Orélie-Antoine de Tounens wordt gekozen tot koning der Mapuche. Prent toegeschreven aan Jules Peco.

Zelfbenoemde koningen

Geen druppeltje blauw bloed en toch koning worden? Napoleon bewees al dat het kon, en tal van gelukszoekers uit Europa probeerden het in de loop van de 19e eeuw in de meest exotische oorden. De gevolgen waren vaak rampzalig. De Republikein presenteert een galerij van de Doe het zelf-koningen, met Orélie-Antoine de Tounens, koning van Araucanië en Patagonië, Julius Popper, koning van Vuurland, Otto Witte, koning van Albanië, Josiah Harlan, prins van Ghor, Max Schlemmer, koning van Laysan en James Jesse Strang, de mormonenkoning van Beaver’s Island.

Tekst: René Zwaap

Hoe Orélie-Antoine de Tounens, koning van Araucanië en Patagonië, het beste te kwalificeren? Als een geopolitiek genie of als een megalomane gek? Waarschijnlijk had hij iets van beide in zich. Deze zoon van verarmde Franse landadel uit de Dordogne werd in 1860 gekroond tot een enorm rijk in Zuid-Amerika, zo groot als Frankrijk, Duitsland en Italië samen. Zijn nabestaanden vechten nog altijd om hun koninkrijk, dat hen officieel is toegewezen.

In het midden van de 19e eeuw begint in Zuid-Amerika de massamoord op het laatste onafhankelijke inheemse volk van het continent, de Mapuche van Araucanië en Patagonië. De Mapuche zijn een trots krijgersvolk, dat van af de 16e eeuw de Spaanse veroveraars de stuipen op het lijf heeft gejaagd. Maar ze zijn geen partij tegen de kanonnen en mitrailleurs waarover de legers van Chili en Argentinië beschikken, gesteund door huurlingen van Europese bedrijven die in het uitgestrekte, verlaten zuiden van Latijns-Amerika een schat aan grondstoffen en mineralen willen binnenhalen.

Onder commando van de gespecialiseerde ‘indianendoders’ generaal Rocha (Argentinië) en generaal Saavedra (Chili) worden binnen enkele jaren tienduizenden Mapuche over de kling gejaagd. De wereld kijkt zwijgend toe. Niemand trekt zich het lot van de Mapuche aan, behalve één Fransman. Orélie-Antoine de Tounens arriveert in 1858, 33 jaar oud, in Chili. Hij wordt vergezeld door één bediende. Over financiële middelen beschikt hij nauwelijks. Hij is van jongs af aan gefascineerd door de Mapuche, die door de filosoof Voltaire zijn bezongen als de ultieme ‘nobele wilden’.

Daarnaast koestert De Tounens al vanaf zijn prilste jeugd koninklijke ambities. Hij is een bewonderaar van Napoleon – die uiteindelijk ook op eigen kracht keizer werd – en droomt van herstel van de Franse koloniale macht. Vanuit het Chileense Santiago zoekt hij contact met de opperhoofden van de Mapuche. In 1860 komt het daadwerkelijk tot een ontmoeting. Het toeval wil dat de Mapuche de legende koesteren dat er in tijden van grote nood een blanke man met een grote baard zal verschijnen die het volk van de ondergang zal redden. De Mapuche zien in De Tounens deze Messias. De Fransman moet er dan ook indrukwekkend hebben uitgezien met zijn ravenzwarte baard, lange haren, en zijn aristocratische verschijning, gehuld in een indiaanse poncho.

Staatsrechtelijk gelijk
Hoewel De Tounens geen woord van de Mapuche-taal spreekt, weet hij de verzamelde krijgsheren toch te overtuigen. Staatsrechtelijk heeft de getalenteerde jurist het gelijk aan zijn zijde: formeel is het gebied bezuiden de Biobio-rivier niet ingelijfd door Chili. Hij adviseert de Mapuche hun natuurlijke rechten op te eisen. Maar voor dat doel hebben ze een Europese koning nodig, te weten hij zelf. En zo wordt de Fransman op 17 november 1860 door de verzamelde stamhoofden van de Mapuche gekozen tot koning van Araucanië. Twee dagen later voegt hij ook Patagonië – geclaimd door Argentinië – bij zijn rijk. Koning Orélie troont over een rijk dat strekt van de 42ste breedtegraad tot aan Vuurland, een gebied van meer dan 4000 kilometer in lengte, zich uitstrekkend van de Atlantische Oceaan tot aan de Pacific.

Koning Orélie heeft grote plannen. Hij wil van zijn koninkrijk een immigratieland maken voor zijn Franse landgenoten. Zij zouden daar in vrede en welvaart kunnen samenleven met de Mapuche. Maar de machthebbers in Chili, die al jaren loeren op het land van de Mapuche, zijn andere opvattingen toegedaan. Generaal Saavedra zet uit eigen zak een prijs op het hoofd van de Fransman. Twee jaar na zijn kroning, tijdens een rondreis door zijn rijk, wordt De Tounens verraden en ontvoerd. Dramatisch genoeg is het zijn Franse bediende die hem verraadt. Het scheelt maar een haar of de Chilenen zetten De Tounens terstond voor een vuurpeleton. De Franse ambassade grijpt net op tijd in. Tijdens het proces tegen Orélie put de Chilleense pers zich uit in hoon voor de ‘krankzinnige avonturier’. De Mapuche worden beschreven als alcoholistische wildemannen, een gevaar voor de beschaafde wereld.

Spektakelstuk
Maar De Tounens maakt een spektakelstuk van zijn rechtszaak. Hij toont zich een welsprekende verdediger van de Mapuche en klaagt de georganiseerde volkerenmoord door de Chilenen aan. Zijn prestige stijgt. Uiteindelijk belandt de zelfbenoemde koning in een krankzinnigengesticht. In 1863 arriveert hij terug in Frankrijk.. Van opgeven wil hij echter niet weten. ‘De Chileense aanval tegen mijn persoon heeft mijn rechten niet verzwakt, hooguit heeft het tot uitstel geleid’, schrijft de koning in ballingschap in het eerste deel van zijn mémoires. ‘Op dit moment wachten de mensen die mij tot hun koning – en meer nog: tot hun verlosser – hebben gekozen mijn terugkomst gespannen af, om onder mijn commando samen op te trekken op het pad van de vooruitgang’.

In 1869 vaart De Tounens terug naar Araucania, ditmaal via Buenos Aires. De Mapuche, die hadden begrepen dat hun koning was geëxecuteerd, ervaren zijn terugkomst als een magische wederopstanding. Met volle energie werpt koning Orélie zich op de vorming van de Mapuche-natie. Hij richt een eigen krant op, La Corona de Acero (De IJzeren Kroon), ontwerpt een vlag en een schrijft een volkslied voor zijn rijk, en zoekt ondertussen verwoed naar steun van buitenlandse regeringen. Zijn regering bestaat uit de beste Mapuche-generaals, aangevuld met Franse kolonisten.

Twee jaar later is hij door zijn laatste financiële middelen heen en vertrekt hij wederom noodgedwongen naar Frankrijk. In 1874 is de koning weer terug in Chili, ditmaal met munitie en wapens bij zich, gedoneerd door diverse Franse sympathisanten. Bij aankomst in Bahia Blanca wordt hij echter meteen door de autoriteiten herkend – ondanks zijn valse paspoort – en als persona non grata weggestuurd. In 1876 doet De Tourens de derde en laatste poging zijn koninkrijk te redden. Dit maal wordt hij in Patagonië beroofd door lokale boeren en aan de Argentijnse autoriteiten uitgeleverd. Geveld door ziekte en uitputting gaat hij terug naar Frankrijk, waar hij twee jaar later, op 17 september 1878, komt te overlijden, als een berooid man.

De koning van Auracanië en Patagonië sterft kinderloos, zodat zijn erfelijk verklaarde titel overgaat op zijn nabestaanden. Zijn nazaat Gustave-Achille Laviarde, alias koning Achille I, probeert de Amerikaanse president Cleveland te winnen voor de strijd voor een onafhankelijk Araucanië, zonder succes. De familie geeft de strijd echter niet op. In 1950 gaat de kroon van het rijk van koning Orélie over op diens achterneef prins Philippe. In 1971 oordeelde een rechtbank in Parijs dat de familie van De Tourens inderdaad recht heeft op de titel koning van Auracanië en Patagonië. In concreto bestaat dit koninkrijk alleen uit een museum ter ere van De Tounens en zijn opvolgers, gevestigd in het Musée des Rois d’Araucanie in Chourgnac d’Ans, de geboorteplaats van koning Orélie.

Koning Popper
De Tounens was niet de laatste Europeaan die in het onherbergzame zuiden van Latijns-Amerika een koninklijke toekomst voor zichzelf zag weggelegd. Hetzelfde deed Julius Popper, een joodse Roemeen die een eigen koninkrijk vestigde op het Isla de Tierra del Fuego – Vuurland – in het uiterste zuiden van Patagonië. Popper, geboren in een intellectueel milieu in Boekarest, studeerde mijnbouwkunde in Parijs, waar hij een unieke methode ontwikkelde voor de winning van goud met een door hem ontworpen graafmachine. Hij werkte als ingenieur in Havana en in het Amazone-gebied voordat hij in 1885 in Buenos Aires arriveerde. In Vuurland vermoedt hij enorme goudvoorraden en hij weet de Argentijnse president Celman te interesseren voor een expeditie onder zijn leiding. De bootreis naar Vuurland gaat gepaard met de ene na de andere ramp. Bijna de gehele bemanning sterft nog voor aan komst onder pijlen van indianen of bezwijkt aan de honger. Maar uiteindelijk vindt Popper toch goud, en wel op het schiereiland El Parámo, dat hij meteen claimt in naam van de Roemeense koningin Carmen Silva.

Julius Popper wordt verantwoordelijk gesteld voor de genocide op de Selk’nam-indianen van Vuurland.

De Argentijnen zijn des duivels, maar moeten machteloos toezien hoe de in één klap steenrijke Popper een eigen staat sticht in El Parámo. Popper laat munten slaan met zijn eigen beeltenis en ontwerpt postzegels met zijn hoofd erop. Zijn mini-staat heeft een eigen legermacht – aangevoerd door zijn broer – en koning Popper spreekt zijn eigen wetten uit. Als in 1890 de Argentijnse economie instort en de nationale munt de peso hyperventilerend snel in waarde zakt, gelden de gouden munten van Poppers mini-staat als een veilige belegging. Zijn Compañia de Lavaderos de Oro del Sud groeit met de dag. Zachtzinnig is zijn bewind niet. De Selk’nam-indianen van Vuurland worden bijna volledig uitgeroeid onder zijn bewind. Net als hij op het punt staat zijn rijk nog verder uit te breiden – gedacht werd o.m. aan de verovering van Antarctica – sterft Julius Popper op 5 juni 1893 op 35-jarige leeftijd in Buenos Aires. De omstandigheden van zijn dood zijn nooit opgehelderd. Van zijn imperium bleef niets over. Het avontuurlijke leven van koning-dictator Popper werd verfilmd door de Italiaanse regisseur Miguel Littin in de rolprent Tierra del Fuego.


Koning Otto

De Berlijnse wereldreiziger Otto Witte was beslist niet van adel, maar werd toch wereldberoemd als koning van Albanië. Een functie die hij in de wacht sleepte met list en bedrog en die hij op de kop af vijf dagen mocht bekleden.

In 1913 keek Albanië, net onafhankelijk geworden, uit naar een koning. Het oog was gevallen op een neef van de Turkse sultan, prins Halim Eddine. Otto Witte was op dat moment in dienst bij de Turkse militaire inlichtingendienst en kreeg lucht van deze plannen. Omdat hij uiterlijk sterk op de prins leek – in ieder geval beschikte hij over dezelfde martiale snor – besloot hij zijn geluk te beproeven. Vanuit Istanbul stuurde hij een telegram aan de opperbevelhebber van het Albanese leger, waarin stond dat prins Halim Eddine de uitnodiging accepteerde en terstond naar het land zou afreizen. Twee dagen later arriveerde Witte per boot in Albanië, uitgedost in operette-uniform. Hij werd feestelijk ingehaald door een militaire erewacht. Aan het hoofd van de Albanese troepen toog hij naar het paleis van Tirana, waar hij tot koning werd gekroond. Een van de eerste koninklijke besluiten behelsde de inrichting van de paleisharem.

De Albanezen waren des duivels toen het bedrog uitkwam. Met behulp van de haremdames wist Witte aan het vuurpeloton te ontkomen. Op een vissersboot vluchtte hij naar Bari, met medeneming van een fors deel van de Albanese schatkist. Eenmaal terug in Duitsland kreeg hij het aan de stok met de autoriteiten, omdat hij zichzelf hardnekkig koning van Albanië bleef noemen. Hij werd zelfs korte tijd opgenomen in een krankzinnigengesticht, maar via de rechter wist hij zijn gelijk te behalen. Witte was inderdaad tot koning der Albanezen gekroond, moest deze erkennen. De omstandigheden die daartoe hadden geleid deden niet terzake. Koning Otto reisde de daaropvolgende jaren stad en land af als kermisattractie. Op zijn oude dag was hij nog zeer gepikeerd toen hij als enige Europese vorst niet werd uitgenodigd voor de bruiloft van prins Reinier en Grace Kelly in Monaco. Een jaar later, in 1958, kwam hij te overlijden in Hamburg. Hij werd 86 jaar. Op zijn graf staat: ‘Otto Witte, ehemaliger König von Albanien’.

Na zijn kortstondige koningschap werd Otto Witte een kermisattractie.

Josiah Harlan
Opzienbarend zijn ook de verrichtingen van de Amerikaanse tandarts Josiah Harlan, die het in 1838 schopte tot koning van Ghor, in het uiterste noorden van Afghanistan. Harlan vertrok op jonge leeftijd naar India, op zoek naar faam en fortuin. Hij was een gepassioneerde wetenschapper, die al vroeg vier antieke talen sprak, waaronder Sanskriet. Hij was diplomaat, spion, wetenschapper, militair en arts tegelijk. Hij was van alle religieuze markten thuis, bediende ook in politiek opzicht zo veel mogelijk partijen en vergaarde snel kapitaal.

In Punjab trad Harlan in dienst van de schatrijke koning van de Sikhs. In de winter van 1839 trok hij aan het hoofd van vierduizend man, 600 kamelen en een olifant door de Hindu Kush-vallei. Hoog in de Himalaya plantte hij – Amerikaans patriot tot en met – de vlag van de VS op een bergtop. Het was tijdens deze expeditie dat hij het tot prins van Ghor zou schoppen. Dat was te danken aan zijn diensten voor de plaatselijke Hazaran-stam, een van oorsprong Mongools volk in het ruige noorden van Afghanistan. Maar lang mocht Harlan niet genieten van zijn pas verworven status. Nog dat zelfde jaar werd het Britse leger in Afghanistan in de pan gehakt, en ook Harlan diende het land te verlaten. Eenmaal terug in de VS vestigde hij zich als tandarts in San Francisco, waar hij diverse boeken over zijn avonturen als Prins van Ghor schreef. Hij beschuldigde de Britten in India van uitbuiting en wrede koloniale praktijken, reden dat zijn werk in Engeland verboden lectuur werd. In 1871 bezweek hij, 72 jaar oud, aan een hartaanval. Zijn belevenissen in Afghanistan raakten in de vergetelheid, totdat in 2004 het boek The Man Who Would Be King: the first American in Afghanistan verscheen, van de Engelse journalist Ben MacIntyre.

Tandarts Josiah Harlan schopte het tot prins van Ghor.

Ook zeeman Max Schlemmer, een Amerikaans met een Duitse achtergrond, riep zichzelf eind negentiende eeuw uit tot koning. Hij deed dat op Laysan, een piepklein onbewoond eiland in de Hawaï-archipel. Schlemmer arriveerde er in 1894 als werknemer van een Japans bedrijf dat gouden zaken deed met de winning van guano, zeevogelpoep, gebruikt als bemestingsmiddel in de landbouw. Een vanuit de VS georganiseerde staatsgreep had een einde gemaakt aan het oorspronkelijke Hawaïaanse koningshuis en de eilanden stonden open voor avonturiers van allerlei slag. Allereerst verwierf Schlemmer de exclusieve rechten op de guanowinning, vervolgens vestigde hij zich op Laysan met familie en personeel en uiteindelijk riep hij zichzelf uit tot vorst. Maar erg gelukkig was zijn koningschap niet. Omdat de guanovoorraad al zo goed als afgegraven was, moest koning Max omzien naar andere inkomsten. Het werd de verenhandel. Hij exporteerde voor tonnen aan veren en vleugels naar het buitenland, zodat de vogelstand op Laysan binnen enkele jaren was uitgeroeid. Dus moesten ook de schildpadden en de zeerobben op het eiland eraan geloven. Tot overmaat van ramp besloot Schlemmer vervolgens konijnen te gaan fokken. Die plantten zich in recordtijd voort en hadden binnen enkele jaren het gehele eilandje kaalgevreten.

Koning Max Schlemmer zorgde eigenhandig voor de ondergang van zijn eiland.

Toen een onderzoekscommissie van de Amerikaanse Bird Reservation op Laysan neerstreek, bleek het bedekt met de lijken van honderdduizenden vogels. Het ooit zo weelderig begroeide eilandje was veranderd in een miniwoestijn, het koninkrijk van Max I uitgelopen op een ecologische nachtmerrie. Toch mocht hij op Laysan blijven, hoewel zijn sollicitatie als natuuropzichter om begrijpelijke redenen werd afgewezen. Om te overleven slachtte Schlemmer de laatste albatrossen en ook de eieren van de allerlaatste zeeschildpad gingen in de pan. Ten prooi gevallen aan honger en andere ontberingen vertrok het gezin Schlemmer in 1913 van het eiland. Hun boot liep vast op een rif. Aan boord van een Amerikaanse kruiser werden de koninklijke drenkelingen naar Honululu overgebracht. De laatste koning van Laysan stierf in 1935 in San Francisco, waar hij werkte als klusjesman in een appartementencomplex.

Mormonenkoning Jesse Strang stierf op dezelfde wijze als zijn idool Julius Caesar.

Met de meeste zelfbenoemde koningen loopt het slecht af. Zo ook met James Jesse Strang uit New York. Deze postbode had al vanaf zijn jeugd de brandende ambitie om het eens tot koning te schoppen. ‘Jammer genoeg ben ik voorlopig niets meer dan een boerenkinkel’, schreef hij in 1832, 19 jaar oud, in zijn dagboek. ‘Ik had tegen deze tijd al lid van het parlement moeten zijn, of een generaal, wil ik ooit de gelijke zijn van Caesar of Napoleon.’ Met zijn gezin sloot Stang zich aan bij de mormonenkerk. Nadat Joseph Smith, oprichter van de sekte, in de gevangenis was vermoord, stapte Strang naar voren als diens wettige erfgenaam. Het leidde tot een scheiding der geesten binnen de mormonengemeenschap. Met 250 getrouwen trok Strang naar Beaver’s Island, diep in de bossen bij het meer van Michigan, waar hij zich op 8 juli 1850 uitriep tot koning. Bij de lokale bevolking – veelal vissers uit Ierland – maakte hij zich niet populair met zijn voorliefde voor lijfstraffen, en ook de door hem uitgevaardigde belastingen vielen niet goed. Daarnaast verordonneerde hij polygamie voor zijn onderdanen: zelf had Strang vijf echtgenotes en twaalf kinderen. Opstand brak uit toen Stang overging tot een verbod op de productie van whisky, een bloeiende bron van inkomsten voor de eilandbewoners. Het gevolg was een whisky-oorlog, waarbij zelfs de Amerikaanse marine moest ingrijpen. In 1856 werd koning Strang onder een regen van messteken vermoord door veertig man uit zijn eigen aanhang. Zo leek zijn dood in elk geval wel op die van zijn idool Julius Caesar.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel op prijs stelt en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je een klein en onafhankelijk tijdschrift in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -