Grondwet met gebreken

Een onrustbarend bericht in NRC-Handelsblad van 9 november jl.: Nederlandse scholieren weten bitter weinig van het democratisch bestel en de Grondwet. Natuurlijk wordt meteen het onderwijs verantwoordelijk gemaakt. Docenten pareren het verwijt met een gebrek aan lesuren. Zou het echter niet eerder liggen aan die gebrekkige Grondwet zelf?

 

Tekst Anton van Hooff

 

Hoe kunnen leerlingen uit de Grondwet opmaken dat Nederland een democratie is? Het woord valt in de hele grondwet niet! Daarentegen definieert Duitsland zich in artikel 20.1 als een ‘democratische en sociale bondsstaat’. In de Nederlandse Grondwet komt ‘sociaal’ slechts één keer voor en dan niet als een vastgelegd grondrecht. Er wordt alleen gezegd dat de bestaanszekerheid der bevolking de overheid een zorg is (20.1).

Nu kan men beweren dat juist vanzelfsprekendheden maar beter niet kunnen worden vastgelegd. Blijkt het bestaan van de democratie niet uit een onberispelijke praktijk? Wel, laten we ons de leerling voorstellen die de Grondwet begint te lezen. Eerst moet hij het adembenemend lange artikel 1 behappen. Daarin wordt discriminatie op ‘wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond’ niet toegestaan.  Dit artikel bleek een wassen neus toen ik in 2001 gediscrimineerd werd ten opzichte van burger drs. Willem-Alexander van Oranje Nassau. Hij had wel zijn buitenlandse bruid hier, terwijl ik me tegelijkertijd keurig hield aan de Vreemdelingenwet, die bepaalt dat de vreemde partner buiten Nederland een verblijfsvergunning moet afwachten. Ik leed dus onder feodale discriminatie. Daaraan had de grondwetgever natuurlijk helemaal niet gedacht, maar die fossiele vorm van discriminatie viel toch zeker onder ‘of op welke grond dan ook’. Vergeet het maar: de Commissie Gelijke Behandeling verklaarde mijn klacht niet ontvankelijk.

Koningschap is ongrondwettig

Nu zullen niet veel leerlingen bezig zijn een partner uit het buitenland te halen. Onbekommerd leest hij door. Uit artikel 2 leert hij dat de wet bepaalt wie Nederlander is. Dan komt hij bij artikel 3: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Dit is een grondrecht, dat al door Perikles in zijn befaamde lofrede op de democratie van 430 v. Chr. werd benadrukt. In Nederland is echter het hoogste ambt voorbehouden aan mensen die van achter Van Oranje Nassau heten. Toen Beatrix op aftreden stond, heb ik er vergeefs voor gepleit dat het Nieuw Republikeins Genootschap op grond van dit artikel een kandidaat voor het koningschap zou stellen en tot de hoogste Europese rechter toe moest uitvechten dat deze kandidatuur conform de Grondwet was; het zou niet de eerste keer zijn dat Luxemburg of Straatsburg Nederland dwingen zijn eigen Grondwet toe te passen. Maar helaas verliest het RG zich liever in ludiek gedoe.

Ik had mijn ervaring van feodale discriminatie in 2001 niet nodig om republikein te worden. Ik ben dat sinds ik kon denken. Als ik als republikeins apostel optreed, vat ik mijn blijde boodschap samen in 2H, 3P: ‘om Historische, Humanitaire, Principiële, Politieke en Pedagogische redenen moet in Nederland de republiek worden hersteld.’ Het Historische argument is wel duidelijk: in 1581 zijn we als vrije natie bij het Plakkaat van Verlatinge een staat zonder erfelijk vorst geworden (Ja, ik weet wel dat men eerst nog naar een nieuwe landsheer heeft gezocht. Gelukkig lukte dat niet zodat in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State maar soeverein maakte).

 Levenslang toneelspel

Humanitair is het niet te verantwoorden dat leden van de familie Van Oranje Nassau tot een levenslang toneelspel worden gedwongen zonder dat ze ooit kunnen geloven op grond van bewezen competentie iets in het leven bereikt te hebben. Principieel zijn democratie en monarchie niet met elkaar te verenigen. Politiek is het erfelijke staatshoofd een spelbederver. Pedagogisch is de monarchie een slechte les in democratie. Ik dacht daarbij eerst vooral aan de mensen die de koning schrijven in de overtuiging dat hij er wel iets aan kan doen. Maar het sterkste opvoedkundige argument is dat met dit staatsbestel en deze krakkemikkige grondwet jonge mensen niet tot democratische burgers kunnen worden gevormd.

Pas artikel 6 stelt de vrijheid van mening en meningsuiting aan de orde: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden.’ Belijden is puur religieuze taal. Ik heb wel een levensovertuiging, maar belijd die echt niet. Duidelijk is dat het hier in wezen gaat om de vrijheid van godsdienst. Die is ook maar een mening – en nog een ongefundeerde ook, meent deze atheïst. Het recht op vrije meningsuiting wordt verderop in de Grondwet nogal zuinigjes erkend.

Ter vergelijking kijken we weer naar de moderne Grundgesetz van de BRD. In de preambule verklaart het Duitse volk zich deze grondwet te hebben gegeven. Hier wordt dus meteen de volkssoevereiniteit vastgelegd. Het Nederlandse staatshoofd regeert echter bij de gratie Gods. De vorst van onze zuiderburen heet tenminste nog Koning der Belgen.

Waar artikel 1 van onze Grondwet zich verliest in woorden, zegt de Duitse tegenhanger eenvoudig: ‘Alle mensen zijn voor de wet gelijk’(art.3). De volgende artikelen garanderen in klare taal de vrijheid van levensovertuiging en van meningsuiting. Met zulke formuleringen is in het vak Burgerschaftskunde tenminste wat te doen.

Geen scheiding der machten

In de geschiedenisles leren onze leerlingen dat in de achttiende eeuw het principe van de scheiding der machten werd bedacht. Ze moeten zelfs het magische begrip Trias Politica kennen. Hun wordt echter niet verteld dat Nederland daaraan nog lang niet toe is. De Raad van State is zowel adviesorgaan van de regering als rechtscollege. De Grondwet is niet onderworpen aan gerechtelijke toetsing door een constitutioneel hof.

De Grondwet is ook helemaal niet de basis van de wetgeving. Rechters mogen wetten niet toetsen aan de Grondwet. Nog erger: burgers kunnen niet naar de rechter gaan om hun grondwettelijke rechten op te eisen, terwijl Duitse burgers hun gelijk kunnen halen bij het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe.

Wat is de Grondwet dan wel? Niet meer dan een plechtstatig reglement waaraan de Staten-Generaal als wetgevende macht zich belooft te houden als ze wetten uitvaardigen, een geval dus van de politieke slager die zijn eigen vlees keurt.

Bij dit alles verbaast het me dat Nederland op de democratieschaal die The Economist jaarlijks publiceert, nog zo hoog staat. Weliswaar behoren ‘we’ niet bij de top. Daar staan Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland, Zwitserland en de Scandinavische landen, met Noorwegen op plaats één, met een score 9,93. Nederland krijgt als cijfer 8,8. In 2006 stond het nog op de derde plaats.