Bataafse mythe werd staatskundige realiteit

Beseft de berijder van een Batavus wel dat hij met een mythisch rijwiel voortbeweegt? Die merknaam is ongeveer het enige overblijfsel van een Batavierencultus die eeuwenlang de nationale identiteit ondersteunde. Hugo de Groot legde zelfs een direct verband tussen de Bataven en de Hollandse Republiek. En van 1795 tot 1801 was dezelfde mythe staatskundige realiteit in de Bataafse republiek.

Tekst: Anton van Hooff

 

Het begon allemaal met de herontdekking van de Germania en Historiae van Tacitus in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Humanisten waren verrukt in hem een Latijnse schrijver te vinden die niet de slepende, ellenlange zinnen van Cicero of Livius schreef: Tacitus hanteert een afgebeten stijl die spoort met de verbetenheid waarmee hij de Romeinse keizertijd neerzet.

In I Claudius, roman en televisieserie, wordt Tacitus’ grimmigheid passend weergegeven. Noordwest-Europeanen hadden bijzondere redenen om ingenomen te zijn, want Tacitus besteedt ruime aandacht aan hun wereld. In zijn Germania werden de bewoners van de gebieden ten oosten van de Rijn voorgesteld als edele wilden die de decadente Romeinen een spiegel voorhielden. Germaanse moeders zoogden bijvoorbeeld zelf hun kinderen. Hun mannen waren onder de ruwe bolster dapper, trouw en eerlijk, eigenschappen die ‘Duitsers’ zich graag toekenden. Om die redenen deed Heinrich Himmler verwoede pogingen om in het bezit te komen van het Germania-manuscript, dat een plaats moest krijgen in een cultusplaats van het Germanendom. En het nieuwe Berlijn dat Albert Speer ontwierp als hoofdstad van het duizendjarige rijk zou Germania heten.

In de Historiae kregen de geletterden van de Lage Landen opeens een stuk nationale oergeschiedenis. Tacitus vertelt namelijk uitvoerig over het ontstaan en het verloop van de Bataafse Opstand (69/70). Het is de enige keer dat historische gebeurtenissen in onze streken hun weg vonden naar de antieke geschiedschrijving. Voor de rest moet de archeologie het doen.

 

De opstand

Tacitus’ lezers kwamen te weten dat de Bataven oorspronkelijk uit Hessen kwamen, maar al omstreeks 50 vC de Rijn waren komen afzakken – thema voor menige schoolplaat. Ze vestigden zich op een onbewoond eiland tussen de grote rivieren en de zee. De situering van die Eiland der Bataven werd meteen het onderwerp van gewestelijke rivaliteit: lag het in Holland of Gelre? De Bataven werden hulptroepen van het Romeinse Rijk, een positie te vergelijken met de Gurkha’s in het British Empire of de Ambonezen in Nederlandsch-Indië. Ze werden gewaardeerd als ruiters en zwemmers. Een aantal Bataven diende zelfs in de lijfgarde van de keizer in Rome: vreemde soldaten worden door potentaten vaak meer vertrouwd dan landgenoten.

Civilis had alle reden voor rancune tegen de Romeinen

De verhouding met de Romeinen was goed zolang de Bataven in eigen eenheden onder eigen stamhoofden als hulptroepen opereerden. Twee prominente leiders kregen het Romeinse burgerrecht, wat uit hun namen blijkt: de gebroeders Iulius Civilis en Claudius Paulus. In de oude nationale geschiedschrijving werden de namen ten onrechte samengetrokken tot Claudius Civilis. Iulius Civilis moet al onder een keizer die Iulius als familienaam had, Romein zijn geworden. Als Civilis ten tijde van de opstand (69/70) in de kracht van zijn leven was, komt Caligula (keizer 37-41) in aanmerking. De heerser heette officieel namelijk Gaius Iulius Caesar. ‘Civilis’, Latijn voor ‘burgerlijk’ moet een predikaat zijn dat benadrukt hoe bijzonder het was dat de Bataafse leider zich als civis Romanus kon betitelen. Paulus moet onder Caligula’s opvolger Claudius (keizer 41-54) die status hebben gehad.

 

Geketend naar Nero

Maar onder Nero (54-68) ging het mis. Paulus werd valselijk beschuldigd van rebellie en door de gouverneur van Neder-Germanië geëxecuteerd. Civilis werd gearresteerd en geketend naar Nero in Rome gestuurd. Dat moet in de nadagen van de beruchte keizer zijn gebeurd. Onder diens opvolger Galba, de eerste heerser van het Driekeizerjaar (68/69) kwam hij vrij, maar onder de derde kortstondige keizer Vitellius kwam hij opnieuw in een hachelijke situatie toen het leger zijn hoofd eiste. Civilis had dus alle reden voor rancune tegen de Romeinen.

Civilis was volgens Tacitus gewiekster dan normaal bij de barbaren. Hij vergelijkt hem met Hannibal, met wie hij trouwens de eenogigheid gemeen had. Om de rebellie te maskeren deed Civilis alsof hij zich schaarde aan de kant van Vespasianus, de vierde en laatste lachende in de strijd om de keizermacht.

Civilis kon inspelen op de omslag in de stemming bij zijn Bataven, toen Vitellius een lichting onder de Bataven hield, kennelijk zonder de positie van de stamleiders te respecteren. Misbruik tierde welig: oude, zwakke mannen konden zich tegen betaling vrijkopen, terwijl de knapste knapen in vuige handen van de Romeinse rekruteerders vielen. Tacitus tekent hierbij aan dat jongens in onze streken al vroeg uit de kluiten zijn gewassen.

 

Heilig woud

Om het misnoegen te exploiteren riep Civilis leiders en felste stamgenoten samen voor een nachtelijk feestmaal in een heilig woud. Daar laat Tacitus hem een toespraak houden waarin hij zich bitter uitliet over het aangedane onrecht. Hij wees erop dat de politieke toestand door de strijd om de keizermacht gunstig was. Germanen en Galliërs waren ontvankelijk voor een roep tot vrijheid. En als het niet lukte het hoge doel te bereiken, konden ze zich altijd nog als aanhangers van Vespasianus voordoen. Enthousiast zwoer het gezelschap trouw aan Civilis als leider. Dit moment is vastgelegd op het beroemde schilderstuk van Rembrandt dat een tijdlang in het Amsterdamse stadhuis te zien was, tot het werd versneden. Naar verluidt, ergerde het de Amsterdamse bestuurders dat Civilis’ mismaakte gezicht zo realistisch was afgebeeld. Het gekortwiekte stuk kwam in het Nationaal Museum van Stockholm terecht.

Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten

Al gauw wist Civilis de Canninefaten in het kustgebied voor zich te winnen. Hun leider Brinno, ook wel als Brinio aangeduid, werd door zijn stam op een schild gedeind, volgens een ceremonieel dat hem tot leider maakte – ook dit is een icoon van de vaderlandse geschiedenis geworden. Ook op de Friezen werd een beroep gedaan. De vijandelijkheden begonnen met een onverhoedse aanval op een Romeins kamp. Allerlei barbaarse bondgenoten lieten de Romeinen in de steek: Tungri (naar wie Tongeren is genoemd) en de Bataafse roeiers van de Romeinse riviervloot.

Snel breidde de opstand zich uit. De opstandelingen rukten op langs de Rijn – alleen Mogontiacum (Mainz) bleef in Romeinse handen. Zelfs de stam van de Trierenaren aan de Moezel deed mee. Hoogtepunt was de belegering en inname van het Oude Legerkamp, Castra Vetera, bij Xanten. Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten – weer een pictorabel moment..

Pas langzaam kwam het Romeinse tegenoffensief op gang. Toen Vespasianus zich eenmaal in Rome van het keizerschap had verzekerd, belastte hij de bekwame Cerealis met het commando. Hoe serieus de dreiging werd opgenomen, blijkt uit het feit dat er niet minder dan acht legioenen in op mars gingen, meer dan een kwart van de totale Romeinse krijgsmacht van circa dertig legioenen.

 

Zoete broodjes

De Bataven werden allengs in de steek gelaten door bondgenoten die zoete broodjes met de Romeinen bakten. Civilis zag zich genoodzaakt de Stad van de Bataven, rond het Valkhof in Nijmegen, in brand te steken en zich terug te trekken achter de rivieren, een voorloper van de Hollandse Waterlinie. Op de balustrade van de Valkhofheuvel herinnert een Latijnse dichtregel van Huygens aan Civilis’ verbittering, die gezien het ‘tandenknarsend’ de herinnering oproept aan Hannibal die na 16 jaar Italië moest verlaten: ‘Hier stond hij tandenknarsend, hier zag hij met grimmige blik dat de legioensadelaars, de wrekende troepen aankwamen.’

Cerealis wist Civilis niet beslissend te verslaan. Uiteindelijk voerden de twee leiders onderhandelingen staande aan weerskanten van een brug waarvan het middendeel veiligheidshalve was weggebroken – weer zo’n icoon van de vaderlandse geschiedenis. En net daar breekt heel pesterig de overgeleverde tekst van Tacitus’ Historiae af. Het bondgenootschap moet zijn hersteld, want we vinden Bataafse eenheden later in diverse delen van het Rijk, aan de Donau en Hadrianus’ Wal in Noord-Engeland. Dit pact werd in de beeldende kunst uitgebeeld: op voet van gelijkheid sluiten Batavia en Roma een verdrag.

 

Rechtmatige bezitters

In de tijd dat Otto van Veen het verloop van de Bataafse Opstand in schildering en ets verheerlijkte, publiceerde Hugo de Groot zijn verhandeling over de ouderdom van de Bataafse vrijstaat, in het Latijn onder de titel De Antiquitate Rei Publicae Batavicae, in het Nederlands met een boodschap in de titel: Tractaet Vande Oudtheyt vande Batavische nu Hollantsche Republique.

Het bestel van de Bataven leek op de Geünieerde Nederlanden

Volgens het rechtsbeginsel dat onbeheerde goederen toebehoren aan de vinder waren de Bataven de rechtmatige bezitters van het eiland dat immers volgens Tacitus onbewoond was: zij, eigenlijk wij, zijn dus echt autochtoon als een ‘een volck vry van sijnen oorspronck, in een vry landt’. In een toespraak tot de ‘Walen’, de Galliërs, had hij hen tot vrijheid aangespoord. Ze waren toch geen oosterlingen die van nature tot koningschap geneigd zijn. Met deze uitspraak was afdoende bewezen dat ‘de Bataviers van alsulcke maniere van regeringe een afkeer hadden’. Zo, die konden de Oranjes met hun monarchale neigingen in de zak steken. De Batavieren hadden een aristocratisch bestel, een regering ‘van de treffelicksten’. Er wel eens tijdelijk een koning of liever ‘Veldt-overste’ aangesteld. Deze oversten en de vertegenwoordiger van het gewone volk hadden samen het opperste gezag. Het bestel van de Bataven leek dus verrassend veel op de gemengde staatsvorm van de Geünieerde Nederlanden. Maurits moest beseffen dat hij als Kapitein-Generaal niet meer dan een tijdelijke dienaar van de staat was.

Snel gaat De Groot door de middeleeuwen heen: toen was er altijd sprake geweest van een samenspel van vorst en volk. Maar toen kwam Filips II. Hij was alleen met absolute macht tevreden en ‘droegh een haet teghens alle Natien die hare Vorsten een wet stelden.’

Ten slotte lieten de Staten hun gezag dat door de laatste vorsten niet weinig ‘verduystert’ was, weer verschijnen. Holland en de andere gewesten gingen een vast verbond aan – de Unie van Utrecht (1579). Toen Filips op geen enkele manier tot andere gedachten kon worden gebracht hebben de Staten-Generaal ten slotte ‘op den ses-en-twintighsten Julij des Jaers 1581 verklaert, dat Koningh Philips ter oorsaecke van het verbreken van de Wetten van de regeeringhe, nae rechten ende metter daet van sijn Vorstendom was vervallen’. Met de Acte van Verlatinge herstelden de Nederlanden dus de oude vrijheid die terugging op de Bataven.

Voor de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders

Voor de Staatsgezinden en later de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders. In de achttiende eeuw werd het mode een Bataafse Hut te bouwen en zo even het leven van de voorvaderen aan te nemen.

 

Mythe wordt werkelijkheid

Staatkundig werd de nationale mythe werkelijkheid in de Bataafse Republiek. Die stelde een grondwet op die klonk als een klok. Tegenover de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798 is wat sinds 1848 is gebreid aan de Nederlandse grondwet een ratjetoe van grondrechten die niet juridisch afdwingbaar zijn en uitzonderingen maken voor mensen die van achteren Van Oranje Nassau heten. Vergelijk maar eens het amechtig makende artikel 1 met ‘Algemeen beginsel’ 5 waar het Bataafsche Volk van uitging: ‘De wet is de wil van het geheele maatschappylyk lichaam […] Zy is hetzy beschermende of straffende gelyk voor allen’.

Met de politieke Bataven was het gedaan toen het Verenigd Koninkrijk in 1813 de Oranjes als soevereinen aan Nederland oplegde, in feite de eerste van de negentiende-eeuwse Balkanmonarchieën. Alleen als terugprojectie van de deugden die Nederlanders zich toeschreven, bleven de Bataven nog fungeren. Toen vaderlandse geschiedenis in de negentiende eeuw een verplicht schoolvak was geworden en de leerboeken in groten getale werden geproduceerd, mochten de voorvaderen zich postuum verheugen op romantische beschrijvingen:

Zo roept L. Leopold de Canninefaat Brinio voor ons op:

‘De jeugdige zoon van Nederland was bijna geheel naakt. In woeste krullen hingen de goudgele lokken langs den blanken hals en schouderen; slechts van de heup tot de knieën reikte een stierenhuiden rok, met eenen doorn bevestigd. De avondnevel was kou en scherp; maar zijn lichaam was tegen den nadeeligen invloed er van gehard. Het was alsof zijn hemelsblauw oog het uitdrukte, dat hij, gelijk zijn Geboorteland, de ongenade der Natuur trotseerde’.

Als symbool van de vrijheid stond Civilis nog een keer op. Al een maand na de bevrijding, op 6 juni 1945, verscheen in het spektakel Vrij volk Jan Musch als de Bataaf op het toneel in het eerste tafereel van de eeuwige strijd voor de Nederlandse vrijheid.