Illustratie: Gabriel Kousbroek

Professor Karel zoekt de chip van de koning

‘Complotprofessor’ Karel spant een rechtszaak aan tegen de Staat der Nederlanden ter openbaarmaking van de chip van de koning.

 

Tekst Sjoerd de Jong

Illustratie Gabriel Kousbroek

 

We waren halverwege de zitting toen de pepermunt begon te werken. Ik beet keihard op mijn tong, het tabletje knakte doormidden. ’Godverdomme, wat is dat spul scherp’, riep ik naar mijn adjudant, terwijl ik een mondvol witte brokjes uitspuugde naar de perstribune. ‘Is het soms een nieuwe, slinkse manier om vaccins toe te dienen? Waar heb je die krengen gekocht, bij Hugo de Jonge, in familieverpakking? Bij kleingrutter D. Gommers?’

Mijn adjudant haalde zijn schouders op. ‘Wat maakt het uit, professor’, zei hij, ‘fucked zijn we toch’. Hij begon te oreren over de nieuwe transgenderwetgeving die eraan zat te komen, het einde van de menselijke beschaving. ‘Geloof me, professor, straks zijn we allemaal non-binaire robots met blauw haar, op onze knietjes prevelend voor het altaar van Bill Gates.’

Ik zweeg, lichtelijk verontrust. Begon mijn adjudant nu ook al te twijfelen aan de Goede Zaak? Waren we dan radeloos en reddeloos verloren? Peinzend staarde ik naar het portret van de jonge koning achter de rechter. In zijn ogen herkende ik iets van mijn vertwijfeling. Hij had de benevelde blik van een Rotterdamse student die na een kroegentocht de laatste nachtbus nakijkt. Hij kan nog zien hoe zijn vrienden, die de bus wel hebben gehaald, hem vanaf de achterbank lachend toezwaaien. Hoe moet hij nu thuiskomen?

Je vraagt je af hoe de man het volhoudt. Nou ja, het antwoord is duidelijk. Het moet komen door de chip die bij hem is geplaatst, direct achter de hersenschors waar alle relevante informatie uit de Winkler Prins, de serie Groten Aller Tijden en andere onmisbare naslagwerken wordt opgeslagen en geanalyseerd. Je kunt dat ook zien aan zijn ogen, die dof worden bij het naderen van met name journalisten en vreemd oplichten als zijn vrouw in de buurt is. Allemaal voorgeprogrammeerd, natuurlijk.

Hoewel ik aan de technische details nog steeds twijfel. Want zoals ik leerde in mijn jarenlange ervaring als verslaggever en correspondent voor wereldwijde media, moet je altijd een slag om de arm houden. Maakt niet uit waarover – maar hou die slag, achter de arm wel te verstaan. De Deep State deinst immers nergens voor terug, en het zou me niet verbazen als achter informatie van mijn – goed ingevoerde – bronnen toch weer desinformatie schuilgaat. Dus dat we worden misleid over de aard van de misleiding. Ik bedoel, het hele idee van een ‘hersenschors’ klinkt mij in de oren, als je er even over nadenkt, als iets dat is verzonnen door een CIA-agent. Hoezo ‘schors’? Zit er behalve een balk in ons oog ook nog een boom in ons hoofd? Moeten we dat geloven?

 

Hersenoperatie afgewezen

Goed, we zullen het voorlopig niet weten. Misschien wel nooit. Want onze eerste eis – een hersenoperatie bij de koning om de chip te verwijderen – werd direct door de rechter afgewezen. Ondanks de spijkerharde medische garanties in ons verzoek en het genereuze aanbod van gratis danstherapie in het kader van zijn revalidatie. De rechter vond dat we voor de operatie – ik verzin het niet – ten onrechte een beroep deden op de WOB. Onbegrijpelijk. Als er nu iets onder de Wet Openbaarheid van Bestuur moet vallen, is dat wel het brein van het staatshoofd. Hoe dan ook, het oordeel van de rechter zegt ook iets: die chip zit er, dat staat wel vast. In het koninklijke hoofd.

Maar wat was er opeens met mijn adjudant? Ik had het kunnen zien aankomen. In zijn jonge jaren, op een kleinschalig gymnasium in Rotterdam, was hij een doorzetter geweest – urenlang kon hij ’s nachts docenten uit hun bed bellen, gewoon om ze te treiteren. Vooral op de kale gymleraar had hij het voorzien, een man die zijn handen of in elk geval zijn ogen niet kon thuishouden in de meisjeskleedkamer, het heilige der heiligen. Lag het daaraan dat hij sindsdien gefascineerd was geraakt door de naderende ondergang van de beschaving, de Grote Afrekening die ons te wachten stond?

Maar nu keek ik van de koning naar hem, mijn adjudant, en naar zijn geblokte vlinderdas. Waar kwam die opeens vandaan? Een vlinderstrik is een fuck you van wufte couturiers naar elk maatschappelijk engagement. Ik droeg zo’n ding nooit meer, sinds de mondiale noodsituatie tot me was doorgedrongen. Open boordje, overhemd, jasje – akkoord. Maar totale mentale focus, mensen. Aan de slag. Geen tijd te verliezen met frivole kledij!

 

Psychedelische stoffen

Was hij dus nog wel te vertrouwen? Ik huiverde bij de gedachte en besloot me te concentreren op de monoloog van de rechter, die nu was beland bij onze twaalfde eis. Ook ongegrond. Nee, we kregen geen toestemming de garderobe van Máxima en de prinsesjes te laten onderzoeken door een helderziende op psychedelische stoffen. Het verbaasde me niet. De markt voor helderziendheid is verpest door Uri Geller met zijn lepeltjes. Niets meer aan te doen.

In de metro terug namen we het vonnis door. Natuurlijk had de rechter ook al onze andere vorderingen afgewezen. Zelfs het intens humanitaire voorstel om het Griekse zomerverblijf van de koning te verbouwen tot opvangcentrum voor Syrische vluchtelingen, een kleine moeite. Ook ons voorstel om de Gouden Koets te herdopen tot ‘Gouden Kooi’ – een semantische nuance die niemand iets zou kosten – werd achteloos terzijde geschoven.

Het meest beschamende nog wel was zijn regelrechte en totaal onberedeneerde afwijzing van onze hoofdeis: onmiddellijke sloop van het Paleis op de Dam en de bouw van de Professor Karel Volksuniversiteit aldaar. De magistraat zag er niks in, ondanks de tot op de komma uitgewerkte begroting voor deze toch zo hoogst noodzakelijke verdedigingslinie tegen de indoctrinatie van met name de bloem der natie door de massamedia. Ook de aanvullende eis op verzoek van mijn massale achterban – de toevoeging van een gebeeldhouwde beeltenis van mijzelf aan het Monument op de Dam (met de tekst ‘Professor Karel weet raad’) – werd zonder ook maar het begin van een argumentatie arrogant afgewezen.

Breedbeeld-tv

Op station Amstel haalde ik in een kiosk twee blikjes bier en plastic bekers, om de teleurstelling wat te verzachten. We liepen naar het eind van het winderige perron, tegenover het oude Philips-gebouw. Bijna twintig jaar geleden had een 59-jarige inwoner van Uithoorn zich in die toren door het hoofd geschoten – volgens het officiële verhaal. Eerst had hij er achttien mensen gegijzeld, uit protest tegen de introductie van breedbeeld-tv. Hij had ontdekt dat kijkers werden gemanipuleerd met verborgen boodschappen via de zwarte stroken onderin het tv-beeld. Goed gezien! Een vooruitziende blik van de man uit Uithoorn die de autoriteiten uiteraard niet konden tolereren. Ik trok mijn blikje bier open en hief het bruisend naar de toren. ‘Respect, vriend’, zei ik. ‘Jij had het door. En het was nog maar het begin.’

Toen het bier op was liepen we door de lege stationshal, op weg naar onze lunchafspraak in een etablissement om de hoek. We zouden er een gewezen radioloog van een Haags hospitaal ontmoeten die ons had gebeld na een oproep in ons tijdschrift (‘Spreek U Uit Over De Koninklijke Chip’). Hij zei te beschikken over hoogst gevoelige informatie, die zou uitwijzen dat de chip bij de aanstaande koning op last van zijn moeder al op zeer jeugdige leeftijd was geïmplanteerd, gezien zijn ongeregelde gedrag op het voetbalveld. Zijn team verloor zelfs tegen junior-verenigingen uit Rotterdam-Zuid.

Van andere bronnen hadden we al gehoord over de sportieve wanprestaties van de kroonprins en het ongenoegen van zijn moeder erover, dus we waren geïntrigeerd. We wisten dat zulke chips uit voorzorg waren gemaakt voor tal van Oranjes, maar nog niet precies welke aanleiding bij hem de doorslag had gegeven om te zeggen: ‘Okay, genoeg, nu gaat de chip erin!’ Ten slotte was ons bekend dat enkele digitaal uitgedaagde leden van de koninklijke familie de software aanzagen voor microfoontjes, of zelfs spijkers. Haha, die Oranjes! Maar dit zou dus wel eens het sluitstuk kunnen zijn van ons onderzoek. Je weet nooit waar een lead naar leidt – bovendien hadden we honger.

‘Laten we nog wat te drinken meepakken’, zei mijn adjudant toen we de AH To Go in de stationshal passeerden. Hij beefde een beetje – nog steeds van slag door de totalitaire onwil van de rechter om de redelijkheid van onze eisen in te zien. Maar ik had haast. ‘Kom op’, zei ik. ’Het is vlakbij. Straks kun je drinken wat je wilt. Ook wodka, of tomatensap. Kijkt niemand van op, daar– allemaal yuppen en woke miljonairs met een hoodie.’

Maar hij slofte de winkel al binnen en begon met beide handen blikjes bier uit het rek te pakken. Hij draaide zich om met armen vol blikjes en liep naar de zelfscankassa, klaar voor de Start-knop.

‘Ben je helemaal gek geworden!’, siste ik. Ik wees naar het apparaat en duwde hem terug naar het rek. ‘Scan één zo’n blikje en de halve inlichtingenwereld weet alles van je, niet alleen je pincode!’ Hij knikte, alsof hij het begreep. Met tegenzin rommelde hij de blikjes terug in de rij. ‘Het is maar bier’, bromde hij teleurgesteld. Meende hij dat? ‘Niets is “maar” iets in deze business’, sprak ik vermanend. ‘Trouwens, bier drinken is de minste van onze zorgen. Het gaat om de toekomst van homo sapiens.’

 

QR-slavenketting

We staken het verkeersplein over naar het eetlokaal. Mijn adjudant stootte me aan, hij voorzag een complicatie. ‘Hoe komen we binnen, weer door het raam?’ Uiteraard hadden we geen QR-code, die slavenketting op zakformaat van de tot-gevaccineerden-gemaakten. Bij een eerdere ontmoeting in hetzelfde etablissement – met een voormalige groenbrigadier van Paleis Soestdijk die in de loop der jaren een indrukwekkende verzameling sigarenbandjes van Prins Bernhard bij elkaar had geprikt – waren we erin geslaagd door een keukenraam naar binnen te klimmen. Het was niet voor herhaling vatbaar.

‘Maak je geen zorgen’’, zei ik, ‘aan alles is gedacht.’ Op de achterkant van twee Zwaluw-luciferdoosjes had ik nauwkeurig zwarte vierkantjes getekend, in de vorm van een QR-code. Ik gaf hem een van de doosjes. ‘We laten gewoon dit zien en lopen door.’ Mijn adjudant tuurde verbluft naar het doosje. Hij was duidelijk onder de indruk. Of niet? ‘Wacht even professor’, begon hij, ‘het punt van die code is dat ze hem willen scannen. Dan vallen we door de mand!’

Ik begon te lachen. Hoe bang kan een mens zijn om niks? Ik nam een lucifer uit het doosje en streek hem aan. De vlam walmde ons in het gezicht. ‘Hoe zou je dit dan noemen? Het werkt toch? Niemand die het verschil ziet. Kijk, we weten allemaal dat corona bullshit is, en de enige manier om dat te overbluffen is met nog grotere bullshit.’

Bij de ingang van het restaurant hielden we onze luciferdoosjes omhoog. Er stond niemand aan de deur, diep in het lokaal wenkte een ober. ‘Zie je wel’, zei ik, ‘het gaat erom dat je het spel meespeelt, dát is wat ze willen. De rest doet er niet toe. Denk aan de film Spartacus: zolang slaven zich gedragen als slaven, vinden de powers that be het best. Ze wéten tenslotte dat het allemaal fake is, ze hebben het zelf uit hun duim gezogen! Ja, als iedereen dapper zou opstaan en zou zeggen “IK ben professor Karel” wordt het een heel andere ball game. Die tijd komt nog!’

De radioloog zat aan een tafeltje bij het raam. Een kleine, kalende man in een vaalgroen maatpak, met een goudgerand brilletje en een plastic map voor zich. Hij roerde in een glas thee. Warempel, ook hij droeg een vlinderstrik! Wat was hier aan de hand? Terwijl ik tegenover hem plaatsnam staarde ik gebiologeerd naar het onder zijn kin bungelende symbool van kleinburgerlijke zelfingenomenheid. ‘Het zal toch niet waar zijn’, mompelde ik voor me uit, in de hoop dat mijn adjudant me niet zou horen. Hij was net weer rustig.

De man begon nerveus aan zijn strik te plukken en schraapte een paar keer zijn keel. Ik kon me niet inhouden. ‘Waarom bent u zo nerveus?’, vroeg ik. ‘Trouwens, bent u niet wat te lichtzinnig gekleed, gezien de barre tijden waarin we leven?’ Hij keek me vragend aan en haalde zijn schouders op. Mijn adjudant kuchte. ‘Zullen we ter zake komen?’ stelde de man voor. Ik voelde agressie opkomen. Kwam het door die strik, of door de manier waarop hij in zijn glas thee bleef roeren, telkens lichtjes tegen het glas tikkend? Wilde hij daarmee suggereren dat hij beschaafder was dan wij?

Dat zou een gotspe zijn. Als jarenlange correspondent in Japan heb ik complexe theeceremonies meegemaakt waarbij zijn getik tegen het glas afsteekt als een plastic polshorloge bij de Big Ben. Of als een kindersnotje bij de Fat Boy, die de Amerikanen op Nagasaki wierpen om… Nou ja, ik dwaal af.

Ik tapte met een wijsvinger op het mapje dat de radioloog voor zich had liggen. ‘Wat is dit? It better be good, mijn beste. We komen net van de rechtbank. Ik hoop dat u meer te bieden heeft.’ De radioloog boog zich voorover. ‘Maakt u zich geen zorgen. Dit… (nu tapte hij op het mapje).. is dynamiet.’ Ik voelde de aderen in mijn nek opzwellen. Zou het? Ik keek peilend naar mijn adjudant. Hij geeuwde, rekte zich uit en wenkte een ober.

 

Staatsgeheim

De radioloog wees op het mapje. ‘Wat hier in zit is staatsgeheim, dat begrijpt u’, zei hij. Hij legde uit dat hij via radiologische contacten in het bezit was gekomen van foto’s van het gebit van de koning, gemaakt bij tandartsbezoek in zijn studententijd. Gave foto’s, waarop alles te zien was. Oude en nieuwe vullingen, aangetast glazuur, dopjes van bierflessen, een rafelig stuk zijde (mogelijk afkomstig van een jurk). De radioloog raakte enthousiast van zijn eigen uitleg en begon door de glimmende foto’s in het mapje te bladeren. ‘Kijk hier: een heel oud honingdropje. Een uniformknoop! Je vraagt je af wat die jongen uitspookte in militaire dienst.’ Hij schoof een foto over de tafel. ‘En kijk dit: stukjes chips. Paprika. Hoe onsmakelijk.’

Ik trommelde met twee vingers op tafel. ‘Ja, heel aardig allemaal. Maar wat zegt het nu over de chip? Zijn er metaalsporen in het gebit te zien? Het logo van Microsoft?’ De ober bracht onze drankjes, wierp een schuine blik op een van de gebitsfoto’s en maakte zich uit de voeten. ‘Daar kunnen we het later over hebben’, fluisterde de radioloog, ‘als we het eens zijn over de prijs.’ Hij schoof de foto terug in het mapje. We zwegen.

Daar was het. De prijs. Het was te verwachten. In plaats van een patriot hadden we een profiteur tegenover ons, een man die beter wilde worden van onze noodsituatie als mensheid. Aan de andere kant, als deze foto’s het bewijs leverden van die chip waren we een eind verder op weg naar de waarheid over de wereldsamenzwering van cynische, transhumane miljardairs! Ik pakte een servetje en depte mijn voorhoofd. ‘Nou, weet u’, zei ik, ‘geld is het minste van onze zorgen. Maar waar had u aan gedacht? Voor zulke informatie bestaan geen richtlijnen van Sotheby’s of de CIA. Het is wat de gek ervoor geeft, en ik kan u één ding verzekeren: gek zijn we niet.’

De radioloog sloeg het mapje dicht. ‘Vijf miljoen’, zei hij. ‘We hebben het hier over informatie die het einde van de Nederlandse monarchie kan betekenen – in uw handen. Die mag wat kosten. Terwijl de boel instort, wil ik rustig op mijn Thaise eiland kunnen zitten. Dat kunt u me niet kwalijk nemen.’ Hij glimlachte. Ik keek voor advies naar mijn adjudant, die de glazen bier al achterover had geslagen en was begonnen aan de wijn.

‘Op hoeveel zitten we met Totaal Gestoord, qua verkochte oplage?’, vroeg ik hem achter mijn hand. Hij keek op van zijn glas en fronste zijn wenkbrauwen – dat zei genoeg.

Dit riep om daadkracht. Ik weet niet wat me beving, maar opeens kwam alles samen: de achteloze manier waarop de rechter al onze vorderingen had afgewezen, de verdachte dood van de ziener in de Philips-toren, de zelfscan-kassa die mijn adjudant bijna had verleid, het lauwe bier op het winderige perron, het tikkende lepeltje van de radiologische profiteur.

‘Okay, luister’, zei ik tegen de radioloog, ‘kent u dat nummer van Lou Reed?’ Hij keek me niet-begrijpend aan. Ik boog me naar hem toe en gromde: ‘Hoor eens, mannetje, jij wilt dus een walk on the wild side? Met je gebitsfoto’s en je Thaise eiland!’ Ik greep hem bij zijn vlinderstrik, trok hem over de tafel en sloeg met mijn andere hand het lepeltje uit zijn theeglas. Het rinkelde door de zaak. ‘Zie je dit?’ siste ik. ‘Lepel ik zo je ogen mee uit je schedel. Leg ik ze naast de rekening. Heb ik geleerd van de Yakuza waar ik tussen woonde in Tokio. Fijne jongens. Snijden zo je hoofd af en zetten het op je romp voor je het in de gaten hebt. Je blijft gewoon je rijst eten. Totdat je merkt dat die korrels er meteen weer uitvallen. Ja, want je bent dood. Begrijp je?’

De radioloog schoot overeind, rukte zich los en strompelde naar achteren, weg van de tafel. ‘Jullie zijn totaal gestoord! Ik dacht dat ik link bezig was, maar jullie zijn echt ver heen!’ Hij slingerde de zaak uit, het mapje onder zijn arm. De ober keek hem geschrokken na. Twee borden met Italiaanse broodjes zalm stonden op de bar.

‘Wat was er eigenlijk aan de hand’, vroeg mijn adjudant terwijl hij zich de laatste wijn inschonk. ‘Was er een probleem?’

Terug in het station trokken we twee kroketten. Somber tuurden we in de luikjes van de FEBO. ‘Niet echt een productieve middag’, zei mijn adjudant, aangeschoten van de wijn. ‘Maar ik heb er wel iets van geleerd. Dit kan écht niet meer.’ Met een vloeiend gebaar deed zijn vlinderstrik af en deponeerde deze in een vuilnisbak, tussen de mondkapjes. ‘Toch jammer van die foto’s’, mompelde hij.

Geeft niks, zei ik. Gebitsfoto’s? De koning heeft toch geen tanden.