Illustratie: Gabriel Kousbroek

De Avonturen van Dick Stein, privédetective: In Naam van de Koning, aflevering 5

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan een bruine band judo, enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel V van dit spannende feuilleton maakt Dick kennis met zijn opdrachtgevers bij de Nationale Veiligheidsdienst.

Test: René Zwaap

Aflevering 5

OP BEZOEK BIJ AFDELING X

Toen Stein de volgende ochtend zijn kantoor betrad, simpel te bereiken met het steile trapje vanuit zijn slaapkamer op zolder, hing majoor Van Tichelen al aan de lijn. ‘Hij heeft al drie keer voor u gebeld, meneer Dick’, zei Fatima, terwijl ze de hoorn van de telefoon met haar hand bedekte. ‘Echt een heel ongeduldig type’.

‘Ja, wat moet je nu weer, Van Tichelen?’, vroeg Stein bars, nadat hij achter zijn bureau had plaatsgenomen.

Majoor Van Tichelen schraapte de keel. ‘Het zou toch wel erg handig zijn als u van ons ruime voorschot een mobiele telefoon zou aanschaffen, meneer Stein’, sprak hij vinnig.

‘O nee, geen sprake van’, zei Stein. ‘Je weet toch wel hoe afluistergevoelig die dingen zijn? Bovendien is het niet handig in mijn beroep als iedereen je maar overal kan bellen. Slecht voor de concentratie’.

‘Nou goed, ik wil graag horen over de voortgang’, zei Van Tichelen. ‘Mijn superieuren willen vandaag een update, vandaar…’

‘Ik volg een paar sporen’, antwoordde Stein. ‘Het gaat allemaal nog wel even duren. Bel me eind van de week maar weer eens.’

‘Eind van de week?’, zei Van Tichelen verschrikt. ‘Nee, nee, uitgesloten! U heeft toch wel begrepen dat dit een zaak is met de hoogst mogelijke urgentie? En dat wij u ook betalen om uw werk urgent te doen?’

‘Hardlopers zijn doodlopers’, zei Stein. ‘Vertel je chefs maar dat ik een paar visjes heb uitgegooid, en dat het nu even wachten is op wat er bijten gaat’.

‘U heeft het dossier inmiddels gelezen, hoop ik?’, vroeg de majoor.

‘Vanzelfsprekend’, zei Stein.

‘Mooi’, zei majoor Van Tichelen. ‘Dan verwacht ik u vanmiddag om 15.00 uur stipt op ons kantoor in Den Haag En zorg dat u ruim van te voren aanwezig bent, de controlemaatregelen bij de ingang zijn grondig’.

Met het geld dat hij eerder had ontvangen betaalde Stein Fatima haar achterstallige salaris, daarnaast gaf hij haar de nodige contanten ter afhandeling van de meest spoedeisende dwangbevelen.

‘Het gaat echt al beter, niet, meneer Dick?’, zei Fatima, blij verrast.

‘Natuurlijk, meisje, dat zei ik je toch?’, zei Stein. ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’.

In de trein naar Den Haag nam Stein het pamflet ter hand dat het Bataafs Bevrijdingsfront na de aanslag op de Gouden Koets via het internet had verspreid.

‘Nederland ontwaakt!’, luidde de aanhef. ‘Eeuwenlang bent u bedrogen door de Oranje-kliek. Eeuwen van indoctrinatie, propaganda, geschiedvervalsing en manipulatie van de media. Het Bataafs Bevrijdingsfront wil Nederland de weg terug wijzen naar haar natuurlijke staat als republiek. Genoeg = genoeg!’

Het Bataafs Bevrijdingsfront liet zich inspireren door een 18e eeuwse edelman genaamd Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Deze schreef een pamflet getiteld ‘Aan het volk van Nederland’, dat een grote rol speelde bij de grote opstand die in de achttiende eeuw tegen de heerschappij van het Huis van Oranje-Nassau uitbrak. De Oranjes waren toen nog slechts stadhouder van de republiek, een soort gouverneur, maar koesterden koninklijke ambities. Dat wilde Van der Capellen tot iedere prijs voorkomen. En om zijn protest tegen de machtsaanspraken van sukkel-stadhouder Willem V historisch te onderbouwen, greep hij terug op de mythe van de Batavieren, een Germaanse stam die ergens rond het jaar 0 op vlotten over de Rijn bij Lobith de Lage Landen binnen waren gezakt. Van der Capellen presenteerde die Batavieren als het Nederlandse oervolk, en vooral als natuurlijke republikeinen, die van wars waren van monarchie. Het Bataafs Bevrijdingsfront citeerde in zijn manifest naar aanleiding van de aanslag op de Gouden Koets rijkelijk uit het pamflet van de Gelderse jonkheer:

‘Zij lieten zich niet regeren door lieden die zichzelf verkozen of door een ander – naar zijn goedvinden – gekozen werden; die bij gevolg niet van hen afhingen, die hun geen rekenschap schuldig waren en waar zij, als ze niet goed regeerden, geen macht over hadden; neen, zij hielden zelf het heft in handen. De voornaamste zaken van hun land deden ze zelf af in hun algemene vergaderingen, waar het gehele volk gewapend bijeenkwam en elke Batavier even veel te zeggen had. Om hen in de oorlog (waar ze bazen in waren) voor te gaan en aan te voeren, kozen ze de dapperste, de wijste, de deugdzaamste uit het midden van hun landgenoten. Zij riepen daarmee geen vreemde prinsen of hertogen, die toch alleen maar om fortuin, dat is om den brode, dienen en doorgaans te machtig zijn om, als zij zich misdragen, naar verdienste gestraft te kunnen worden. Voldeed hun het verkozen opperhoofd, dan lieten zij hem die post houden, zo niet, dan dankten ze hem af. En had hij zijn vaderland verraden, of door zijn aanhangers en creaturen van binnen of door vreemde hulp van buiten getracht zijn Huis machtiger te maken en zich als een Soeverein te gedragen, dan behoef ik u niet te zeggen, hoe die Batavieren zo een zouden hebben getrakteerd!’

Stein had altijd begrepen dat de Batavieren vooral te boek stonden als dronkenlappen die hun vrouwen verdobbelden en hun diensten verkochten aan de hoogste bieder  – karaktereigenschappen die je nog steeds moeiteloos bij de Hollanders kon terugvinden. Voor de rest drukte het Bataafs Bevrijdingsfront zich wel heel braafjes uit, viel hem verder op. Het pamflet leek meer op het werkstuk van een geschiedenisstudent dan van een terroristische beweging.

Ruim op tijd arriveerde Stein bij het hoofdkwartier van de Nationale Veiligheidsdienst, alias ‘de Piramide van Dros’, middenin het centrum van Den Haag gelegen. Stein was er nog nooit eerder geweest en nam zijn tijd om het puntvormige gebouw, opgetrokken uit gewapend beton, staal en donkerblauw plexiglas, eens goed te bekijken. Het een imposant bouwwerk, maar dat mocht ook wel voor het zenuwcentrum van alle inlichtingendiensten die Nederland rijk was.

Stein meldde zich aan bij het loket, in een enorme marmeren hal, waarvan de enige functionele bedoeling kon zijn dat de bezoeker zich heel klein moest voelen. Hij stelde zich zo voor dat Hitlers bouwmeester Albert Speer wel waardering zou hebben kunnen opbrengen voor dit soort binnenhuisarchitectuur. Stein overhandigde op verzoek zijn paspoort aan de beambte van dienst en moest daarna een heel formulier invullen. Van Tichelen had niet overdreven toen hij Stein had gezegd dat de veiligheidsmaatregelen hier stringent waren. Nadat Stein zijn hele hebben en houden op een lopende band door een detector moest laten gaan, volgden een irisscan en een digitale vingerafdruk, daarna moest hij door een hele serie poortjes lopen voor een totale bodyscan. Uiteindelijk kwam hij terecht in een hal waar majoor Van Tichelen hem opwachtte.

‘Keurig op tijd’, zei Van Tichelen, tevreden kijkend op zijn horloge. ‘Volg mij’.

Ze stapten in een lift die hen naar een enorme ondergrondse ruimte bracht waar een hele batterij van computers stond opgesteld, bediend door over het algemeen erg jonge mensen die leken te zijn versmolten met de machines die ze bedienden.

‘Welkom op Afdeling X, meneer Stein, welkom in het alziende oog van Nederland’, zei Van Tichelen trots. ‘Hier zien en horen wij alles. Dit netwerk is aangesloten op een supercomputer die toegang heeft tot al het dataverkeer in binnen- en buitenland. We hebben toegang tot alle telefoons, vast en mobiel, en al het internetverkeer. Onze medewerkers hier verkennen onder duizenden schuilnamen alle sociale media, alle internetfora, alle besloten groepen op Facebook, Skype en ga zo maar door. Zo monitoren we de ziel van de samenleving. Op deze manier sporen we criminele organisaties op, maar ook de zogeheten lone wolfs. We traceren hen, lokken hen uit hun tent als het moet en schakelen ze uit. We hebben aansluiting op alle beveiligingscamera’s in de publieke ruimte en in het zaken- en privédomein. We kunnen kijken in iedere luchthaven, in ieder treinstation, in iedere bus en tram. Daarnaast beschikken we over een uiterst geavanceerd spraakherkenningssysteem dat ons in staat stelt de identiteit van iedere opgenomen stem in het Nederlands taalgebied binnen mum van tijd vast te stellen…Wilt u het eens proberen?’

Van Tichelen stopte bij een bureau en deed Stein een koptelefoon met een microfoontje op zijn hoofd. Stein zuchtte diep.

‘Moet dat nu echt?’, mompelde hij.

Triomfantelijk wees majoor Van Tichelen naar het beeldscherm waarop Stein’s naam verscheen en vervolgens geboorteplaats en – datum, burgerlijke staat en vervolgens zijn hele cv.

‘Leuk speelgoed’, zei Stein. ‘Maar wat koop je ervoor?’

‘Wat koop je ervoor?’, zei de majoor beledigd. ‘Veiligheid, dat koop je ervoor! De antiterrorismewetgeving heeft de poort opengezet naar een samenleving waar veiligheid niet langer een illusie is, meneer Stein. Veiligheid is nu iets dat met moderne technologie kan worden afgedwongen! Deze afdeling kunt u zien als de rioolzuiveringsinstallatie van de menselijke gedachte. Hier registreren we nauwgezet de mentale vervuilingsgraad van het individu, zodat we proactief kunnen optreden wanneer een criminele wens op het punt staat te culmineren in een criminele daad. U wilt niet weten hoeveel terroristische aanslagen we hier al in de kiem hebben weten te smoren. Zonder Afdeling X was onze verdeelde samenleving inmiddels al veranderd in één grote smerige janboel!’

‘Als het zo makkelijk gaat, waarom hebben jullie dat Bataafs Bevrijdingsfront dan niet al lang opgerold?’, merkte Stein op.

Majoor Van Tichelen begon instemmend te knikken. ‘U heeft helemaal gelijk! Geen enkel systeem is 100 procent waterdicht, en dit systeem dus ook niet. Sommige mensen zijn eenvoudigweg nog niet te detecteren via afdeling X. Individuen die niet lijken te bestaan, mensen die dood lijken voor onze meetinstrumenten. Ik beschouw deze categorie als een residu van een vrijwel geheel uitgestorven menssoort. Hoe dan ook vertegenwoordigen deze individuen een zeker veiligheidsrisico. En het goede nieuws – voor u dan, meneer Stein – deze mensen nog bestaan, er ook nog werk is voor types als u. De oude vunzige speurneuzen met hun gleufhoeden en hun regenjassen, die nog spitten in de vuilnisbakken op straat en hun oor te luisteren leggen in de kroegen, loeren door sleutelgaten van hotelkamers, mensen die werken met archaïsche instrumenten als hun intuïtie, hun Fingerspitzengefühl, of hoe zou u het zelf noemen?’

Stein begreep nu pas het misprijzen van de majoor versus zijn métier. In de ogen van deze inlichtingenman met zijn Maginot-linie van high tech was hij een soort Neanderthaler.

‘Ik noem het logica’, zei Stein. ‘Ieder mens heeft het en er is geen computer tegen opgewassen’.

‘Wat u uw logica noemt past op één kilobyte van deze supercomputer’, riposteerde Van Tichelen triomfantelijk, terwijl hij zijn hand streek over zijn helse machine.

Stein gaf – impulsief als hij nu eenmaal was – van de weeromstuit gehoor aan een ingeving en trok de stekker van de computer uit het stopcontact. Een hele rij computers ging nu in een klap op zwart. Prompt was de hele afdeling in rep en roer – Van Tichelen niet het minst.

‘Wat doet u nu?’, riep hij vertwijfeld uit.

‘Ik geloof dat je supercomputer zojuist toch het loodje heeft gelegd tegen die ene kilobyte logica van mij’, zei Stein.

‘1-0 voor u’, zei Van Tichelen, terwijl hij de stekker terug in het contact duwde. ‘Maar genoeg gefilosofeerd, op naar de minister!’.

‘De minister?’, vroeg Stein, even van zijn stuk gebracht. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat ik met dat Dros-mens moet babbelen? Dat had je me wel van tevoren mogen vertellen – ik kan die mevrouw niet uitstaan, zelfs op tv geeft ze me al de kriebels ‘.

‘Uw persoonlijke emoties doen er nu even niet toe’, zei Van Tichelen aangebrand. ‘Mevrouw Dros komt misschien wat kil over, maar in werkelijkheid is het de meest…uh…. toegewijde bewindspersoon die we hier sinds lang hebben gehad’.

‘Wat kil’, herhaalde Stein, terwijl hij Van Tichelen volgde door een labyrint van lange gangen. ‘Dat is het understatement van het jaar – de Siberische winter is warmer dan die dame’.

‘Kunt u dat even nader expliceren, meneer Stein?’, klonk het plotseling achter hem. Stein herkende het blikkerige geluid en de merkwaardig geaffecteerde dictie – dankbaar materiaal voor  de imitatoren op tv – uit duizenden.

‘Hallo mevrouw de minister’, zei Stein, terwijl hij zich omdraaide. ‘Ik zei net tegen de majoor dat het toch nog frisjes is voor de tijd van het jaar.’

‘Mij dunkt dat we wel belangrijkere zaken te bespreken hebben dan het weerbericht’, zei de minister kortaf. Ze was kleiner van stuk dan je op grond van de tv-beelden zou zeggen, maar dat maakte ze goed in de breedte. Haar ouders moesten mensen met een vreemd gevoel voor humor zijn geweest, zo ‘n massief schepsel op te zadelen met een naam als Steffie.

‘Zullen we dan maar, meneer Stein?’, zei minister Dros, naar een kamer aan het eind van de gang wijzend.

‘Dames eerst’, zei Stein en hij maakte een uitnodigend gebaar aan de minister om voor te gaan.

‘U heeft toch iets meer manieren dan de majoor mij vertelde’, zei minister Dros, terwijl ze de bedeesd zwijgende Van Tichelen straal negeerde.

Ze namen plaats aan een grote ovale tafel. Naast de minister en de majoor waren er nog drie andere aanwezigen: de adjudant van Van Tichelen – een nors kijkende dertiger met opgeschoren hoofd die geen woord uitbracht – , een al even gestreng ogende secretaresse van de minister die de notulen maakte en een oudere corpulente man met een vermoeide blik in de ogen, die zich voorstelde als kolonel Talsma, hoofd van de NVD.

‘Juist’, zei minister Dros, nadat ze haar papieren voor zich had klaargelegd. ‘Laten we geen tijd verspillen aan koffie en introductie. Kolonel Talsma, wat is de situatie?’

De veiligheidschef blies in de wangen en wipte op uit zijn stoel. Op de witte muur achter hem begon nu via een beamer een presentatie met lichtbeelden. Op het eerste beeld stond een organogram van het Bataafs Bevrijdingsfront.

‘Volgens het profiel dat onze experts hebben opgesteld van het BB gaat het hier om een samenspel van oud extreem links en nieuw extreem rechts’, begon Talsma. ‘Het adagium “les extrèmes se touchent” wordt hier weer waargemaakt, zoals we op dit plaatje kunnen zien…’

Aan de hand van een schema vol met pijlen en staafdiagrammen maakte Talsma aanschouwelijk dat de links-autonome krachten die voorheen hadden getekend voor de kraak- en anti-apartheidsbeweging binnen het Bataafs Front een fusie waren aangegaan met dolgedraaide nationalisten van extreem-rechtse huize, die elkaar hadden gevonden op punten als antiglobalisme, anti-EU, antikapitalisme, anti-Israël en vooral anti-koningshuis. Al die wijsheid was te danken aan wat Talsma ‘virtuele data-analyse’ noemde, wat volgens Stein neerkwam op een bij elkaar gegoogelde natte vinger , want al die die mooie schema’s die Talsma uit zijn Powerpoint-presentatie liet schieten mochten niet verhullen dat de geheime dienst hier eigenlijk volkomen in het duister tastte.

Minister Dros rook bloed. ‘Zoveel verdachte clubs op uw presentatie, maar geen enkele aanhouding!’, viel ze uit nadat Talsma zijn laatste dia voorbij had laten glijden. ‘Hoe verklaart u dát?’

‘Wel, van majoor Van Tichelen heb ik begrepen dat de heer Stein een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van deze impasse’, zo schoof Talsma de hete aardappel door.

‘Juist ja’, zei minister Dros, terwijl ze haar blik op Stein liet rusten.

‘U bent gecontracteerd door ons om Esther Blom op te sporen, meneer Stein. Hoe ver bent u?’

‘Voorlopig nog geen spoor, spijtig genoeg’, zei Stein. ‘Het is zoeken naar een speld in een hooiberg’.

‘Dat verbaast me niets’, zei Dros. ‘Dit soort mensen is goed getraind om zich verborgen te houden.’

‘Volgens onze gegevens moet mevrouw Blom zich in Nederland bevinden’, zei kolonel Talsma. ‘Vroeg of laat duikt ze op, dat kan niet anders’.

‘U zult toch echt beter moeten zoeken, meneer Stein’, zei minister Dros, terwijl ze opstond om te vertrekken.’ Ik wil deze mevrouw van de straat. De regering is zeer verontrust!’

En weg waggelde de minister met haar gevolg in haar kielzog.

Toen Stein eind van de dag terugliep naar zijn huis, met een hoofd vol zorgen en een tas boodschappen, zag hij voor de deur van de steeg een drukte van belang. Een paar politieauto’s, een ambulance en nieuwsgierige omstanders. Aanvankelijk dacht Stein aan een roofoverval – het zou de eerste niet zijn in de straat – maar toen hij dichterbij kwam kreeg hij de schrik van zijn leven. Daar in de steeg, levenloos, onder een witte deken, met een waaier van bloed rond haar hennarode haar, op de natte straattegels, lag Esther Blom.

Hoe is Esther Blom aan haar einde gekomen? En is Dick Stein nu ook in gevaar? U leest het allemaal in aflevering 6 van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -