'Hulde der koloniën' op de Gouden Koets (bron: WikiCommons)

Gouden Koets: Koloniaal trauma in klatergoud

‘De Gouden Koets zal pas kunnen uitrijden als Nederland daar klaar voor is’, aldus koning Willem-Alexander als reactie op het kritische advies van emeritus hoogleraar Jessurun d’Oliveira om het rijtuig nooit meer voor staatsrituelen te gebruiken. De koning houdt dus een slag om de arm. Zijn afwijzing had resoluter gekund.

 

Tekst Jack Jan Wirken

Sinds juni 2021 is de Gouden Koets te bezichtigen in het Amsterdam Museum. De tentoonstelling loopt volgens planning tot eind februari 2022. Maar misschien wel langer, misschien zelfs definitief als het aan Ulli Jessurun d’Oliveira ligt. Hij maakt deel uit van de klankbordgroep van zo’n twintig mensen die, op uitnodiging van het museum, het voertuig en de daaromheen georganiseerde tentoonstelling in een kritisch licht beziet. En dat is nodig; de tijd dat koets als volstrekt on-controversieel werd gezien, ligt achter ons.

Natuurlijk was voor burgers die een regeringsstelsel graag op rationele wijze georganiseerd zien, de koets en wat deze representeert, vanouds een steen des aanstoots. In de laatste decennia is het brandpunt van de kritiek komen te liggen op het linker zijpaneel van het voertuig; de schildering Hulde der Koloniën door Nicolaas van der Waay. De afbeelding van inwoners van ‘De Oost’ en ‘De West’ die dankbaarheid en verering tot uitdrukking brengen jegens de ‘Nederlandse maagd’ doet de geschiedenis geweld aan en wordt breed als vernederend ervaren. D’Oliveira zag er aanleiding in voor een publicatie waarin het burgerschap en de nationaliteit van de afgebeelde ‘onderdanen’ worden onderzocht.

 Verzet

De leeftijd van de koets is bekend, hij werd rond de vorige eeuwwisseling aangeboden aan de jonge Wilhelmina. Dat het verzet tegen de koloniale afbeelding bepaald niet van recente datum is, zit niet in ons referentiekader. Uit een inventarisatie door Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdam museum, blijkt dat het eerste protest al in 1990 te vernemen viel. Bij monde van de kunstenaar Ruben la Cruz. De laatste tien jaar zijn door het Comité Nederlandse Ereschulden en het Landelijk Platform Slavernijverleden suggesties gedaan om het voertuig niet langer te gebruiken op Prinsjesdag. Zoals wel vaker is dit signaal uit de samenleving niet voortvarend opgepakt. Slechts de kennelijk noodzakelijke restauratie vermocht een voorlopig einde te maken aan de inzet van de Gouden Koets.

Vervolgens ligt de vraag op tafel of het voertuig op enig moment weer opnieuw in gebruik moet worden genomen. En ook bij wie de beslissing hierover ligt. In zijn slotbeschouwing gaat D’Oliveira hierop in door te stellen dat de koets weliswaar eigendom is van de vorst (het voertuig is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, een stichting waarvan Willem Alexander enig bestuurslid is) maar dat daarmee nog geenszins gezegd wil zijn dat de koning er naar eigen goeddunken over kan beschikken.

De kwestie valt onder de verantwoordelijkheid van de ministers, i.c. de premier, en de schrijver zegt zich amper iets anders te kunnen voorstellen dan de beslissing ‘tot het buiten gebruik stellen van de Gouden Koets voor ceremoniële doeleinden’. Een alleszins aantrekkelijke conclusie maar, gezien de opstelling van Rutte in de Kamerdebatten in de afgelopen tien jaar over kwesties die het koninklijk huis raakten, tegelijk in hoge mate speculatief. De wil (of soms het vermogen) om de koninklijke dadendrang te beteugelen lijkt bij de huidige premier zo goed als afwezig.

 

Juridische werkelijkheid

De controverse rond de symbolische betekenis van de afbeelding op het bewuste paneel roept de vraag op welke juridische werkelijkheid schuilgaat achter het vrome plaatje. Strookt de allegorische afbeelding die welwillende onderdanigheid toont van de ‘inlander’ jegens de kolonisator met de juridische status, met de nationaliteit, van de afgebeelde personen? Waren ze, met andere woorden, zo afhankelijk van de luimen van het moederland, als de afbeelding suggereert? Of lag het iets genuanceerder?

Deze vraag vormt de insteek van het onderzoek dat D’Oliveira heeft ondernomen om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in het nationaliteitsrecht en de betekenis voor de inwoners van ‘de overzeese gebiedsdelen’ of, nog mooier uitgedrukt  – we hebben het hier immers niet over Texel of Terschelling- de ‘gebieden van het koninkrijk buiten Europa’. Het gaat de auteur daarbij met name om de concrete betekenis voor de betrokkenen, de inwoners van Indië of van de West, van regels omtrent nationaliteit, afstamming, burgerschap, erfeniskwesties enz. Illustratie hiervoor vormt de ingelaste geschiedenis – als betrof het Saidjah en Adinda – van de nationaliteitsrechtelijke en afstammings- en erfrechtelijke verwikkelingen rond de huwelijken en kinderen van de adviseur van de Indische gouvernementen, Snouck Hurgronje.

Moederland

De gebeurtenissen die het toepasselijke recht in de negentiende en twintigste eeuw in de koloniën vormgaven, ook die van het intergentiele (op Nederlands-Indië toepasbare) recht, hangen vanzelfsprekend nauw samen met die in het ‘moederland’. Daarom begint een overzicht van de relevante ontwikkelingen bij de introductie van het Burgerlijk Wetboek (BW) in 1838. De vraag wie Nederlander is, was een belangrijk thema voor de nieuwe eenheidsstaat. De keuze van het BW viel hierbij op een variant van het ius soli waarbij het territoir bepalend is voor iemands nationaliteit en niet, zoals bij het ius sanguinis, de nationaliteit van de ouders.

Artikel 5 van het BW van 1838 luidt daarom: ’Nederlanders zijn: 1. Allen die binnen het Koninkrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd.’. Een op het eerste gezicht een veel omvattende, een inclusieve, aanpak van de nationaliteitsvraag; alle na 1838 geborenen in Indië en in Suriname en de Caraïben zijn Nederlander. Het getuigde van een ruimhartigheid die sommige rechtsgeleerden te ver ging. De legalistische Opzoomer bijvoorbeeld stak, veertig jaar na de invoering van de bewuste bepaling, zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken: ‘Dus zijn alle kinderen in onze koloniën uit daar gevestigde Javanen, Chinezen, enz. geboren, voor ons privaatrecht Nederlanders. Heeft men daar werkelijk aan gedacht?’

Overigens had de inclusieve formulering van het Nederlanderschap niet direct gevolgen voor de positie van tot slaaf gemaakten. De mogelijke consequentie van artikel 5 was voor hen niet aan de orde; de verantwoordelijke minister zette uiteen dat zij, volgens de wet, geen persoon zijn en zich mitsdien ook niet konden ‘vestigen’.

De ruimhartigheid in de bepaling uit 1838 was geen lang leven beschoren. In 1850 wordt bij wet de kring van hen die zich Nederlander kunnen noemen in sterke mate beperkt: Nederlanderschap vloeide voortaan voort uit het geboren zijn uit ‘ ouders binnen het rijk in Europa gevestigd.’ Diegenen geboren in de koloniën uit ouders die daar ook gevestigd waren maakten dus geen aanspraak op de Nederlandse nationaliteit. Rechtsgeleerde Beijen zegt over de ‘inlanders’ ‘Zij (zijn) aan den Nederlandschen Staat onderworpen (…) maar leden van de rechtsgemeenschap zijn zij niet.’ En Thorbecke geeft in dit verband te kennen: ‘het lidmaatschap der Nederlandsch natie zou, geloof ik, met meer regt aan de Duitschers en Engelschen, dan aan de inlanders van Java of de Molukken worden toegekend.’

Een heldere inkijk in de mentale gesteldheid en het denken over koloniën en hun bewoners in het midden van de 19e eeuw. De geest van inclusiviteit was duidelijk terug in de fles.

Ook in ander opzicht waren de verschillen groot. Europeanen waren onderworpen aan Europees recht, inlanders aan een veelvormig adatrecht elk met hun eigen vormen van rechtspraak en conflictbeslechting. Wie onder het begrip ‘inlander’ viel was niet altijd helder; er was sprake van met inlanders gelijkgestelden. ‘Met inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of Heidenen zijn’. (Regeringsreglement art 9)

Nieuwe nationaliteitswet

Het versnipperde landschap van regelingen rondom nationaliteit en daarmee samenhangende rechtspositie leidde in 1893 tot de invoering van een nieuwe nationaliteitswet waarbij bepalingen uit het BW en uit de wet van 1850 werden ingetrokken. De uitwerking hiervan zag aanvankelijk op een ruime overgangsbepaling die zocht het Nederlanderschap dat hetzij door de wet van 1838 hetzij door die van 1850 was verworven, te continueren. Door een door de regering overgenomen amendement van Tweede Kamerlid Leyssohn Norman werd echter een beperking ingebouwd ‘met uitzondering van de inlanders en de met hen gelijkgestelden in de koloniën’. Zo werd met een pennenstreek aan tientallen miljoenen inwoners van de Indonesische archipel hun Nederlandse nationaliteit ontnomen zonder dat daar een andere nationaliteit voor in de plaats kwam.

Bovenstaande ontwikkelingen vormden het juridische firmament ten tijde van de schildering van Hulde der Koloniën. En, inderdaad, de slavernij was afgeschaft ten tijde van de totstandkoming van het onderhavige paneel. Maar de verhoudingen tussen de inwoners van de koloniën en de ‘boven hen gestelden’ werd geenszins tot uitdrukking gebracht in de zoetsappige, van dankbaarheid druipende, voorstelling.

 

Symboolwaarde

De Gouden Koets roept diverse reacties op variërend van bijval en bewondering tot witte waterverf en een waxinelichthouder. Maar veel bedreigender voor de koets in zijn rol als vervoermiddel voor feesten en partijen en Prinsjesdag is de aanval op zijn symboolwaarde. De focus op zijn kolonialistische en vernederende zijde is te beschouwen als een extrapolatie van een meer omvattend probleem. Het rijtuig staat voor ongelijkheid in de breedste zin van het woord; het verzinnebeeldt een regeringsvorm met een erfelijk staatshoofd, met lakeien en livreiers, met ‘boven ons gestelden’ en onderdanen, met privileges en kansongelijkheid, met intransparante besluitvorming en oncontroleerbare invloed. En het systeem dat door de koets gesymboliseerd wordt leent zich evenmin voor modernisering als het voertuig zelf. De monarchie moderniseren? De spreekwoordelijke luchtbanden onder de Gouden Koets. Het zou mooi zijn als de tot koning gemaakte zelf tot deze conclusie zou komen maar de kans daartoe lijkt niet groot. Ook daarom is het advies van D’Oliveira serieus te nemen. In het museum laten staan, die koets, opdat, in de woorden van de eerder aangehaalde Ruben la Cruz, de jonge generatie die het museum bezoekt ‘lessen over de slavernij kan leren die hun ouders nooit kregen’.

 

De Gouden Koets en zijn koloniale kant, H.U Jessurun d’Oliveira, Amsterdam Museum, 2021, is te lezen via deze link.

Lees ons interview met Ulli Jessurun d’ Oliveira over de Gouden Koets via deze link.

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Een  interview met jurist Ulli Jessurun d’ Oliveira over zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant en zijn exit-strategie voor Amalia en de rest van de ‘ Triple A’ om te ontkomen aan hun Gouden Kooi.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl