Het potjeslatijn van Thierry Baudet

Classicus Anton van Hooff veegt de vloer aan met het potjeslatijn van Thierry Baudet en stelt dat echte intellectuelen niets te zoeken hebben in de politiek. 

Tekst Anton van Hooff

‘Een intellectueel is iemand die niet alleen veel kennis heeft, maar zich op basis daarvan een zelfstandig oordeel vormt.’ Zo herinnerde zich een NRC-lezer een uitspraak van J.L. Heldring, decennia lang columnist van die krant. Deze definitie paste volgens de briefschrijver precies op Thierry Baudet. Ik herinnerde mij echter een heel andere uitspraak van Heldring: ‘Een intellectueel is iemand die met gezag praat over zaken waarvan hij geen verstand heeft’. Deze ontmaskering van intellectuele bluf slaat volgens mij meer op de man die zich als de beste columnist van Nederland beschouwt, nadat hij door NRC als zodanig aan de kant werd gezet.

 

Baudet als Cicero

Bij zijn eerste optreden in de Tweede Kamer gaf hij een staaltje van intellectuele humbug weg. Hij herinnerde zich van zijn gymnasiumtijd het begin van de rede waarmee Cicero de vloer aanveegde met Catilina, die een staatsgreep beaamde: ‘Hoe lang nog zul je, Catilina, misbruik maken van onze lijdzaamheid?’ Dit veel gebruikte citaat gaf Baudet in zijn maagdenrede allesbehalve ongerept weer. Hij slaagde erin om in één zin vijf fouten te maken.

‘Quousque tandem abutere, Catilina, patientia nostra?’, is de zin van Cicero met een fraaie cadans. Baudet maakte ervan: ‘Quousque tandem factionem cartellum et officiorum machina patientia nostra abutitur, dum navis pretoria ressurectionis ad profi(cis?)cendum parata est?’ De betekenis zou moeten zijn: ‘Hoelang stelt het partijkartel en de baantjescarrousel ons geduld nog op de proef, terwijl het vlaggenschip van de renaissance klaar ligt om te vertrekken?’

Wel, dat staat er zeker niet. Fout 1: Factionem staat in de naamval voor het lijdend voorwerp (accusativus) terwijl het volgens de vertaling in de tweede naamval (genitivus) moet: fationum. Eerst dacht ik nog dat hij de ‘u’ niet als oe, maar op zijn Nederlands als een uh uitsprak, maar er komt duidelijk een vette è uit zijn mond. 2. Cartellum, ‘kartel’ bestaat in het Latijn niet. Het zou voor een Romein ‘kaartje’ betekenen; het Vaticaanse woordenboek dat moderne begrippen verlatijnst voor gebruik in de pauselijke stukken, geeft pactio mercatoria (handelspact). 3. Officiorum, betekent ‘van plichten’ is dus juist prijzend en zeker niet het laatdunkende ‘baantjes’. 4. Machina is hijskraan en niet draaimolen. 5. Abutitur, Cicero gebruikte de toekomende tijd (futurum tweede persoon enkelvoud in een verkorte vorm die de zin zo’n mooie cadans geeft). In de derde persoon enkelvoud die Baudet wil, zou het zijn abutetur, zou hier moeten zijn abutetur. 6. Resurrectio is niet wedergeboorte (renaissance), maar wederopstanding, in het bijzonder uit de dood van Christus. Jammer, een zware onvoldoende, jongen. De echte wetenschapper onderkent de grenzen van zijn kennen en kunnen en raadpleegt een vakdeskundige – zo niet de charlatan. Die wil  burger de epateren met voorgewende adeldom, zoals de man die volgens het bevolkingsregister Wilhelmus Simon Petrus Fortuijn heette, maar zijn achternaam de chiquere y gaf. Hoewel hij een blauwe maandag bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen (??) in Rotterdam was, bleef hij zich ten onrechte professor noemen.

Tragiek van Plasterk

Dat doet Ronald Plasterk niet, hoewel hij gewoon hoogleraar en wetenschapper van erkend formaat was. Hij is het actuele voorbeeld van een intellectueel die in de politiek verdwaald is. Zolang hij onderzoeker was en vanaf de zijlijn columns in De Volkskrant schreef, was er geen vuiltje aan de lucht. Maar als minister, eerst van onderwijs en vervolgens van binnenlandse zaken, heeft hij er niet veel van gemaakt. Hij had natuurlijk het grootste gelijk van de wereld toen hij ervoor pleitte dat een gemeente minstens 100.000 inwoners moest hebben om haar taken te kunnen vervullen. Alleen bij die omvang hoeven gemeentes niet hun toevlucht te nemen tot ‘gemeenschappelijke regelingen’ en samenwerkingsverbanden, die zich aan de democratische controle van gemeenteraden onttrekken. Nederland heeft genoeg aan 35 gemeentes; de bestuurslaag provincie kan gevoeglijk worden afgeschaft. Regio’s als Friesland of Zuid-Limburg kunnen hun gekoesterde identiteit behouden door supergemeente te worden.

Maar Plasterk slaagde er zelfs niet in enkele volstrekt overbodige provincies tot fusie te brengen.

Dit onvermogen om gelijk te krijgen kenmerkt de ware intellectueel. Als de ezel uit de fabel die verhongert omdat hij niet tussen twee voerbakken kan kiezen, blijft hij twijfelen: er zit toch ook wel iets in de argumenten van de anderen, niet? Toen ik een halve eeuw geleden als jong academicus een blauwe maandag in de gemeenteraad van Nijmegen zat, kon ook ik niet instinctief knopen doorhakken. Het was leerzaam te ervaren dat de praktische politiek met al haar hartstochten toch niets voor mij was. Een korte tijd in de politiek te gaan, is echt iedereen aan te raden. Je ontdekt dan hoe simpel, heerlijk menselijk dat bedrijf is. Studenten geschiedenis, die ik naast de aankomende classici bediende op de universiteit (nu vernoemd naar iemand die niemand kent  hield ik regelmatig voor: ‘Jullie lezen voortdurend over macht. Ga eens ervaren wat dat is.’

 Stuurman aan wal

Maar daarna moet de intellectueel als stuurman van boord gaan. Vanaf de wal schrijft hij zijn kritische stukken en kapittelt hij de actieve politiek. Dat is de rol die intellectuelen altijd gespeeld hebben in het land waarin het begrip is uitgevonden. ‘Een intellectueel is een persoon van wie de activiteit berust op oefening van de geest, die zich bemoeit met de publieke sfeer om zijn analyses te delen en zijn gezichtspunten over de meest uiteenlopende onderwerpen of om waarden te verdedigen, die in het algemeen geen directe verantwoordelijkheid in praktische zaken neemt,zo begint het artikel Intellectuel in de Franse Wikipedia.

De hordes doctorandussen en meesters in de rechten die het Binnenhof bevolken zijn natuurlijk geen intellectuelen. Zij hebben nooit een andere wereld gezien, nooit hun geest aan andere dingen gescherpt dan aan het machtsspel. Eerst werden zij fractie-assistent en vervolgens rolden zij de Kamer in. Deze politieke inteelt bezorgt hun een conformisme dat haaks staat op intellectuele autonomie. Hun hoogste doel is lid van de regering te worden. Na afloop van het kabinetten peinzen ze er niet over om weer in de kamerbankjes te gaan zitten. Ze willen door het bedrijfsleven voor besturen en commissariaten gevraagd worden om zo als goed betaalde politieke lobbyisten te fungeren. Wat een armzalig leven.

Respectabele uitzondering op dit patroon is de PvdA’er Klaas de Vries die na zijn ministerschap weer ‘gewoon’ parlementariër werd. Hij hield zich aan wat in de eerste democratie ter wereld, die van het antieke Athene, al gold als principe van de volksmacht: om beurten te regeren en geregeerd te worden. De Vries heeft zich bij mijn weten nooit laten voorstaan op zijn academische status, zoals Thierry Baudet dat wel opzichtig en potsierlijk doet.