recht

De uitzonderingswetten van Oranje

Naast  maar liefst dertig wetten, zijn er nog negen Koninklijk Besluiten (KB), negen ministeriële regelingen, vijf departementale regelingen, drie convenanten, negen brieven, vier privaatrechtelijke contracten en vier speciale regelingen (waaronder de ‘mediacode’) die allemaal bedoeld zijn om de Koninklijke Hoogheden (Koho’s) een voorkeursbehandeling te geven. Ze druisen allemaal in tegen het gelijkheidsbeginsel.

Tekst: Gerard Aalders | illustratie: Mo Art

De wet op de majesteitsschennis is niet de enige wet die speciaal voor het Koninklijk Huis in het leven is geroepen. Zoals bekend had koning Willem III lange tenen en duldde hij geen kritiek. Speciale perswetten – uitgevaardigd om de kritiek op de koning te dempen –  schrokken journalisten niet genoeg af en dus kwam er een speciale wet die zware straffen op het beledigen van de koning stelde.

Als enige familie in Nederland krijgen de Oranjes een exclusieve behandeling in de Grondwet, hoewel de eerste regel van onze constitutie dat verbiedt:

‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’

De toevoeging ‘gelijke gevallen’ staat er niet voor niets, want de koning is vergeleken met de overige Nederlanders een geval apart en evident meer gelijk dan ieder ander. Het woordje ‘geboorte’ lijkt zorgvuldig te zijn vermeden als grond voor discriminatie en de term ‘onder welke grond dan ook’ slaat kennelijk niet op vorstelijke geboortes.

Het is niet mijn bedoeling om in te gaan op alle wetten, KB’s, regelingen, convenanten en brieven die de Oranjefamilie bevoordelen of een bijzondere positie verlenen. Een paar willekeurige voorbeelden volstaan om te laten zien dat het Nederlandse parlement en het kabinet de familie positief discrimineert.

Kroondomein

De Wet op het Kroondomein is een mooi voorbeeld dat de Oranjes wel de lusten maar niet de lasten willen. Koningin Wilhelmina was bang dat haar kroondomeinen na haar dood zouden worden verdeeld. Dat had tot versnippering geleid, wat ze als natuurliefhebster ongewenst vond. Ze besloot haar bezit aan de staat te ‘schenken’. Het exploitatierecht bleef echter, net als vroeger bij het oorspronkelijke domein het geval was, gewoon bij haar en haar erven. De schenking omvatte een complex landerijen van meer dan 6730 hectare met ongeveer 75 boerderijen, woningen en andere gebouwen. De regering aanvaardde het geschenk in ‘eerbiedige dankbaarheid’ hoewel ze fors in de buidel moest tasten.

De ‘Hoge Schenkster’ had namelijk zo haar voorwaarden gesteld. Zij (en haar erfgenamen) mochten over alle inkomsten van het domein blijven beschikken, inclusief het genot van de jacht. De staat nam de onderhoudskosten voor zijn rekening. Bovendien heeft hij zich verplicht om – mocht de republiek uitbreken – het hele bezit aan Wilhelmina’s erfgenamen terug te geven. Is dat om de een of andere reden niet mogelijk, dan vergoedt de staat de waarde van de kroondomeinen, vermeerderd met de wettelijke rente. Dat alles staat zwart op wit in de Wet op het Kroondomein.

Voor de Hoge Schenkster was er dus niet bar veel veranderd, behalve dan dat ze de onderhoudskosten had afgewenteld op de belastingbetaler. Wel de lusten maar liever niet de lasten. Het is een trekje dat zo langzamerhand in de genen van de Oranjes lijkt te zijn vastgelegd. Het parlement aanvaarde ‘eerbiedig’ het ‘geschenk’ dat ons allen tonnen per jaar ging kosten. Maar iets afwijzen ten nadele van de Koninklijke Familie is nu eenmaal not done.

Lijkbezorging

De Wet op de lijkbezorging geldt voor iedereen, behalve de leden het Koninklijk Huis. Sinds 1810 mogen we onze doden om hygiënische redenen niet langer in kerken begraven. Tot in de dood zijn de leden van het Koninklijk Huis echter anders. Ze worden niet begraven of gecremeerd, maar bijgezet in hun eigen grafkelder onder de Nieuwe Kerk te Delft. Net zo min als de fundamentele beginselen van hygiëne zijn ook de uiterlijke termijnen van begraven voor de Familie niet van toepassing.

Hoe die grafkelder eruit ziet is overigens een goed bewaard geheim. Het publiek heeft geen toegang, maar draait via de belasting wel voor de kosten op die geregeld zijn bij Onderhoudskosten Grafmonument Delft krachtens het Besluit Rijksgebouwendienst. Foto’s van de kelder zijn er niet, althans niet in het publieke domein. Een Franse journalist heeft net voor de bijzetting van Willem III in 1890 een tekening gemaakt van de kelders. Het is voor zover mij bekend de enige bron. Mensen die voor onderhoudswerkzaamheden en dergelijke in de kelder moeten zijn, hebben allemaal geheimhoudingsplicht.

Uitzonderlijk is dat zelfs wetenschappelijk onderzoek in het Oranjemausoleum verboden is. Het bedrijf DelftTech dat met de allermodernste middelen de moord op Willem de Zwijger (1584) wilde reconstrueren kreeg geen toestemming om het lichaam van de doodgeschoten Oranje in zijn tombe in Delft te onderzoeken.

Geluidshinder

De ‘Regeling sluiting luchtruim boven Den Haag en kasteel Drakensteyn’ (ministeriële regeling van 22 oktober 2007) verbiedt de burgerluchtvaart lager dan 609,2 meter ‘boven gemiddeld zeeniveau’ over de koninklijke woonsteden te vliegen. Vliegtuigen mogen alleen op grote hoogte Huis ten Bosch, Noordeinde en De Horsten in Wassenaar passeren. De coördinaten zijn nauwkeurig aangegeven in noorderbreedte en oosterlengte. Het verbod geldt ook voor kasteel Drakensteyn, want stel je voor dat de trommelvliezen van prinses Beatrix zouden worden blootgesteld aan overvliegende luchtverkeer.

Dat er in 1961 een peperdure onderhoudsregeling is getroffen voor de Groene Draeck, het jacht van Beatrix, is inmiddels alom bekend. Er is geen schuit waarin per jaar meer onderhoudsgeld wordt gestoken dan in die Draeck waarmee niet wekelijks of zelfs maar maandelijks wordt gevaren. Mark Rutte, normaal toch kampioen marktwerking, peinst er niet over om het werk uit te besteden aan een werf die er een redelijke prijs voor vraagt.

Sommige van de uitzonderingswetten zijn duidelijk in strijd met de Grondwet. Kan dat? Ja. De bij wet geregelde privileges, regelingen en uitzonderingen mogen in Nederland niet door de rechter aan de Grondwet worden getoetst. Zelfs niet als er een ernstig vermoeden bestaat dat een wet en de Grondwet met elkaar in tegenspraak zijn. De rechter zou dan – volgens de gangbare redenering – op de stoel van de wetgever gaan zitten en dat zou de positie van de Tweede Kamer als hoogste wetgevend orgaan aantasten. Terwijl daar toch overwegend amateurs zitten, althans op juridisch terrein.

Belasting

Als laatste voorbeeld noem ik de bij wet geregelde belastingvrijstelling van het Koninklijk Huis. Over die vrijstelling is onlangs nog het nodige te doen geweest in de Tweede Kamer. Inmiddels lijkt een groot deel van de Kamer te vinden dat de koning net als iedereen belasting zou moeten betalen. Ronald van Raak (SP) diende daartoe een motie in, maar Rutte wil er niet aan.

De koninklijke vrijstelling is geregeld in de Grondwet en dus zal er een grondwetswijziging moeten komen. Daarvoor is een drie vierde meerderheid in beide Kamers nodig.

De ‘uitkeringen’ worden ieder jaar in de ‘Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis geregeld. Er wordt gesproken over uitkeringen en toelages in de vorm van A- en B-componenten. De A-component is de ‘uitkering’, zeg maar het salaris, van Willem-Alexander, Máxima en de afgetreden koningin Beatrix. Zodra de kroonprinses meerderjarig wordt komt ze ook op de lijst van vorstelijke steuntrekkers te staan. En als ze trouwt kan ook haar echtgenoot een fors jaarlijks bedrag tegemoet zien.

De B-component heeft betrekking op de onkosten en uitgaven die voor en door het koningshuis worden gemaakt. De kosten voor beveiliging worden steevast weggelaten, zodat en vele tientallen miljoenen moeten worden bijgeteld om tot de werkelijke uitgaven van het Huis te komen. We weten dankzij RTL Nieuws sinds oktober 2016 dat het beetje belasting dat de KoHo’s wel betalen via een mistige regeling wordt gecompenseerd.

Uit eigen onderzoek weet ik dat de kosten voor het Koningshuis expres over zoveel mogelijk departementen worden verdeeld in liefst zo vaag mogelijke termen. Dat voorkomt dat er vervelende vragen worden gesteld waarop in feite geen eerlijke antwoorden zijn te geven.

Dat de Oranjes ‘gewoon’ belasting betalen, zoals Rutte in de Tweede Kamer heeft betoogd, is onzin. De Rijksvoorlichtingsdienst beweert dat ook al sinds jaar en dag op zijn website. Volgens de RVD betalen de leden van het Koninklijk Huis ‘de belastingen die ook voor andere burgers van toepassing zijn’. Afgezien dan van een aantal bij wet geregelde specifieke vrijstellingen, voegt de dienst daar aan toe. Wie kennis neemt van alle uitzonderingen, kan niet anders dan concluderen dat de RVD het eerlijkheidshalve beter andersom had kunnen formuleren; namelijk dat het Koninklijk Huis – een paar uitzonderingen daargelaten – vrijgesteld zijn van fiscale lasten.

Die vrijstelling geldt al heel lang maar is in meer dan anderhalve eeuw nooit specifiek genoemd. De Grondwet van 2 maart 1814 noemt een bedrag van 1.5 miljoen gulden als het inkomen van de koning. Daarnaast wordt er een zomer- en winterverblijf voor Willem I betaald en onderhouden. Het woord ‘belasting’ valt nergens. Willem krijgt zijn anderhalf miljoen schoon in het handje.

Al een jaar later kreeg de koning een forse verhoging uit ’s Lands kas, zoals artikel 30 van de toenmalige Grondwet het formuleerde. Voortaan streek hij belastingvrij 2.4 miljoen gulden op. België was bij Nederland gevoegd en dus had koopman koning Willem extra sores. Daarvoor kreeg hij negen ton extra uitgekeerd.

In 1840 gaat België weer zijn eigen weg en dat merkte de koning direct –  nog steeds belastingvrij –  in zijn portemonnee: hij moest terug naar de uitkering van 1814, dus 1.5 miljoen gulden. Naast de uitkering noemt de Grondwet ook regelmatig het koninklijk inkomen uit de domeinen, maar die laat ik hier verder buiten beschouwing.

Tot aan 1972 gaat het uitkeren aan de koning vrolijk door zonder dat ooit het b-woord (belasting) valt in de Grondwetartikelen.

In 1972 komt het kabinet Biesheuvel met een vernieuwd Grondwetartikel 22: ‘Inkomen leden Koninklijk Huis; Vermogensbestanddelen, Vrijdom van belasting’.  Daar was een jarenlange discussie aan voorafgegaan. Al in april 1967 concludeerde de ‘commissie belastingvrijdom koninklijk huis’ (de commissie Simons) dat de onafhankelijkheid van het staatshoofd gewaarborgd moest zijn en dat daarom de successierechten moesten worden afgeschaft. In de praktijk was dat al het geval: in 1947 had minister Lieftinck van Financiën het vermogen van Wilhelmina per beschikking vrijgesteld van erfbelasting.

Successierechten zouden dus in de gedachtegang van de commissie Simons de onafhankelijkheid van de koning kunnen aantasten. Voor de rest van de Nederlanders gold dat argument nadrukkelijk niet, wat in het licht van artikel 1 van de Grondwet vreemd is.

Over inkomsten uit bijvoorbeeld beleggingen of onroerend goed-transacties moet de koning wel belasting afdragen. Of hij dat gewetensvol doet, weten we niet. Dat weet alleen de belastinginspecteur. Maar durft hij zijn mond open te doen als hij een te lage opgave vermoedt of dat zelfs denkt te kunnen bewijzen?

Waas van geheimzinnigheid

Over het vermogen van het Koninklijk Huis ligt een permanente waas van geheimzinnigheid. Minister van Financiën Dijsselbloem toonde alle begrip toen Kees van Dijkhuizen, financieel directeur van ABN-AMRO, zijn nevenfunctie als bestuurslid van een ‘financiële holding’ van de koning verzweeg. Dat lag te gevoelig, vond de PvdA-minister. Dijkhuizen trof geen blaam.

Het valt alleszins te vrezen dat ook de hierboven aangehaalde belastinginspecteur de woede van Dijsselbloem over zich afroept als hij de belastingopgave van leden van het Koninklijk Huis ter discussie stelt.

De gedachte achter de vrijstelling van successierechten is overigens een bijzonder staaltje van krom redeneren. Als de koning die wel betaalde zou dat zijn onafhankelijkheid aantasten. Was de commissie Simons wellicht bang voor corruptie? In dat geval gaf ze blijk van een vooruitziende blik want het corruptieschandaal rond prins Bernhard en Lockheed moest nog losbarsten toen die merkwaardige regel werd geformuleerd.

Een aantal jaren geleden liet koningin Beatrix toe dat enkele van haar familieleden paleis Noordeinde als postadres gebruikten om belastingbetaling te ontwijken. Het geeft op zijn minst aan dat de Koninklijke Familie de weg naar de belastingparadijzen kent en niet vies is van gesjoemel. Als de Kamer ooit besluit dat het Koninklijk Huis gewoon belasting moet gaan betalen over zijn uitkering is het niet te hopen dat die eerst zal worden verdubbeld om hem te compenseren, want dan wordt het Huis nog duurder dan het al is. Maar ach, er is al eerder een geheime compensatiedeal gesloten.

Tot slot een blik op de koninklijk grabbelton van voorkeurswetten.. Zo is er de Penitentiaire beginselenwet, de Wet gevolgen privatisering ABP voor personeel van de hofhouding, de Politiewet 1993, de Wet op de adeldom, de Wet Belasting op personenauto’s en motorrijwielen, de Werkloosheidswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, het Kentekenreglement en het Arbeidstijdenbesluit (de laatste twee zijn KB’s). Het parlement zou het schaamrood naar de kaken moeten stijgen want de Kamerleden hebben deze KoHo-voordelen tenslotte goedgekeurd.

 

In naam van de koning?

Rechtspraak in naam van Oranje berust nergens op

In vele rechtszalen van Nederland hangt een of ander portret van de koning. In zijn naam lijkt recht te worden gesproken. Welke koning wordt bedoeld? De koning als staatshoofd? De koning als onderdeel van de regering? De koning als voorzitter van de Raad van State? En wanneer zal de rechtspraak eindelijk eens honderd procent oranjevrij zijn?

Tekst H.U. Jessurun d’Oliveira

Waarschuwing vooraf: Ik ben niet alle rechtszalen in Nederland langsgegaan om te kijken of Willem IV overal aan de muur hangt. Ik denk dat het gebruik afneemt. Maar, belangrijker, deugt het wel dat er recht gesproken wordt ‘in naam van de koning’? Dat dit ook boven vonnissen staat? En is dat ook het geval? We duiken het verleden in.

Er zal, door de gansche Republiek, alleen regt worden gesproken in naam van het Bataafsche Volk.’

Zo luidt artikel xxxix van de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798. Dit was een uitvloeisel van een diepe breuk met het verleden. De staat was voortaan niet meer het persoonlijk bezit van de vorst, maar de uitdrukkingsvorm van het volk: ’Het Bataafsche volk, zich vormende tot eenen ondeelbaaren Staat (…) verklaart de navolgende stellingen als de wettigen grondslag , waarop het zijne Staatsregeling vestigt‘, aldus de Preambule tot deze constitutie.

Het staatsgezag verplaatste zich van de vorst naar het volk, waar het natuurlijk ook thuishoort. Het maatschappelijk verdrag, voorgespiegeld door Locke en Rousseau, hoe hypothetisch ook, was er duidelijk over, en de Staatsregeling annexeerde het in artikel XIV: ’Alle magt of gezag, door het Volk aan zijne Vertegenwoordigers verleend, is slechts bij volmacht. (…).’ Niettemin wordt deze overstap van vorst naar volk tot op de huidige dag genegeerd in onze grondwet. Er staat niets over de volkssoevereiniteit. Niet alleen is dit document weinig ideologisch en vooral pragmatisch, maar bovendien is er politiek verzet. De door het Christendom geïnspireerde partijen weigeren de volkssoevereiniteit te erkennen. God, Nederland en Oranje is hun devies. Paulus’ brief aan de Romeinen ( hoofdstuk13) is ook aan de Nederlanders geadresseerd. Zo leest men tot de huidige dag als Standpunt van de ChristenUnie: ’De overheid draagt haar ambt van Godswege en is daarom dienares van God’. En: ’De Koning vertegenwoordigt de eenheid van het volk.’

‘Bij de gratie van God

Het schilderachtige GPV, dat zo’n één procent van het kiezerscorps meekrijgt, heeft in zijn richtlijnen (uit 1996) vastgelegd, dat ‘de roeping van de Overheid, om God, de Schepper van hemel en aarde, publiek te eren‘ in de grondwet moet worden opgenomen, en dat de Koning ‘regeert bij de gratie van God.’

De kortstondige democratische legitimatie van de rechtspraak in de Bataafse Republiek werd weer teruggedraaid in de Constitutie van 1806 die in art.65 bepaalde: ’Het Regt wordt in naam en van wegens den Koning uitgeoefend.’ Koning Lodewijk Napoleon, de zetbaas van zijn broer de keizer, delegeerde de rechtspraak uit zijn naam aan de rechterlijke macht. Na de opkomst van de ‘Souvereine vorst’ Willem I verschoof deze bepaling naar de grondwet van 1814. ’Er zal alomme in de Vereenigde Nederlanden regt gesproken worden uit naam en van wege den Souvereinen Vorst’(art.99).

In 1815 werd de soevereine vorst vervangen door ‘de koning’, een titel die hij zich inmiddels had laten aanmeten (art.162). De staatsrechtsgeleerde Kranenburg legde het artikel als volgt uit: ‘Centralisatie van de ordening der rechtsbedeling wilde men, niet invloed van de Koning op de rechterlijke macht.’( R. Kranenburg, Het Nederlandsch Staatsrecht, 1925, deel II, p. 24). Thorbecke had er anders over gedacht. Die meende dat ermee werd beoogd alle rechtspraak die niet berustte op de bevoegdheid van de soevereine vorst, als ‘fountain of justice’, af te schaffen. Voorheen had elke Provincie zijn eigen rechterlijke organisatie. In 1848, na de afscheiding van België, werden de Verenigde Nederlanden teruggebracht tot: ’de Nederlanden’ ( art.145). De koloniale macht spiegelde zich in 1887 in de formule dat er ‘alom in het Rijk’ recht werd gesproken ‘in naam des Konings’ (art.149), en dat bleef zo staan in de volgende grondwetten van 1922, 1938, 1953 en 1956, 1963 en 1972 (art.163). Het ‘van wege’ was dus al weggemasseerd, omdat dit de verkeerde gedachte opwekte dat de koning de rechtspraak had gedelegeerd.

De huidige grondwet

Eerst in 1983, na bijna twee eeuwen, werd de bepaling geschrapt. De gedachte achter deze schrapping was een systematische, omdat de term ‘koning’ in de grondwet vanaf 1983 alleen nog maar op de persoon van de koning zou slaan, en niet op een symbolische koning, en omdat de rechtseenheid die het artikel beloofde vanzelfsprekend was, nu alle wetten overal in het land en voor iedereen gelden. Zelfstandige provincies hadden al een paar eeuwen plaatsgemaakt voor de eenheidsstaat Nederland. Bij deze redengeving – de bepaling is eigenlijk overbodig- is zorgvuldig heen gewandeld om het ideologische karakter ervan. De koning werd immers niet alleen handig ingezet om de eenheid van de rechtspraak in de eenheidsstaat Nederland te onderstrepen, maar vormt toch ook een late echo uit de tijden van feodalisme en al dan niet verlicht absolutisme, waarbij de vorst de bron van alle staatstaken was. Reduceren van de manifestaties van de koning vermeerdert de volkssoevereiniteit, al zijn deze communicerende vaten eigenlijk onverenigbaar.

Trias politica

Van oudsher omringde zo’n koning zich met een hofraad, een curia regis, die zich met de staatszaken bezighield, waaronder rechtspraak, en van waaruit zich op de lange duur de regering, de wetgever en de rechtsprekende macht uitsplitsten. De trias politica van uitvoerende macht, wetgever en rechtspraak werd opgedragen aan verschillende organen. Vanuit deze delegatie van de rechtspraak door de vorst van staatstaken aan hofraden en onderraden, raden van state en privy councils, is te verklaren dat nog lang de rechtsprekende macht van de koning, de absolute vorst, werd afgeleid. De term ‘fountain of justice’ is trouwens verraderlijk. De vorst is niet de bron, maar degene die erover te waken heeft. Zo schrijft de beroemde staatsrechtgeleerde William Blackstone in de tweede helft van de achttiende eeuw: ‘By fountain of justice the law does not mean the author or original, but only the distributor. Justice is not derived from the king,(…) but he is the steward of the public, to dispense it to whom it is due. He is not the spring, but the reservoir.’

Hardnekkige praktijk

Pas in 1983 verklonk deze echo in onze grondwet, maar de praktijk blijkt hardnekkig. Het is een geluid dat doet denken aan de regels van Thomas Mann in Der Zauberberg:  ‘Het toonde Hans Lorenz Castorp in zijn ambtskleding als raadsheer van de stad in die ernstige, om niet te zeggen vrome burgerkleding van een vervlogen eeuw, die een plechtstatige en tegelijk roekeloze samenleving door de tijden had geleid en in luisterrijk gebruik had gehouden, om op ceremoniële wijze het verleden tot heden, het heden tot verleden te maken en blijk te geven van de gestage samenhang der dingen, de eerbied waardige betrouwbaarheid  van hun handelingsvolmacht.’(vertaling door Hans Driessen in de nieuwste Nederlandse vertaling De Toverberg, 2016).

Nog steeds vindt men in vele gerechtsgebouwen en rechtszalen een portret van de dienstdoende koning, en dat suggereert dat er nog steeds in zijn naam recht gesproken wordt. Zo wordt de vreze des vorsten in de justitiabelen gejaagd. Voor deze aanwezigheid in de gerechtsgebouwen is geen enkele grond meer.

En dat geldt ook en nog sterker voor rechtspraak ‘in naam des Konings’. Daarvoor is zeker sinds 1983 de grondslag ontvallen. In welke hoedanigheid zou de koning de rechtspraak hebben gedelegeerd aan de rechterlijke macht? Niet als onderdeel van de regering, want de regering gaat niet over de rechtspraak: die is onafhankelijk van de regering, en moet ook de regering controleren. Niet als voorzitter van de Raad van State, want dat is een puur ceremoniële functie, waaruit geen bevoegdheden voortvloeien. Niet als staatshoofd, want ook daar kan het recht niet uit gepeurd worden om de rechtspraak te legitimeren.

Dat rechterlijke uitspraken als aanhef hebben ‘In naam van de koning’ geeft voedsel aan de misvatting dat de rechtspraak, als in oude tijden, voortspruit uit zijn macht. Er is intussen geen wet die bepaalt dat de vonnissen zelf die vermelding moeten voeren, in de aanhef of in het gedeelte waarin na de motivering de uiteindelijke beslissing wordt kenbaar gemaakt.

Lakeiengedrag

Maar: al tijden wordt er niet meer recht gesproken wordt ‘in naam van de koning.’ De Raad voor de Rechtspraak verzekert mij dat men daarmee bij de gewone rechter (rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad) al meteen in 1983 is opgehouden. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft het sinds 1983 daarentegen nog heel lang volgehouden om recht te spreken in naam der Koningin: pas toen Beatrix abdiceerde en Willem Alexander het stokje overnam, op 30 April 2013, dus na dertig jaar, heeft de Raad van State ervoor gekozen om de rituele formule te laten vervallen. Praktische aanleiding of gelegenheid was natuurlijk dat er nieuw papier moest worden aangemaakt. Eerbied voor de formele voorzitter van de Raad van State heeft niet nagelaten zijn treuzelende werking uit te oefenen. Lakeiengedrag.

Er zijn wel nog steeds een paar wettelijke bepalingen waarin uitdrukkelijk is vastgelegd, dat rechterlijke uitspraken, civiele en strafrechtelijke, ‘in naam van de Koning’ moeten worden ten uitvoer gelegd. Zo zegt art. 430 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de gewaarmerkte afschriften van vonnissen, op grond waarvan kan worden geëxecuteerd ‘aan het hoofd de woorden “In naam van de Koning” moeten voeren’. Daarvoor werd meest een stempel gebruikt. Bij recente wijzigingen van het Wetboek is dit vuiltje niet weggewerkt. Wel werd keihard gewerkt aan de modernisering van de formule: per 1 juli 2015 werd ‘des Konings’ bij wet gewijzigd in ‘in naam van de Koning.’ Het verhaal gaat dat deurwaarders soms weigerden de executie ter hand te nemen van vonnissen die nog ’in naam des Konings’ waren uitgegeven. Fijn dat men op de magie van de grote letters let. Zuinige griffiers hebben in het begin nog wel eens op het stempel de vrouwelijke uitgang weggeplakt, zodat er grossen werden verstrekt ‘in naam der Koning’, een aanbevelenswaardige feminisering van het koningschap. Het ambt is androgyn.

Art.554, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering verklaart in het kielzog van deze bepaling dat de benadeelde partij in een strafzaak een afschrift van de griffier kan krijgen om de schadevergoeding waartoe de dader is veroordeeld binnen te halen. Ook hier moet aan het hoofd van het afschrift staan: ‘in naam van de Koning’. Het gaat dan om de zogenaamde ‘grossen’, afschriften, waarmee men, desnoods met de sterke arm, de uitspraak kan effectueren. Het inzetten van de sterke arm bij de executie van vonnissen is een overheidstaak, waar bijvoorbeeld de gerechtsdeurwaarder met zijn rakkers onder valt, maar daar staat de koning buiten. Om staatsrechtelijke redenen moeten die bepalingen dus vervallen: koning is niet (meer) gelijk aan ‘uitvoerende macht’, ook al maakt hij – naast het kabinet – deel uit van de regering, zonder overigens daarvan het hoofd te zijn.

Duitsland

Bij onze oosterburen, toen de Weimarrepubliek het keizerrijk afloste en de volkssoevereiniteit troef werd heette het dat er ‘in Namen des Reichs’ recht gesproken zou worden. Tegenwoordig staat er in het Grundgesetz (art.20 (2)): ‘Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus. Sie wird (…) durch besondere Organe der Gesetzgebung, der vollziehenden Gewalt und der Rechtsprechung ausgeübt.’ Vandaar dat de rechterlijke uitspraken beginnen met de aanhef ‘In Namen des Volkes’. Het gezag van de rechtsprekende organen wordt gelegitimeerd door het volk, via wetgeving die de rechtspleging inricht. Na de Tweede Wereldoorlog heeft er korte tijd ‘in Namen des Rechts’ boven de uitspraken gestaan, een wat malle, zij het begrijpelijke aanduiding, als reactie op de aanhef in het Duizendjarig Rijk: ‘In Namen des Deutschen Volkes’. Daar zit een addertje onder het gras: dat Duitse volk werd nader omschreven als van ‘deutschen oder artverwandten Blutes’. Joden en andere niet-ariërs maakten dus sinds het Reichsbürgergesetz van 15 september 1935 geen deel meer uit van het Duitse volk. Om precies te zijn: zij waren wel Duitse ‘Staatsangehörige’ en genoten daardoor – o cynisme – de bescherming van het Duitse Rijk waarvoor zij ‘besonders verpflichtet’ (dankbaar) moeten zijn (par.1). Zij waren daarentegen geen Reichsbürger, bekleed met alle politieke rechten. Vandaar, na de nazi-onrechtstaat het naoorlogse herstel op de troon van het recht, wat natuurlijk een beetje raar is omdat er recht gesproken wordt in naam van het recht.(Het had natuurlijk ook te maken met de onduidelijke status van het verslagen Duitsland.) We zien in deze ontwikkelingen dat het er wel degelijk toe doet in naam van wie of wat recht gesproken wordt. Er zitten ideologische en symbolische componenten in, en schijn kan hier bedriegen. Bovendien zal de gemiddelde burger, die de finesses niet kent, eenvoudig denken, in strijd met de werkelijkheid, dat de rechtspraak inderdaad van de koning afkomstig is.

België

België kent een Procureurs des Konings (officier van justitie), maar op de rechterlijke uitspraken wordt niet vermeld dat ze gewezen zijn in naam van de koning. Wel beaamt de Grondwet, ondanks het bestaan van het koningschap, dat ‘alle macht uitgaat van de Natie’. Daarentegen is tot grondwettelijk beginsel verheven dat ‘de arresten en vonnissen in naam des Konings worden uitgevoerd.’(art.40). Dat is dus net zo als in het Nederlandse stelsel. Deze bepaling staat in verband met art.37 van de Belgische Grondwet, dat decreteert dat ‘de federale uitvoerende macht bij de Koning berust.’ Voor het begrip ‘uitvoerende macht’ gebruiken we in Nederland niet meer de term ‘koning’. Weliswaar maakt de koning deel uit van de regering – hij vormt het sjieke en machteloze deel – maar hij heeft geen staatsrechtelijke bevoegdheden.

In Suriname staat er sinds de dekolonisatie boven het afschrift van het vonnis waarmee kan worden geëxecuteerd: ‘In naam van de republiek’.

Nog één restant over

De gestage erosie van de aanwezigheid van het koningschap in ons staatsbestel manifesteert zich ook in de rechtspraak. Tot symboliek afgesleten formules die erop duidden dat de rechtspraak afgeleid was van de macht van de koning en dat er in zijn naam en vanwege hem werd rechtgesproken zijn sedert de ingrijpende grondwetswijziging van 1983 verwijderd. Op de werkvloer heeft de doorvoering ervan in een veranderingsresistente omgeving als de rechterlijke organisatie trouwens nog even geduurd. Bij de Raad van State zelfs nog een hele generatie, maar liefst dertig jaar.

Er is nog éen restant: het wettelijk voorschrift dat bij executie van civielrechtelijke rechterlijke uitspraken het afschrift van de uitspraak de formule ‘in naam van de Koning’ moet behelzen. Daaraan is, ook terminologisch, sinds 1983 de grond ontvallen. Die wetsbepaling moet daarom bij de eerste gelegenheid worden geschrapt.

 

H.U. Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar rechtsfilosofie, internationaal privaatrecht, rechtsvergelijking en migratierecht aan de universiteiten van Groningen, Amsterdam en het Europees Universitair Instituut (Florence). Hij is oud-voorzitter van de stichting De Republikein.

In naam van de Koning

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 12, NR.4, DECEMBER 2016

THEMA: Hoe krom is het recht?

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Erfopvolging deed de deur dicht
Gijs Korevaar: interview met Salima Belhaj

Uitzonderingswetten voor Oranje-Nassau BV
Gerard Aalders

Rechtspraak in naam van de koning?
H.U. Jessurun d’Oliveira

Hoe krom kan het recht zijn?
Essay van Kurt Haverkort

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: hoe krom is het recht?
René Zwaap

‘De geest van Bernhard waart nog steeds over het Binnenhof’
Gijs Korevaar in gesprek met Ronald van Raak

Republikein van het Jaar spreekt
Hans van der Lugt over Maarten van Rossem

Van de voorzitter…
Bart Gruson

Meldpunt verborgen kosten Oranje geopend

Gedichten voor deze tijd
Thom deLagh

De ontvoering van Roel van Duijn
René Zwaap

VVD-burgemeester houdt Den Helder in wurggreep
René Zwaap

Hedendaags Byzantisme
Anton van Hooff

De brandende kampongs van koningin Wilhelmina
Maurits van den Toorn

De glazen gevangenis van Juliana
Magdaleen van Herk

De dictator van New York
Arvind Dilawar

Literatuur zingt altijd
Katarina Holländer over Bob Dylan

Boekrecensie: Een waas van ondergang
Thom deLagh over Het Vervloekte paradijs van Caroline de Gruyter

Appeltjes van Oranje (4)
Manuel Kneepkens

Column: Rouwen om Bhumibol
Hans Maessen

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.