland verklaart zich onafhankelijk.

April
22 Armenië, Azerbeidzjan en Georgië verklaren zich onafhankelijk van Rusland als de Transkaukasische Democratische Federatieve Republiek.

Mei
27 Georgië verlaat als onafhankelijke republiek de Transkaukasische Federatie.
28 Armenië en Azerbeidzjan volgen.

Juli
3 Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen, de eerste met actief kiesrecht voor alle mannen en vrouwen passief. Het districtenstelsel vervangen door evenredige vertegenwoordiging. SDAP groeit van 15 naar 22 zetels (linksradicale splinters krijgen er 4). Maar de confessionelen hebben met hun splinters een Kamermeerderheid van 52. Het substantiële verlies van de liberale partijen polariseert de politieke verhoudingen tussen conservatieve christenen en socialisten.
17 Tsaar Nicolaas II en zijn gezin op last van lokale Sovjetleiders gefusilleerd in Jekaterinenburg.

September
27 In Radomir wordt de Bulgaarse republiek uitgeroepen, met Aleksandar Stamboliyski als president.

Oktober
9 Finland wordt tot koninkrijk uitgeroepen, onder Väinö I.
25 Uit protest tegen het intrekken van de verloven en de slechte voeding komen soldaten in het legerkamp Harskamp in opstand. Enkele barakken en een kantine werden in brand gestoken.
31 De Hongaarse regering beëindigd de personele unie met Oostenrijk, waarmee de dubbelmonarchie formeel ophoudt te bestaan.

November
7 Ludwig III, koning van Beieren (met zijn dertien kinderen) wordt afgezet.
9 Keizer Wilhelm II treedt af. Philipp Scheidemann roept in Berlijn de republiek uit en kort daarna Karl Liebknecht de Radenrepubliek.
Begin van de ‘Roode Week’ in Nederland.
10 A.H. Haentjes, geneesheer-directeur van een herstellingsoord voor tuberculosepatiënten, richt de Republikeinse Partij op. Doelstellingen: afschaffing van het koningshuis, het leger, de vloot en de diplomatieke dienst.
11 Polen wordt onafhankelijk, met Józef Piłsudski als opperbevelhebber.
Een mengsel van katholieke, protestantse en conservatieve organisaties komt in Den Haag bijeen als ‘Oranjebeweging’ tegen de opborrelende linkse en republikeinse onlusten.
12 Geïnspireerd door de omwentelingen in Duitsland en Rusland roept SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra op tot revolutie.
In Wenen wordt de Bondsrepubliek Oostenrijk uitgeroepen. Kanselier wordt Karl Renner en keizer Karl I moet zijn biezen pakken.
13 Zaghloel Pasja eist van de Britten de onafhankelijkheid van Egypte.
14 De republiek Tsjecho-Slowakije wordt uitgeroepen, met Tomáš Garrigue Masaryk als de eerste president.
Troelstra vangt bot. Einde Roode Week.
16 Minister-president Mihály graaf Károlyi roept in Boedapest de Hongaarse republiek uit.
17 In Griekenland wordt een door de Sovjets geïnspireerde communistische partij opgericht, die uiteraard de monarchie wil afschaffen, en de Nederlandse Sociaal-Democratische Bond verandert uit dezelfde motieven de naam in Communistische Partij Holland (CPH).
18 Letland verklaart zich onafhankelijk van Rusland.

December
1 Het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen (het latere Joegoslavië) wordt gesticht.
IJsland wordt onafhankelijk in een personele unie met Denemarken.
14 Koning Väinö I treedt al weer af en Finland wordt een republiek.
28 Sinn Féin behaalt een dominante reuzenoverwinning in het Ierse deel van het Verenigd Koninkrijk. De parlementsleden besluiten niet meer in Londen, maar in Dublin te vergaderen, waarvandaan ze wat later de onafhankelijkheid uitroepen.