featured - Page 2

De dictator van New York

Nadat New York in 1673 op gezag van stadhouder Willem III was heroverd, kwam de stad in handen van een demagogische dictator, die beloofde ongewenste vreemdelingen buiten de stad te houden. Zijn eerste stap: het bouwen van een muur.

Tekst: Arvind Dilawar

De hemdloze man, een boodschapper uit Boston, was nog in leven toen hij op het grote plein dat later Bowling Green in down town Manhattan zou worden, werd opgehangen aan een paal. Op zijn borst stond geschreven: ‘Oproermaecker’.

Drie dagen zou hij daar hangen, terwijl burgers en soldaten hem bekogelden met uien, appels en bieten. Bedorven waar waarvan toch met enige moeite afscheid moet zijn genomen, want de schatkist van de stad was leeg, oorlog had de internationale handel stilgelegd en de interne markt lag plat als gevolg van de extreem verscherpte veiligheidsmaatregelen. Ook de rijken waren hun fortuin kwijtgeraakt aan het stedelijke bestuur.

Op de derde dag werd de man, Issack Meleijn genaamd, losgesneden, zoals was bevolen vanuit het fort tegenover het plein, waar tegenwoordig het National Museum of the American Indians is gevestigd. Hij werd op vrije voeten gesteld, en voor de duur van tien jaar uit de stad verbannen. Dat was de gebruikelijke straf van de gouverneur op wiens gezag de man in de eerste plaats was opgehangen. Voor zijn kameraad, John Sharp, was de straf wat erger: hij vond zijn einde aan de galg.

Het vergrijp op grond waarvan de boodschappers waren veroordeeld bestond simpelweg uit het feit dat zij een officiële brief hadden bezorgd waarin het einde van de Derde Engels-Nederlandse oorlog werd medegedeeld. Tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Provinciën was vrede gesloten. De stad aan de zuidzijde van het eiland Manhattan moest worden teruggegeven aan de Engelsen en de Nederlandse gouverneur, Anthony Colve, werd geacht af te treden. Maar daar dacht Colve anders over.

Nachtmerrie

Voor sommige inwoners van de stad was Colve een droom die in een nachtmerrie was veranderd. Ze hadden hem in hun stad verwelkomd in de hoop dat hij deze in de oude glorie zou herstellen. In plaats daarvan waren ze er al snel achter gekomen dat ze een tiran hadden binnengehaald die hen voor zijn eigen doelen gebruikte. Degenen die niet voor hem wensten te buigen werden gebroken. Hij had het standrecht afgekondigd, de oorlog verklaard aan aangrenzende gemeenschappen en de gemeentekas geplunderd om muren te bouwen die de inwoners gevangen hielden en buitenstaanders moesten weren. Een minderheid onder de stedelijke bevolking had de terreur zien aankomen, al was het maar omdat Colve het op hen had voorzien. Met geweld maakte hij een eind aan hun handel. Zij die bleven werden op beschuldiging van spionage gemarteld.

Er was een coalitie van diverse krachten voor nodig om Colve uiteindelijk uit zijn macht te ontzetten. Hij liet zijn gewezen onderdanen gebroken achter, maar misschien ook een stukje wijzer…

Welkom in New York anno 1674. Welkom in Nieuw Oranje.

Nederlandse adel
Een jaar eerder, in de zomer van 1673, was Anthony Colve aangekomen in de haven van New York. Een 30-jarige militair afkomstig uit de Nederlandse adel, betrokken bij de missie tijdens de Derde Engels-Nederlandse oorlog om het overzeese verkeer van Engeland te verstoren. Colve diende onder admiraal Cornelis Evertsen de Jongste, die samen met admiraal Jacob Benckes aan het hoofd stond van een 21 schepen tellende invasievloot die New York had veroverd op de Engelsen, die de stad op hun beurt negen jaar eerder hadden veroverd op de Nederlanders.

Als kapitein der mariniers had Colve minstens zeshonderd man direct onder zijn leiding. Hoewel er voor zover bekend geen portretten van Colve voor handen zijn, bieden die van Evertsen en Benckes een indruk of hoe de kapitein er waarschijnlijk uit moet hebben gezien: bruine krullen tot op de schouders; een snor al dan niet met geitensikje; ceremonieel zwart harnas en dito zwaard.

Omdat New York in die tijd slechts 2.500 inwoners telde, had de Nederlandse vloot de verdedigingswerk van de stad makkelijk kunnen breken, maar dat was niet nodig, met dank aan de inwoners zelf, die hoofdzakelijk van Nederlandse afkomst waren.

De stad was gesticht in 1625 als een Nederlandse voorpost genaamd Nieuw Amsterdam. Dat bleef zo tot 1664, toen de Britten in het kader van de tweede Engels-Nederlandse oorlog de stad veroverden en het omdoopten in New York, vernoemd naar James II, toen de broer van de koning en hertog van York. ‘De Nederlandse bewoners hadden het grootste gedeelte van hun leven doorgebracht onder Nederlands bewind in Nieuw Amsterdam. Ze wilden terug naar hun oude leven’, zegt de aan de Universiteit van Amsterdam verbonden Amerikaanse historicus Artyom Anikin, die is gespecialiseerd in de geschiedenis van New York. Dit artikel is grotendeels op zijn onderzoek gebaseerd.

Verdedigingswerken
Toen de Nederlandse vloot arriveerde in New York werden zij verwelkomd als bevrijders. Met de hulp van de bevolking waren Colve en zijn mannen erin geslaagd de verdedigingswerken van de stad te trotseren.

Hoe die verdedigingslinie in elkaar stak, wordt duidelijk aan de hand van de Castello-kaart, een landkaart van New York van omstreeks 1660, waarin in enkele van de verdedigingswerken staan aangegeven: in het zuiden stond het oude Fort Amsterdam (ondertussen door de Engelsen Fort James genoemd), een vierzijdige aarden verdedigingswal met op iedere hoek een bastion. Aan de noordkant (waar tegenwoordig Wall Street is), bevond zich een dubbele muur van aarde en hout; en langs de zuidelijke kustlijn afweergeschut en artillerie (waar later de naam Battery Park vandaan kwam). De indringers waren getipt over de afwezigheid van de Engelse gouverneur van New York, die voor zaken in Boston was, en namen de gelegenheid te baat om toe te slaan. Kort was er over en weer kanonnenvuur, maar Fort James werd al snel met succes bestormd. Ondanks het overweldigende succes van de invasie en het relatieve gemak waarmee die was verlopen, liet Colve een van zijn mannen executeren vanwege het beroven van de huizen van burgers. Dat was een voorteken.

Krijgsraad
Om het nieuw veroverde New York te besturen riepen Evertsen en Benckes een krijgsraad in het leven en benoemden zij Colve tot gouverneur-generaal. Een maand na de invasie namen de admiraals enkele boten terug naar Nederland en was Colve de hoogste autoriteit in de stad. De gemeenteraad, een overblijfsel van de eerdere Nederlandse periode van de stad, bestond nog steeds als een vorm van burgerlijk bestuur, maar de nieuwe gouverneur wist de raadsleden al snel aan zich te onderwerpen. Met gebruik van intimidatie en verbanning transformeerde Colve de raad in een orgaan van jaknikkers en regeerde hij de facto als een dictator.

De stad kreeg de naam Nieuw Oranje, dat de voorkeur kreeg boven de oude naam Nieuw Amsterdam, en Fort James werd Fort Willem Hendrick in plaats van Fort Amsterdam. In beide gevallen betrof het een eerbetoon aan prins Willem III van Oranje-Nassau, die op dat moment was verwikkeld in een machtsstrijd met republikeinen van Holland om de macht over de Nederlanden. De provincie Holland steunde de republikeinse zaak, terwijl Zeeland, de provincie die de expeditie van Colve had gefinancierd en waar hij zelf ook vandaan kwam, uitgesproken orangistisch was.

In naam van de prins
Deze verschillen betekend weinig voor de bewoners van New York. Zij waren meer geïnteresseerd in het lokale beleid dan in de externe politieke verhoudingen. Maar het orangisme zou deze jaren van de geschiedenis van de stad kleuren, aangezien Colve zei te regeren in naam van de prins. Daar Colve niet beschikte over een legitieme benoeming door het bewind in Nederland, waakte hij er aan de andere kant voor zijn autoriteit te doen gelden in het verkeer met het thuisfront. In plaats daarvan verschuilde hij zich in zijn verzoeken om meer mannen, voorraden en fondsen achter het rubberen stempel van de gemeenteraad. In de woorden van Anikin: ‘Hij loog in één adem naar beide kanten en was een brute renegaat-gouverneur die niets anders diende dan zijn eigen krankzinnige grillen’.

Martelmethodes
De belangrijkste gril van Colve was het onderwerpen van de Engelsen. Veel Engelse inwoners van Nieuw Oranje werden uit de stad verbannen, en degenen die bleven werden op beschuldiging van spionage verhoord en gemarteld. Colve herintroduceerde martelmethodes zoals het houten paard, waarbij de slachtoffers werden geplaatst op een driehoekige zaag terwijl er gewichten aan hun benen werden gehangen. Dergelijke draconische maatregelen troffen ook Nederlandse burgers die werden beschuldigd van banden met Engelse ‘spionnen’ en zelfs Colve’s eigen soldaten, die hij genadeloos drilde, terwijl hij hen iedere zonsopgang en zonsondergang door de stad liet marcheren.

Het non-discriminatoire karakter van Colve’s geheel eigen vorm van justitie wordt duidelijk aan de hand van een geval van een man die een ander had uitgedaagd tot een duel, een aanbod dat werd afgeslagen aangezien duelleren was verboden. De eerste man werd veroordeeld tot het schavot omdat hij het duel had voorgesteld; de tweede werd veroordeeld tot het houten paard vanwege het weigeren van het duel.

Colve’s obsessie met de Engelsen was ook van invloed op de stedelijke infrastructuur. Alle gebouwen in een straat bij Fort Willem Hendrick werden gesloopt om de vuurlijn van de kanonnen vrij te maken, als ook om mogelijke Engelse indringers geen mogelijkheid te geven zich te verbergen. De fortificaties rond de stad, meestal gebouwd met aarde en hout, werden versterkt met steen. Gegeven het feit dat de Derde Engelse-Nederlandse oorlog nog altijd voortraasde en het gemak waarmee Colve Nieuw Oranje had kunnen innemen was veiligheid een legitieme zorg, maar de schaal waarop Colve muren liet bouwen bracht de stad snel tot een bankroet.

Gedwongen leningen
De bodem van de gemeentekas werd al snel bereikt, maar dat vermocht Colve niet af te remmen. Zijn bouwwerken werden voortaan gefinancierd met ‘gedwongen leningen’, die zijn soldaten aftroggelden van vermogende burgers. Veiligheidsmaatregelen als het afsluiten van de stadspoorten na zonsondergang en paspoortplicht bij het binnenkomen en verlaten van de stad brachten de economie van Nieuw Oranje, die leunde op regionale en overzeese handel, verder in het slop.

Colve breidde zijn tirannieke heerschappij over Nieuw Oranje uit naar aangrenzende gebieden die hij beschouwde als onderdeel van de grotere Nederlandse kolonie. Nederzettingen in New Jersey, Brooklyn, Long Island, Harlem, Bronx en aan de Hudson River werden geacht trouw te zweren aan Prins Willem III, en de meesten van hen deden dat ook. Toen de anders zo vredelievende dorpelingen rond Long Island weigerden zich te onderwerpen, stuurde Colve zijn soldaten op hen af. Toen zij zich nog steeds bleken te verzetten, stuurde hij een vloot, die echter stuitte op een alliantie van kolonisten uit Plymouth, Connecticut, Rhode Island en de baai van Massachusetts. Colve verloor de slag om Long Island Sound, maar zijn heerschappij was niet gebroken.

Toenemende repressie
Ondanks de alsmaar toenemende repressie waagden Colve’s onderdanen geen stappen tegen zijn bewind. De burgers van Nieuw Oranje hadden niet gerekend op standrecht, en nu het er eenmaal was werden ze erdoor verlamd. ‘Ze hadden het niet verwacht toen de Nederlanders waren teruggekeerd’, legt Anikin uit. ‘Ze hadden gerekend op de terugkeer van het civiele bestuur, maar in plaats daarvan kwam een zeer militaristisch getint bewind. Iedereen die vraagtekens zette bij het gezag van Colve werd of gestraft of vervangen door iemand die meer loyaal aan hem was’.

Terwijl de burgerij geheel op de knieën was gebracht, nam het verzet onder de onderbetaalde en overbelaste soldaten toe. Om dat probleem te ondervangen, probeerde Colve een geheime politie op te richten, maar voordat hij die wist te organiseren werd hij uit zijn macht ontzet.

De boodschapper uit Boston was een van de vele pogingen om Colve te bewegen tot aftreden. Met de Vrede van Westminster werd de Derde Engels-Nederlandse oorlog begin 1674 beëindigd, en dat betekende niet alleen het einde van de gevechtshandelingen, maar ook dat Nieuw Oranje aan de Engelsen diende te worden teruggegeven. Diverse boodschappers werden naar Colve gestuurd om hem daarvan op de hoogte te brengen, maar tot laat in dat jaar weigerde hij zijn positie op te geven – en zelfs toen alleen maar omdat een vloot van vier Nederlandse schepen hem daartoe dwong. Zelfs tijdens zijn aftreden hield de gouverneur zijn autoritaire houding vol: de onderhandelingen over de voorwaarden van zijn overgave voerde hij vanaf een schip dat voor de kust van Staten Island (vernoemd naar de Nederlandse Staaten-Generaal) voor anker lag, via zijn advocaat die in zijn sloep heen en weer tussen Manhattan moest varen.

In november 1674 kwam de heerschappij van Colve officieel ten einde. Hoewel zijn avonturen voortduurden – eerst in Suriname, waar hij weer de Engelsen uit de kolonie kon schoppen, later terug in Europa waar hij Willem III bijstond tijdens de ‘Glorious revolution’ die leidde tot diens bestijging van de Engelse troon (dat het hoogtepunt moet zijn geweest van Colve’s eeuwigdurende vendetta tegen de Engelsen) – zou hij nooit meer terugkeren naar New York.

Geen monumenten
Monumenten die getuigen van Colve’s tijd in New York zijn er begrijpelijk genoeg niet. Afgezien van enkele passages in een Nederlands boek uit de jaren twintig en een Amerikaans boek uit de jaren tachtig, is er nauwelijks iets geschreven over hem en zijn regeerperiode. Er zijn documenten uit de tijd van zijn heerschappij over Manhattan bewaard gebleven in de archieven van de staat New York, maar deze zijn tot op de dag van vandaag onvertaald gebleven. ‘Het is een fascinerende periode die buiten de geschiedschrijving is gehouden en dat gebeurde niet voor niets’, vertelt Anikin. Direct na het einde van Colve’s heerschappij voelden maar weinig mensen zich geroepen de herinnering aan die tijd levend te houden. De inwoners van New York wensten hun tiran liever te vergeten, en de Engelsen voorkwamen gezichtsverlies als ze hun verlies van de staf wisten toe te dekken.

Ook Colve’s landgenoten hadden er weinig belang bij zijn verovering te vieren – niet alleen vanwege zijn barbaarse methoden, maar ook omdat de Republiek na de Derde Engelse-Nederlandse oorlog weer moest worden opgebouwd en Colve’s rabiate aanhankelijkheid voor Zeeland interne schisma’s alleen maar kon verscherpen. Hoewel de Nederlanders vandaag de dag hun aandeel in de geschiedenis van New York graag promoten, leggen ze daarbij liever het accent op de eerste, meer gelukkige periode met Peter Stuyvesant dan die met Anthony Colve.

Maar Artyom Anikin denkt daar anders over. Als ’s werelds leidende ‘Colve-ologist’ (zoals hij zichzelf gekscherend noemt) maakte hij de voormalige gouverneur-generaal tot de focus van zijn studie van de geschiedenis van New York. Anikin is niet van mening dat het belang van de tijd van Colve in New York is te verwaarlozen of zo verschrikkelijk is dat ze beter maar kan worden vergeten. Integendeel, hij maakt gewag van connecties van die tijd met de meest bepalende momenten in de geschiedenis van de Verenigde Staten in het algemeen en New York in het bijzonder. Zo wijst hij op Jacob Leisler, een van Colve’s mannen die gedwongen leningen inde, die vijftien jaar later aan het hoofd stond van de zogeheten Leisler’s Rebellion. Die rebellie bezorgde New York voor het eerst in haar geschiedenis zelfstandigheid en diende als inspiratie voor de Amerikaanse revolutie. Leisler moet het een en ander Colve hebben geleerd, en met hem de inwoners van New York in het algemeen, zo betoogt Anikin.

Inspiratie tot opstand
Door New York te laten zien hoe tirannie er in de praktijk uitzag, gaf Colve haar bewoners de inspiratie tot opstand, niet alleen tegen de Engelsen, maar tegen tirannie in het algemeen. Het was een les die ze niet snel zouden vergeten – en uiteindelijk zou leiden tot de oprichting van de Verenigde Staten. In die zin was Colve de bittere pil die New Yorkers moesten slikken als remedie tegen de eigen politieke verhoudingen. De heerschappij van Colve bewees misschien dat dingen soms slechter moeten gaan voordat ze beter kunnen worden, zelfs dat de slechtste politieke leiders een volk soms sterker kunnen maken. Maar dat alleen als we de boodschap van hun brute lessen niet vergeten.


Arvind Dilawar is een schrijver schrijver/journalist/anarchist uit New York, wiens werk is verschenen in onder meer Newsweek, The Guardian en Vice. Hij is online te vinden op www.adilawar.com en op twitter: @ArvSux.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het Engels op de website www.narrative.ly. Vertaling: René Zwaap

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel XI: All that jazz

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel XI geeft Stein toe aan de terugval in zijn rookverslaving, verdiept hij zijn band met de spirituele Joni, filosofeert hij over de jazz als hoogtepunt in de muzikale evolutie der mensheid en verliest hij zijn laatste restje vertrouwen in de ‘hoernalistiek’.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 11

ALL THAT JAZZ

Stein stak een sigaret op en keek vanaf zijn kleine balkon uit over de binnenplaats, terwijl dwergterriër Didi hem met kwispelende staart verwachtingsvolle blikken toewierp en op de achtergrond vanuit zijn cd-speler in de keuken Sonny Clark zijn atletische toeren op de piano uithaalde met Softly as in A Morning Sunrise. Arme Sonny, die had gewerkt met grootheden als John Coltrane en Sonny Rollins, stierf al op 31-jarige leeftijd aan drank en drugs, maar met dit stuk leefde hij voor immer voort, op zijn toetsen tastend naar een nieuwe dag, in die half-dromerige wereld tussen slaap en wakker worden. Het hielp Stein zijn gedachten op te maken terwijl hij nog een hijs van zijn Gauloise zonder filter nam en de rook wegspoelde met een slok koffie.

Voor Stein bestond er geen andere muziek dan jazz – jazz was de enige muziek die voor hem zin maakte, de enige muziek die gelijke tred kon houden met zijn eigen, vaak onnavolgbare gedachtegang, die zich nooit langs de geijkte banen bewoog, maar liever zijwegen bewandelde of zelfs in volledig tegengestelde richting. Jazz, aldus de 2e Wet van Stein, was het hoogste punt in de muzikale ontwikkeling van de mensheid, en naarmate er minder naar jazz werd geluisterd ging het met diezelfde mensheid bergafwaarts. Wie wist nu nog hoe revolutionair de jazz was, ook voor Nederland, waar de Amsterdamse politie in 1956 vibrafonist Lionel Hampton, alias ‘The King of the Vibes’, aan zijn oksels van het podium van het Concertgebouw had gesleept nadat hij de zaal tot de pieken van een wilde extase had gespeeld? Hampton kreeg een strenge vermaning niet meer in Nederland terug te keren, maar gelukkig had dat de jazz in Amsterdam geen halt kunnen toeroepen. Dat was eerder de Duitse bezetter ook niet gelukt, die de NSB in de jazzclub Casablanca op de Zeedijk een propagandafilm had laten maken als waarschuwing tegen de ontaarding van de Nederlandse cultuur door die ‘verfoeilijke negermuziek’. Dankzij die film beschikte nu men wel nog over de enige bewegende beelden van Kid Dynamite en Teddy Cotton op de Zeedijk.

Inmiddels was Joni ook wakker geworden en ze schaarde zich op het balkon achter Stein. Ook in de ochtend rook haar adem naar appelbloesem. Stein kon nog steeds niet goed bevatten hoe deze engel op zijn weg gekomen was. Was ze misschien een voorbode van het einde, een Engel des doods?

‘Je moet niet roken, Dick’, zei Joni. ‘Het vermindert de bloedsomloop’.

‘Ik weet het’, zei Stein. ‘Maar nicotine helpt tegen Alzheimer, en op mijn leeftijd is dat ook een punt van zorg’.

‘Nou, daar heb ik nog nooit van gehoord!’, zei Joni lachend.

‘Zeker wel’, zei Stein. ‘Heb je ooit een demente bejaarde zien roken? I rest my case, edelachtbare’.

‘Ik weet een trucje om je energiekanalen even goed te openen als een sigaret kan doen’, fluisterde Joni uitnodigend in zijn oor, terwijl ze haar beide armen om zijn buik had geslagen.

‘Dat probeer ik graag uit’, zei Stein en arm in arm schuifelden ze terug naar de slaapkamer.

***

Op het kantoor van Stein Detectives trof Stein een grote bos bloemen namens het dankbare koninklijke paar voor zijn enigszins onbezonnen maar edoch goedbedoelde actie op Koningsdag. Bijgesloten was een nieuw exemplaar van het lintje dat hij enige dagen eerder in de gracht had geworpen, vergezeld van een handgeschreven briefje van de secretaris van de Koning: ‘Uw diensten zijn niet onopgemerkt gebleven’.

‘Geef die bloemen maar aan je broer’, zei Stein tegen Fatima. ‘Als dank dat ik zijn auto van hem mocht lenen’.

‘Nou, meneer Stein, u staat er goed op’, zei Fatima, terwijl ze het boeket in ontvangst nam.

Stein bromde iets onbestemds en sloeg gezeten aan zijn bureau Het Parool open, waar Barry Jurgens een follow-up van zijn primeur van een paar dagen eerder over de ware toedracht van de moord op Esther Blom presenteerde.

OOK KONINGSHUIS DUIKT OP
IN ZAAK LIQUIDATIE ACTIVISTE

Van onze verslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het mysterie rond de moord op de voormalige ‘koningin der krakers’ Esther Blom is twee maanden na dato alleen nog maar groter geworden. In afwachting van zijn proces doet Peter V., volgens Justitie het brein achter de republikeinse ondergrondse organisatie het Bataafs Bevrijdingsfront, er nog altijd het zwijgen toe. Formeel is hij in staat van beschuldiging gesteld wegens de liquidatie van Blom, die zijn voormalige partner was, maar volgens zijn advocate Helga Keller berust die aanklacht op ‘foutieve aannames, aan elkaar geplakt bewijsmateriaal en bewuste misleiding’.

Volgens Keller heeft haar cliënt, die ook is aangeklaagd wegens de aanslag met verfbom op de Gouden Koets van verleden jaar op Prinsjesdag, niets met de moord op Esther Blom van doen. Zij wijst erop dat Blom in het Afrikaanse Angola, waar zij enige jaren werkzaam was in de ontwikkelingshulp, zich veel vijanden op de hals haalde met haar bemoeienissen om te komen tot een strafklacht tegen de rol van de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) bij mensenrechtenschendingen in de olierijke provincie Cabinda.

Explosieve zaken
Als prominente advocate die gespecialiseerd is in politiek explosieve zaken stond Keller ook Blom bij in de voorbereidingen van de strafklacht, die aan het Internationaal Gerechtshof in Den Haag zou dienen. De motieven van de liquidatie van Esther Blom zouden volgens de advocate moeten worden gezocht bij ‘de grote belangen die door het onderzoek van Blom in gevaar kwamen’. Met V., die eveneens ontwikkelingswerker was, onderhield Blom in Afrika een amoureuze relatie, maar volgens Keller was Blom op geen enkele wijze betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront. ‘Dat het Openbaar Ministerie nu spreekt van een afrekening binnen de gelederen van een verboden organisatie, is lachwekkend en roept bij mij grote vragen op over het functioneren van de huidige Nederlandse rechtsstaat’ , aldus Keller tegenover Het Parool.


Koninklijk belang

Niettemin heeft de kwestie in Cabinda wel degelijk een koninklijk element. De KOM is niet alleen in naam koninklijk, het is een publiek geheim dat het Nederlandse koningshuis van oudsher een groot belang heeft in de oliemaatschappij. Sommige waarnemers spreken van een aandelenpakket van wel 10 procent of zelfs meer. Het is moeilijk voorstelbaar dat dat gegeven de geharde activiste Blom was ontgaan. Een woordvoerder van de KOM wilde het koninklijke belang in de maatschappij bevestigen noch ontkennen. ‘Wij geven geen informatie over onze aandeelhouders’, aldus de KOM. De Rijksvoorlichtingsdienst verwijst desgevraagd naar een recente uitspraak van de koning dat hijzelf niet over aandelen in de KOM beschikt. Maar dat sluit niet uit dat dat belang is ondergebracht bij een beheersstichting die niet meer direct op de persoon van de koning terug te voeren is of bij een of meer andere leden van het koningshuis, aldus bronnen op de Amsterdamse beursvloer.

Privédetective verdacht
Pikant gegeven is dat het privé-detective Dick Stein was die indertijd Peter V. wist op te sporen in Zwolle en dat Stein afgelopen maandag tijdens de viering van Koningsdag in Amsterdam kon worden gesignaleerd als beveiliger van de koninklijke familie. Volgens hoofdinspecteur Ad de Boer van de Amsterdamse politie gold Stein in een eerdere fase van het onderzoek naar de moord op Esther Blom ook als een verdachte. Bij het ter perse gaan van deze krant was Stein niet bereikbaar voor commentaar.

***

Binnensmonds vloekend smeet Stein de krant op de grond en in gedachten zette hij Barry Jurgens direct op zijn ‘Val dood’-lijst, de lange opsomming van namen van mensen met wie hij absoluut niets meer dan doen wilde hebben. Van zijn laatste restje vertrouwen in de ‘hoernalistiek’ was hij nu ook verlost. Wat was het toch dat voor die persmuskieten geen enkele afspraak heilig was zodra ze hun naam in de krant konden krijgen? Hij onderdrukte zijn eerste opwelling om Jurgens op te bellen om hem te vertellen in welke lichaamsopening hij zijn verhaal kon stoppen en in plaats daarvan rookte hij met kokend hoofd een sigaret buiten in de steeg, alwaar het keukenpersoneel van het belendende Italiaanse restaurant hem vriendelijk toewuifde.

Nadat hij de lange steile trap terug naar zijn kantoor had beklommen kreeg Stein telefoon van majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst, die zijn uiterste best deed om vriendelijk te klinken.

‘Meneer Stein, ik moet u feliciteren’, begon Van Tichelen. ‘Het heeft het Koninklijk Paar behaagd U uit te nodigen als hun speciale begeleider op hun aanstaande vakantie in Italië. Het is met name voor de Koningin van het grootste belang dat u meereist naar het koninklijke buitenverblijf en daar waakt over de veiligheid van de gehele familie. Dat alles natuurlijk in nauwe samenwerking met de Nationale Veiligheidsdienst, dat spreekt’.

‘Tsja’, sprak Stein na tergend lang zwijgen met zijn sonore basstem. ‘Ik weet het niet…Ik heb hier ook zo mijn verplichtingen’.

‘U bedoelt toch niet dat baantje van u als warenhuisdetective bij Het Wespennest?, bracht Van Tichelen vertwijfeld uit. ‘Dat mag toch geen rol spelen, man! Het is de Koning die een beroep op u doet! We verdubbelen uw honorarium! En natuurlijk mag uw lieftallige assistente ook mee, onder dezelfde condities!’.

Stein slaakte een diepe zucht. ‘O.k. dan’, sprak hij het verlossende woord. ‘Maar ik ben detective, geen bodyguard’. Aan de andere kant van de lijn kon hij de opluchting horen.

***
De rest van de werkdag stond de telefoon roodgloeiend bij de firma Stein Detectives BV. Het hele mediacircus was aangeslagen op het bericht van Barry Jurgens en wilde een exclusief interview. Stein gaf Fatima instructies onmiddellijk de hoorn op de haak te gooien zodra zo’n verzoek binnenkwam, maar na een tijdje stonden er fotografen en cameralieden te dringen voor het hek van de steeg aan de Warmoesstraat waar zijn firma was gehuisvest, zodat Stein zich gedwongen voelde het kantoor te ontvluchten, zijn gezicht verborgen achter de opgetrokken kraag van zijn trenchcoat en zijn vilten Fedora zo diep mogelijk over zijn ogen geslagen. Gelukkig had het persvolk niet in de gaten dat de steeg ook een achteruitgang had, en opgelucht verdween hij snel over de Oudezijds de Wallen op voordat de meute de weg had kunnen vinden.

Eenmaal veilig thuis beland gaf Joni hem ter leniging van de stress een drukmassage van alle tien nagelriemen en hij voelde alle ergernis van de dag langzaam vervagen. Later die avond spelde hij als dank voor bewezen diensten het nieuwe exemplaar van de ridderorde op Joni’s flanellen pyjamajasje en zo sliepen ze vredig in.

Zal Dick Stein een prijs moeten betalen voor de geschonden beloften van de laatste journalist die hij vertrouwde? Zal zijn zoektocht naar de moordenaar van Esther Blom wel te rijmen zijn met zijn nieuwe verantwoordelijkheid als hoeder van het Koninklijk Gezin? U leest verder in deel 12 van ons feuilleton, via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

Slaven van Oranje: waar blijven de excuses van het koningshuis?

Maar weinig families hebben zich zo verrijkt aan slavernij en andere vormen van koloniale uitbuiting als het Huis van Oranje-Nassau. Als er één partij excuses zou moeten maken voor het aangedane leed, is het dan ook wel het koningshuis.

Tekst René Zwaap

Tot 2022 moeten we nog wachten op de uitkomsten van het officiële onderzoek van de Universiteit van Leiden en een team van internationale wetenschappers naar het persoonlijke aandeel van graaf Johan Maurits Nassau von Siegen, alias ‘de Braziliaan’, in de gruwelen van de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië. In de tussentijd liet de directie van het Mauritshuis, het kapitale stadspaleis dat Maurits naast het Binnenhof liet bouwen en tegenwoordig dienst doet als museum, de buste van deze achterneef van Willem de Zwijger uit de foyer verwijderen. Zo wilde de directie van het museum tegemoet komen aan kritische stemmen die eraan herinnerden dat het grote fortuin dat Maurits in Brazilië vergaarde als gouverneur namens de West Indische Compagnie (WIC), geput werd uit de ellende van de slaven die op zijn gezag uit Afrika werden aangevoerd om op de suikerplantages van de toenmalige Nederlandse kolonie Nieuw Holland te werken.

Waarom er nog zo lang moet worden gewacht op de onderzoeksresultaten is een raadsel, want de uitslag staat al lang vast. Niemand minder dan de gezaghebbende Braziliaanse historicus Cabral de Mello stelde al vast dat Maurits een persoonlijk financieel belang had in de slavenhandel. Daarnaast verdiende hij een deel van zijn inkomen uit tantièmes uit de recette van de Braziliaanse suikerplantages, en deze draaide exclusief op slavenarbeid. De berooide Duitse veldheer kon zo uitgroeien tot een van de rijkste mannen van de Nederlandse republiek. Het statige stadspaleis van het Mauritshuis dat hij pal naast het Binnenhof liet verrijzen, was een demonstratief bewijs van die weelde. Maar meer nog dan Johan Maurits was het zijn achterneef stadhouder Frederik Hendrik die een groot deel van de Braziliaanse buit opstreek.


‘Broeder der indianen’

Brazilië was in de 17e eeuw een kolonie van Portugal, maar de jonge Nederlandse republiek rook daar een kans. De eerste Nederlandse poging om vaste voet op Braziliaans grondgebied te zetten liep mis. Wanneer de mannen van Olivier van Noort in 1599 te Rio de Janeiro aanleggen, worden zij met kanonvuur uit de baai verdreven. Piet Heyn probeert de Braziliaanse hoofdstad Salvador de Bahia te veroveren, dat mislukt ook, maar als hij in 1629 een tweede poging onderneemt in Pernambuco, in noordoost Brazilië, lukt het de Hollanders wel aan land te komen. Op gezag van de Heren 19, het bestuur van de West-Indische Compagnie waar het Huis van Oranje Nassau als leverancier van de stadhouder een forse vinger in de pap heeft, wordt Johan Maurits aangesteld als gouverneur van Nieuw Holland, zoals de nieuwe kolonie wordt gedoopt. Nadat hij in 1637 Porto Calvo inneemt (met een slag waarbij Carel van Nassau, een bastaardzoon van stadhouder prins Maurits, het leven laat) begint de Duitse graaf een ware ‘furor teutonis’ (aldus zijn biograaf H. S. van Straaten), en weet hij de Portugezen ver terug te drijven. Als hij in Porto Calvo voet aan de grond zet, is Maurits stomverbaasd wanneer meer dan duizend Tapoeia-indianen hem juichend ontvangen en zich als vrijwilliger bij diens leger aanbieden – overigens vooral met de bedoeling ten strijde te trekken tegen hun aartsvijanden, de Tupi’s. Tapoeia-koning Nandwie wordt in het Hollandse kamp gemakshalve aangeduid als ‘Jan de Wy’.

Aan zijn indiaanse bondgenoten biedt Maurits – zijn bijnaam is ‘Broeder der Indianen’- een bestaan vrij van slavernij aan. Zo niet aan de Afrikaanse slaven, die hij hard nodig heeft voor zijn ambitieuze plannen. De kersvers gearriveerde gouverneur vaardigt strafexpedities uit naar de ‘quilombos’ in de binnenlanden, diep in het woud verborgen enclaves van weggelopen slaven, die hij als een grote bedreiging ziet en op wier aanbod om een pakt te sluiten hij dan ook niet ingaat. In 1637, zijn eerste jaar in Brazilië, laat Maurits 1580 slaven overkomen uit Elmira in de bocht van Guinee. Deze sterven massaal, waarna Maurits zijn oog laat vallen op de slavenmarkten van Angola, waar Spanje jaarlijks 15000 slaven betrekt voor haar zilvermijnen van Peru en Mexico. Luanda valt inderdaad in zijn handen en daarna vertrekken er op gezag van Johan Maurits van daaruit 23.000 slaven naar de suikerplantages in Hollands Brazilië. Vanuit Brazilië stuurt Maurits in 1641 een oorlogsvloot onder leiding van Cornelius Jol naar São Tomé en Angola om de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië geheel te controleren. Zeven jaar lang is de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië volledig in Nederlandse handen. Het huis van Oranje-Nassau deelt rijkelijk mee in de vorstelijke recettes.


Kampioen public relations

Ondanks zijn publieke uitspraken tegen de slavenhandel, die vooral waren bedoeld om de slaven van de Portugezen in opstand te doen komen tegen hun meesters, had Maurits een persoonlijk financieel belang in de slavenhandel, aldus zijn biograaf Cabral de Mello. Hij was dan wel weer zo slim om dat via een Portugese stroman te doen. Zo was hij de kampioen public relations van zijn tijd.

Maurits hield zelf ook slaven op zijn paleis Vrijburg, dat werd gebouwd in Mauritsstad, de stad die te zijner glorie werd gebouwd in het drooggelegde moerasgebied voor de stad Recife in Noordoost-Brazilië. Het was een kapitaal paleis in grootse stijl, op een eiland aan de Biberibe-rivier, met kamers geheel bestaand uit ivoor, een salon vol opgezette apen en geprepareerde tropische vlinders, en niet te vergeten de eerste sterrenwacht van Zuid-Amerika. Johan Maurits engageerde tekenaar Zacharias Wagner en de schilders Frans Post en Albert Eckhout, teneinde Europa te laten kennismaken met de schoonheid van ‘zijn’ Brazilië. Op een van die schilderijen prijkt een portret van een zwarte vrouw die is gebrandmerkt met het symbool van de graaf.

Het einde van de Nederlandse kolonie komt wanneer de Portugezen erin slagen de slavenhandel van Angola weer terug te veroveren. Met het verlies van Angola is Nederlands Brazilië ten dode opgeschreven. In 1653, zes jaar na de val van Angola, worden de laatste Nederlanders uit Brazilië verdreven. De meesten keren terug naar het oude vaderland of trekken noordwaarts naar Suriname.

Maurits was al in 1644 uit Brazilië vertrokken, met medeneming van een forse toelage in de vorm van 2,5 miljoen gulden aan goud, hout, tabak, suiker, huiden en confituren. Hij nam zijn intrek in zijn nu nog altijd befaamde Mauritshuis. Hij nam ook zes jonge Tapoeia-krijgers mee naar zijn huis in Den Haag, alwaar ze de gasten vermaakten met hun woeste oorlogsdansen.

Belasting op slaven

Bij de Vrede van Münster in 1648 trokken de Nederlanders hun Braziliaanse claims definitief in. Maar de WIC verkocht Brazilië voor een stevige prijs terug aan Portugal. Na eindeloze onderhandelingen moesten de Portugezen ongekend zwaar dokken voor teruggave van hun Braziliaanse gebiedsdelen. Een tiende van de opbrengsten van de suikerproductie in Brazilië ging voortaan naar de Hollanders. Het Portugese koninkrijk moest daarnaast zeventig jaar lang zout leveren aan de WIC aan Nederland. Ook kreeg de WIC een monopolie in de handel in Brasil-hout, waaraan het land zijn naam dankt. Tevens hield Nederland invloed in de Braziliaanse slavenhandel. Over iedere verhandelde Angolese slaaf boven de tien jaar dient ten bate van de Heeren Negentien en hun aandeelhouders – met een prominente rol voor het Huis van Oranje-Nassau de belasting te worden betaald. In de nieuwe kolonie Suriname gingen de Nederlandse slavenhouders verder met hun bedrijf, terwijl er ook een overeenkomst met de Britten werd gesloten waarmee de slaventransporten op hun Amerikaanse grondgebied exclusief in Nederlandse handen kwamen.


Excuses op hun plaats

Het vermogen van de Oranjes is dan ook voor een belangrijk deel op de slavenhandel gegrondvest. Nu koning Willem-Alexander zich steeds meer wil profileren als de jongen die alles goed wil maken, ligt hier voor hem een historische kans om namens zijn geslacht excuses aan te bieden voor al het veroorzaakte leed. Net zoals in België de standbeelden ter ere van koning Leopold II momenteel worden beklad vanwege diens schrikbewind in de Congo, valt er in Nederland op dit gebied nog veel te verwerken. De diverse stadhouders en koningen van Oranje hadden een groot financieel belang in de slavernij en in de uitbuiting van de Indonesische boeren in toenmalig Nederlands-Indië.

Inmiddels loopt er een petitie met als doel de Gouden Koets onder te brengen in een museum dat is gewijd aan de geschiedenis van de slavernij. Onderteken deze petitie via deze link.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column Wijnand Mijnhardt: Hoe ik republikein werd

/

Bij zijn afscheid als hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht hield Wijnand Mijnhardt een gloedvol afscheidscollege over de republikeinse traditie in Nederland en zijn droom dat de idealen van de in de vaderlandse geschiedschrijving ondergeschoven Bataafse republiek nieuw leven worden ingeblazen in het hedendaagse politieke bedrijf.

Tekst: Wijnand Mijnhardt

Ik ben geen geboren republikein. Wel ben ik als historicus altijd gefascineerd geweest door de Nederlandse Republiek. Voor de Orangistische traditie in de geschiedschrijving heb ik nooit sympathie gehad. In mijn publicaties verzette ik mij van meet af tegen de minachting van de achttiende-eeuwse Republiek, van de Nederlandse Verlichting en van het wegschrijven van de verlichte republikeinse erfenis uit de Nederlandse geschiedenis. Tot een politiek actief republikanisme of een fel anti-orangisme heeft dat lange tijd niet geleid. De monarchie was gewoon een storende anomalie. Wel bleef voor mij de Zwitserse gedecentraliseerde Republiek waarin de lokale burger al eeuwen centraal staat, het grote voorbeeld in de verte.

Dat werd anders toen Máxima Zorreguieta op het toneel verscheen. Daardoor werd ik gevoelsmatig van burger in onderdaan getransformeerd. Via een niet gekozen troonopvolger raakte ik immers medeplichtig aan het verdonkeremanen van de herinnering aan het Argentijnse kolonelsregime. Dat gevoel werd nog versterkt omdat ‘mijn’ vorst en zijn vrouw weigerden publiekelijk afstand te nemen van de activiteiten van Máxima’s vader, Jorge Zorreguieta. Dat dit echtpaar ook nog eens dacht de historisch wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de misdaden van het Argentijnse kolonelsregime als ‘ook maar mening’ te mogen kwalificeren, deed voor mij de deur dicht. In de debatten over deze kwestie kreeg ik ook beter zicht op het systeem rond de hedendaagse monarchie, dat alle tekorten van royale personen en systemen stelselmatig verdonkeremaande.

Ik besloot daarom aan mijn afscheidscollege Een republikeinse erfenis, waarin de 18e-eeuwse republiek centraal stond, een bespreking van drie pagina’s toe te voegen van de voordelen van een hedendaags republikanisme conform het model van de Ierse politieke filosoof Philip Pettit. Allereerst om ongelovige collega’s duidelijk te maken dat de Nederlandse republikeinse Staatsregeling van 1798 gebaseerd was op een mooi en nastrevenswaardig samenlevingsideaal dat zijn tijd ver vooruit was. Maar ook om een oude droom op te kunnen voeren, die van het sociaal republikanisme. Die droom droom ik nog steeds.

Tegelijkertijd heb ik grote twijfels. Het verlicht republikanisme is geworteld in een gedachtewereld waaruit de moraal definitief verdwenen is. Ze betekende een fundamentele breuk met de wereld van christendom en klassieke cultuur. Mensen jagen van nature hun eigen belang na. Wanneer ze toch het nut van het algemeen bevorderen, komt dat omdat ze menen er ook zelf belang bij te hebben.

Die verlichte filosofie heeft geleid tot twee radicaal van elkaar afwijkende republikeinse manieren om de samenleving te ordenen. De monarchie laat ik buiten beschouwing. Die wortelt per definitie in een christelijke staats- en samenlevingsbeschouwing. Sinds de Verlichting is ze nog alleen historisch en niet meer theoretisch te rechtvaardigen. De liberaal-republikeinse filosofie ziet vrijheid als iets natuurlijks. Ze gaat per definitie aan staat en samenleving vooraf en heeft het prestatiebegrip geleidelijk van moreel tot economisch concept omgevormd. Aan de basis van dat politieke model staat Thomas Jefferson en de meest complete hedendaagse verwezenlijking ervan is te vinden in de VS.

De sociaal-republikeinse tegenpool is de kleine staat, het best vertolkt in Rousseau’s Contrat Social, waarin hij een samenleving schetst gebaseerd op het algemeen belang. Probleem is dat Rousseau’s ideaal van de altruïstische burger een vorm van wensdenken is. Er is dwang – of netjes gezegd – institutionele druk nodig om die sociale republiek goed te laten functioneren. Ook Pettit is op dit punt onverbiddelijk. Die dwang, hoe nuttig ook, kan echter gemakkelijk ontsporen. De geschiedenis van de laatste eeuw heeft voldoende totalitaire voorbeelden opgeleverd waarbij de volkswil diende om willekeurig staatsoptreden te legitimeren.

In een prikkelend boek, Warum Europa eine Republik werden muss! Eine politische Utopie (Piper Verlag 2017), heeft Ulrike Guérot onlangs geprobeerd een oplossing voor deze problemen vinden. Ze benutte hiervoor een beproefd retorisch procedé: ze maakt de kwestie niet kleiner maar groter en zet het vraagstuk van een bruikbaar republikanisme in een Europees kader. Haar ideale republiek, een creatieve vermenging van de Jeffersoniaanse en Rousseauistische varianten met als doel het juiste midden tussen vrijheid en dwang, miskent echter dat aan de moderne samenleving geen gemeenschappelijke moraal meer ten grondslag ligt. Hoogstens geloven we dat we psychologisch best veel op elkaar lijken. We hebben misschien wel dezelfde rechten maar delen niet meer vanzelfsprekend dezelfde waarden. Institutionele dwang blijft daarom noodzakelijk. Guérot’s pleidooi voor een republikeins Europa waarin de volkswil gestalte moet krijgen, is een meeslepende vorm van ‘wishful thinking’ maar vereist nog veel denkwerk om aanvaardbaar te worden. Mooi is wel dat haar bezwaren tegen de natiestaat geen kritiekloze omhelzing van het federale model met zich meebrengen. Guérot’s keuze voor kleine politieke eenheden zoals de stad – ook in het vroegmoderne Nederland de kern van het republikanisme – geeft aan dat zij begrijpt waar de mensheid het meest behoefte aan heeft: een overzichtelijk, lokaal geworteld dagelijks leven. De globale experimenten van de laatste decennia hebben dat opnieuw duidelijk gemaakt. Welke onmisbare bijdrage ‘Europa’ aan deze kleinschaligheid kan leveren, is me niet geheel duidelijk geworden.

De utopie van Guérot geeft veelbelovende richtingen aan. Ze verdienen verdere doordenking waarbij ook het vraagstuk van de route van politieke utopie naar concrete praktijk, die ze nog bewust heeft open gelaten, om een meer concrete invulling vraagt. Tot die tijd blijft Zwitserland voor mij het prototype van de kleinschalige, ideale republiek. Ook daar zijn vele tekorten, maar ze houdt het best rekening met individuele burgerbelangen, geeft die ook ruimte en stem, heeft ruim oog voor het algemeen belang en creëert daarvoor draagvlak. Medeplichtigheid zonder verantwoordelijkheid, zoals in het geval van Máxima, zal zich daar niet licht voordoen.

Wijnand Mijnhardt is emeritus hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De tekst van zijn afscheidscollege, Een Republikeinse Erfenis, is online verkrijgbaar via de website van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, via deze link.

Wilt u net als Wijnand Mijnhardt dat de sociale idealen van de Bataafse Republiek nieuw leven krijgen ingeblazen in het hedendaagse politieke bedrijf? Precies dat staat de Partij voor de Republiek i.o. voor ogen. Treed toe tot de republiek via deze link.

Het Nieuwe Leger, deel II: Bevolking draaide op voor de eer van Wilhelmina

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 2: de oorlog als propagandaslag van het Oranjehuis. De prijs die de Nederlandse bevolking betaalde voor het redden van de eer van de koningin was hoog.

door Ko Smit

‘I want to go to Vlissingen please’, luidt Wilhelmina’s openingszin. Als in een koningsdrama spreekt zij, staande op de treeplank van de Engelse torpedojager HMS Hereward, de woorden met gepaste koninklijke waardigheid uit tegenover kapitein Charles Woollven Greening.

‘Nooit heb ik een dame gezien die zo kalm en sereen was’, merkt een Britse marineofficier op. Niet lang daarna zal zij herhaaldelijk in huilen uitbarsten. Ook dat past in een koningsdrama. Wat is het geval? Dominee-secretaris Thijs Booy tekent wanneer de oorlog achter de rug is het volgende uit de mond van Wilhelmina op: ‘En was het niet Zijner Majesteits, maar Harer Majesteits jager geweest, dan was, alle risico’s ten spijt, zeker wél contact gezocht met de schout-bij-nacht in Zeeland’.

‘Zijner Majesteit’ was de Britse koning George VI.

De Hereward heeft echter niet Vlissingen als bestemming, maar Harwich. Na Wilhelmina gaat ook de top van de militaire inlichtingendienst GSIII aan boord. Overste Van de Plassche met zijn vrouw, kapitein Olifiers ook met echtgenote en dochter en kapitein J. J. A. Schoonenberg hebben de bestemming Harwich en niet Zeeland, het voor de vrouwelijke aanhang nogal ongeschikte oorlogsgebied.

Aan boord verzoekt Wilhelmina om contact te mogen opnemen met schout-bij-nacht Van der Stad in Zeeland. Maar ‘tijdens een diepgaande gedachtewisseling’ met kapitein Greening, wordt duidelijk dat dit van hogerhand verboden is. Wilhelmina barst in snikken uit. Ze beseft nu dat zij op last van His Majesty gekidnapt is.

De goed geïnformeerde GSIII-staf had Wilhelmina ondertussen wijzer kunnen maken dat wat zij in Zeeland nog aan Nederlandse troepen zou aantreffen, onder Frans commando was komen te vallen. Vanaf 11 mei had de Commandant van Zeeland Van der Stad een aanvang gemaakt om zijn troepen in Franse handen over te gegeven. Van der Stad: ‘Eigenlijk gezegd viel er (voor mij) niets meer te leiden, aangezien ik praktisch gesproken geen troepen meer had’.

Het feitelijk gezag over Vlissingen heeft op dat moment de Franse generaal Durand en over Breskens zijn collega generaal Deslaurens.

Al het leed van die dag wordt spoedig verzacht wanneer bij aankomst in Harwich een koninklijke trein wacht en Wilhelmina, geheel terug in haar koninklijke rol, een erewacht mag inspecteren. Tegenover haar ‘schaker’ kapitein Greening houdt Wilhelmina blijkbaar geen hard feelings want op 9 juni 1942 riddert zij de kapitein in de Orde van Oranje-Nassau.

Nadat Winkelman op 14 mei heeft gecapituleerd, wordt onmiddellijk door het Algemeen Hoofdkwartier in Den Haag met de Commandant Zeeland contact opgenomen met de mededeling dat Zeeland – het leger bestond merendeels nog uit Franse troepen – onder zijn bevel moest doorvechten. Feitelijk had Van der Stad al zijn troepen al uit handen gegeven, dus er viel sowieso weinig meer te bevelen.

De Nederlandse troepen in Zeeland hadden het moreel om door te vechten volledig verloren nadat achtereenvolgens het prinselijk gezin, het regerend staatshoofd en als laatste de regering was gevlucht. Daarbovenop had de rest van het leger ook nog eens gecapituleerd. Hier werd de loyaliteit tussen degenen die geacht werden nog door te vechten en diegenen die op veilige afstand toeriepen tot het uiterste beproefd. Die avond van 14 mei ondernam Van der Stad een list met het volgende bericht aan de burgemeesters: ‘Radioberichten overgave Holland valsch’.

Omdat onder deze condities de boodschap van doorvechten slecht aan de bevolking van Zeeland te verkopen viel, besloot Van der Stad – al dan niet in opdracht – tot deze vorm van zwarte propaganda. Al snel bleek het bericht, anders dan het gehoopte effect, oorzaak van uiterste verwarring. Noodgedwongen moest Van der Stad zijn eigen woorden al de volgende ochtend tegenspreken en nam hij gelijk maar de gelegenheid te baat om de inwoners op te roepen de strijd tot het uiterste voort te zetten.

Spectaculaire revanche
Dat Wilhelmina de Commandant Zeeland na aankomst in Londen nog niet uit haar gedachten heeft gezet zal aanstonds blijken. Nadat het bericht van de capitulatie Londen heeft bereikt komt de inner circle in klein verband bijeen. Het kabinet, en dit keer ook minister van Oorlog Dijxhoorn, worden in de samenzwering buitengesloten. Wilhelmina zint onder meer met Van Kleffens, Beelaerts van Blokland, en met Engelse ondersteuning, op een spectaculaire militaire revanche met glansrollen voor zichzelf en haar schoonzoon. De Britten stoken het vuurtje maar al te graag op. Secretary of State for Foreign Affairs Halifax dringt 15 mei bij Van Kleffens aan op een voortzetting van de ‘state of war‘:

‘There would be in no circumstances any question of the Netherlands – either through their Commander-in-Chief or through the government – entering upon negotiations with the Germans.’

Een niet onbelangrijke rol is weggelegd voor de Commandant Zeeland Van der Stad. Omdat de regering niet wenst te capituleren zal hij in de plaats van Winkelman tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht worden benoemd. Dat hij door de Engelsen niet erg hoog wordt aangeslagen – ‘He was a man completely lacking intelligence and personality, and was quite ineffective’ –, wordt door geen van de betrokkenen als bezwaar gezien. Onderdeel van het plan is dat Bernhard in persoon op het slagveld in Zeeland acte de présence zal geven om zodoende de op handen zijnde militaire zege in de toekomstige annalen een oranje stempel mee te geven. Voor Wilhelmina zal in de komende oorlogsjaren het streven om bovenal de familie te profileren een eerste prioriteit blijven.

Dat deze fraaie versie er niet in geslaagd is de vaderlandse canon te bereiken is te wijten aan een geheel andere afloop waarop we nu niet kunnen vooruitlopen. Tot officiële geschiedenis is het echter geworden dat adjudant Bernhard niet in Harer Majesteits opdracht afreisde, maar insubordineerde door heimelijk, tegen bevelen in, naar het vaste land terug te keren. Iedere verwijzing naar Wilhelmina en de inner circle ontbreekt.

De avond van 15 mei komt voor Van der Stads treurige missie onverwachte steun. Wilhelmina spreekt om 23:08 uur in een drieregelige radiotoespraak vanuit Buckingham Palace:

‘Ik heb de commandant in Zeeland, de schout-bij-nacht Van der Stad, benoemd tot bevelhebber van alle strijdkrachten ter zee en te land in Zeeland. Ik weet dat mijn gehele volk in Nederland en in de gewesten overzee met bewondering en vol hoop uitziet naar hun plichtsbetrachting, waarop ik vertrouw te kunnen rekenen. Mijn gedachten verlaten u geen ogenblik.’

Wilhelmina zal ook in haar latere radioredes benadrukken dat zij, hoewel fysiek in den vreemde, in gedachten voortdurend in het Vaderland is. Een uitputtende spagaat moet dat zijn geweest, welke eenvoudig had kunnen worden voorkomen .

Tegen middernacht 15 mei vertrekt Bernhard, vergezeld door zijn adjudant Phaff en diplomaat Vredenburch van Buitenlandse Zaken, naar Dover om zich daar in te schepen op een Franse jager welke de volgende ochtend in Duinkerken zal aankomen.

Was het op last van ‘Zijner Majesteit’ nog niet toegestaan om vanaf de Hereward contact met de Commandant Zeeland te leggen, vanaf nu zal dit met Zijn steun meer dan goed worden gemaakt. Met hulp van de Admiralty zal Wilhelmina in verbinding worden gebracht met het hoofdkwartier van Van der Stad.

De benoeming van Van der Stad tot Opperbevelhebber heeft buiten het voltallige kabinet om plaatsgevonden en komt op het conto van de inner circle. Het is opmerkelijk te noemen dat Wilhelmina in haar toespraak niet de persoon van Winkelman en de capitulatie vermeldt. Een verwijzing naar de reeds in Londen bekende overgave is vanzelfsprekend te eerloos en te beschamend om te vermelden. Het wereldbeeld van de ‘Stedehouder Gods’ kent geen plaats voor verliezers.

En dan volgt kort op de toespraak van Wilhelmina om 23:55 uur de radiotoespraak van Winkelman, gericht aan de Nederlandse bevolking. Als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering, dus namens de regering, deelt Winkelman mee: ‘Wij hebben den strijd gestaakt’.

De regering in Londen zal naderhand de gekunstelde stelling pushen dat Winkelman capituleerde op persoonlijke titel. Hij rept op zijn beurt niet over voortzetting van de strijd in Zeeland, noch over het buiten de capitulatie blijven van de marine.

Meesterbrein
Achter de benoeming van de plaatsvervangende Opperbevelhebber voor Land- en Zeestrijdkrachten (OLZ) – met de bewuste keuze om dit nog voor de toespraak van Winkelman met de bevolking te delen – is de hand van meesterbrein Van Kleffens te herkennen. Hij is de bedenker van het ‘nieuwe leger’ dat in aansturing vooral een diplomatiek leger diende te worden en hij is degene die het construct heeft bedacht van een regering die koste wat kost de jure niet mag capituleren om zo de soevereiniteit van de staat overeind te houden. Wat de gevolgen van deze politieke spitsvondigheden zullen zijn, zal zich laten merken in het relatief hoog aantal slachtoffers onder de burgerbevolking.

Prof. Jan Goudriaan in Vriend of vijand (1961):

‘Nederland heeft de hoogste verliezen aan mensenlevens geleden van alle westerse landen, namelijk 24,1 per duizend inwoners, tegenover Frankrijk 14,4; België 10,5; Groot-Brittannië 8,1; Noorwegen 3,5 en Denemarken 0,42. Zelfs als men het aantal vermoorde joodse landgenoten in mindering brengt, blijft de volgorde bijna onveranderd: Nederland 12,2; Frankrijk 12,0; Groot-Brittannië 8,1; België 7,3; Noorwegen 3,3 en Denemarken 0,4. Het diep-tragische van deze cijfers is bovendien dat in Nederland de verhouding van gedode niet-joodse burgers tot militairen ongunstiger is dan in elk ander vergelijkbaar land. Op 100 gedode militairen vielen in Nederland 775 niet-joodse burgers, in België 422, in Denemarken 300; in Frankrijk 100; in Noorwegen 50 en in Groot-Brittannië slechts 19.’

Frankrijk bood niet alleen beter aan haar eigen burgers bescherming. Het is nogal wrang te moeten vaststellen dat de enige generaal die op Nederlands grondgebied sneuvelde geen onderdeel uitmaakte van het Nederlandse ‘nieuwe leger’, maar de Franse nationaliteit had. Generaal Deslaurens, commandant van de 60e Infanterie Divisie, sneuvelt op 17 mei 1940, terwijl hij aan de terugtocht van zijn troepen dekking geeft. Deslaurens is één van de dertien Franse generaals die in de maanden mei en juni 1940 zouden sneuvelen.

Ondertussen is in Londen het boek van OLZ Winkelman gesloten en heeft de inner circle al zijn kaarten gezet op zijn opvolger Van der Stad. De hooggespannen verwachting is dat de geallieerde legers nog ten minste in Zeeland zullen standhouden en dat onder het bevel van OLZ Van der Stad de restanten van het Nederlandse leger in het kielzog van de geallieerden een aandeel in deze overwinning zullen claimen en aldus de reputatie van het Koninkrijk in ere houden. Een niet onbelangrijke factor is dat de Londense ballingen de emotionele weerslag ondervinden van de vlucht. Het is met name Wilhelmina die dicht tegen een van haar depressies aanzit. In een manische dadendrang probeert zij onderdrukte gevoelens die samenhangen met haar smadelijke vlucht te compenseren met een zoeken naar een finest hour voor haar en haar schoonzoon.

In Londen had men hierbij totaal uit het oog verloren dat de troepen van het Commando Zeeland onder sterk demoralíserende omstandigheden een kansloze strijd tegen een overmachtige vijand moesten aanbinden. Van Franse zijde was men zelfs de Nederlandse soldaten liever kwijt dan rijk omdat er zich tal van incidenten voordeden, waarbij Franse troepen op Nederlandse troepen het vuur openden omdat het Nederlandse uniform grote gelijkenis vertoonde met het Wehrmacht-uniform. De aanwezigheid van Nederlandse troepen op Nederlands grondgebied kreeg zodoende meer en meer een politieke in plaats van een militaire noodzaak. Tot Van der Stad de uiteindelijke opdracht gaf om alle troepen maar uit Zeeuws-Vlaanderen te verzamelen en naar Duinkerken over te brengen.

Bitter hoongelach
Op 16 mei 1940, de dag nadat Wilhelmina Van der Stad heeft benoemd als OLZ, rinkelt de telefoon op het hoofdkwartier in Middelburg. Het is Wilhelmina, die vanuit Londen via een verbinding van de Admiralty laat vragen of er al Militaire Willemsorden uitgereikt moeten worden. Het doet de aanwezigen in een bitter hoongelach uitbarsten. Zojuist nog waren de stellingen Bath en Zanddijk in totale chaos ontruimd. Deze kluchtige scène illustreert goed de verhoudingen binnen het ‘nieuwe leger’. De letterlijk en figuurlijk gapende kloof tussen de wereld van de zetbazen en die van de zandhazen.

Die avond is er opnieuw contact tussen Londen en het hoofdkwartier in Zeeland. De Commandant Zeeland ontvangt de mededeling dat hij zo nodig Walcheren moet prijsgeven en met zijn troepen moet uitwijken naar Zeeuws-Vlaanderen. Onder geen beding mag hij zich door de Duitsers gevangen laten nemen. Kennelijk leeft men in Londen nog in de veronderstelling, of doet men voorkomen, dat er troepen zijn die nog onder Nederlands bevel staan.

Van der Stad laat zich dit geen twee keer zeggen en vertrekt nog laat op die avond, met een deel van zijn staf, van het hoofdkwartier in Middelburg naar Vlissingen om zich de volgende dag in Breskens, Zeeuws-Vlaanderen te vestigen. Van der Stad (of Londen?) benoemt luitenant-kolonel Karel officieel als zijn opvolger. Deze krijgt het commando over de achterblijvende officieren. Van der Stad legt iedereen geheimhouding op over zijn vaandelvlucht om negatieve beeldvorming te voorkomen.

Deze vorm van desertie, in dit geval door de OLZ zelf, doet sterk denken aan de eerdere desertie van de broer van minister van Oorlog Dijxhoorn. Deze liet met een deel van zijn staf het voor sleutelstad Rotterdam grootste regiment, dat onder zijn commando stond, in het zicht van het aanstaande bombardement heimelijk in de steek.

Twee anekdotes zijn overgeleverd omtrent de impact van Van der Stad’s desertie op de achterblijvers. Luitenant ter zee der eerste klasse W.H. van Zadelhoff verklaart over zijn bezoek op 17 mei om 4.50 uur aan het stafkwartier dat de kop van de staf niet meer aanwezig was:

‘Op mijn navraag kreeg ik een mij niet bevredigend antwoord, doch wat later bleek mij dat de Commandant in Zeeland, tezamen met zijn chefs der beide staven en een aantal officieren waren uitgeweken naar Zeeuws-Vlaanderen… Dat luitenant-kolonel Karel officieel was benoemd tot commandant van het overgebleven deel van het Stafkwartier was mij niet meegedeeld, doch mij pas in de loop van de ochtend duidelijk geworden… Hem treft geen blaam.’

De stugheid van de officieren tegenover Zadelhoff heeft ongetwijfeld zijn oorzaak in de geheimhouding die Van der Stad hen had opgelegd. Ook op die dag belt de burgemeester van Vlissingen, Van Woelderen, naar het hoofdkwartier in Middelburg om de OLZ te spreken. Hij herinnert zich het gesprek:

‘Hij is weg.’ ‘Dan de chef-staf.’ ‘Ook weg.’ ‘Ik vroeg de officier die mij te woord stond’, aldus van Woelderen, ‘wat er te Vlissingen moest gebeuren. ‘Dat weten wij niet.’ ‘Wat doet u dan zelf?’ vroeg ik. ‘Wij pakken in.’ ‘Verdomd!’ riep ik en smeet de telefoon op de haak.’

Terwijl men op Walcheren er in verbijstering achter komt dat de top van de militaire staf is gevlogen, heeft er die ochtend in het nog veilige Zeeuws-Vlaanderen een eerste bespreking plaats tussen de adjudant van Wilhelmina en de door haar persoonlijk benoemde OLZ Van der Stad. Bernhard en Van der Stad ontmoeten elkaar in café Sanders de Paauw in Sluis. Gezeten aan een kop koffie of al iets sterkers brengt Bernhard aan Van der Stad de gelukwensen van de Koningin over vanwege het feit van zijn eervolle benoeming als OLZ. Met name denkt de vorstin voortdurend aan haar troepen. Verder brengt Bernhard de koninklijke opdracht over dat de OLZ er zorg voor moet dragen dat hij onder geen beding in handen van de vijand valt. De warme woorden doen onmiddellijk terugdenken aan de korte radiotoespraak van twee dagen geleden. Ongetwijfeld zal ook ter sprake zijn gekomen dat Wilhelmina het liefst haar bivak in Zeeland had opgeslagen om daar haar persoonlijke oorlog aan te voeren maar dat dit door Hoger Hand was voorkomen.

De volgende dag ontmoet Bernhard Van der Stad voor een tweede keer. Bernhard heeft dan een onderhoud gehad ‘met de Franse militaire autoriteiten’. Die hebben hem waarschijnlijk toen de ‘veilige route’ aangewezen. Bernhard bevestigt opnieuw aan Van der Stad de instructie van Wilhelmina dat hij moest voorkomen ‘in krijgsgevangenschap te geraken’.

De waarnemend Commandant Zeeland, Luitenant-Kolonel Karel, zal al in de avond van 17 mei in actie komen door in Vlissingen de capitulatievoorwaarden met SS-Staf. Steiner te bespreken. Zeeuws-Vlaanderen, de residentie van Van der Stad, blijft van deze onderhandelingen uitgesloten. Nog tot 27 mei zullen de Belgische troepen Zeeuws-Vlaanderen blijven verdedigen. De opzet is geslaagd. De door Wilhelmina benoemde OLZ heeft zich niet hoeven te verlagen tot capitulatiebesprekingen. Het is ook die avond dat Hitler zijn beleid voor Nederland bijstelt en besluit tot een civiel bestuur.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Morgen in deel III: Het koffertje van Van Kleffens

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

RVD zette mes in kritiek op koninklijke coronaspeech


Werden kritische reacties op de koninklijke coronaspeech weggehaald van de facebook-pagina van het Koninklijk Huis? De RVD ontkent, maar echt overtuigen doet dat gezien de klachten niet. Daarnaast bleek de koninklijke redevoering contraproductief bij de bestrijding van het kroonvirus.

Tekst René Zwaap
Illustratie: Gabriel Kousbroek

Meer dan zes miljoen mensen keken vrijdag 20 maart volgens de Stichting Kijkonderzoek naar de koninklijke coronaspeech. Een week nadat premier Rutte het land had toegesproken werd de tijd rijp geacht voor een toespraak van Willem-Alexander via alle beschikbare kanalen. Zo’n ingelaste koninklijke speech is een bijzonder middel, waar tot nog toe spaarzaam gebruik van werd gemaakt: na de ramp met MH17 in 2014, de tragedie op Koninginnedag 2009 in Apeldoorn en de Watersnoodramp in 1953. Vrijdag 20 maart volgde toespraak nummer 4. Retorisch hoogtepunt van de koninklijke coronaspeech was de zinsnede: ‘Het coronavirus kunnen we niet stoppen, het eenzaamheidsvirus wel’.

Dat liet het volk zich niet twee keer zeggen. Het daaropvolgende weekend trok Nederland er massaal op uit voor strandbezoek, bezichtiging van de bloembollenvelden en ander vertier.

Alle instructies van het RIVM om toch vooral binnen te blijven werden zorgeloos in de wind geslagen. Als het de bedoeling was dat het staatshoofd het publiek nog eens extra van het gevaar van het onzichtbare virus zou doordringen, moet zijn speech als een tragische mislukking worden beschouwd. In dat geval had de majesteit beter met een mondkapje voor zijn mond op de buis kunnen verschijnen. Nu was zijn speech wellicht een beetje te gezellig. In ieder geval werd niemand erdoor gealarmeerd.

Anders dan bijvoorbeeld Margrethe II van Denemarken, die haar onderdanen ook over het dodelijke longvirus onderhield en hen sommeerde anderhalve meter afstand van elkaar te houden, hamerde haar Nederlandse tegenvoeter in zijn gedaante van nationale wellness-coach vooral op het belang van menselijke warmte. Die boodschap kwam niet helemaal goed over.

Kippenvel
In de vaderlandse media, nog helemaal in idolate staat van Mark Rutte’s Churchill-imitatie van een week eerder, mocht de koninklijke speech op veel bijval rekenen. De NOS liet speechschrijver Nancy Olthoff jubelen over zoveel redenaarstalent: ‘Ik denk dat iedereen nu wel doordrongen is van de ernst van de situatie’. Omroepblad Televizier toonde zich geroerd: ‘Diverse Nederlanders lieten een traantje toen ze de toespraak hoorden’.

Kritische noten waren er toch ook te beluisteren. Julia Wouters, speechschrijfster van onder meer PvdA-leider Lodewijk Asscher, vond het geheel ‘heel houterig opgelezen’ en ‘miste de persoonlijke noot’. Reclamevakblad Adformatie vond de koning wat al te ‘onheilspellend’ toen hij stelde dat het virus niet gestopt kan worden: ‘Uiteraard kunnen we het niet stoppen maar we zijn met man en macht bezig om het af te remmen en wetenschappers doen hun best wereldwijd om een vaccin te vinden’. Maar over het algemeen waren de commentaren in de diverse media Willem-Alexander welgezind. Voornoemde Nancy Olthoff verklaarde op de site van de NOS zelfs ‘kippenvel’ van de koninklijke speech te hebben gekregen

Op de sociale media ontlokte de koninklijke coronaspeech echter een storm aan kritiek. De facebook-pagina van het koninklijk huis liep vol met reacties van boze burgers in alle gradaties van afwijzing, zo ontdekte campagneleider Bram van Montfoort van het Republikeins Genootschap. Zo was er de reactie van een zekere Jasper (achternaam bij de reactie bekend): ‘Spuit elf geeft ook nog modder. De afgelopen weken hebben de overbodigheid van de koning nog maar eens onderstreept. Of je het nu inhoudelijk met hem eens bent of niet, minister-president Rutte heeft zich de leider getoond die een land in crisis nodig heeft en zich gedragen als premier van álle Nederlanders. De samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol die onze koning zou hebben wordt maar door weinigen gemist’.

Noord-Koreaanse applausmachine

Echter: Jaspers reactie bleek kort na publicatie te zijn weggehaald in de commentaren op de koninklijke facebookpagina. Hij reageerde getergd: ‘Verbijsterend (maar eigenlijk ook weer niet). Negatieve reacties worden gewoon verwijderd. Gisteravond reageerden talloze mensen die het, terecht, een slechte speech vonden, of zich anderszins kritisch over de onzichtbare koning uitlieten [….] Vanmorgen heeft de commentsectie meer weg van een Noord-Koreaanse applausmachine. Slechts een enkeling is aan de Oranjecensuur ontsnapt’.

Van Montfoort liet het er niet bij zitten en vroeg opheldering bij de afdeling Koninklijk Huis van de Rijksvoorlichtingsdienst. Als antwoord kreeg hij: ‘De RVD verwijdert geen reacties op berichtgeving op de officiële social media accounts van het Koninklijk Huis, met uitzondering van berichten van spam accounts en berichten met een commercieel doeleinde’.

Via Facebook verzekert Jasper tegenover De Republikein dat de RVD wel degelijk het mes moet hebben gezet in ongewenste kritiek. ‘Als ik een wilde schatting moest doen zou ik zeggen enkele tientallen’. Opvallend is inderdaad dat er in de honderden reacties onder het betreffende item veel wordt geprotesteerd tegen negatieve reacties, maar dat er van die kritiek zelf nauwelijks een spoor is te bekennen. Bewaard is gebleven een enkele reactie die protest aantekent tegen het feit dat de koninklijke familie in het begin van de coronacrisis toch vrolijk op de traditionele Oostenrijkse skivakantie ging (en vervolgens dagen in isolement in het paleis moest blijven). Voor de rest valt er vooral veel kritiek te lezen op kritische reacties die kennelijk niet door de RVD-beugel konden. Censuur is weleens subtieler te werk gegaan.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Dit artikel is onderdeel van de speciale corona-noodeditie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, die 1 mei a.s. verschijnt, aangevuld met bijdragen ter herdenking van 75 jaar bevrijding. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Partij voor de Republiek contra het kroonvirus

Corona betekent ‘kroon’, dus zo gek is het niet dat uitgerekend in de huidige crisis rond het coronavirus het initiatief van de oprichting van de Partij voor de Republiek werd geboren. Met de lancering van de website www.republiek.eu probeert het initiatiefcomité voldoende draagvlak te vinden voor een politieke beweging die zich richt op afschaffing van de monarchie in Nederland en de ontwikkeling van een Europese republiek.

De mondiale crisis rond het coronavirus brengt de structuurfouten van de Europese Unie meedogenloos aan het licht. Met de ruggen naar elkaar vechten de lidstaten tegen een onzichtbare vijand. De Europese Commissie is zo goed als machteloos, binnen de Europese Raad is de solidariteit tussen de diverse lidstaten ver te zoeken. Symbolisch sluiten de diverse EU-landen hun grenzen voor een virus dat aan geen grens gebonden is. De kloof tussen arme en rijke lidstaten vergroot. Tegelijkertijd is het lot van de burgers van alle landen als nooit tevoren met elkaar verbonden.

Duidelijk is dat Europa zichzelf opnieuw moet uitvinden wil het een crisis als deze in de toekomst het hoofd kunnen bieden. Een Europese Republiek is de oplossing, zo vindt de Partij voor de Republiek, een kersvers initiatief dat erop is gericht de ideeën van de vermaarde Duitse politieke filosofe Ulrike Guérot omtrent de omvorming van de Europese Unie tot een Republiek Europa ook in Nederland een draagvlak te bezorgen.

Het initiatiefcomité van de Partij voor de Republiek wordt gevormd door Lodewijk Brunt, emeritus hoogleraar Stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam, media-entrepreneur Teun Gautier, oprichter van het online klokkenluidersplatform Publeaks en voorheen directeur van weekblad De Groene Amsterdammer, jurist en literator Manuel Kneepkens, oprichter van de Rotterdamse Stadspartij en ex-voorzitter van de Coornhertliga, de vereniging tot strafrechthervorming, en journalist René Zwaap, hoofdredacteur van tijdschrift De Republikein.

‘De Partij voor de Republiek streeft naar een democratisch en sociaal Europa dat opkomt voor zijn waarden in plaats van deze met voeten te treden’, aldus het initiatiefcomité in haar intentieverklaring op de nieuwe geopende website www.republiek.eu. ‘Een Europa dat mensenrechten hoog in het vaandel heeft staan. Een Europa waarin alle burgers over gelijke rechten beschikken, met gelijkwaardig stemrecht, sociale gelijkheid – inclusief een basisinkomen – en gelijke fiscale verplichtingen’.

De Partij voor de Republiek streeft naar de oprichting van een Europese republiek bestuurd door een transnationale, representatieve volksvertegenwoordiging, bestaande uit enerzijds een parlement met initiatiefrecht en begrotingsrecht, die op basis van one man one vote wordt gekozen uit transnationale partijen, en anderzijds een senaat die bestaat uit vertegenwoordigers van autonome regio’s en provincies die qua schaal min of meer gelijkwaardig zijn en die samen de Europese republiek vormen. Deze regio’s zijn niet gelijk aan de huidige lidstaten, zodat wordt voorkomen dat grote landen als Duitsland en Frankrijk de overhand krijgen, zoals nu vaak het geval is binnen de Europese Raad.

Binnen de Europese republiek geldt: wat decentraal kan, moet decentraal. De regering van de republiek is verantwoordelijk voor taken die niet decentraal kunnen worden uitgevoerd, zoals Gezondheidszorg, Buitenlandse Zaken, Defensie, Financiën, Milieu, Klimaat, Energie, Handel, Cyberzaken en Ontwikkelingshulp.

Voor de monarchie is binnen de Europese republiek geen plaats meer, aldus de Partij voor de Republiek. De Nederlandse monarchie kan derhalve ontbonden worden op basis van een financieel statuut waarbij de vrijkomende gelden worden geherinvesteerd in programma’s ter ontwikkeling van actief burgerschap en verbetering van onderwijs.

Als startdatum voor de Europese republiek stelt Ulrike Guérot, de bedenkster van het concept Republiek Europa, 8 mei 2045 voor, wanneer het precies honderd jaar geleden is dat de strijdkrachten van nazi-Duitsland in de Tweede Wereldoorlog hun wapens neerlegden. Een betekenisvollere datum voor ‘de herschepping van de Europese familie’, die Winston Churchill bepleitte in zijn legendarische redevoering op 19 september 1946 op de Universiteit van Zürich, lijkt nauwelijks te bedenken. De afschaffing van de monarchie in Nederland hoeft wat de Partij voor de Republiek i.o. niet zo lang op zich te laten wachten.

De Duitse politicologe Ulrike Guérot (1964) publiceerde in 2013 samen met de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse een manifest ter oprichting van een Europese republiek. In 2016 verscheen haar boek Warum Europa eine Republik werden muss! Eine politische Utopie, dat een jaar later als Red Europa!: waarom Europa een republiek moet worden in Nederlandse vertaling verscheen. Guérot is als hoogleraar Europese politiek verbonden aan de Donau-Universität Krems en is hoofd van het European Democracy Lab (EuDemLab) in Berlijn.