De Wallen

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel IX: Persmuskieten

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel IX zet Dick Stein zijn visie op werken met journalisten uiteen, maakt hij een premature afscheidstocht langs de stegen van De Wallen en wordt zijn liefdesleven voorzien van een krachtige impuls.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 9

PERSMUSKIETEN

Dick Stein had gedurende zijn werkzame leven veel contact met journalisten gehad, en bijna onveranderd voelde hij zich na afloop als een koorknaap na een weekenduitstapje met het patersgilde: bezoedeld.

Journalisten waren naar Stein’s voortschrijdende inzicht de laagste menselijke levensvorm in de voedselketen. Het ergste waren de journalisten die gedurende een interview niets zeiden en alleen maar gedwee ‘ja’ knikten, alsof ieder woord dat je uitsprak op zijn volledige instemming mocht rekenen. Als je het stuk dan terug las in de krant bleek dat zo’n kerel (de enkele dame die Stein in het op één na oudste beroep van de wereld was tegengekomen was een categorie apart) je de hele tijd hartgrondig had gehaat en in de hem beschikbare ruimte verscheurde hij je als een wild beest.

Ook met journalisten die joviaal deden en je deden geloven dat je hun beste vriend was, was voorzichtigheid geboden. Tussen al die glimlachjes en schouderklopjes door waren ze eigenlijk op zoek naar die ene ongerijmdheid in je verhaal, en als ze die eenmaal te pakken hadden, richtten ze onder het mom van ‘journalistieke objectiviteit’ een bloedbad met je aan.

Loyaliteit onder het persvolk, zo had Stein met pijn en moeite geleerd, is een spaarzaam goed. Het waren stuurloze ééndagsvliegen, meewaaiend op elke wind. Op rijpere leeftijd was Stein dan ook tot de slotsom gekomen dat het het beste was, de persmuskieten op zo’n groot mogelijke afstand te houden.

Zijn assistente Fatima had hij instructies gegeven de hoorn onmiddellijk op de haak te gooien als er iemand belde van de krant, radio of tv.

Voor één journalist maakte Stein echter een uitzondering: Barry Jurgens, misdaadverslaggever van Het Parool, kon bij hem een potje breken. Ze hadden elkaar een keertje ontmoet in café Dolly, tegen sluitingstijd, toen Jurgens bij het voldoen van de rekening ineens ontdekte dat hij geen cent op zak had, en omdat Stein toen zo vriendelijk was geweest de helpende hand te bieden, kreeg hij als blijk van Jurgens’ dankbaarheid diens perskaart onder de verzekering dat hij zo ‘altijd gratis naar de film’ kon.

Dat laatste bleek tegen te vallen, maar Stein had het gebaar gewaardeerd en een soort van vriendschap was geboren. Het voordeel van Jurgens was dat hij zoveel dronk dat hij alles wat je hem vertelde de volgende dag vergeten was. Dat praatte een stuk gemakkelijker. Als Stein iets kwijt wilde in de krant, maakte hij graag gebruik van de diensten van Jurgens, want aangezien die sowieso te beroerd was zelf iets uit te zoeken nam hij maar wat al te graag een verhaal aan als hem dat kant en klaar werd aangeboden. En precies zo’n verhaal had Stein nu in petto voor hem.

Voor een alcoholist in de categorie zwaargewichten zag Barry Jurgens er verbazingwekkend fris uit toen hij zich bij de steeg waar het kantoor van Stein Detectives zich in bevond aanmeldde. Stein opende het roestige gietijzeren hek en schudde Jurgens hand. Barry had een rozige blos op zijn vlezige wangen, die een eerste indruk van jeugdige levenslust gaf, maar in werkelijkheid de uitdrukking was van een vervaarlijk hoog opgelopen bloeddruk. Hij droeg nog steeds hetzelfde geblokte colbertje van twintig jaar geleden. Zijn zwaar geërodeerde haardos had hij strategisch over zijn schedel verdeeld. Stein had hem bewust vroeg in de ochtend bij hem besteld, de enige garantie dat hij nog niet geheel beneveld zou zijn, en hoogstens nog de kater van de voorgaande nacht moest verwerken. Zuchtend en heftig transpirerend plofte Jurgens op de stoel tegenover Stein neer, terwijl Fatima hem trakteerde op een beker straffe zwarte koffie .

‘Hoe is het op de krant?’, vroeg Stein.

‘Waardeloos’, zei Jurgens, terwijl hij een sigaret opstak. ‘Nog een paar jaartjes en dan is het pensioen. Godzijdank’.

‘Misschien tijd om nog een keertje te vlammen?’, opperde Stein.

‘Wat had je in gedachten?’, vroeg Jurgens.

‘Het verhaal van de eeuw’.

In kort bestek en met weglating van de privé-omstandigheden vertelde Stein het verhaal van Esther Blom en het grote onderzoek dat zij had gedaan naar de misdragingen van de Koninklijke Oliemaatschappij in Cabinda. Aan de opflakkerende lichtjes in Jurgens ogen zag hij diens belangstelling snel groeien.

‘Maar in de hotelkamer van die ex-vriend hebben ze het moordwapen aangetroffen’, zei Jurgens, opkijkend van zijn notitieblok. ‘En dat hij oprichter was van het Bataafs Bevrijdingsfront had die jonge Verbraak zelf al toegegeven. Volgens Justitie is de zaak rond. Liquidatie uit naam van een gebroken hart’.

‘Misschien ging de oplossing van de zaak een beetje te makkelijk?’, suggereerde Stein. ‘Wie had er werkelijk belang bij dat Esther Blom werd opgeruimd?’

Hij zag Jurgens’ hersenpan overuren draaien.

‘Je bedoelt de Koninklijke Oliemaatschappij?’

‘Jij zegt het’, antwoordde Stein. Hij overhandigde Jurgens het rapport van Esther Blom dat hij van Helga Keller in Scheveningen had gekregen. ‘Snuffel daar maar eens in’, opperde hij. ‘Maar één ding: je laat mij erbuiten. Beroep je maar op door gaans goed geïnformeerde anonieme bronnen. En voor publicatie laat je het mij lezen, zodat ik de puntjes op de i kan zetten’.

Jurgens beloofde het plechtig.

***

Stein was zelf ook nog niet geheel hersteld van het nachtje doorzakken met barman Rinus in café Dolly, dus besloot hij na het vertrek van Barry Jurgens een wandeling te maken over De Wallen, de buurt waar hij een groot deel van zijn werkzame leven had doorgebracht. Onder het motto ‘Open de Stegen’ voerde de gemeente Amsterdam op de Wallen enige jaren een actief beleid om stegen die ooit gesloten werden weer open te stellen voor het publiek, en het leek Stein tijd het resultaat van die inspanningen nader in ogenschouw te nemen.

Het stadsbestuur was immers van plan op korte termijn ook de hekken van de steeg waar Stein Detectives was gevestigd open te gooien. Het was een vooruitzicht waarmee Stein in zijn maag zat en hij bestookte het stadsbestuur met protestbrieven tegen het onzalige voornemen. Hij vreesde onder meer dat de uiterst smalle steeg die dienst deed als entree tot zijn kantoor voortaan zou worden gebruikt als pissoir van horden dronken Britten en als verdeelpunt van de ambulante straathandel in opwekkende middelen, hetgeen in zijn ogen geen goede reclame was voor een detectivepraktijk.

Stein trok de kraag van zijn regenjas op tegen de straffe Amsterdamse voorjaarskilte en verliet zijn steeg bij de uitgang naar de Oudezijds Voorburgwal (de andere uitgang bevond zich aan de Zeedijk), waarna hij het hoofdkwartier van het Leger des Heils passeerde en de Heintje Hoeksteeg in liep, die even tevoren was opengesteld voor het publiek. De steeg was vernoemd naar Heyntgen Hoec, een lid van de Amsterdamse schutterij die toenterijd – we schrijven rond 1500 – als politiemacht fungeerde. Tot begin twintigste eeuw gold de steeg als een probleemgebied waar extreme armoede en cholera heersten. Nu was het het werkterrein van onder meer een strenge meesteres wier cliëntèle zo luid placht te kermen dat omwonenden een pettie waren begonnen om te vragen of het een toontje lager kon.

Stein inspecteerde de steeg en zag zijn vermoedens bevestigd. De vrolijk gekleurde bloembakken aan de gevels waren overdekt met onaangenaam riekend braaksel van nachtelijke vertierzoekers en een messcherpe urinegeur wasemde rond in de hele steeg. Diverse vuilniszakken waren uit de vuilcontainer gehaald en de inhoud lag royaal over de steeg verspreid, naar Stein aannam in een desperate zoektocht naar nog niet gans geconsumeerde peuken van de klanten van de coffeeshop die een van belendende etablissementen vormde.

Stein gromde iets onbestemds en liep terug naar de Oudezijds, stak de brug over naar de Spooksteeg en de Vredenburgsteeg en liep naar het warme hart van De Wallen, een rij stegen waar de vleesverwerkende industrie van het prostitutiebedrijf sinds jaar en dag geconcentreerd was. Rond 1500 was de bloeiende bedrijfstak nog in handen van de schouten, het toenmalige stadsbestuur, en die hadden verordonneerd dat de hoererij alleen mocht worden bedreven in de Pijlsteeg en de Halsteeg (de tegenwoordige Damstraat). Prostituees die buiten die twee afwerkplekken in uitoefening van hun ambt werden aangetroffen werden onder trommelgeroffel naar de twee gedoogstegen teruggevoerd. Vlak na de Alteratie van 1578, toen het katholieke Amsterdam onder de knoet kwam van het nieuwe protestantse bewind, werd de prostitutie verboden op straffe van tuchthuis, schavot, geseling en/of verbanning, maar dat viel niet lang vol te houden.

Zo kwam de Dolle Begijnensteeg in het leven. Een ‘dolle begijn’ stond voor zoiets als ‘wilde non’ en was zo’n typisch Amsterdams eufemisme. De Dolle Begijnensteeg werd samen met de Brandesteeg, Bethlehemsteeg, Enge Kerksteeg, Goldbergersteeg, Gordijnensteeg, Molensteeg, Oudekennissteeg, de Trompettersteeg en de Stoofsteeg de kern van het fameuze Red Light District. De Stoofsteeg – vernoemd naar een armetierige eenkamerwoning die hier gewoon was – genoot ooit landelijke faam als werkplek van de uit Suriname afkomstige ‘Zwarte Lola’, de eerste zwarte prostituee van Amsterdam. Voor haar peeshok, zo wilde de legende, stonden de mannen urenlang in de file, ondanks het feit dat het de jaren van de grote Depressie waren.

Nu was de steeg vooral het werkterrein voor dames uit diverse Oost-Europese landen, die hun taak nogal fabrieksmatig opvatten en verveeld kauwgom kauwend achter hun ramen stonden in hun Hunkemöller-setjes terwijl de colonnes dagjesmensen aan hen voorbijtrokken.

Stein herinnerde zich van zijn jaren als agent van Bureau Warmoesstraat nog maar al te goed het rijke verleden. Toentertijd had hij iedere dame achter de ramen bij naam gekend. Ze waren zijn beste informatiebronnen voor wat er loos was in de buurt. Anders dan enkele collega’s op het bureau had hij nooit gebruik gemaakt van hun werkelijke diensten, ook al werden deze soms gratis aangeboden en was de verleiding soms niet onaanzienlijk. Maar het maakte dat hij altijd met opgeheven hoofd door de buurt kon wandelen.

Bij het raam van Annie Eénbeen hield Stein even halt. Annie Eénbeen was haar artiestennaam, en inderdaad bewoog ze zich voort op slechts één ledemaat, resultaat van een vreselijk ongeval. Maar op dat ene gebrek had Annie een bloeiende onderneming weten te grondvesten. Ze was de pensioengerechtigde leeftijd al gepasseerd maar uit liefde voor haar cliënten stelde ze haar vertrek van De Wallen telkens weer uit.

Blij verrast Stein voor haar raam te zien tikte ze, zittend op haar troon, enthousiast met haar stok tegen het raam.

‘Koppie koffie, Dick?’, vroeg ze, terwijl al haar zes onderkinnen meetrilden met haar aanstekelijke lach.

‘Daar zeg ik geen nee tegen’, zei Stein, en hij betrad het proper geboende atelier.

Annie Eénbeen sloot haar gordijnen en serveerde de koffie uit een thermoskan die naast haar op de grond stond.

‘Hoe gaan de zaken, Annie?’, vroeg Stein.

‘Ach, het is allemaal liefdewerk, oud papier, jongen’, zei Annie, klagend zoals als het een goed middenstander betaamt. ‘Die toeristen komen alleen maar op de bonnefooi. Kijken, kijken, maar niks kopen. Maar intussen jagen ze mijn klanten weg. En nu wil de gemeente ons ook al weghebben. We geven De Wallen een slechte naam, zegt die nieuwe tut-hola die ze net burgemeester hebben gemaakt. Zonder ons bestonden De Wallen niet eens!’

Ernstig aangetast in haar beroepseer voegde Annie enkele krachttermen toe aan haar observaties over de nieuwe burgemeesteres, die bij haar aantreden inderdaad had opgemerkt dat het prostitutiebedrijf op De Wallen moest worden gezien als een perfide epicentrum van vrouwenonderdrukking waarmee zo snel als mogelijk diende te worden afgerekend.

‘Ik ben nog nooit van mijn leven onderdrukt, Dick’, verzekerde Annie. ‘De eerste kerel die mij eronder kan houden moet zich nog melden!’

‘Dat geloof ik graag’, antwoordde Stein beleefd.

***

De ontmoeting met Annie Eénbeen had Stein gesterkt in het sombere eindtijdgevoel dat hem toch al dagen beklemde. Terwijl hij zich over de Zeedijk terug naar zijn kantoor begaf, drong de gedachte zich op dat de hele wereld die hij als de zijne had leren kennen langzaam tegen haar einde liep. De Wallen stonden net als voorheen De Jordaan op het punt te worden overgenomen door kleinburgerdom en valse chique. De horden toeristen die nu rondliepen in deze kasba van Europa kon je beschouwen als het voorteken dat alles op het punt van verdwijnen stond. Het was geen toerisme, maar een massaal bezochte uitvaart waar het lijk nog moest arriveren. Net zo goed als die van Annie Eénbeen waren zijn dagen hier in de buurt geteld.

Stein liep binnen bij de Chinese apotheek van meneer Tsjing, die een speciaal kruidenpreparaat verkocht waar Stein in het verleden veel baat bij had gehad als hij zich slap en zonder doorzettingsvermogen voelde. Tegen katers hielp het ook. Terwijl hij bij de toonbank aan het wachten was op zijn bestelling, die meneer Tsjing onder het uitroepen van korte barse commando’s in het Chinees liet samenstellen door zijn assistente, viel het oog van Stein onwillekeurig op een jonge vrouw in een zwarte trenchcoat met lichtblond krulletjeshaar, die haar fiets voor de winkel van meneer Tsjing parkeerde en vervolgens het etablissement betrad, met een engelachtige glimlach rond haar volle rode lippen.

‘Verkoopt u ook etherische oliën voor de meridiane chakra-massage?’, wilde ze van meneer Tsjing weten.

Meneer Tsjing vertrok geen spier en begon terstond zijn stacccato orders in het Chinees uit te delen aan zijn assistente, die achter in de zaak nog immer met de compositie Steins wonderthee bezig was.

‘Het zal mij benieuwen waar hij mee komt’, zei Stein.

‘Ik kom hier wel vaker’, zei de jonge vrouw. ‘Het gaat altijd goed’.

‘Volgens mij kunnen mijn chakra’s ook ook weleens een goede massage krijgen’, zei Stein.

‘Nou, geen probleem hoor’, zei de vrouw met een hemelse glimlach die rook naar appelbloesem. ‘Hier heb je mijn kaartje’

Ze heette Joni.

***

Terug op kantoor stond Fatima klaar met de tekst die Barry Jurgens in opmerkelijk tempo in elkaar had gedraaid en nu ter goedkeuring aan Stein had voorgelegd. Hij had ieder jaartal verkeerd, iedere naam foutief gespeld en voor het overige rammelde het verhaal ook nogal, dus haalde Stein het zelf nog een keer door de machine. Misschien lag het aan de wonderthee van meneer Tsjing, misschien aan zijn kennismaking met de hemelse Joni, maar Stein voelde zich opeens krachtig als in zijn beste jaren en na een uur of wat stuurde hij de geheel herziene tekst aan Jurgens terug.

Toen ze belden verkeerde Jurgens in de hoogste staat van opwinding.

‘Je had gelijk, Dick: dit wordt een knaller, sprak Jurgens verrukt. ‘Mijn hoofdredacteur heeft voor het eerst sinds mensenheugenis weer tegen me gesproken. Zullen we het vanavond vieren in Café Dolly?’

Stein bedankte voor de eer en zei naar waarheid dat hij voor die avond andere plannen had.

***

Uit Het Parool van de volgende dag:

AFRIKAANSE SCHIMMEN


Een nieuw spoor in de moord op activiste Esther Blom wijst in de richting van een rechtszaak tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) vanwege betrokkenheid aan grootschalige schendingen van de mensenrechten in het voormalige Afrikaanse koninkrijk Cabinda.

Van onze misdaadverslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het was een gure lentemorgen onder een loodgrijze hemel toen het lichaam van de voormalige ‘koningin van de kraakbeweging’ Esther Blom eind verleden maand levenloos werd aangetroffen in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt. Twee kogels door het hoofd hadden een eind gemaakt aan een bewogen leven dat in het teken had gestaan van een permanent gevecht tegen onrecht, waar ook ter wereld.

De vermoedelijke dader van de executie werd snel gevonden. Het zou gaan om Peter V., die ervan verdacht wordt oprichter te zijn van het Bataafs Bevrijdingsfront, een verboden organisatie die verleden jaar in het nieuws kwam door een aanslag op de Gouden Koets op Prinsjesdag. Peter V. en Blom waren ooit geliefden. Justitie gaat ervan uit dat de liquidatie een wraakneming was voor het feit dat Blom de relatie had verbroken. Het pistool waarmee de liquidatie werd uitgevoerd werd na de arrestatie van V. gevonden in diens hotelkamer. V. ontkent echter iedere betrokkenheid bij de moord op zijn ex en verblijft momenteel in afwachting van zijn proces in de zwaarbewaakte gevangenis van Vught. Zo lang een veroordeling ontbreekt, moet het vermoeden van onschuld bestaan. Uit documenten die deze krant in handen heeft, blijkt in ieder geval dat de dood van Blom nog wel meer partijen niet ongelegen kwam.

Esther Blom werd geboren in een arbeidersmilieu in Oss en kwam al op jonge leeftijd in aanvaring met de autoriteiten. Op 16-jarige leeftijd werd ze gearresteerd omdat ze op heterdaad betrapt was bij het schilderen van een hakenkruis op de muren van elektronicagigant Philips in Eindhoven nadat bekend was geworden dat de firma tijdens de bezetting gebruik had gemaakt van Joodse dwangarbeiders. Ze werd actief in de anti-kernenergiebeweging en trad in de loop van de jaren ’80 toe tot de Amsterdamse kraakbeweging. Met haar ravissante verschijning en welbespraaktheid werd ze al snel een van de meest mediagenieke vertegenwoordigers van de krakers. In de pers gold ze sindsdien als ‘de koningin van de kraakbeweging’, een predicaat waar ze zich fel tegen verzette.

Tegelijkertijd volgde ze een studie culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en toen ze deze had voltooid vertrok zij naar Afrika. Blom werkte vele jaren als ontwikkelingswerkster voor diverse NGO’s in Afrika. In Mozambique haalde ze de woede van VN-militairen op de hals toen zij deze namens een Scandinavische NGO beschuldigde van seksueel misbruik van minderjarigen in de hoofdstad Maputo. De affaire lokte veel commotie uit en uiteindelijk zag Blom zich na vele bedreigingen gedwongen het land te verlaten. In Angola, haar volgende standplaats, was Blom wederom het middelpunt van een grote affaire. In de door decennia van onlusten geplaagde provincie Cabinda zamelde zij getuigenissen in die moesten leiden tot een strafklacht tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM). De KOM heeft grote belangen in het olierijke gebiedsdeel en keert volgens critici op grote schaal steekpenningen uit aan de lokale machthebbers om die positie te behouden.

Blom onderhield nauwe contacten met het zogeheten Volksfront voor de Bevrijding van Cabinda, dat sinds 1974, toen Angola ophield een kolonie van Portugal te zijn, strijdt voor onafhankelijkheid. De organisatie beroept zich daarbij op oude toezeggingen van de Portugese overheerser aan de toenmalige koning van Cabinda dat het land als een autonoom protectoraat zou worden behandeld. Met het vertrek van de Portugese machthebbers ontbrandde een hevig oorlog tussen de diverse partijen over de zeggenschap over de rijke olievelden. De lokale bevolking moet het nog altijd met veel leed bekopen.

Samen met een Cubaanse arts die zich in Cabinda had gevestigd verzamelde Blom getuigenissen over moordpartijen en systematische schendingen van de mensenrechten. Op basis van het rapport dat Blom schreef bereidde de Amsterdamse advocate Helga Keller een strafklacht tegen de KOM voor, die binnenkort zou moeten dienen bij de rechtbank in Den Haag. ‘Kern van de zaak is dat de KOM vanwege steun aan het regime en omkoping van de machthebbers medeschuldig is aan genocide en onderdrukking’, licht advocate Keller toe. ‘Met de dood van mijn cliënte komt het proces echter op losse schroeven te staan. Ook daarom is het van het grootste belang dat een einde komt aan alle onzekerheid over de ware toedracht van deze liquidatie’.

Prangend blijft de vraag wat het verband is tussen het proces dat Esther Blom wilde aanspannen tegen de KOM en het Bataafs Bevrijdingsfront. Zij en Peter V. leerden elkaar kennen in Afrika, waar ook V. ontwikkelingswerker was. V. moet op de hoogste zijn geweest van het onderzoek dat Blom in Cabinda uitvoerde. Doorgaans welingelichte kringen verzekeren dat het Nederlandse koningshuis nog altijd over een fors aandelenpakket in de KOM beschikt.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U verneemt het verder in deel 10 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning, aflevering 1

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. Ons feuilleton begint met een kingsize aflevering, waarin ter introductie Dick Stein zelf aan het woord komt.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING I

HET WESPENNEST

Stein is de naam, Dick Stein. Voormalig rechercheur van de Amsterdamse narcoticabrigade,  gewezen  undercover-agent van de  Dienst Speciale Operaties en nu, na te hebben gefunctioneerd als zondebok voor de steken die mijn superieuren lieten vallen, al bijna tien jaar directeur van de firma Stein Detectives B.V, waar ik samen met mijn lieftallige assistente Fatima het enige personeelslid van ben.

Als u ouder dan 50 bent heeft u ongetwijfeld gehoord van mijn roemrijkste moment, toen ik de naar Zuid-Amerika ontkomen Nederlandse SS’er Hein Grunten, alias de ‘Jodenjager’, voor het oog van de lopende tv-camera’s had opgespoord in zijn ballingsoord in Patagonië. Grunten had altijd beweerd dat hij Joden kon ruiken binnen een straal van een kilometer, maar toen hij de deur van zijn hacienda opende waar ik had aangeklopt, reageerde hij toch nog redelijk verrast.

Maar roem is een bederfelijk goed en niet van gevaren ontbloot. Ik kreeg enige onverkwikkelijke affaires met dames die het niet perse goed met mij voorhadden, en voor ik het wist trof ik op een ochtend de stukken op mijn bureau aan waarin mijn Trudy na 20 jaren huwelijksgeluk scheiding van bed en tafel aanvroeg vanwege ‘duurzame ontwrichting’ van ons huwelijk.

Trudy zette een bloedhond van een advocaat in bij de onderhandelingen over de alimentatie, die dreigde dat ik onze kinderen nooit meer zou zien als ik niet akkoord ging met een alimentatie zo torenhoog dat ik voor de rest van mijn leven aan de bedelstaf zou zijn. Onder invloed van te veel whisky stemde ik direct in. Ik raakte nog meer aan de drank en verloor mijn laatste trouwe klanten. Na een onverhoedse hartstilstand in mijn slaap, waarvan ik op het nippertje werd gered door een uit de kroeg opgepikte verpleegster, probeer ik mijn leven weer op het juiste spoor te krijgen en te stoppen met het zwelgen in zelfbeklag en vooral met de whisky. Nu verdien ik de – karige – kost hoofdzakelijk met bescheiden klusjes die ik  krijg toegeworpen van de laatste mensen die mij nog welgezind zijn.

Een dag per week werk ik bij de hoofdstedelijke vestiging van een niet nader te benoemen warenhuisketen, die ik hier voor het gemak zal aanduiden als Het Wespennest.

De taak van een warenhuisdetective is redelijk overzichtelijk. Zodra de winkel ‘ s ochtends de deuren opent word ik geacht mij discreet en onopvallend op te houden tussen de clientèle teneinde winkeldieven op heterdaad te kunnen betrappen en af te voeren ter overdracht aan de bevoegde autoriteiten, terwijl zij dan ook worden geacht een boete  te betalen ter compensatie van de veroorzaakte overlast en de toegebrachte schade aan het object van hun begeerte. Geheel vrij in mijn beroepsuitoefening ben ik niet, want vanuit de controlekamer van Het Wespennest word ik  op mijn vingers gekeken door het hoofd van de beveiligingsdienst, een zekere Mulder (zijn voornaam is mij ook na drie maanden in deze functie nog steeds onbekend), een buitengewoon suspecte figuur die het hele warenhuis in de gaten houdt via een gesloten systeem van bewakingscamera’s met inzoomfunctie en mij via het oortje dat ik verplicht moet dragen voortdurend orders toeblaft.

Van alle verkoopsters van warenhuis Het Wespennest is juffrouw Janny van de muziekafdeling mij het sympathiekst. Ze is niet ouder dan 25, een spichtig kind met punky peenhaar, maar ze weet meer van jazz dan menig oud lijk dat al zijn ganse leven rondhangt in het BIM-huis, een van de laatste restanten van de ooit zo bloeiende jazzcultuur van Amsterdam. Toen ik tijdens mijn patrouille mijn favoriete  rondje bij de afdeling jazz maakte, kwamen we te spreken over de beste uitvoering van ‘Walk tall‘ van de onvergetelijke Cannonball Adderley. Die kwestie luistert nauw, want er bestaan tientallen opnames van dat nummer, dat overigens geschreven werd door de roomblanke Oostenrijkse toetsenist Joe Zawinul, die daarmee alle rassentheorieën die gepaard gaan aan discussies over het wezen van de jazz naar de vuilnisbelt verwees. Ik beschouw ‘Walk tall’ als mijn lijflied en als balsem voor de ziel als ik weer eens door tegenslag dreig te worden overmand. Het geniale van het nummer is het spel met de stilte. Die langgerekte intervallen van blanco leegte maken het nummer tot een sensatie, uit de leegte volgt schepping, precies volgens het principe van tzim tzum in de kaballa, de mystieke leer van de middeleeuwse joden die ik tijdens mijn langdurige ziektebed ben begonnen te bestuderen. Tzum tzum is het moment dat de onbenoembare G’d zich tijdens de creatie van de wereld, nu ruim 5500 jaar geleden, terugtrok om ruimte te geven aan de voltooiing van zijn eigen creatie. Walk tall is tzim tzum binnen muzikaal bestek maar evengoed een G’dswonder van muzikaal vernunft. Jazz is ruimte scheppen. De  meeste kenners komen op de vraag welke uitvoering het meeste recht doet aan deze geniale compositie op de proppen met de versie op het album ‘Country preacher’ uit 1963, waarop de bijbehorende inleidende woorden worden uitgesproken door dominee Jesse Jackson.

Die uitvoering ging inderdaad de geschiedenis in als een klassieker, maar zoals juffrouw Janny terecht stelde bestaat er een nóg betere versie, en wel een van latere datum, waarop het identieke motto van het lied wordt uitgesproken door Cannonball zelf, die de woorden van bemoediging met nog meer ‘soul’ uitspreekt dan dominee Jackson en de uitvoering nog gelikter is.

‘Cannonball speelde deze uitvoering in een club in Los Angeles die werd gerund door een vriend van hem’, zei Janny, nadat ze op mijn verzoek het nummer  had laten schallen over de afdeling. ‘Er bestaat bij mijn weten geen enkele andere opname van welk muziekstuk dan ook waarop je het publiek zo intens en zo adequaat hoort reageren op iedere  wending. De band bespeelt het publiek als een bedreven minnaar, en brengt het helemaal in extase door de lang aangehouden intervallen waarop het nummer telkens even tot stilstand komt’.

Ik had het wicht  spontaan willen omhelzen, maar bedacht me op tijd dat de huisregels op het gebied van ongewenste intimiteiten aan de rigide kant zijn in Het Wespennest.

‘Juffrouw Janny’, sprak ik in plaats daarvan in alle oprechtheid, ‘U heeft mijn vertrouwen in uw generatie in een klap hersteld. Het feit dat u deze cruciale nuance zo trefzeker weet te verwoorden, toont aan dat u het verschil echt aanvoelt, dat u het fenomeen Cannonball echt heeft doorgrond. Dan is deze planeet toch niet gedoemd onder te gaan aan goedkope gimmicks en effectbejag’.

‘Gut, meneer Stein, u doet me blozen’, sprak juffrouw Janny verlegen, en net toen ik op het punt haar te vragen wat voor plannen ze had na het werk, begon Mulder vanuit zijn alziend observatorium in mijn oortje te tetteren.

‘We betalen je niet om ons personeel van hun werk te houden, Stein! Ga onmiddellijk naar de afdeling boeken. We hebben weer een hele lading hangbejaarden in de leeshoek en volgens mij laadde er eentje net een boek in haar boodschappentas’.

Het Wespennest heeft ter promotie van de met uitsterven bedreigde leescultuur sinds kort een leeshoekje op de boekenafdeling, bestaande uit een witlederen bankstel en een paar ouderwetse fauteuils, en al direct sinds de opening oefent deze plek een magische aantrekkingskracht uit op een gezelschap ouderen, met name dames, die de plek gebruiken als pleisterplaats. Ze pakken eenvoudigweg een boek uit de schappen en vleien zich neer, waarop ze de hele dag keuvelend doorbrengen en soms even wegdommelen. Van mij mag het, ik heb veel respect voor de oudere medemens die dit land heeft helpen opbouwen, maar de directie ziet hen als een soort sprinkhanenplaag en heeft het personeel instructies gegeven om de oudjes zonder pardon weg te sturen als ze te lang blijven plakken. Eigenlijk is dat wegsturen een taak van de beveiligers in uniform die hier rondlopen, maar Mulder – kennelijk om mij het leven zo onaangenaam mogelijk te maken – heeft besloten het  ondankbare klusje op mijn bord te schuiven.

Ik beschouw het als het meest onaangename onderdeel van mijn werkzaamheden hier in Het Wespennest.

‘Weg? Hoezo weg? Ik heb het volste recht hier te zitten! Scheer je  weg, vlerk! Ik ben nog niet klaar met lezen’, protesteerde een oude dame met een soort jagershoedje waarop heel sierlijk een veer was bevestigd. Ze had een heruitgave van ‘Oorlog en Vrede’ ter hand genomen. Ze kwam op me over als de natuurlijke leider van het gezelschap, dus dacht ik met haar zaken te kunnen doen.

‘Maar mevrouw, het draait hier om proeflezen’, legde ik geduldig uit. ‘Het is niet de bedoeling dat u het hele boek uitleest. Dat beschouwt de directie als diefstal’.

‘Maar oude mensen lezen nu eenmaal niet zo snel, jongeman’, riposteerde het schrandere besje, terwijl de grijsaard  die naast haar op de bank zat met ‘50 tinten grijs’ in slaap was gesukkeld  luidruchtig begon te snurken. ‘Ik ben nog niet verder dan pagina twee en ik weet nog niet of ik dit boek wens aan te schaffen of niet’.

‘Kom nu toch, mevrouw. Volgens mij kunt u het werk van Tolstoj al dromen’, mikte ik op haar ijdelheid. ‘Ik vind het echt heel vervelend, maar als u hier de hele dag neerstrijkt met uw vriendinnen is er voor de andere klanten geen ruimte meer, en dat is niet de bedoeling.’

Van alle kanten werd ik getroffen door  blikken vol verachting uit droeve oude ogen. Hoe kan het toch, zo schoot mij onwillekeurig te binnen, dat het lijkt alsof oude mensen altijd oud geweest zijn? En ook dat het niet meer zo erg lang zou duren voordat ook ikzelf moeiteloos in dit gezelschap zou kunnen opgaan.

Mulder meldde zich via de oortelefoon. ‘Stein, als ze niet van plan zijn een boek aan te schaffen dienen die oude lijken subiet op te krassen! Het Wespennest is geen bejaardenflat!’

Ik slaakte een diepe zucht. De vrouw met het jagershoedje koos nu voor de aanval als beste verdediging.

‘Wie bent u eigenlijk?’, riep ze met haar messcherpe stem, die regelrecht leek te komen uit de tijd dat het Nederlands nog tot in iedere lettergreep probaat werd uitgesproken. ‘Waarom valt u mij lastig? Moet u niet naar uw werk of zo?

‘Mevrouw, dit ís mijn werk’, zei ik en ik presenteerde haar met tegenzin mijn identificatiekaart van het bedrijf, die zij meteen aandachtig bestudeerde.

‘Detective?’, bracht ze uiteindelijk smalend uit. ‘Een warenhuisdetective? Ik wist niet eens dat zoiets bestond’.

De leden van het om haar heen verzamelde groepje begonnen nu met haar mee te gniffelen. Tussen de eau de cologne en de vage geur van incontinentieluiers rook ik opstand. Ik moest nu ingrijpen, anders walsten deze grijze wolvinnen voor altijd over mij heen.

Ik griste Oorlog en Vrede  uit de handen van de dame met het hoedje en legde het boek demonstratief terug op de stapel met aanbiedingen.

‘Nou ja zeg!’, protesteerde  de vrouw met het hoedje, maar met mijn blik maakte ik haar duidelijk dat met mij niet te spotten viel, en ze begreep het. Zonder mij nog een blik waardig te keuren beende ze ervandoor.

‘En nu opkrassen, allemaal!’, sprak ik luid en duidelijk. Dat maakte de benodigde indruk op de grijze panters. Onzeker begonnen ze op te krabbelen en sloegen de aftocht, enigen van hen achter de rollator.

Alleen de oude man die naast de dame met het hoedje in slaap was gevallen met 50 tinten grijs op zijn schoot bleef achter. Voorzichtig probeerde ik hem te wekken.

Hij keek even gedesoriënteerd om zich heen, verstelde de knop van zijn gehoorapparaat, en richtte zich op met zijn wandelstok.

‘Vergeet uw boek niet’, merkte ik op.

‘Goed dat u het zegt’, antwoordde hij, terwijl hij moeite had zijn kunstgebit op de juiste positie te  houden. ‘Kunt u het wel even voor me inpakken alstublieft?’

Na dit beulswerk was mijn stemming er niet beter op geworden. Mijn innerlijke stem vervloekte Mulder en ook mijzelf, dat ik mezelf had toegestaan zo laag te zinken. In gedachten zag ik de verwijtende blik van mijn eigen oude vader, die mij altijd op het hart drukt in alle omstandigheden een ‘Mensch’ te zijn, ook wanneer dat in het werk soms niet erg gelegen komt. Wat zou ik mezelf in de spiegel moeten vertellen? ‘Befehl ist Befehl’?  Er schoot prompt een kramp in mijn hartstreek.

‘Stein, onmiddellijk naar de afdeling dameslingerie’, commandeerde Mulder door mijn oortje. ‘Een dame met een negroïde uiterlijk maakt verdachte bewegingen bij de bak panty-aanbiedingen’.

Ik ben geen voorstander van etnisch profileren en ik laat mij ook niet graag toeblaffen, maar Mulder heeft vanaf dag 1 de pik op me en laat geen kans onbenut mij de tent uit te werken. Dus begaf mij vol tegenzin naar de lingerie-afdeling.

‘Links voor je’, siste Mulder in mijn oor. ‘Die negerin met die tent van een bloemetjesjurk. Genoeg opslagruimte daar om de hele zaak leeg te roven’.

De mededeling van Mulder was volmaakt overbodig, want ik had de dame in kwestie al meteen toen ik van de roltrap kwam in het vizier. Hoe zou het ook anders kunnen, want we hadden het hier over een buitengewoon indrukwekkende verschijning, de Koningin van Sheba in hoogsteigen persoon, gekleed in een wijdvallend rood Afrikaans tuniek, met een indrukwekkende bos rastavlechten, een slagschip van een vrouw met lange fel gekleurde nagels, grote goudkleurige oorbellen en vuurspuwende ogen zo fel schitterend dat ze een man zouden kunnen doen flauwvallen bij één indringende blik. Ze droeg een  tas over haar schouders, en haar linkerhand liet ze bedachtzaam glijden over de uitgestalde waren.

Het probleem met de lingerieafdeling is dat je er als man nauwelijks ongemerkt kunt grasduinen tussen de uitgestalde waar. Je valt direct op, zeker met die regenjas van me, en hoewel de verkoopsters op de afdeling zoals al hun collega’s zijn geïnstrueerd om mij met rust te laten, trek je als vent van meer dan middelbare leeftijd hoe dan ook de aandacht van het publiek en daarmee ook van de te observeren personen.

‘Verdomme Stein, waar wacht je op?’, riep Mulder met overslaande stem door mijn oortje.

Ik had er veel voor gegeven als de techniek mij in staat had gesteld Mulder terug toe te blaffen wat ik  van hem vond, maar meer dan een beetje met mijn wenkbrauwen fronsen richting de verborgen camera in het plafond boven me was me vooralsnog niet gegeven.

De Koningin van Sheba had me inmiddels in de peiling. De gepijnigde uitdrukking op mijn gelaat toen Mulder zijn vernederende instructies had uitgesproken moesten me hebben weggegeven.

Resoluut draaide ze zich om. Pas nu kon ik haar in alle glorie aanschouwen. Ze liep met de gratie van een panter, en bij iedere stap wiegde haar hele lichaam mee in één sierlijk golvende beweging. Een  waarlijk majesteitelijke tred.  .

‘Stein! Wat sta je daar te dromen, man! Erachteraan!’ Mulder heeft zichzelf nauwelijks meer in de hand als hij denkt te kunnen scoren. Hij behoort stellig tot het meest verachtelijke mensentype, dat van de premiejagers. Maar wat was er inmiddels van mij geworden, de grote voormalige superspeurder met zijn cv om bij in katzwijm te vakken, nu op klopjacht op de lingerieafdeling van Het Wespennest, de Sherlock Holmes van de damesslipjes?

Met een U-bocht langs de herenafdeling, een tactische manoeuvre die door de nu geheel overspannen Mulder niet op zijn waarde werd geschat (ik maakte nu een paar geïrriteerde gebaren richting mijn rechteroor waarin het zendertje zat verborgen ten teken dat er iets mis was met de verbinding, hetgeen niet zo was), belandde ik weer in het kielzog van de Koningin van Sheba – die wat mij betreft zoveel bh’s en babydolletjes en netkousen in haar tas mocht proppen als ze maar kon dragen – wier oog nu gevallen was op een rek met met opengewerkte kanten gevalletjes. Ze graaide enige exemplaren van het rek en begaf zich naar de pashokjes.

‘Nu hebben we d’r te pakken!’, riep Mulder buiten zichzelf. ‘Wedden dat ze hoogstens de helft teruggeeft en de rest aantrekt onder die jurk? Heterdaadje, Stein, heterdaadje!’

In mijn korte loopbaan bij Het Wespennest, zo moet ik op deze plaats uitleggen, heb ik inmiddels enige strategische posities ontdekt waarin een zeker zicht mogelijk is op datgene dat zich afspeelt achter de gordijnen van de pashokjes. Ik maak daarbij handig gebruik van de spiegels in de hokjes en de speling die er altijd is tussen het gordijn en de diverse scheidswanden, waarbij het vooral een millimeterkwestie is van de juiste hoek kiezen. Vol zicht verkrijgen is nooit mogelijk – daarvoor zou men eenvoudigweg op de grond moeten gaan liggen met het hoofd onder het gordijn en zo ver wil zelfs Mulder niet gaan. Op last van de directie werd zijn verzoek om camera’s in de pashokjes op te hangen van de hand gewezen.  Maar aan de hand van de te registreren patronen die uit de deelbewegingen van de te observeren persoon zijn af te leiden, kan men in de regel een eind komen met tactische observatie.

Verdekt opgesteld achter een   etalagepop ving ik via de passpiegel een glimp op van een eindeloos lijkend dijbeen en de daarboven volgende welvingen, en in dit schitterende geheel was geen enkel stukje textiel te bekennen.

Toen de Afrikaanse koningin ging zitten op het bankje van het pashok bleek de schitterende rastahaardos een pruik, want die lag nu als een schoothondje naast haar op het bankje. De vlammende nagels bleken eveneens demonteerbaar, want werden één voor één van de lange ranke vingers gepeld en in een piepklein zilveren doosje gestopt. Daarna bleken de rastavlechten een pruik te zijn, een glanzend zwarte schedel blonk mij toe. De koningin van Sheba bukte zich nu voorover  om haar schoenen uit te trekken. Ik zakte nog dieper door mijn knieën vanuit mijn positie achter de etalagepop en was getuige van een transformatie die mij redelijk van mijn stuk bracht. De Koningin van Sheba bleek ontegenzeggelijk een koning te zijn.

‘Heb je d’r te pakken, Stein?’, wilde Mulder weten via het oorzendertje. Ik vermande mijzelf en hernam mijn positie. In de weerkaatsing van de spiegel zag ik hoe de slanke jongeman zich met katachtige snelheid in een vale jeans hees en een wit t-shirt over zijn hoofd trok, daarna glipte hij uit het pashok, uiteraard met medeneming van de buit.

‘Stein! Stein! Waar is ze nou? Is ze nog steeds in de pasruimte? Zie je ze nog?’

Ik haalde mijn schouders op richting de camera, terwijl de jongeman  met verende tred naar de lift beende, de goed gevulde tas achteloos over zijn schouder geslagen. Intussen vocht mijn beroepseer tegen mijn geweten. Iedere speurder heeft zo zijn zwak voor een geniale dief.

‘Het was pure voodoo’, verklaarde ik even later in de directiekamer, ter verantwoording geroepen door een briesende Mulder. ‘Ze verdween gewoon in een klap in het niets’.

Ik kwam ermee weg. Mulder wilde me onmiddellijk de laan uitsturen, maar daar stak de directie een stokje voor. Het finale oordeel luidde dat ik misschien een beetje overwerkt was geraakt en dat ik maar vroeger naar huis moest gaan om op adem te komen van alle hectiek. Ik moest diep in het stof om mijn huid te redden. Een tweede keer zou ik het niet laten gebeuren.

Het kantoor van Stein Detectives BV bevindt zich in een steeg met aan beide zijden een groen gietijzeren hek tussen de Warmoesstraat en de Oudezijds Voorburgwal, op een steenworp afstand van de Kop van de Zeedijk. Toen ik de sleutel in het gammele slot van het hek stak, schuifelde een roedel toeristen langs, voorgegaan door een stevige matrone die een knalrode paraplu de lucht in stak zodat haar schaapjes niet op drift zouden raken in deze poel des verderfs.

Mijn geliefde Wallen zijn veranderd in een soort openluchtmuseum. Het ontbreekt er nog maar aan dat de dames achter de ramen op last van de burgemeester worden uitgedost met Mickey Mouse-oren en ijsco’s uitdelen aan het meegetroonde grut. De voormalige zelfkant van Amsterdam is veranderd in een soort Efteling. Zelfs de laatste drugs die nog worden gedeald op straat zijn nep.

Dertig jaar geleden zouden diezelfde dagjesmensen zich hier nooit hebben vertoond, en wanneer wel, waren ze in een wervelwind van graaiende armen binnen mum van tijd ontdaan van  al hun verhandelbare bezittingen. Ik krijg steeds meer heimwee naar die tijd toen de ‘Dijk’ en omgeving nog angstvallig gemeden werden door iedere godvrezende burger en neem het mezelf steeds meer kwalijk dat ik als jong agent heb bijgedragen aan het ‘schoonvegen’ van de Zeedijk. Nu zou ik al die junkies met liefde terugbrengen naar hun oude stek. Soms denk ik serieus aan verhuizen. Maar waarheen? En waarvan?

Ik groette de kok van het belendende Italiaanse restaurant die in de steeg zijn sigaar stond te roken, opende de deur van mijn kantoor en liep de smalle steile trap op.

Mijn assistente Fatima had al koffie gezet. Fatima, die altijd een felgekleurde hoofddoek omgeslagen heeft maar dat compenseert met een minirok en kittige nepkrokodillenleerzen laarsjes, doet een avondstudie HBO-rechten, is onderlegd in de kickbokssport, heeft in haar jeugd in de jungle van Amsterdam-West genoeg straatervaring opgedaan, beschikt ook nog een over de nodige administratieve vaardigheden en is vastbesloten alle kneepjes van het detective-vak onder de knie te krijgen. Het enige waar het me nu nog aan ontbreekt zijn opdrachten van enig gewicht.

Sinds mijn scheiding – waarbij mijn ex-echtgenote als vennoot in de firma 50 procent van de waarde van de firma toegewezen kreeg  – zijn de liquide middelen van de firma zo goed als uitgeput geraakt.  Trudy trad al die jaren als boekhoudster van de B.V. Stein op. Dat was de grondigheid van haar claims bij de rechtbank ten goede gekomen.

Om aan mijn verplichtingen te voldoen heb ik alles van waarde onder mijn bezittingen moeten verkopen: de motorboot waarmee ik ‘s zomers op ‘t IJ trok, mijn Citroën BX, mijn gehele verzameling eerste persingen van het Blue Note Label en (het ergste van alles) mijn kostbare collectie Feyenoord-memorabilia, de club die ik ondanks het feit dat ik de Maasstad – waar ik meer dan een halve eeuw geleden het licht heb gezien –   al lang heb verlaten, ben blijven koesteren. Slechts weinig Amsterdammers wensen te begrijpen waarom ik met mijn Joodse achtergrond (half-Joods eigenlijk, mijn moeder was een volbloed Rotterdamse uit een geslacht waarvan bijna iedere man ergens op zee is verdronken, maar ‘beter een halve Jood dan een lege dop’, aldus de 1e Wet van Stein) mijn sportieve hart blijf verpanden aan de Kuip, waar het enthousiaste thuispubliek bij iedere wedstrijd toch met overgave zong dat het Uitverkoren Volk aan het gas moet.

Het is moeilijk uit te leggen, clubliefde. Dat ik hier op de Wallen sinds jaar en dag bekend sta als ‘de Kakkerlak’(de koosnaam die Amsterdammers voor het Rotterdamse broedervolk gebruiken), neem ik op de koop toe.

Nadat ik de opbrengsten van mijn grote uitverkoop aan Trudy had overgemaakt, en behalve mijn boot, auto en lp-verzameling ook mijn gesigneerde shirt van Coen Moulijn, de handschoenen van Eddy Pieters Graafland, een voortand van Theo Laseroms én de glasscherven van het brilletje van Joop van Daele van na de wereldcupfinale Feyenoord-Estudiantes de la Plata van 1971 (1-0) kwt was geraakt, verdwenen de meest schrikaanjagende aspecten van Trudy’s lynchstemming. In ieder geval trok ze het door haar advocaat ingediende verzoek dat ik het recht had verspeeld om ook maar in de buurt van onze kinderen te komen, ten langen leste in. Het waren de benauwdste momenten uit mijn leven, en ik was bij de narcoticabrigade toch wel het een en ander gewend. Maar liever vecht ik met tien doorgesnoven hooligans tegelijk dan nogmaals in die rechtszaal te moeten kijken in de door dalendiepe verachting getekende ogen van Trudy, mijn Molukse prinses, wier liefde ik na vijftien stormachtige huwelijksjaren voorgoed verspeeld heb. Tegen die hooligans zou ik met mijn beperkte kennis van Krav maga, de fameuze Joodse zelfverdedigingstechniek die ik in mijn jonge jaren op een kibboets in Israël heb geleerd, ook niet zo veel kunnen uitrichten, maar tegen die verwijtvolle blik in die  grote koolzwarte ogen is geen tank bepantserd.

Ik weet zeker dat de hartstilstand die ik kort na de scheiding kreeg, direct verband houdt met die blik. Blikken kunnen doden. Maar ik heb het overleefd, de bypassoperatie waarbij mijn hele borstkas is open gewrikt en als gevolg waarvan er een litteken van mijn lies tot aan mijn sleutelbeen loopt, is volgens de behandelende artsen succesvol verlopen en de batterij aan bloedverdunners en bètablokkers die ik dagelijks naar binnen moet stouwen lijkt te werken.

De grootste moeite heb ik met het niet-roken: meer dan 30 jaar pafte ik dagelijks 2 pakjes Gauloises zonder filter weg, en de artsen hebben mij verzekerd mijn levensverwachtingen bij terugval als extreem futiel moeten worden afgeschreven. Dus loop ik de hele dag rond in een zweverige toestand die me vanaf mijn tenen tot het topje van mijn kruin doet sidderen en uiterst prikkelbaar stemt. Iedere afgetrapte peuk op de straat roept een nauwelijks in toom te houden begeerte in me op en mijn bestaan is nu gereduceerd tot een aanhoudend, zeurend lijden.

***

Ik nam plaats achter mijn bureau aan het raam met uitzicht op een kale bakstenen muur van het aangrenzende hotel waar kortgeleden een Australische rugzaktoerist onder invloed van psychedelische paddo’s uit het raam was komen fladderen en begon met tegenzin aan het openen van de stapel post – de meeste aanmaningen van incassobureaus – die Fatima voor me had klaargelegd.

Fatima bracht me een beker dampende koffie. ‘Ik krijg alleen maar mensen aan de lijn die nog geld van u willen, meneer Dick’, zei Fatima in die zangerige Marokkaans-Amsterdamse tongval waar ik stante pede vrolijk van word. ‘Ik weet echt niet wat ik die mensen nog moet zeggen’.

‘Kop op, meisje’, antwoordde ik, terwijl ik de stapel post met een vloeiend gebaar in een bureaulade veegde en de koffie tot mij nam. ‘Je moet weten, in deze branche heb je te maken met golfpatronen, seizoenfluctuaties, hausse- en baissebewegingen. Nu zijn nu we bijna in de lente, en dat is de beste tijd voor onze bedrijfstak. Het voorjaar kriebelt, de hormonen beginnen te werken, huwelijken wankelen en bij de firma Stein begint de kassa te rinkelen’.

‘Ik hoop het toch zo voor u’, zei Fatima, terwijl ze met een stralende lach haar hagelwitte tanden liet zien.

‘Geen zorgen’, zei ik. ‘Het komt altijd goed’.

En alsof het zo was ingestudeerd rinkelde daarop direct mijn telefoon.

‘Ik spreek met de heer Stein, Dick Stein, de privédetective?’, vroeg de stem aan de andere kant van de lijn.

‘Spreekt u mee’, bevestigde ik. ‘Wat kan ik voor u betekenen?’.

‘U spreekt met Van Tichelen’, vervolgde de beller. ‘Majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst’.

‘Zeg het eens, Van Tichelen’, zei ik. ‘Maar hou het kort graag, ik heb razend druk’.

Aan de andere kant werd even bedrukt gezwegen. ‘Nu, ja, ik bel u over een delicate kwestie, ziet u, die ik liever niet aan de telefoon besprak’.

‘Dan zal ik u terugzetten naar het secretariaat’, zei ik. ‘Daar kunt u een afspraak maken voor een eerste consult. Het tarief voor het intakegesprek is 100 euro per uur, vooraf contant te voldoen. 75 als het zonder bon kan’.

De beller werd nu geïrriteerd. ‘Meneer Stein, ik bel u voor een uiterst gevoelige kwestie. Het is van groot belang dat ik u vandaag nog spreek. Heeft u een suggestie?’

‘Beste Van Tichelen, dat gaat zo niet. We hebben hier een drukke praktijk’.

Aan de andere kant van de lijn sloeg majoor Van Tichelen een andere toon aan. ‘Meneer Stein, u weet even goed als ik dat u al sinds tijden geen enkele opdracht van enige betekenis heeft gekregen en dat u door een hartoperatie bijna een half jaar uitgeschakeld bent geweest. Alleen al uw schuld bij de Belastingdienst zou volstaan voor de voltrekking van een onmiddellijk faillissement.  En ik verzeker u dat één telefoontje mijnerzijds volstaat om er voor te zorgen dat die aanvraag vandaag nog de deur uitgaat. Dus ik raad u met klem aan mij fatsoenlijk te woord te staan. Ben ik duidelijk?’

Enigszins uit het lood geslagen gebracht door het tamelijk indringende inzicht in de specifieke dilemma’s in mijn boekhouding die de beller had benoemd, kuchte ik even.

‘Goed dan, Van Tichelen, als je er zo op staat, kan ik misschien toch wel een gaatje voor je maken. Om 16.00 uur in café Dolly op De Dijk, schikt dat?’

‘Uitstekend, meneer Stein’, antwoordde de beller. ‘U kunt mij herkennen aan mijn groene jagersjas met in de linkerzak een exemplaar van NRC-Handelsblad’.

‘Mm, dat wordt nog een harde dobber, Van Tichelen. Zo ziet bijna iedere klant eruit in café Dolly’.

‘Zorg maar dat u op tijd bent’, riposteerde Van Tichelen nijdig voordat hij zonder verder ceremonieel het gesprek beëindigde.

Ik tuurde door het raam naar de blinde muur. Wat zou de NVD van me moeten? Ik deed al jaren geen zaken meer die de interesse zouden kunnen wekken van welke inlichtingendienst dan ook. De jaren dat ik werd ingeschakeld voor andere kwesties dan scheidingen, bedrijfsdiefstalletjes en weggelopen huisdieren, lagen ver achter me. Hier was iets aan het gebeuren, maar ik wist niet wat het was.

Lees ook het tweede deel van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, waarin Dick Stein krijgt een opdracht die zijn lot verandert.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een duit voor Dick!

Als je de avonturen van Dick Stein waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein – In Naam van de Koning, aflevering 2

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel II van dit spannende feuilleton krijgt hij zijn opdracht van de Nationale Veiligheidsdienst en wordt hij geconfronteerd met zijn turbulente verleden.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING II

HAPPY HOUR

Dolly is een van de weinige cafés in de Amsterdamse binnenstad waar met happy hour nog gratis gehaktballen worden uitgedeeld. Sinds zijn hartstilstand en de daaropvolgende operatie had Stein zijn voormalige stamcafé gemeden.

‘Kijk nou, de kakkerlak!’, zei barman Rinus blij verrast, terwijl Stein zijn regenjas aan de kapstok ophing en plaatsnam op een barkruk bij het raam.

‘Goed je weer te zien, ouwe pik’.

‘Insgelijks, Rinus’, zei Stein.

Dolly, de eigenaresse van de zaak, kwam met haar volle 150 kilo van haar kruk bij de gokkast gezet om zich op Stein te storten. Ze was een van de weinige vrouwen in haar gewichtscategorie die roze mini-jurken met zwarte leggings droeg. Ze rookte mentholsigaretten via een pijpje met een nicotinefilter. Ze klonk als Rod Stewart in ademnood en ook haar hooggeblondeerde kapsel deed denken aan de Schotse bard.

‘Dickie!’, riep Dolly.  ‘We zaten zo over je in, knappe gozer van me. Gaat het nou weer een beetje met je rikketik?’

‘Ik mag niet klagen, mop’ , bromde Stein, terwijl hij het spervuur van kussen op zijn wang gelaten onderging. ‘Maar als je me echt niet dood wil hebben zet je nu subiet die herrie af’.

‘Komt voor elkaar, lieverd’, zei de bar-eigenaresse. ‘Rinus, zet eens wat anders op!’

‘Wat is er nou weer mis met René Froger?’, vroeg de barman op vertwijfelde toon.

‘Het is muziek uit de hel, Rinus’, zei Stein.

Het was niet druk in het café. Een paar verdwaalde toeristen, bouwvakkers uit de provincie aan een tafel aan het bier, een stelletje lokale klaplopers broederlijk samengedromd rond de eenarmige bandiet. Frontaal tegenover de tap, op zijn vaste stek, zat vaste klant Willem, een voormalig kapitein op de grote vaart, die met vervroegd pensioen was gegaan nadat  een mammoettanker vol ruwe olie onder zijn leiding ergens bij Golf van Biscaje tegen de klippen was gevaren. Willem sprak nooit veel, tenminste niet voordat hij een kratje Heineken naar binnen had gewerkt.

‘Goed je weer te zien, Dick’, zei de barman. ‘Wat heb je zoal uitgespookt?’

‘Ach, niet veel bijzonders’, zei Stein, terwijl hij toezag hoe de barman een spa citroen met twee klontjes ijs en een schijfje citroen voor hem inschonk . ‘Ik doe het wat rustiger aan. De jaartjes gaan meetellen, weet je’.

‘Vertel mij wat’, zei Rinus. ‘ Al dat gejakker, het kan niet goed zijn voor een mens’. Hij maakte een gebaar naar zijn hart. ‘En hoe gaat het daar?’

‘Ik mag niet klagen’, zei Stein.

‘Ach, dood ga je toch’, zei Rinus met een droevige blik, terwijl hij zuchtend een theedoek over zijn schouders sloeg.

‘Daar heb je een punt’, zei Stein, en hij bladerde even door de krant. Geïrriteerd baande hij zich een weg door het eindeloze opgewekte damesgekwebbel waar zijn krant tegenwoordig uit bestond. Hij verlangde terug naar de tijd dat een krant nog werd volgeschreven door zure oude mannen die het niet in hun hoofd zouden halen ook maar iets van hun privé-universum aan het papier toe te vertrouwen.

Op pagina 3 viel Steins oog op een foto van de Nederlandse minister van Veiligheidszaken Steffie Dros, een massieve vrouw van middelbare leeftijd met het gezicht van een buldog, die sprekend  leek op de legendarische FBI-directeur J. Edgar Hoover, die uiteindelijk ook jurken droeg in zijn vrije tijd.

‘DROS BELOOFT BATAAFS BEVRIJDINGSFRONT SNEL OP TE ROLLEN’, luidde de kop van het bericht.

‘Van de parlementaire redactie

DEN HAAG –  Minister Dros van Veiligheid is in de Tweede Kamer gisteren duchtig aan de tand gevoeld over het vastgelopen onderzoek van de Nationale Veiligheidsdienst naar de ondergrondse actiegroep Bataafs Bevrijdingsfront (BB).

Het BB claimde de aanslag met verfbom op de Gouden Koets op  Prinsjesdag  en stelde in een manifest hardere acties in het vooruitzicht. Sindsdien verkeert de Nationale Veiligheidsdienst (NVD), de door Dros opgerichte koepelorganisatie voor het inlichtingenwezen, in hoogste staat van paraatheid. Maar tot nog toe werd in het opsporingsproces geen enkele vordering van betekenis gemeld.

De bewindsvrouw verdedigde zich met hand en tand tegen haar critici in de Kamer. Dros bestreed dat de door haar opgerichte NVD – waarin inlichtingendiensten van de politie en het leger samenwerken om functioneler te opereren –  een ‘geldverslindend particulier speeltje van de minister’ is, zoals oppositiepartij Links Blok (LB) haar voor de voeten wierp.

Dros beloofde de Tweede Kamer dat de NVD binnenkort met een ‘tussentijdse evaluatie’ komt waaruit blijkt dat de dienst op diverse terreinen wel degelijk ‘klinkende resultaten’ heeft geboekt.

In het kader van de noodzakelijke geheimhouding wilde de minister geen nadere mededelingen doen, maar zij kondigde aan dat er op korte termijn een voortgangsrapportage over het BB zal worden overlegd aan de Kamercommissie Inlichtingenwezen, wier beraadslagingen geheim zijn en in de wandelgang de “commissie-Stiekem” wordt genoemd’.

Stein klapte de krant dicht. Nu kon hij de gloeiende haast van majoor Van Tichelen al wat beter begrijpen, al begreep hij nog steeds niet wat zijn rol daarin zou betekenen. Op Prinsjesdag was de Gouden Koets, het rijtuig waarmee de koninklijke familie traditiegetrouw naar de Staten-Generaal op het Binnenhof trok ter inwijding van het parlementaire jaar, tijdens de traditionele rijtoer door de binnenstad van Den Haag bekogeld met een verfbom. De hele koets plus trekpaarden en de omringende lakeien kwamen onder de rode verf te zitten en de paniek was enorm geweest. De beelden van het verbouwereerde koningskoppel achter de grote verfklodders op de ruiten van de Gouden Koets waren de hele wereld overgegaan.  De dader was in de consternatie die daarna ontstond als een schim opgelost in de massa.

De aanslag werd daarna opgeëist door het Bataafs Bevrijdingsfront, kortweg BB, een tot dan toe onbekend gezelschap dat kort daarop via de pers een manifest had verspreid, waarin het koningshuis de wacht werd aangezegd.

Een en ander had geleid tot een zinderende crisis in politiek Den Haag, die vooral op het bordje was gekomen van minister Dros en haar Nationale Veiligheidsdienst en dus was er dringend behoefte aan een succesje. En kennelijk was daarin Stein een rol toebedacht – een teken dat de wanhoop in Den Haag inmiddels dramatische vormen moest hebben aangenomen.

Precies op het afgesproken tijdstip kwam majoor Van Tichelen het café binnen. Het was een lang mager heerschap met een vlassig snorretje en een metalen bril met donkergele glazen, compleet met  groene jagersjas en de liberale middagcourant in de linkerzak. Onder zijn armen droeg hij een bruine lederen tas. Zijn handdruk voelde enigszins klam aan.

Nadat ze eenmaal aan tafel hadden plaatsgenomen, begon Van Tichelen zich te excuseren. ‘Ik spijt me dat ik zo tegen u uitviel aan de telefoon’, zei hij, terwijl hij schichtig om zich heen keek. ‘De zaak waarover ik u had willen spreken is uiterst delicaat. En uw hulp is onmisbaar. Dat wil zeggen, u beschikt over een stukje know how waar onze organisatie ondanks alle expertise die wij in huis hebben maar moeilijk toegang toe heeft’.

‘Een stukje know how’, herhaalde Stein spottend met zijn sonore basstem.

‘Jawel. Kent u deze mevrouw nog?’, vroeg Van Tichelen. Hij pakte een foto uit de tas die hij al krampachtig op zijn schoot hield en toonde die aan Stein. Stein herkende zichzelf onmiddellijk – drie decennia jonger, met leren jack, spijkerbroek, volle haardos (terwijl hij nu al lichtelijk kalend was). Naast hem op de foto een jonge vrouw, eveneens in leren jack en spijkerbroek, met lang hennarood haar en fonkelende helgroene ogen, die een arm over zijn schouder had geslagen.

Esther Blom.

Ze was indertijd actief in de radicaalste geledingen van de kraakbeweging – ‘krakerster’, zoals dat in die dagen heette. Toen Stein haar  leerde kennen was ze om politieke redenen lesbisch, maar voor Stein had ze een  uitzondering  gemaakt. Toen hij haar uiteindelijk had opgebiecht dat hij geen kraker, maar undercover-agent was, had ze hem vervloekt en voor nazi uitgemaakt. Hij had relaties gehad die langer duurden.

‘Leuke foto’, zei Stein. ‘Mag ik ‘m houden, voor het familie-album?’

Van Tichelen griste de foto weg uit zijn hand en borg hem veilig op. ‘Later krijgt u al het materiaal dat u nodig heeft, als u de opdracht tenminste aanneemt’, sprak hij op gebiedende toon.’ Mijn vraag is, weet u waar mevrouw Blom zich momenteel bevindt?’

‘Geen idee’, zei Stein in alle eerlijkheid.

‘Helaas hebben we alle reden aan te nemen dat mevrouw Blom tot over haar oren is  betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront’, sprak Van Tichelen met een intense blik.

Stein wreef even over zijn borstelige wenkbrauwen en begon toen te lachen.

‘Wat een onzin’, zei hij. ‘Alleen omdat ze ooit bij de kraakbeweging zat? Zitten jullie nog steeds met dat “Geen woning, geen kroning“? Nee, ik denk niet dat je bij mij aan het juiste adres bent, Van Tichelen…Waarom probeer je de jeugdpolitie niet eens? Ik weet zeker dat er momenteel een paar scholieren ergens op een zolderkamer zich te pletter zitten te lachen over alle consternatie die ze hebben veroorzaakt’.

‘Scholieren?’, riposteerde Van Tichelen verontwaardigd. ‘En dit noemt u zeker ook kinderspel, meneer Stein?’.

Hij presenteerde Stein een velletje A-4, waarop met uitgeknipte krantenletters de volgende boodschap te lezen was:

‘Koning Hansworst

Je dagen zijn geteld.

Koningsdag gehaktdag.

Leve de Bataafse volksrepubliek!

BB’

 

‘Tsja’, zei Stein, terwijl hij het velletje teruggaf. ‘Wel een beetje cru briefje’.

‘Het is veel meer dan dat’, sprak Van Tichelen op besliste toon terwijl hij het papier voorzichtig in zijn aktetas schoof. ‘Dit dreigement is begin deze week afgegeven bij het werkpaleis van de Koning. Dit is een zeer ernstige zaak, meneer Stein. Dit betekent dat er een aanslag op het leven van onze vorst is gepland, en wel op Koningsdag, die  op uitdrukkelijk verzoek van de koning en zijn echtgenote eindelijk weer eens zal worden gehouden in onze mooie hoofdstad. En helaas hebben wij alle redenen om aan te nemen dat uw Esther Blom in dit complot een belangrijke, zo niet cruciale rol  speelt. En daar komt u in het spel. Want u kent mevrouw Blom niet alleen van vroeger, u bent ook nog eens detective van beroep, tenminste, als we u nog zo mogen noemen’.

De ambtenaar keek nu enigszins triomfantelijk, terwijl hij een mapje presenteerde waarop ‘Dick Stein’ stond geschreven. ‘Ik ben zo vrij geweest uw loopbaan onder de loep te nemen’, zei hij, terwijl hij de map opende. ‘Een nogal deprimerende bezigheid, moet ik zeggen. U begon zo veelbelovend. Een eervolle vermelding aan de Politie-Academie, hetgeen al heel bijzonder is, ik bedoel, er zijn niet zo veel mensen van uw afkomst bij de politie…’

‘Hoe bedoel je, mijn afkomst?’, onderbrak Stein nors.

‘Nou, u bent toch… van Joodse origine?’, zei Van Tichelen, ietwat verlegen..

‘Nee, nee, dat is een misverstand’, zei Stein. ‘Eigenlijk is het Von Stein. Wij zijn verarmde Pruisische landadel. Mijn overgrootvader was Otto von Stein, Freiherr van Pommeren. Een van de beste kameraden van de laatste Kaiser, God hebbe zijn ziel’.

‘Juist ja’, zei Van Tichelen koeltjes, terwijl hij Steins dossier verder doorbladerde. ‘In de jaren ’80 krijgt u als lid van het team Inlichtingen & Operaties de opdracht te infiltreren in de radicale segmenten van de Amsterdamse kraakbeweging. Dat gaat met het grootste gemak, maar uw superieuren vinden dat u een beetje te diep geïnfiltreerd raakt. Volgens de rapporten bent u verantwoordelijk voor het mishandelen van diverse leden van de Mobiele Eenheid, en u steekt zelfs een auto van de politie in brand’.

‘Dat was allemaal onderdeel van de cover’, legde Stein uit. ‘Je moet jezelf geloofwaardig maken in die business’.

Majoor van Tichelen bleef onverstoorbaar zijn dossier doorbladeren. ‘Dan wordt u gestationeerd op bureau Warmoesstraat. Uw onderzoek naar een reeks moorden bij de Chinese gokmaffia leidt tot de val van commissaris Spitsvogel – waarvoor u een promotie krijgt’.

‘En een enkeltje Bijlmermeer’, vulde Stein aan.

‘Juist, de Bijlmermeer, zei Van Tichelen. ‘Ook daar weer een indrukwekkende staat van dienst. U arresteert de serieverkrachter van de Gliphoeve, doet uitstekend werk bij het oprollen van een Surinaams heroïnesyndicaat, u krijgt zelfs een benoeming tot chef-inspecteur aangeboden, die u vreemd genoeg afslaat’.

‘Ik ben nu eenmaal geen kantoortype’, legde Stein uit.

‘In plaats daarvan begint u aan levensgevaarlijke operaties stuk voor stuk, maar u lijkt als een vis in het water. U weet zelfs door te dringen tot de harde kern van de bende van Dikke Jan, een van de meest gevreesde criminele organisaties van het land op dat moment’.

‘Het was op zich geen onaardige kerel, Dikke Jan’, zei Stein. ‘Je moest hem alleen niet in de buurt van een kettingzaag zetten’.

‘Daarna komen er bij uw superieuren verontrustende meldingen binnen over uw levenswandel’, ging Van Tichelen verder. ‘Drugsmisbruik, overmatige alcoholconsumptie, een laten we zeggen…bonte levenswandel’.

‘Ach ja’, verzuchtte Stein. ‘Dat is allemaal erg lang geleden. Het waren andere tijden dan nu’.

Van Tichelen las onverstoorbaar verder. ‘Na een reeks klachten en een intern onderzoek wordt u gedegradeerd tot agent bij de wegsleepdienst. U, gekrenkt, neemt ontslag en opent u uw eigen detectivepraktijk. U viert triomfen als u de Nederlandse oorlogsmisdadiger Hein Grunten in Argentinië opspoort. In één klap bent u wereldberoemd in Nederland. De opdrachten stromen binnen. Grote bedrijven schakelen uw hulp in. Het gaat u voor de wind. En dan begint de grote afdaling. Zaken van enige importantie krijgt u niet meer, alleen nog maar scheidingsgevalletjes, bedrijfsdiefstalletjes, verzekeringskwesties…’

‘Vergeet de weggelopen huisdieren niet’, bracht Stein in.

‘Ach ja, de weggelopen huisdieren’.

Van Tichelen liet voor het eerst in het gesprek iets van een lachje zien en leunde achterover, kennelijk voldaan dat hij een snaar had geraakt. Hij bladerde nog wat achteloos door in de map. ‘Ach ja, en daarna de scheiding, financiële problemen, de rikketik, u raakt uw laatste klanten kwijt…Enfin,  en u wordt er ook niet jonger op…’

‘Juist, dank voor dit handige overzicht’, zei Stein. ‘Kom, ik stap maar weer eens op’.

‘De waarheid is soms onaangenaam, meneer Stein’, zei Van Tichelen met een vilein grijnsje. ‘Maar ik bied u nu de kans om u zelf aan uw eigen haren uit het moeras te trekken. Spoor Esther Blom op, en ik garandeer u dat uw problemen over zijn. Onze dienst werkt graag samen met betrouwbare, ervaren freelancers. Ondertussen had ik dit in gedachten als voorschot’.

Van Tichelen schreef iets achterop een bierviltje en liet dit in een oogwenk zien aan Stein, die toch maar weer was blijven zitten.

Stein bromde iets.

‘U treft de helft van het bedrag contant hierin’, zei Van Tichelen, terwijl hij een envelop uit zijn tas pakte en voor Stein neerlegde, samen met een formulier. ‘U hoeft alleen maar even hier te tekenen voor ontvangst, en in de envelop treft u tevens het dossier met alles wat wij weten over Esther Blom  en het Bataafs Bevrijdingsfront. Als u haar binnen twee weken vindt, krijgt u nog eens hetzelfde bedrag. Al uw onkosten worden vergoed. Voorwaarde is wel dat u uw mond stijf dicht houdt. Behalve dan tegen mij en mijn superieuren. Deze zaak wordt tot op het hoogste niveau gevolgd… Hebben wij een afspraak, meneer Stein?’

Stein keek nog een keer naar het formulier en de envelop voor hem.

‘O.K., vooruit dan’, zei hij na een lang zwijgen, en hij zette zijn handtekening op het formulier dat de majoor hem toeschoof. Van Tichelen schoof hem de envelop toe.

‘Ik zal kijken wat ik voor je doen kan, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar ik garandeer niets’.

‘Vanzelfsprekend’, zei de majoor onaangedaan, terwijl hij zich in zijn groene jagersjas hees. ‘Good hunting, meneer Stein, en bel mij niet, ik neem contact met u op’.

Good hunting! Wat dacht die Van Tichelen dat Stein was, een godvergeten premiejager, bedacht Stein zich, zittend op de bril van het toilet van café Dolly, terwijl hij het geld telde dat Van Tichelen  had achtergelaten.  Hij stopte de knisperend verse biljetten zorgvuldig in zijn portemonnee, stopte de envelop met het dossier in de binnenzak van zijn regenjas en liep terug naar de bar, waar barman Rinus hem polsend aankeek.

‘Een rondje voor de hele zaak, Rinus’, riep Stein. ‘En neem zelf ook wat’.

De aanwezigen in café Dolly barstten collectief uit in gejuich, behalve kapitein Willem, die in gedachten verzonken was.

‘Dick is back in business!’, riep barman Rinus vrolijk uit.

‘Kijk maar uit voor je hart!’, riep Dolly vanachter de gokmachine.

Zal Dick Stein de Koning kunnen redden van het Bataafs Bevrijdingsfront? En zal hij Esther Blom weten te vinden? Lees het verder in de derde aflevering van ‘De Avonturen van Dick Stein: In naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

Lees de voorgaande aflevering via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -