Walter Winchell contra ‘America First’

In Philip Roth’s dystopische succesroman The Plot Against America over een fascistische machtsovername in de Verenigde Staten anno 1940, is een hoofdrol weggelegd voor Walter Winchell. Hij was de machtigste journalist van zijn tijd en bond ook in werkelijkheid de strijd aan met het isolationisme van de America First-Beweging, waarachter vaak een pro-nazistische gezindheid school. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover had een hoge prijs.

 

Tekst René Zwaap

 

Philip Roth hoefde in The Plot Against America (2004) niets te verzinnen om het personage van Walter Winchell kleurrijk te maken. Met zijn achter op het hoofd staande vilten hoed, opgerolde hemdsmouwen, losgetrokken stropdas en eeuwige sigaret in de mondhoek, was Winchell ook in werkelijkheid het archetype van de Amerikaanse razende reporter. Dat Winchell eigenlijk helemaal geen journalist was, maar een mislukte vaudeville-artiest die een journalist speelde, vormde daarbij geen beletsel. Vijftig van de zeventig miljoen volwassenen die Verenigde Staten in de jaren dertig telde, stemden iedere zondag af op zijn radioshow (die steevast werd ingeleid met de woorden ’Here’s Winchell, he knows it all, he sees it all!’). Zijn geschreven dagelijkse column vol schimpscheuten, roddel en achterklap uit de coulissen van Broadway, Hollywood en Washington, geschreven in een even sappige als koortsachtige stijl vol ‘slanguage’, werd in meer dan 2000 dagbladen over de gehele natie afgedrukt. De helft van de abonnees van het krantenimperium van persbaron Randolph Hearst las de krant puur om Winchell en hij was de eerste journalist die even torenhoge gages opstreek als filmsterren, gevierde zangers en kampioenen van het honkbalveld. Winchell was de koning van de Jazz Age. Presidenten dongen naar zijn gunst, evenzeer als filmsterren en gangsterbazen. ‘Winchell begrijpen is een test in Amerika-kennis’, schreef een krant op het hoogtepunt van Winchells roem. ‘Niet minder dan in staat zijn de Amerikaanse Grondwet uit te leggen.’

 

New Deal

Met zijn eigen afkomst uit een straatarm Russisch-joods gezin in New York was Winchell de belichaming van de Amerikaanse Droom. ‘Democratie is waar iedereen elkaar een schop onder de kont kan geven’, luidde zijn motto. Met aanstekelijk gebrek aan eerbied voor welk instituut dan ook zette hij de sloophamer in de tot dan toe gescheiden compartimenten van de klassensamenleving. Met één terloopse opmerking kon Winchell carrières maken of breken. Zijn loopbaan lag geplaveid met geknakte reputaties en intense vetes. Tegelijkertijd was hij tijdens de Grote Depressie een onvermoeibare kruisvaarder ten bate van Roosevelts New Deal. Anders dan in Philip Roths roman werd Winchell geen presidentskandidaat en evenmin werd hij op campagne doodgeschoten, maar feit is wel dat zijn leven al vanaf 1933 in het teken stond van het mobiliseren van krachten tegen het Europese fascisme en diens handlangers in de VS. In de jaren vijftig was hij evengoed op weinig verheffende wijze betrokken bij de heksenjacht van senator Joseph McCarthy en zijn Comité voor On-Amerikaanse Activiteiten op iedereen die in een communistische reuk stond. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke.

 

Bittere armoede

Walter Winchell werd geboren in 1897 in de Lower East Side van New York. De familie heette eigenlijk Weinschel. Zijn overgrootvader was rabbijn in het Russische Minsk, zijn grootvader Chaim Weinschel was chazan (voorzanger) in de synagoge en een gevierd dichter in het Jiddisch, die in 1881 naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. Vader Jacob Weinschel was een onfortuinlijke kleine handelaar in zijde en Walter beleefde een jeugd van bittere armoede. Moeder Jennie Bakst was eveneens van Russisch-joodse komaf en probeerde haar kinderen met wisselend succes op te voeden in de observante traditie. Bij Walter had dat weinig effect. Het antisemitisme waarmee hij als kind werd geconfronteerd maakte hem voor de rest van zijn leven wel ‘een intuïtieve Jood’, zoals hij het zelf noemde.

Vanaf zijn dertiende trad hij op in vaudevilleshows als tapdanser, zanger en komiek. Echt succesvol was hij niet. ‘Walters probleem was dat hij niet van het publiek hield’, aldus een vriend uit die tijd, opgevoerd in de biografie Winchell: gossip, power and the culture of celebrity van Neal Gabler (1994). ‘Hij was er bang voor en dus wilde hij slimmer zijn dan zijn toeschouwers, om zichzelf ervan te overtuigen dat hij beter was dan zij. Hij hield niet van hen en dat hadden ze in de gaten.’ Winchell zou later schrijven dat zijn tropenjaren in halflege theatertjes hem hadden geleerd hoe je de aandacht van het publiek moest veroveren.

 

Spaanse griep

Het was door de pandemie met de Spaanse griep van 1918, die in de Verenigde Staten een miljoen doden kostte, dat Winchell een alternatief vond voor zijn noodlijdende artiestenbestaan. Nu de theaters gesloten waren begon hij een nieuwsbrief te schrijven vol met roddels over collega-artiesten. Die sloeg zo goed aan dat hij al snel vaste bijdragen leverde aan theater-vakbladen. Zijn sappige roddels uit de toneelwereld trokken aandacht van een zakentycoon die zijn presidentiële ambities wilde verwezenlijken met een nieuw te stichten krant, de Evening Graphic. Die richtte zich met een cocktail van sport, seks en misdaad op de kleine man. Winchells werk kleurde uitstekend bij de Graphic, en behalve roddels uit Broadway en de gangsterwereld, die hij oppikte in de nachtclubs waar hij iedere nacht tot zonsopgang verbleef, begon hij ook hardhandige theaterkritieken te schrijven. Die bezorgden hem een toegangsverbod tot de dertig theaters van de gebroeders Jacob en Lee Shubert. Toen de Marx Brothers in een van die theaters de première opvoerden van hun show Animal Crackers – waarin onder de naam Wally Winston een figuur gemodelleerd op Winchell opdook – smokkelde Harpo Marx de met een valse baard getooide Winchell de zaal in.

In 1927 was de Evening Graphic al zo op stoom gekomen dat de Society for the Suppression of the Vice aandrong op een verschijningsverbod. Winchells werk trok de aandacht van de oppermachtige krantenmagnaat William Randolph Hearst. In 1929 verkast Winchell naar Hearts Mirror, zodat zijn columns via Hearts’s persbureau King Features nu ook in honderden andere Hearst-kranten worden doorgeplaatst. Terwijl de VS na de Wall Street Crash in een diepe crisis storten (‘De situatie is zo erg dat wanneer een kerel incheckt in een luxehotel en een kamer vraagt op de 17e verdieping, de receptionist vraagt of het om te slapen of te springen is’, bericht Winchell) gaat het met zijn eigen carrière juist crescendo. NBC huurt hem in als presentator van een wekelijks radioprogramma dat wordt gesponsord door het sigarettenmerk Lucky Strike. In het voorjaar van 1932 prijkt Winchell in smoking op 45.000 billboards verspreid over 18.886 Amerikaanse steden met zijn slagzin ‘OK America’, gevolgd door de reclametekst ‘Luckies are kind to your throath – I know’.

 

Al Capone

In de concurrerende pers worden verontruste commentaren gewijd aan ‘Winchellism’, dat met zijn sensatiehonger en gebrek aan respect als een gevaar voor de gehele journalistiek wordt gekenschetst. Maar niemand minder dan Hemingway prijst Winchell als ‘de grootste krantenman die ooit heeft bestaan’. Het is de tijd dat ook gangsterbazen glamourfiguren worden en op vakantie in Miami wordt Winchell met alle egards onthaald door Al Capone, die hem als welkomstgeschenk een stapeltje reeds ingevulde wedformulieren voor de paardenraces geeft. Elk formulier blijkt de winnaar juist te hebben. Gangsterbaas Frank Costello investeert in de Stork Club, de nieuwe exclusieve nachtclub in New York waarvan Winchell mede-eigenaar en het levende uithangbord wordt. Gezeten aan de exclusief voor hem gereserveerde tafel in de club ontvangt hij een eindeloze parade aan tipgevers, bewonderaars en revuedanseressen die hogerop willen. Winchells hechte banden met de onderwereld worden wat al te inzichtelijk als hij in zijn column aankondigt dat er een aanslag op het leven van een jonge gangster genaamd Vincent Coll, alias Mad Dog, in voorbereiding is. De krant is nog warm van de pers als Mad Dog inderdaad met kogels wordt doorzeefd. Tegelijkertijd staat hij elders in het gangstermilieu in een kwade reuk omdat hij iets onvriendelijks schrijft over een concurrerende nachtclub van de Stork. Bevreesd voor schadeclaims wegens laster en smaad krijgt hij Hearst zo ver dat deze zich er contractueel toe verplicht alle financiële schade die voortvloeit uit Winchells publicaties op zich te nemen. Winchell is vanaf dat moment verzekerd tegen smaadprocessen. Die carte blanche draagt bij aan zijn journalistieke moed.

 

Moordaanslag op Roosevelt

In 1932 wordt in Miami een aanslag gepleegd op het leven van presidentskandidaat Franklin Delano Roosevelt. De dader, de Italiaanse metselaar Giuseppe Zangara, mist zijn doelwit op een haar na, en treft in plaats van Roosevelt burgemeester Anton Cermak van Chicago, die aan zijn verwondingen overlijdt. Winchell slaagt erin door te dringen tot de politiecel waar Zangara verblijft en krijgt een exclusief interview. Zangara verklaart een hekel aan rijke mensen te hebben en dat hij eerder al heeft geprobeerd de koning van Italië te vermoorden. Winchell bewijst zijn vakgenoten zo dat hij meer is dan alleen een entertainer.

De actie ontsnapt ook niet aan de aandacht van Roosevelt, die eenmaal verkozen tot president Winchell in maart 1933 uitnodigt voor een tien minuten durend gesprek in het Witte Huis. Winchell is diep onder de indruk van de presidentiële ontvangst, die zijn toch al niet bescheiden ego streelt. De komende jaren is hij een onvermoeibare pleitbezorger van Roosevelt, die hij prijst als ‘de nieuwe held van de natie, die voor een rechtvaardiger verdeling van inkomen zal zorgen’. Hij ontpopt zich nu als de advocaat van de kleine man die alles te winnen heeft bij Roosevelts New Deal.

Tegelijkertijd begint Winchell zich als geen ander in de Amerikaanse media uit te spreken tegen Hitler, die dan net aan de macht is gekomen. Hij spreekt van ‘nazi-gorilla’s’ die de Duitse bevolking terroriseren. ‘Te erg voor woorden dat een man als Hitler, die zo intens haat, het zo ver kan schoppen in de politiek’, schrijft Winchell in 1933. ‘Zijn haat tegen de Israëlieten is verachtelijk – en wanneer een moordenaar hem op een dag neerknalt zouden een boel mensen daar niet rouwig om zijn’. Het bezorgt hem een heldenstatus bij de joodse gemeenschap in de VS en de intense haat van Hitlers Amerikaanse fanclub.

Ook binnen de VS tiert het fascisme welig. Winchell voedt de FBI met informatie die hij oppikt uit de kringen van Amerikaanse nazi’s, zoals de Silver Shirt-beweging rond William Dudley Pelley, Hitler-bewonderaar en virulent Jodenhater. De nazi’s van Milwaukee beginnen een lastercampagne tegen Winchell en noemen hem ‘een gevaar voor onze zaak’. Winchells repliek: ‘Reken maar dat ik dat ben.’ Van Roosevelt krijgt hij een speciale status als inlichtingenofficier van de Amerikaanse marine.

Tussen FBI-baas J. Edgar Hoover en Winchell bloeit in die tijd op instigatie van het Witte Huis een hechte relatie op. Hoover-biograaf Anthony Summers schrijft in Offcial and confidential: the secret life of J. Edgar Hoover (1993) dat Winchell de FBI-directeur en diens onafscheidelijke assistent Clyde Tolson vaak ontving in de Stork club, en dat Winchell zo ongetwijfeld op de hoogte moet zijn gekomen van toentertijd hoogst geheim gehouden homo-erotische betrekkingen tussen Hoover en Tolson. Ook bij de gangsterbazen die de nachtclub bezochten was de seksuele oriëntatie van ’s land hoogste politiechef blijkbaar een vertrouwd gegeven. Dat moet de hoogste criminaliteitsbestrijder van het land chantabel hebben gemaakt, stelt Summers, daarbij aanvullend dat Hoover inderdaad niet erg genegen was een punt te maken van georganiseerde criminaliteit, wat hem in het Kennedy-tijdperk op een vete met Bobby Kennedy kwam te staan.

 

Handel in geheimen

‘De grootste overeenkomst tussen hen was dat zij beiden handelden in geheimen’, schrijft Neal Gabler over de band tussen Winchell en de FBI-chef. ‘Hoover met zijn dikke onderzoeksdossiers, Winchell met zijn roddel en achterklap. Hun levens draaiden om het verborgene, en waarschijnlijk waren er geen twee andere mannen die de waarde van geheimen zo goed inzagen als zij – om ze te vinden, te exploiteren en zichzelf tegen hen te beschermen’. De relatie levert beide zijden voordeel op: Winchell draagt sterk bij aan het imago van Hoover als ’s lands opperste ‘crime fighter’ en krijgt van Hoover toegang tot dossiers die voor anderen gesloten blijven.

In Philip Roth’s roman is Winchell’s tegenkandidaat om het Amerikaanse presidentschap Charles Lindbergh, de legendarische piloot die bij leven inderdaad de isolationistische lijn van Amerikaanse afzijdigheid in de Tweede Wereldoorlog bepleitte, en zijn bewondering voor Hitler-Duitsland niet onder stoelen of banken schoof. In werkelijkheid troffen beide mannen elkaar op een ander podium, en wel de rechtbank. Lindbergh was uitgegroeid tot een nationale held toen hij in 1927 als eerste een transatlantische solovlucht had uitgevoerd van New York naar Parijs. Het hele land leefde met hem mee toen in 1932 zijn baby uit huis werd ontvoerd en kort daarop, ondanks betaling van het losgeld, dood werd gevonden in de buurt van de villa van de Lindberghs in New Jersey. Winchell stortte zich met huid en haar op de zaak. Hij beroemde zich erop dat het aan zijn speurwerk te danken was dat de ontvoerder, de Duitse timmerman Bruno Hauptmann, kon worden gearresteerd nadat in diens woning een deel van het losgeld was gevonden. Het daaropvolgende proces in 1935 groeide uit tot een ongekend mediaspektakel, met 130 fotografen en 350 reporters in de rechtszaal. Het was alsof niet Hauptmann, maar Winchell terecht stond, zo merkte een van de aanwezige journalisten op. Met de veroordeling van Hauptmann was Winchells status als journalistieke superheld helemaal gevestigd. De brief van FBI-directeur Hoover, waarin deze hem om zijn rol in de Hauptmann-zaak prees, liet hij inlijsten en ophangen boven zijn bureau.

 

In de winter van 1935 wordt Winchell naar eigen zeggen ’s nachts op straat in elkaar geslagen door twee Amerikaanse nazi-aanhangers. Trots doet hij er in zijn column verslag van. Zijn ster blijft stijgen. In 1936 kan Winchell zich miljonair noemen, in 1938 siert zijn beeltenis de cover van Time Magazine. Tegenover een verslaggever maakt hij gewag van een verschuivende interessesfeer. ‘Het kan me niet meer zoveel schelen wie een scheet laat op Broadway, maar als Hitler en Mussolini een scheet laten is dat nieuws’. Het Witte Huis ziet Winchell als een van de belangrijkste liberale krachten van het land. Zijn baas Hearst, geen vriend van Roosevelt, is minder enthousiast. ‘Je bent ingehuurd voor een roddelrubriek vanuit Broadway’, waarschuwt hij zijn vedette. ‘Alle politieke columns in mijn kranten zullen in geest Amerikaans zijn. Ze zullen democratisch gestemd zijn, niet communistisch of fascistisch.’ Waarmee de krantenmagnaat eigenlijk bedoelt dat zijn stercolumnist naar zijn smaak te liberal is geworden en zich ook niet moet bemoeien met buitenlandse politieke aangelegenheden. Op last van Hearst worden de berichten van Winchells correspondente in de Spaanse Burgeroorlog Lillian Hellman in de meeste kranten waarin de Winchell-column verschijnt weggesneden vanwege haar klare verdediging van het republikeinse anti-Franco- kamp.

 

Kennedy

Winchell laat zich er niet door van de wijs brengen. Wanneer de Britse regering in september 1938 blijvende vrede met Hitler-Duitsland denkt te hebben bereikt met het Verdrag van München, is Winchell de meest kritische stem in de Amerikaanse populaire pers. ‘Te proberen vrede te sluiten met Hitler is hetzelfde als proberen af te vallen door meer te eten’, houdt hij zijn miljoenenpubliek voor. ‘Die Europese landen hebben ons een nieuwe definitie van rechtvaardigheid gegeven: een misdadiger geven wat hij verlangt in plaats van wat hij verdient’. Zijn politieke instincten blijken telkens juist: in zijn columns voorspelt hij zowel de Duitse annexatie van Tsjechoslowakije als het Molotov-Von Ribbentrop-Pact. Consequent is hij ook: wanneer de pro-nazistische Britse ex-koning Edward, nu Hertog van Windsor, zich samen met zijn Amerikaanse bruid Wallis Simspon bij de Stork Club aanmeldt, wordt het paar op last van Winchell geen toegang verleend.

Er sluipt een zekere megalomanie in hem als Winchell daags na de Duitse inval in Polen een telegram stuurt aan Joseph P. Kennedy, ambassadeur van de VS te Londen, met een dringend advies aan de Britse regering. ‘Mag ik u met alle respect de suggestie doen, dat als Groot-Brittannië de oorlog verklaart, deze verklaring niet wordt geformuleerd als «oorlog tegen Duitsland» maar als oorlog tegen Hitler persoonlijk en zijn persoonlijke regime, om te beklemtonen dat Hitler niet echt de wil van het grootste gedeelte van de burgerbevolking vertegenwoordigt. Zo’n verklaring zou een verbazingwekkend effect hebben om het Duitse volk wakker te schudden, zeker als zo’n verklaring bekend zou worden gemaakt aan het Duitse volk.’ De ambassadeur slaat de raad beleefd af als ‘grondwettelijk onmogelijk’.

In de ogen van Winchell is Europa na het offer van Tsjechoslowakije aan Hitler ‘moreel bankroet’ en hij blijft er bij de Amerikanen op aandringen om zich voor te bereiden op een oorlog tegen Hitler en zijn handlangers. ‘We hebben geen grotere vloot nodig om een oorlog te beginnen, maar om te beëindigen’, legt hij uit. ‘Ik ben tegen weer een Amerikaans leger op vreemde bodem. Maar ik ben nog meer tegen een buitenlands leger op Amerikaanse bodem.’ De pro-Duitse factie in het Amerikaanse Congres van Afgevaardigden ziet in Winchell een agent van de Britten. Congreslid Jacob Thorkelson noemt Winchell ‘een joodse vuilspuiter die iedereen aanvalt die het niet heeft op zijn eigen georganiseerde minderheid’. Senator Burton Wheeler van Montana, ook een openlijke racist, stelt dat ‘Winchell probeert Amerika de oorlog in te blitzkriegen’.

 

Vijfde kolonne

Iedere week komt Winchell weer met nieuwe onthullingen over de ‘isolationalisten’, in wier kringen hij vooral een vijfde kolonne van nazi-collaborateurs, antisemieten en racisten ziet. Zijn tips krijgt hij onder meer van de Anti-Defamation League, de beweging voor gelijke burgerrechten. Zo vergaart hij een imposante collectie vijanden, van autofabrikant Henry Ford en diens antisemitische krant The Dearborn Independent, de white supremacy-beweging van senator William Bilbo van Mississippi, generaal George van Horn Mosley, die openlijk de invoering van het nazisme in Amerika bepleit, en Fritz Kuhn, de chef van de Amerikaanse Nazi Bund. Volgens Winchell belt Kuhn hem geregeld met verdraaide stem op om hem met valse tips tot uitglijders te bewegen. Wanneer Winchell komt met het nieuws dat de Gestapo plannen heeft om Amerikaanse spoorwegen op te blazen, reageert Hoover geprikkeld. ‘Ik krijg genoeg van zijn hysterie’, laat hij zijn medewerkers weten. Toch verordonneert hij iedere tip van Winchell na te trekken. ‘Zodat we niet voor schut staan als er echt iets gebeurt’. Mogelijk laat de FBI-chef de telefoon van Winchell ook afluisteren.

 

Lindbergh

Opvallend is dat de ‘vijfde kolonne’ ook na Pearl Harbor, de Japanse aanval van 7 december 1941, waarna Roosevelt namens de VS de oorlog verklaart aan Japan, onvermoeibaar doorgaat met het bepleiten van een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Roosevelt voorzag dat zelfs toen nog het verzet tegen een oorlog tegen Duitsland zo groot zou zijn dat hij het niet aandurfde Duitsland en Italië ook formeel oorlog te verklaren (al vochten de Amerikanen op de Atlantische Oceaan de facto al lang met de Britten mee tegen Hitlers U-Boote). Gelukkig waren Hitler en Mussolini zo gedienstig om een paar dagen later, op 11 december, de oorlog aan de VS te verklaren. Maar zelfs dat vermocht America First nog niet overtuigen. Vliegheld Lindbergh, inmiddels uitgegroeid tot de belangrijkste stem van de isolationistische beweging, en niet alleen in de ogen van president Roosevelt ‘een absolute nazi’, bepleit zelfs nog in 1941 voor het Huis van Afgevaardigden een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Lindbergh was innig bevriend met autofabrikant Ford en de laatste liet zich tegenover een FBI-agent ontvallen: ‘Als Charles hier in Detroit bij me langs komt, praten we alleen maar over de Joden.’

Winchell mikt zijn pijlen niet uitsluitend op extreemrechts in Amerika. Gesouffleerd door Hoover bindt hij ook de strijd aan tegen vakbonden die zouden zijn geïnfiltreerd door agenten van de Sovjet-Unie. Als Hitler Parijs verovert houdt hij zijn publiek voor dat op het moment Stalin gevaarlijker voor Amerika is dan Hitler. ‘Stalin staat aan de poorten van de Amerikaanse fabrieken.’ De vakbond voor het zeetransport klaagt hem in 1940 aan met een eis tot schadevergoeding van een miljoen dollar voor zijn beschuldigingen dat zij een marionet is van Moskou. Hearst schikt de zaak uiteindelijk met een afkoopsom van 10.000 dollar. Dat is zeer tegen de zin van Winchell, die zich beroept op informatie uit de top van de regering. Het communistische dagblad The Daily Worker ziet er vooral imagomanagement in: ‘Toen Winchell begon met nazi’s aan te vallen, stond hij in de vuurlinie van die communistenvreters die toen zeiden dat alle joden die zich tegen het fascisme keerden communisten waren. De makkelijkste manier om te bewijzen dat hij geen rooie is was door de roden aan te vallen. Het was een kwestie van lafheid.’

‘Op zondagavond moesten we tot het optreden van Walter Winchell om negen uur de programma’s van diverse komieken uitzitten’, schrijft Philip Roth in The Plot Against America. ‘Als hij dan uiteindelijk kwam en datgene had gezegd, wat wij van hem hoopten, en het ook met de verachting uitsprak die we van hem hadden willen horen, brak bij ons in de steeg zo’n bijval uit, alsof de beroemde journalist niet in een radiostudio zat aan de andere kant van de Hudson, die brede grensrivier, maar hier bij ons, strijdlustig in ons midden, met losgetrokken stropdas, met opengeknopen hemd, de grijze vilten hoed naar achteren geschoven, alsof hij aan de keukentafel van de buren zat,met de microfoon op een handdoek’. De aanbidding van Winchell die Philip Roth in zijn roman beschrijft binnen de joodse gemeenschap van Amerika, was er ook in werkelijkheid. Hij werd vanuit die kringen bedolven onder eerbewijzen. De dankbare joodse gemeenschap van Lakewood, New Jersey, vernoemt zelfs bij leven al een straat naar hem als ‘de eerste soldaat van het land in de strijd voor de democratie’ en de joodse organisatie B’nai B’rith nam hem al in 1934 op in haar Hall of Fame omdat ‘niemand meer had gedaan dan deze heer met zijn roddel en zijn columns om het nazisme van de kaart te lachen.’ Maar naarmate de oorlog voortduurt, groeit de druk, zeker in opmaat naar de presidentsverkiezingen in de herfst van 1944, wanneer Roosevelt voor zijn derde termijn opgaat. De America First-beweging haalt alles uit de kast. Het republikeinse congreslid Clare Hoffman beschuldigt presidentsvrouw Eleanore Roosevelt van communistische sympathieën en probeert een mars op Washington te organiseren met als doel onmiddellijke stopzetting van de oorlog met Duitsland en Italië. Tegelijkertijd eist de afgevaardigde een onderzoek naar de banden van Winchell met het ministerie van Justitie, lees de FBI. Ook dient hij een wetsvoorstel in om de Anti-Defamation League, Winchells belangrijkste informatiebron, te verbieden. De afgevaardigde John Rankin (Mississippi), een openlijke antisemiet, krijgt de lachers in het congres op zijn hand met anti-joodse grappen over Winchell. De laatste toont zich verbijsterd. ‘Kijk hoe laat het is. We zijn in oorlog met nazi-Duitsland, waarvan de leiders aan de macht kwamen met een programma van racistische vervolgingen en moord. Nu, in het Amerikaanse Congres, krijgen deze vooroordelen van Hitler applaus en geschater.’

Als Roosevelt op 12 april 1945 sterft door een hersenbloeding, is Winchell gebroken. ‘Er hoeft geen monument voor F.D.R. te komen’, schrijft hij. ‘Zijn monument is voor altijd in de harten van het gewone volk.’ Met diens opvolger Truman krijgt Winchell geen warme band, integendeel. Het zou Winchell ter ore zijn gekomen dat Truman hem een ‘kike’ – scheldwoord voor joden – had genoemd, zo stelt Neal Gabler in zijn biografie. Truman maakt een eind aan de New Deal, Winchell noemt hem in private kring een ‘son of a bitch’.

 

Met Hitlers ondergang en de Japanse capitulatie na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, moet Winchell zichzelf opnieuw uitvinden. Nadat de Russische onderminister van Buitenlandse Zaken Andrei Vishinsky op 26 september 1946 in een 2,5 uur durende speech voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een speciale vermelding van Walter Winchell als ‘oorlogshitser’ inlast, en van de Amerikaanse overheid een wet eist om hem het zwijgen op te leggen, vindt hij die nieuwe bestemming. ‘De Russische revolutie is de opstap naar de wereldrevolutie’, houdt Winchell zijn gehoor voor. ‘Nooit eerder verkeerde Amerika in zo’n groot gevaar.’ Met zijn nieuwe obsessie voor het rode gevaar vervreemdt Winchell zich van een deel van zijn oude aanhang en wordt hij voor regeringskringen juist een ideaal communicatiekanaal. Dat wordt nog erger als senator Joseph McCarthy uit Wisconsin zijn heksenjacht op al dan niet vermeende communisten begint. Winchell en McCarthy hebben een geweldige klik en de mannen speelden met het idee om zich gezamenlijk verkiesbaar te stellen voor het Witte Huis. Het aureool van Winchell bladdert zo verder af.

 

Josephine Baker

In 1951 loopt Winchells reputatie als kampioen van de burgerrechten ernstige schade op als de gevierde zwarte danseres Josephine Baker met haar gevolg in Winchells Stork Club op last van diens zakenpartner niet wordt bediend en vervolgens met steun van de zwarte gemeenschap een grote perscampagne begint wegens racisme. Winchells nieuwe concurrenten op de radio, onder wie Ed Sullivan, spinnen er goed garen bij. Voorheen had Winchell zich altijd sterk ingezet voor een gelijke behandeling van de afro-Amerikaanse gemeenschap. Met zijn zwarte vriend bokskampioen Sugar Ray Robinson had hij in Las Vegas hotels bezocht die verboden waren voor ‘honden en zwarten’ en samen met hem demonstratief een kamer geboekt. Nu voelt hij zich aangevallen. In plaats van de kwestie te verzoenen kiest Winchell voor een publicitair tegenoffensief. Hij duikt in zijn archief en beschuldigt Baker ervan in de jaren dertig steun te hebben gegeven aan Mussolini’s oorlog in Ethiopië en in Frankrijk ook met het Pétain-regime te hebben gecollaboreerd. Het maakt zijn zaak niet sterker. Allengs zinkt zijn populariteit.

Als radio plaatsmaakt voor tv als het belangrijkste massamedium, slaagt Winchell niet in een succesvolle transformatie. Zijn opgewonden staccato-dictie werkt op de radio fantastisch, maar voor tv-kijkers is het een afknapper. Zijn zoon Walt jr., die met weinig succes in de voetsporen van zijn vader probeerde te treden, had dat al voorspeld: ‘Als ze hem op tv zien, zouden ze alle respect voor hem verliezen.’ Dat bleek waar. Winchells tv-carrière bij ABC was een kort leven beschoren. De producent van Winchells tv-programma noemt de samenwerking ‘de ergste tijd van mijn leven’. Op het medium bleef zijn blikken stem uit vervlogen dagen wel nog jaren klinken als aankondiger van de geliefde detective-serie The Untouchables.

Een persoonlijk drama overkwam hem toen zoon Walt in het huwelijk trad met Eva von Klebow, wier vader in Duitsland een aanhanger van Hitler was geweest en als ingenieur actief was geweest voor de Luftwaffe van het Derde Rijk. Vader Von Klebow werd na de oorlog naar Amerika gehaald om te werken voor de Amerikaanse luchtvaartindustrie, maar op zijn werkkamer prijkten verborgen achter andere beelden nog altijd portretten van Hitler, vertelt zijn kleindochter Kenya Winchell aan De Republikein. Walter Winchell verbrak alle contact met zijn zoon en zijn jonge gezin. Walt jr. raakte verslaafd aan alcohol en drugs en zou in 1968 zelfmoord plegen. Volgens Kenya Winchell was haar vader al op jonge leeftijd getraumatiseerd vanwege de logeerpartijen die zijn vader hem oplegde in het huis van J. Edgar Hoover en zijn partner Clyde Tolson. Verhalen over seksueel misbruik deden de ronde. Als dat inderdaad zo was, betaalde Winchell de allerhoogste prijs aan zijn belangrijkste tipgever en beschermheer.

Toen Walter Winchell op 20 februari 1972 stierf aan een slepende kanker, was hij al zo goed als vergeten. Een poging van zijn laatste bewonderaars om in New York Times Square naar hem te vernoemen liep op niets uit. Het verdiende eerbewijs kwam pas veel later, met een roman van een van Amerika’s grootste romanciers. In Philip Roth’s The Plot Against America leeft een betere Winchell voort dan hij in het echt was. De duistere krachten die hij bij leven zo adequaat bestreed, zijn echter weer ontwaakt. Donald Trump, popelend om straks het roer van Joe Biden over te nemen, noemt zijn beweging niet voor niets ‘America First’.

Heeft u dit artikel gewaardeerd en wilt u dat uitdrukken met een donatie aan De Republikein? Dat kan via deze link:

Doneer € -

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl