Krishnamurti

Het onherbergzame universum van J.L. Heldring

Voor de nieuwe generatie van reactionaire romantici geldt wijlen J.L. Heldring als een idool. Maar hoe toepasselijk is die verering? Uit de biografie ‘De eeuw van J.L. Heldring’ van Hugo Arlman blijkt dat er in het ‘onherbergzame’ universum van de legendarische commentator van NRC Handelsblad weinig ruimte bestond voor welk radicalisme dan ook.

Tekst: Sjoerd de Jong

Als één meneer de krant was, dan toch wel J.L. Heldring. Liberaal-conservatief, buitenlandcommentator, NRC-hoofdredacteur en 52 jaar lang columnist met Dezer dagen, dat een trouw en bewonderend lezerspubliek kende. Heldring werd een begrip, geroemd om zijn nuchterheid en realisme – een tegenwicht tegen onbezonnen idealisme en moralisme.
Zo komt hij ook naar voren uit De eeuw van J.L. Helding (1917-2013), de fraaie en zeer leesbare biografie die oud-Vrij Nederland-journalist Hugo Arlman aan hem heeft gewijd. Die is geen geringe prestatie, want hoe schrijf je een pakkende levensgeschiedenis van een man die eerder bekendstond om zijn sceptische, cerebrale karakter dan om een flamboyante leefstijl? Zat Heldring na 1960 niet vooral achter een krant of aan een bureau? Zeker de tweede helft van het boek, wanneer Heldring met Dezer Dagen is begonnen – aanvankelijk drie keer per week – staat in het teken van zijn werk. Arlman biedt een informatieve en heldere analyse van 4400 columns over buitenlandse politiek, Atlanticisme, Koude Oorlog, Europa en natuurlijk: taal, het onderwerp dat hem geliefd maakte bij lezers en een gestage stroom post opleverde.

Succesvolle coup
De krant waar Heldring een groot deel van zijn leven aan verbonden was, blijft daarbij vooral decor. Arlman sprak met (adjunct-)hoofdredacteuren, andere NRC-collega’s die Heldring meemaakten, komen niet of nauwelijks aan bod. Ja, er waren spectaculaire conflicten, maar Heldring bleef erbuiten, op enkele uitzonderingen na. Bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, in 1970 opgegaan in NRC Handelsblad, liet hij zich als adjunct betrekken in een – succesvolle – coup om hoofdredacteur Stempels aan de kant te schuiven. Bij de latere fusiekrant bleef er van een aangetreden driemanschap al snel maar één hoofdredacteur over, Heldrings vriend en geestverwant André Spoor, die – eigentijdser en aanzienlijk vernieuwender ingesteld dan Helding zelf – het dagblad in de vaart der volkeren opstuwde. In latere decennia volgden nog sporadisch kleinere incidenten over ingrepen in zijn kopij of onrust over zijn voornemen met de column te stoppen.
Dit gebrek aan petite histoire of persgeschiedenis voor aan de tapkast wordt meer dan goedgemaakt door Arlmans fijne pen en vooral door zijn gevoel voor de nuances en ambivalenties van de sfinxachtige Heldring. De eerste helft biedt een trefzeker portret van het Amsterdams patriciërsmilieu waarin Heldring opgroeide, van zijn worsteling met het christendom en andere grote ideeën, en van zijn studietijd in het Leiden van de jaren dertig. Daarbij komen uitgebreid de bronnen langs waar Heldring zijn leven lang uit putte, van Huizinga en Spengler tot de Russische ‘filosoof van de wanhoop’ Lev Sjestov, Raymond Aron en, Heldrings favoriet, Carry van Bruggen, over wie later meer.
Eerst – voor de lezers van dit blad – enkele intrigerende Oranje-episodes die er gelukkig ook waren in het leven van de journalist. Ook over de monarchie waren Heldrings opvattingen sceptisch en pragmatisch: je zou zoiets nu niet meer verzinnen, maar de zaak was historisch gegroeid en functioneerde redelijk, dus waarom afschaffen? Een ‘passief republikeinse’ lijn, die lang door NRC Handelsblad is aangehouden. Een enkele keer kreeg Heldring persoonlijk met de Oranjes te maken, voor het eerst in 1952 toen hij, kort na zijn entree in de journalistiek, overstapte naar het Nederlands Informatie Bureau in New York, een pr-kantoor van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij medewerker werd en later directeur. Hij wilde internationale ervaring opdoen en vestigde zich met zijn echtgenote enkele jaren in de Big Apple, onder meer inwonend bij een Italiaanse familie die zo druk was dat ‘het zitten in de tuin’ hem onaangenaam werd.


Pacifistische toespraken

Bij het Informatie Bureau raakte hij betrokken bij het achteraf spraakmakende staatsbezoek van koningin Juliana, waarbij zij het ontvangende land en de VN trakteerde op pacifistische toespraken onder invloed van haar spirituele gidsen Krishnamurti en Greet Hofmans. Over de laatste had staatssecretaris Wim Fockema Andreae van Buitenlandse Zaken Heldring bij een eerder bezoek al eens toevertrouwd dat Den Haag liever had dat zij ‘vandaag of morgen onder de tram komt’. Een verzuchting die rijksambtenaar Heldring gelukkig niet opvatte als dienstbevel. Wel regelde hij interviews voor de koningin, onder meer met het in kledingzaken gezaghebbende tijdschrift Vogue.
Ook in de ogen van haar echtgenoot bracht de Amsterdamse patriciërszoon het er blijkbaar goed vanaf, want tien jaar later werd Heldring gepolst of hij secretaris van de prins wilde worden, wat hij beleefd afwees. Een decennium later, drie jaar na de Lockheed-affaire, volgde een confrontatie, toen Heldring zich in Dezer Dagen in ongezouten bewoordingen uitsprak tegen het voornemen een portret van de prins op te hangen in het Koninklijk Instituut voor de Marine. Dat gaf geen pas, vond hij, want een bedrijf zou dat ook niet doen voor een directeur die zich ‘aan malversaties schuldig had gemaakt’’.
Met dat m-woord was de boot aan. De vorstin ontstak in woede, de premier (Dries van Agt) werd opgetrommeld om ten paleize wind te vangen. Heldring, die geen woord terugnam van wat hij had geschreven, kreeg steun van een oud-lid van de fameuze Commissie van Drie die de Lockheed-zaak had onderzocht. Econoom en ex-bankdirecteur Holtrop schreef hem dat de ‘morele veroordeling’ door de commissie ‘voldoende basis [geeft] voor je verdere conclusies’. Een precieze formulering, want die ‘verdere conclusies’ kwamen natuurlijk wel voor Heldrings rekening, de commissie had slechts de ‘basis’ geleverd en een louter ‘moreel’ oordeel geveld. Bernhard vergat het incident niet en herinnerde de columnist er vele jaren later fijntjes aan dat Heldring senior hem in 1939 ‘ein leichter Vogel’ had genoemd, een lichtzinnige figuur. Heldring junior vatte de verwijzing op als een sportief gebaar, maar Arlman noteert terecht dat het eerder een steek onder water was; de prins beledigen zat kennelijk in de familie, wilde ZKH maar zeggen.

BVD-mantelorganisatie
Heldrings banden met Buitenlandse Zaken bleven door de jaren heen goed; zelfs zo goed zelfs dat hij in 1960 een door de Inlichtingendienst Buitenland betaalde reis naar de Sovjet-Unie accepteerde. Hij dacht, verklaarde hij later: als de krant het niet kan betalen, waarom niet? Maar, moest hij toen toegeven: journalistiek gesproken was het ‘volgens de normen zoals die vandaag gelden, not done’. Hij had eraan kunnen toevoegen: ook niet volgens journalistieke normen die destijds al golden. Veel had het bezoek trouwens niet opgeleverd, meende hij, het was een toeristische rondreis geweest, zonder kijkjes achter de schermen. Ook woonde Heldring, met collega’s, in de jaren vijftig een BVD-seminar bij over het communisme – een cursus die hem meeviel en waarvoor hij een bedankje stuurde aan de betrokken ‘Stichting voor onderzoek van ecologische vraagstukken’, een BVD-mantelorganisatie.
Zulke anekdotes lijken het beeld te bevestigen van Heldring als een door en door rationele scepticus, een man die de eigen natie, de buitenwereld en het persoonlijke leven koel en analytisch bekeek, nuchter en wars van moralisme. Zijn wereldbeeld was ‘onherbergzaam’, ook een woord dat opduikt. Toch zou dat hem onrecht doen. Arlman slaagt er goed in om de ambivalenties en zelfs de hartstocht te laten zien achter het rationele, ongenaakbare uiterlijk van zijn hoofdpersoon. Niet voor niets schreef die over zichzelf en zijn afstandelijke imago in 1987 al dit gedicht:

Ik word vaak beticht van koel te zijn en kil
’t is Niet onjuist, maar anders dan ik wil
Ook anders dan ik bèn, want weet: al lijkt ’t pantser hard,
Eronder klopt een kwetsbaar en liefhebbend hart

Kort voor zijn overlijden zei hij tegen de hem omringende familie, onder wie een Amerikaanse schoondochter: ‘I never realised I was loved so much’.
De biograaf psychologiseert niet – wat ook niet zou passen bij zijn onderwerp – maar een verband met Heldrings jeugdjaren ligt voor de hand. Heldring junior had een moeizame relatie met de patriarch Ernst Heldring (1871-1954), een gewetensvolle maar dominante vader en, aldus zijn zoon, ‘geen gezellige man’. Heldrings moeder Marie overleed toen hij zes was. Zijn twee jaar oudere zus Miek pleegde zelfmoord. Oudere broer Jan kwam om als marineofficier, toen zij schip werd getorpedeerd door een Duitse onderzeeboot.

Afkeer van emotioneel vertoon
Die persoonlijke ervaringen, in combinatie met de oorlogsjaren (waarin hij zich naar eigen zeggen weinig heldhaftig gedroeg), speelden ongetwijfeld mee in Heldrings gereserveerdheid en zijn afkeer van emotioneel vertoon. Dat neemt niet weg dat hij gevoelig was voor kritiek en zeker voor (beschaafde) uitingen van affectie, vooral van vrouwen. Volgens Arlman bleef Heldring zijn leven lang aantrekkelijk voor vrouwen – hij schrijft hem zelfs ‘een zekere reputatie’ toe als ladies man – ongetwijfeld mede door zijn gedistingeerd-Britse uiterlijk en ironische oogopslag (in de verte had hij iets van James Bond, in familiekring kreeg hij de bijnaam Don Draper, naar de hoofdpersoon uit Mad Men). De biograaf memoreert een intieme correspondentie met een veel jongere, dolverliefde diplomate die, in Arlmans omfloerste formulering, ,,niet de enige vrouw buiten de deur’’ was. Daarna zwijgt de biograaf discreet.
Gevoeligheid voor vrouwelijk schoon blijkt trouwens al uit de aandoenlijke anekdote dat ‘Jerome’ (in het eerste deel gebruikt Arlman de voornaam) op 13-jarige leeftijd hoteldebotel raakte van de foto van een ‘halfbloot’ meisje in een Duits tijdschrift. De Wandervögel-nimf maakte zo’n indruk op hem, schreef hij later, ‘dat ik het nooit vergeten heb’. Hij vond de foto (ter bestudering opgenomen in de biografie) 75 jaar later terug in Der Spiegel.

Flirt met NSB

Terecht stelt Arlman ook vast dat achter Heldrings ‘cerebrale logica’ (welke andere is er?) een blijvende gevoeligheid school voor ‘Grote Meeslepende Ideeën die niet noodzakelijkerwijs berustten op de rede’. Zijn latere prudente conservatisme zou je zelfs kunnen zien als een persoonlijke rem op zijn hang naar intellectuele Sturm und Drang. Als scholier op het Amsterdamse Barlaeus Gymnasium flirtte Heldring kortstondig met de NSB, vermoedelijk vooral om zijn vader, een ‘geheide liberaal’’, te epateren. Op zijn achttiende verwierp hij het nationaalsocialisme alweer als ‘onchristelijk’.
Maar grote ideeën lieten hem niet los. Pro-Duits werd hij volgens Arlman ,,op geen enkele manier’; Heldring diende in mei 1940, zonder verzeild te raken in de gevechtshandelingen, en woonde als student in Leiden de roemruchte lezing bij van hoogleraar Cleveringa. In een briefwisseling liet hij wel weten te voelen voor de omstreden suggestie van oud-minister De Geer (in de brochure De synthese in den oorlog , 1942) dat de geallieerden vredesbesprekingen zouden moeten beginnen met Hitler-Duitsland. De jonge Heldring was toen in de greep van een heel andere radicale overtuiging: een hervonden christendom, dat ging boven wereldse vraagstukken van nationalisme en oorlog. Elk compromis met de boodschap van de Messias was ,,onchristelijk’’, vond hij.
Het christendom is hem als een schaduw blijven volgen, al liet hij dit jeugdige absolutisme snel achter zich. Niet de blijmoedig katholieke variant (waar hij niets van zei te begrijpen), maar het protestantisme van de Heidelberger Catechismus, met het accent op zondebesef en menselijk falen. Ook bleef hij gefascineerd door de bekeringstheologie van Pascal, die in afgrondelijk geloof de enige redding zag uit een zinloos universum. Beide sluiten aan bij Heldrings scepsis over de reikwijdte van de rede en zijn open oog voor het menselijk tekort. Het christendom was ook een raakvlak met Joop den Uyl, met wie hij, ondanks zijn hekel aan diens moralisme, bij een conferentie aan de bar een boom opzette over de theoloog Karl Barth. Zijn eigen geloof was toen allang vervlogen; hij werd, niet als enige, een ‘ongelovige christen’.
Iets ongerijmds heeft Heldrings verhouding tot het christendom niettemin altijd gehouden. Zijn conservatieve pragmatisme over het geloof (het christendom hoort bij onze cultuur, religie is een bindende factor in de samenleving) wringt met zijn eigen strenge interpretatie ervan: Jezus was volgens Heldring immers naar eigen zeggen niet gekomen om vrede te brengen, maar ‘het zwaard’. Niet echt een Blijde Boodschap, al hadden de meeste moderne christenen dat niet door. Gelukkig maar, want anders zou er van het stabiliserende effect van religie weinig overblijven. De conservatieve cultuurchristen werd het, kortom, nooit helemaal eens met de Pascaliaanse existentialist.

Carry van Bruggen
Dat hoeft niet te verbazen, want hier speelt hét thema in Heldrings denken: de altijd instabiele verhouding van individu en collectief. Als twintiger raakte Heldring in de ban van het werk van Carry van Bruggen, die met Prometheus (1919) een ambitieuze aanklacht schreef tegen het collectivisme dat Europa in die jaren in zijn greep hield. Volgens Huizinga, zelf toch ook geen overdreven optimist over het Avondland, was het een onleesbaar boek vol dikdoenerij. Voor Heldring werd haar boek ‘de grondslag voor mijn denken’. Hij leerde eruit dat de drift van individuen, groepen en naties om zich tot een eenheid te smeden en zich tegelijk van anderen te blijven onderscheiden, de drijvende kracht is in de werkelijkheid en de bron van politiek. Die drift in goede banen leiden, was de opgave voor elke verstandige overheid en de basis voor rationeel buitenlands beleid. Denken in nationale belangen en machtsbalans was daarbij realistischer en dús wenselijker dan streven naar grote idealen als een broederschap van alle mensen, of staten. Vermoedelijk gold dat trouwens evenzeer voor zijn blik op het persoonlijke leven.
Dit ‘essentialisme’ (Arlman) van Heldring over nationale staten, culturen en de mens in het algemeen is bekritiseerd als ouderwets, star en eendimensionaal. Het lijkt getekend door het romantische natie- en cultuurbegrip van de Duitse filosoof Herder, die volken en nationale culturen zag als afgeronde gehelen met elk een eigen karakter en onderling incompatibel. Zo’n visie klinkt in elk geval door in Heldrings kritiek op het streven naar Europese eenwording; dat was heilloos, vond hij, want er bestaat geen Europees volk en, sinds de christelijke Middeleeuwen, ook geen Europese cultuur meer – een standpunt dat hem in het Nederland van de vroege eenentwintigste eeuw nieuwe bewonderaars opleverde, zoals de jonge reactionair Thierry Baudet, die Heldrings oude artikel Lof van het conservatisme (1974) herontdekten en hem tot icoon maakten van hun eigen, veel radicalere maatschappijkritiek.

Terecht? Biograaf Arlman wijst erop dat Heldrings conservatisme vooral een persoonlijke levenshouding was, gespeend van de ideologische drift van zijn nieuwe adepten. Zij hebben een revolutionair programma: een Umwertung aller Werte moet Nederland (en de Europese cultuur) redden van de ondergang door immigratie, multiculturalisme en ‘oikofobie’, de erfenissen van de linkse jaren zestig en zeventig. Nu kon ook Heldring gruwen van de uitwassen van die vrijgevochten decennia, samengevat als ,’warhoofderij, klaploperij, onverdraagzaamheid, eventueel terreur’’ (al toonde hij zich in 1968 positief over ‘pop-, beat- en andere moderne muziek’ als wapen om de jeugd achter het IJzeren Gordijn voor het Westen te winnen). Maar hij zag allerminst uit naar de Grote Omwenteling waar rechts-radicalen als Baudet naar hunkeren, dat ‘magnifieke spektakel, dat de verbeelding wakker moet roepen die in slaap is gesukkeld door jaren van veiligheid en welvaart’ (Edmund Burke).

Prudente vooruitgang
Integendeel. Of: liever niet. Heldrings conservatisme mikte op prudente vooruitgang, niet op een alles bepalende omwenteling. Geheel indachtig Burke’s slagzin dat ‘een staat die bepaalde veranderingen niet aankan, zichzelf ook niet in stand kan houden’. Veranderen is menselijk en kan, mits met beleid en realisme aangepakt, ook wenselijk zijn. Maar álles anders willen, zo maakte Heldring op uit zijn eigen eeuw, dat is een gevaarlijke illusie.

Hugo Arlman: De eeuw van J.L. Heldring (1917-2013). Een biografie.
Uitgeverij Van Oorschot, 383 blz.


Sjoerd de Jong is Ombudsman van NRC Handelsblad.

Het testament van Greet Hofmans

In deze speciale aflevering van De Appeltjes gewijd aan het thema ‘De Macht van het Matriarchaat’ aandacht voor drie markante vrouwen met ieder een getroebleerde relatie tot de Oranje-monarchie: Greet Hofmans, Henriette Boas en Georgina Mosselmans. Te beginnen met Greet Hofmans, de mystieke leidsvrouw van Koningin Juliana: Kan haar laatste wil dan toch nog in vervulling gaan? 

 

Tekst: René Zwaap

Voor haar dood in 1968 had Greet Hofmans twee wensen laten vastleggen: ze wilde ‘geen graf, geen steen’ en ze wilde dat de belevenissen van haar en haar groep volgelingen (verzameld in besloten bijeenkomsten in aanvankelijk het jachtpaleis ’t Oude Loo en later in het hotel Figi in Zeist in het zogeheten ‘Open Veld’) geboekstaafd zouden worden in wat zij noemde ‘een logboek’ . Daarin moest ‘alles precies zo worden verteld zoals het is gegaan’. Ze bepaalde ook dat dat boek in zeer beperkte oplage (niet meer dan 50) diende te worden gedrukt, in wit lamsleder gebonden, en dan opgestuurd aan een zeer select gezelschap. In dat verband noemde zij de namen van Juliana (‘de koningin die zeer open is voor alles wat met het gewone woord te maken heeft’), Krishnamurti, als ook ‘de regerende paus, de gezamenlijke loges van vrijmetselaars van de gehele wereld,  het Theosofische hoofdkwartier in Bombay, Soekarno, Weinreb, en het hoofd van de synagoge’.

Beide wensen werden niet gehonoreerd. Margaretha Hofmans – ‘helderhorend’ medium, ‘doorgeefster’ van wenken van gene zijde  –  heeft wel degelijk een graf gekregen – ze ligt, tegen haar wil, op de Amsterdamse begraafplaats Zorgvlied, met steen. En dat logboek – het is nooit verschenen. De met dit werk belaste auteur was de Wassenaarse architect Koos de Vries (1905-1984), Hofmans-adept van het eerste uur. De Vries deed veel onderzoek, verzamelde foto’s, praatte met zoveel mogelijk betrokkenen, maar de verschijning van het logboek bleef uit. Het heette ‘verdwenen’. Definitief? Mogelijk niet. In het bronnenmateriaal van zijn verleden jaar verschenen studie ‘De geest van het Loo’ noemt royalty-journalist/historicus Han van Bree in enkele noten ‘Het logboek van het Oude Loo en van het Open Veld’. Hij kreeg de documenten van de weduwe van Koos de Vries ter inzage.

Kroondocument

Van Bree lijkt niet te beseffen dat hij daarmee een kroondocument in de handen had – hij citeert er tenminste weinig uit en vermeldt niet de context – maar verheugend is zijn mededeling dat het stuk net als andere door hem geraadpleegde privé-archieven van mensen uit de inner circle van ’t Oude Loo en het Open Veld binnenkort voor het publiek toegankelijk wordt in de collectie van de Universiteit van Amsterdam. Wellicht kan de laatste wens van Greet Hofmans dan toch nog in vervulling gaan, en kan het logboek alsnog in wit lamsleer op de post, zij het dat de adressanten Krishnamurti, Soekarno, Weinreb en Juliana er niet meer zijn om het in ontvangst te nemen.

Voor wie zich verwondert over dat intrigerende rijtje: logica zit er zeker in. Greet Hofmans was in haar jonge jaren voor de oorlog een geestdriftig theosofe en een trouw bezoekster van de zogeheten Sterren-kampen in Ommen waar de Indiase goeroe Jiddu Krishnamurti werd aanbeden als de nieuwe Messias. Intrigerend is ook de naam van Soekarno: wat moest de voormalige president van het onafhankelijke Indonesië met het verslag van de opkomst en ondergang van de spirituele denktank onder leiding van Hofmans en haar vertrouweling Wim Kaiser, die voor zoveel politiek tumult zou zorgen tijdens de zogeheten ‘Greet Hofmans-affaire’? Speelde op de achtergrond van de Soestdijk-crisis dan wel degelijk een groter geopolitiek thema en was het vraagstuk van de Indonesische dekolonisatie de ware reden van de legendarische strijd tussen Juliana en Bernhard?

Belangrijke persoonlijkheden

De naam van Frederik Weinreb op de lijst zal bij velen ook vraagtekens oproepen als naamgever van een affaire die Nederland na de Greet Hofmans-affaire ook al zo heftig op de grondvesten deed schudden. Weinreb als joodse Nederlander direct na de oorlog veroordeeld vanwege collaboratie en in de ogen van velen was dat volkomen onterecht. Hofmans en Weinreb stonden op goede voet en in zijn autobiografische gedenkboek Meine Revolution – 1990, alleen in het Duits verschenen – staat de schriftgeleerde uitgebreid stil bij Hofmans en haar omgeving, die hij had leren kennen als spreker op de bijeenkomsten van het Open Veld.  ‘Het waren, zoals ik al aanduidde, de meest belangrijke persoonlijkheden uit de Nederlandse samenleving: ministers, professoren, ondernemers,  artsen, psychiaters, kunstenaars. […] Vaak had ik het gevoel, ze sporen niet, ze zijn tamelijk krankzinnig, Maar dan toch, de samenleving, de staat, wordt door zulke mensen geregeerd. Meestal overschat men dat soort mensen, maar ze zijn soms onvoorstelbaar trouw en eerlijk’.

Nieuw tijdperk

Hofmans was onder de indruk gekomen van Weinrebs mystieke hoofdwerk De Bijbel als schepping, schrijft Weinreb. Toen hij het manuscript voor het boek aan Hofmans had overhandigd bij hun eerste kennismaking zei Hofmans: ‘Kijk, dat is de brandende braamstruik. Dat zoiets naar Nederland kwam, dat is een ware uitverkoring. Gelijk drukken en uitgeven, zonder aarzeling. Kijk naar de hoofdstukken. Ze branden als een lopend vuur […] Uw boek luidt een nieuw tijdperk in. Dat zal de wereld weten. Zulke geboortes merken de mensen helemaal niet. Maar de gevolgen zullen ze wel ervaren. En hoe! Ik hoeft zoiets helemaal niet te lezen. Dat weet ik’.

Weinreb vertelde Hofmans daarop van zijn problemen met de Nederlandse justitie en het feit dat hij daarom naar het buitenland was uitgeweken. Maar ook dat verraste Hofmans niet: ‘En hoe ik dat weet! Dat weten we allemaal toch. Ervaart u het niet als normaal, als rechtvaardig, dat u moeilijkheden met Nederland heeft? Had u soms precies willen zijn hier? Daar hebben we toch de dommen voor, de beperkten, de drukdoeners. Daar bent u voor behoed’. Zijn martelgang met de Nederlandse autoriteiten en publieke opinie was toen nog lang niet teneinde, maar kennelijk bleef Hofmans Weinreb steunen tot de laatste snik, anders had zijn naam vermoedelijk niet op de exclusieve ontvangerslijst voor het logboek gestaan.

Voorhoede

Dat ook Juliana op de ontvangerslijst stond, hoeft niemand te verbazen. Na de crisis van 1956 hebben vorstin en haar raadgeefster naar verluidt nooit meer oog in oog gestaan, maar de spirituele verwantschap bleef. Tekenend daarvoor is de tekst van een kerstkaart die Juliana in 1991 schreef aan haar voormalige hofdame Rita Heeckeren van Molecaten-Pennink,  van wie zij in 1956 ook gedwongen afscheid moest nemen, evenals van Rita’s echtgenoot, baron Walraven Heeckeren van Molencaten, die tot dan toe als de particulier secretaris van de koningin had gediend.  ’Wat waren wij op het Oude Loo toch een bevoorrechte mensen’, schreef Juliana  op die kerstkaart, die Han van Bree vond in het archief van de Van Heeckerens. ‘Een voorhoede. Nu zijn er zó veel mensen die zo denken, telkens ontmoet je ze.[…] Irene is zo’n diep iemand. Ze heeft vanzelfsprekend iedere band met de RK Kerk verbroken – maar ook, hoeveel katholieken denken er niet zoals wij, de bevoorrechten van de voorhoede.’

Ware toedracht Hofconflict

 

De komende vrijgave van (de voorbereidende notities van) het logboek van Koos de Vries in het ‘Oude Loo-archief’ van de universiteit van Amsterdam  is nog wel om andere redenen spannend. Van Bree citeert in een noot bijvoorbeeld over de ware toedracht van het hofconflict uit de notities voor het logboek. Volgens een anoniem verslag in het archief-De Vries, lag aan het conflict mede ten grondslag dat ‘doorgeefster’ (DG) Hofmans zich niet voor Bernhards karretje wilde laten spannen: ‘Aan DG deed de Prins verschillende beloftes indien zij bereid zou zijn hem te steunen bij verschillende acties welke hij wilde ondernemen, welke echter niet de instemming hadden van de Koningin. Hij ging hierbij zelfs zover DG ronduit te vragen te trachten de koningin hieromtrent van mening te doen veranderen. Nadat DG dit weigerde ontstond tussen haar en de Prins een grote spanning’.

Wat zou Bernhard dan precies aan Hofmans hebben gevraagd om bij zijn vrouw gedaan te krijgen? Wilde Juliana daarom scheiden van Bernhard? Van Bree noemt het niet, maar wellicht wordt dat duidelijk zodra de door hem geraadpleegde archieven openbaar zijn gemaakt (rené zwaap).

 Foto met een luchthe

Een foto met een luchtje

 

Han van Bree nam bovenstaande foto op in zijn proefschrift met als bijschrift: ‘Greet Hofmans kijkt op 7 juli 1949 met de prinsessen Beatrix (links) en Irene (rechts) naar de feestelijkheden in de tuin van Paleis Soestdijk vanwege het koperen huwelijk van koningin Juliana en prins Bernhard’. Maar is dit wel Greet Hofmans? De directe familie van de Amsterdamse mystica verklaart zeer beslist van niet. De vrouw op de foto lijkt fysiek in het geheel niet op de eerder tengere Greet Hofmans en zij zou ook zeer beslist niet als kindermeisje zijn ingeschakeld. Dat paste niet bij haar statuur. Maar de vrouw op de foto draagt wel hetzelfde soort kleren als de raadgeefster van Juliana en ook haar kapsel stemt overeen. Een staaltje ‘black propaganda’ uit de school van Sefton Delmer, Bernhard’s spindoctor tijdens de Hofmans-crisis?  Eerder nam historicus Cees Fasseur de foto op in zijn boek ‘Juliana en Bernhard’ (2008) als aanvullend bewijs voor zijn zeer negatieve portret van Greet Hofmans. Tekenend voor Hollandse historiografie: men schrijft over iemand van wie men kennelijk niet eens het uiterlijk kent.

De geest van het Oude Loo, Juliana  en  haar vriendenkring 1947-1957, geschreven door Han van Bree, verscheen bij uitgeverij Conserve, , 479 blz., ISBN 978 905 429 269 2 , prijs € 34,99.