Virtumedia

Column: Strijdige Belangen

Op 28 april 2017 had Willem-Alexander ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag 150 landgenoten uitgenodigd voor een ‘feestelijk diner’ in het Paleis op de Dam. De tegenspraak in deze zin is misschien niet onmiddellijk evident. Er is hier immers sprake van strijdige belangen aangezien de koning zijn verjaardag – onbetwistbaar een privé-aangelegenheid – vierde in een gebouw met een openbare bestemming zoals de ontvangst van buitenlandse staatshoofden. Daarmee rijst de vraag wie er uiteindelijk opdraait voor de kosten van dit privéfeestje. Voor de kersverse parlementariërs was dit een mooie aanleiding voor Kamervragen geweest, maar het bleef oorverdovend stil zoals het volksvertegenwoordigers in een monarchie betaamt. En zo kon Willem-Alexander opnieuw ongestraft een beroep op ’s lands financiën doen voor uitgaven met een privékarakter.

Maar er is meer aan de hand met het verjaardagsfeestje van Willem-Alexander. Om bij de koning te mogen aanschuiven, moesten de gegadigden namelijk ‘eveneens jarig zijn én een kroonjaar bereiken’. (Voor eenvoudige geesten, die onder monarchisten kennelijk oververtegenwoordigd zijn, werd op de website van het Koninklijk Huis omstandig uitgelegd wat een kroonjaar precies is.) Een snelle rekensom leert dat de kans op het bereiken van een kroonjaar op 27 april 2017 slechts 5,2% bedraagt; bovendien was er slechts plaats voor 150 genodigden, wat bij 11.493 aanmeldingen neerkomt op een kans van 1,3% (door de niet zuiver aselecte loting was deze kans voor bepaalde jaargangen zelfs nog kleiner). Daarmee was het koninklijke feestje onbedoeld een afspiegeling van het monarchistische principe dat niet verdiensten bepalend zijn, maar het toeval de doorslag geeft – of het nu gaat om de deelname aan een privéfeestje van de koning of de vervulling van het hoogste openbare ambt in dit land.

Dat Willem-Alexander ‘gewone’ burgers had uitgenodigd, mag opmerkelijk heten. Bij gebrek aan eigen verdiensten ontvangt hij gewoonlijk bij voorkeur mensen die wél iets hebben gepresteerd, bijvoorbeeld op het gebied van sport, cultuur of wetenschap. Zo moest de Nederlandse Nobelprijswinnaar Ben Feringa ten paleize komen opdraven zodat Willem-Alexander zich kon koesteren in diens wetenschappelijke faam. In het middelpunt van de belangstelling stond immers niet professor Feringa of diens wetenschappelijke werk, maar de koning. Willem-Alexander pronkt graag met andermans veren, waarbij hij zich niet schijnt te realiseren wat onmiddellijk duidelijk is voor eenieder die verder kijkt dan de neus van de rvd lang is, namelijk dat hij zelf niet kan bogen op enige eigen verdienste.

Aangezien van Willem-Alexander wordt beweerd dat hij historicus is, volgt hier speciaal voor hem een geschiedenislesje van één alinea. Na de vernietigende nederlaag van Pruisen tegen Napoleons legers in 1806 drong de noodzaak van hervormingen zelfs door tot de besluiteloze Pruisische koning. Met de hervorming van het Pruisische leger was August Neidhardt von Gneisenau belast, die zich ervoor beijverde dat de aan de adel voorbehouden officiersrangen zouden worden opengesteld voor mensen van burgerlijke afkomst. In de woorden van Gneisenau: ‘Geboorte verleent geen monopolie op verdiensten; wanneer hieraan te veel rechten worden toegekend, sluimert in de schoot van een natie een schat aan onontwikkelde en onbenutte talenten.’

 

Tekst Simplicissimus

Column: De dag dat de barbaren kwamen

Het begon al de middag ervoor. Op het oog was het een normale zondag in de hoofdstad: de lucht was licht bewolkt en het grachtenwater lag stil tussen de eeuwenoude huizen, terwijl enkele bewoners door de lommerrijke lanen slenterden en aan hun zakelijke besognes dachten. Onderwijl was echter in de zuidelijke voorsteden reeds een karavaan gesignaleerd; tegen het avonduur arriveerden de eerste nomaden in de parken en sloegen daar hun tenten op. Anderen kwamen te voet en lieten geen moment onbenut: zij gingen onmiddellijk op zoek naar gerstenat, geestverruimende kruiden en terloopse seks.

 

Gedurende de nacht zwol de stroom alleen maar aan en tegen het ochtendgloren stond elk stukje groen vol. Ook aan de andere kant van de stad was de dijk gebroken: hele volkeren kwamen met de trein, allen in oranje plunje. Rond elf uur was het niet langer mogelijk om nog door de straten te lopen: overal stonden de mensenmassa’s klem. De koningsgezinden dronken het ene glas na het andere en raakten al snel de tel kwijt. Mannen urineerden waar het hun uitkwam, vrouwen als ze het niet langer konden ophouden.

De burgers van de stad keken met blanke verbijstering naar de holbewoners uit de gehuchten in de omtrek en de koedorpen verder weg in de provincie. Zelfs tot diep uit de generaliteitslanden waren ze gekomen. Menigeen liet de bezoekers weten dat vanaf volgend jaar wat hen betreft iedereen het feest gewoon thuis – in de eigen straat, op de eigen weide, voor de eigen plaggenhut – zou vieren. Als ze tussen de varkens en de geiten wilden wonen, waarom dan allemaal hierheen gereisd? En nog wel op een monarchale hoogtijdag, terwijl de meeste hoofdstedelingen het republikeinse gedachtegoed aanhingen en de vorst liever onder de guillotine zouden leggen en decapiteren dan zijn jaardag te vieren.

Het hielp allemaal niets. Afwachten was het parool, tot laat in de middag de eersten weer vertrokken en langzaam in de straten en op de pleinen een woest landschap van afgekloven kippenbotten, lege plastic bekers, pizzadozen en met mannensap gevulde schapendarmen zichtbaar werd. De laatste Neanderthalers bleven tot diep in de nacht, niet meer in staat om op de benen te staan, hooguit nog tot kruipen. Maar ook zij zouden uiteindelijk het veld ruimen.

In de weken na het feest der barbaren waren de bewoners dag en nacht in touw om de bergen afval stukje bij beetje af te voeren. Vervolgens schrobden ze hun stoepje schoon en troostten zich met de gedachte dat het gelukkig weer voor een jaar gedaan was.

 

Ries Roowaan is historicus

 

AERM bijeen in Västerås

De Alliance of European Republican Movements (AERM) kwam van 28 tot en met 30 april bijeen in het Zweedse Västerås. Op de agenda onder meer het gezamenlijke onderzoek naar de verborgen kosten van de laatste zeven grote monarchiën van Europa, dat eind dit jaar zal worden gepubliceerd. Maak kennis met republikeinen uit Engeland, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Spanje (de Belgen lieten verstek gaan).

 

Christina Örnebjär

De locatie van de AERM-conferentie 2017 was zwaar van symboliek: Västerås is, in de woorden van gastvrouw Christina Örnebjär,  bestuurslid van de Zweedse republikeinen en parlementariër namens de Liberalen, een ‘scene of the crime’. Hier eiste koning Gustav Vasa in 1527 de dynastieke rechten voor zijn geslacht op.Tot dan toe hadden de Zweedse edellieden hun koning kunnen kiezen. Sindsdien rouleerde de kroon met veel Game of Thrones-achtig geweld heen en weer. Sinds 1810 is het geslacht Bernadotte de eerste familie van het land, een eer die te danken is aan een Franse generaal van Napoleon Bonaparte, die de kroon in de schoot geworpen kreeg. De huidige Koning Carl Gustaaf en zijn familie hebben een imposante reeks schandalen op hun naam. De Zweedse republikeinse vereniging telt mede daarom  maar liefst 10.800 leden. Doel is te komen tot een referendum waarbij de republiek kan worden uitgeroepen. Christina brengt in het parlement ieder jaar een motie tegen de monarchie  ter stemming. Van elke partij is er minimaal één vertegenwoordiger die voor de motie stemt. Gastheer  Magnus Simonsson ook al eens een gooi naar een parlementszetel, maar werkt nu als fractieassistent bij de Liberale Partij.

Magnus Simonsson deed ook al eens een gooi naar een parlementszetel, maar werkt nu als fractieassistent van de Liberale Partij.

 

Aza Cheragwandi

Aza Cheragwandi is voorzitter van Unga Republikaner, de jongerenafdeling van de Zweedse republikeinse bond. Zijn motief om toe te treden tot de anti-monarchisten heeft een Nederlandse achtergrond. Cheragwandi: ‘Mijn vader is van Irakese afkomst, die als Koerdische sjiiet eerst naar Iran moest vluchten en in de jaren ’70 in Nederland terecht kwam, waar hij in Enschede het eerste kebab-restaurant van de stad opende. Op een dag kwam Prins Bernhard daar op bezoek, met acht man in zijn gevolg. Die kwamen allemaal uitgebreid dineren met een keur aan wijnen en likeur, maar toen mijn vader hen bij hun vertrek de rekening overhandigde, werd hij apart genomen en kreeg hij te horen: “U bent nieuw hier, maar dat is niet de bedoeling”.  Tot dan toe was mijn vader een echte Nederlandse patriot geweest, maar dat was toen afgelopen. Die rekening is nooit betaald’.

 

 

 

Viggo Smitt

De Deense republikeinen hebben het niet makkelijk. Ze moeten opboksen ’tegen een van de populairste koningshuizen ter wereld’, aldus filosoof Viggo Smitt. Als hij ergens onpasselijk van wordt zijn het wel mensen die als een knipmes beginnen te buigen voor de royals. Claes Kirkeby Theilgaard zat nog op de middelbare school toen hij uitgroeide tot een van de bekendste republikeinen van Denemarken met een paar pittige blogs. ’17-jarige woont nog bij zijn moeder maar wil eind maken aan monarchie’, kopte een koningsgezind dagblad. Hij zint nu op verdere actie.

Claes Kirkeby Theilgaard

 

 

 

 

 

 

 

Alex Hansen

De Noorse professor in de natuurkunde Alex Hansen weet zeker dat het en kwestie van tijd is voordat de Noorse kroon aan de wilgen wordt gehangen. ‘Beetje bij beetje wordt het bouwwerk gedeconstrueerd’, zo meent hij. Hulp uit onverwachte hoek komt van prinses Mährte die regelmatig de media haalt omdat ze naar eigen zeggen ontmoetingen met engelen heeft. Haar ex-echtgenoot verzekert dat hij regelmatig engelveren in haar nabijheid heeft gezien.

 

 

 

 

 

 

 

Concha Calvo en Manuel Heras.

Republikein in Spanje zijn is geen vrijblijvende hobby, zo verzekeren Concha Calvo en Manuel Heras. Het koningschap van Felipe voert regelrecht terug op de dictatuur van Franco en daarmee naar het trauma van de Spaanse Burgeroorlog, toen de falangisten met steun van nazi-Duitsland een einde maakten aan de Spaanse republiek. ‘We vechten tegen een veelkoppig monster’, aldus de vastberaden Concha.

 

 

 

De staf van het Britse Republic

Met een achterban van meer dan 30.000 sympathisanten is het Britse Republic een van de grootste organisaties binnen het AERM-verband. Even zag het er naar uit dat de Britse kroon averij zou oplopen door de Brexit: de Schotten willen niet weg uit de EU en dat beloofde even te leiden tot desintegratie van het Verenigd Koninkrijk. Maar de breuk lijkt gelijmd, aldus Republic-directeur Graham Smith (links). Pia de Keyser (rechts) legde uit hoe je met weinig middelen heel veel kan doen aan republikeinse bewustwording. Michael Moore (derde van rechts) is de coördinator van het onderzoek naar de kosten van de diverse koningshuizen. Volgens de laatste meting van 2015 bedroegen de werkelijke kosten van de Britse royals 334 miljoen pond, 296 miljoen pond meer dan de officiële kostenopgave suggereert. Het werd allemaal uitgezocht door accountant Nigel Melly (zittend). Daarmee leken de Britse royals dit pan-Europese prijzenfestival glansrijk te winnen. Hoewel? Nederland spreekt een woordje mee!

Koningin Minima

De dame op dit schilderij vertoont wellicht enige gelijkenis met onze geliefde vorstin. Ze is het uiteraard niet. Het was eerlijk gezegd wel mijn oorspronkelijke bedoeling om H.K.H. Máxima in een vreemde context – die van de Amerikaanse Depressie – te schilderen, maar dat is niet erg goed gelukt. Het project was waarschijnlijk iets te ambitieus.

Koningin Minima door Jan Maliepaard

In een vlaag van verstandsverbijsterende inspiratie vatte ik het idee op om een ‘Staatsieloos’ portret van Máxima te gaan schilderen: haar geheel af te takelen en te ontdoen van alle uiterlijke schijn die nu eenmaal bij een vorstin hoort. En daarbij ook nog te gaan rommelen met plaats en tijd. De artistieke vrijheid van de kunstenaar zou ik erop los gaan laten. Het was een beroerd idee. Er bleef gewoon niet Koninklijks van over. Alsof je van een Rolls Royce alleen de wielen laat staan.

Dus heb ik het schilderij uiteindelijk maar Minima genoemd.

Opsmukken was veel eenvoudiger geweest dan aftakelen. Geef een duplo poppetje lang geel haar met daarop een afklikbaar kroontje en nog wat symbolische toeters en bellen en een vierjarig kind zal er ogenblikkelijk onze vorstin in herkennen. Zodra je echter alle Koninklijks verwijderd, er een hongerdieet overheen gooit en haar vervolgens in een soepjurk ten vreemde tonele laat verschijnen, wordt het een stuk lastiger. Zelfs een achtjarig jongetje ziet er daarna alleen nog maar een onbekende magere mevrouw in. Overigens, zoals ik proefondervindelijk heb kunnen vaststellen tijdens de rondleiding van een onwillige schoolklas langs mijn schilderijen in een Gemeentehuis, wèl met een prima oog voor detail. Bij het bekijken van mijn Minima riep zo’n kereltje zijn vriendjes zeer enthousiast toe : ‘Kom eens kijken jongens; tieten!’

 

Jan Maliepaard is tekenaar en schilder in de hyperrealistische traditie. Ook is hij bekend als biograaf van de legendarische kinderboekenschrijver Chris van Abkoude. Van zijn hand verschijnt binnenkort bij uitgeverij Kluitman de nieuwe biografie ‘Dat is Pietje Bell’, geschreven in samenwerking met de Rotterdamse stadshistoricus Jan Oudenaarden.

Kenne Grégoire schildert Willem-Alexander

Het verzoek aan Zijne Majesteit was nog niet de deur uit of er verscheen een schrijven van de secretaris van de koning. Een zéér enthousiaste reactie: ‘zeer vereerd’ … ‘bijgeschreven te worden in de annalen van de oranje geschiedenis’ …. et cetera . ‘Uw verzoek te poseren zal derhalve met graagte door de koning gehonoreerd worden’ ; getekend door Willem-Alexander.

Koning Willem-Alexander door de ogen van Kenne Grégoire in het Stedelijk Museum van Kampen

Er waren nog een paar gaatjes vrij in de koninklijke agenda en of de schilder maar wou aangeven wanneer het hem schikte. Terwijl ik een nederig verzoek had gedaan voor een poseersessie van een half uurtje, had de koning hiervoor maar liefst een hele middag ter beschikking gesteld! Het moest tenslotte eeuwen meekunnen, zo’n portret …

Na de nodige plichtplegingen die met zo’n bezoek gepaard gaan, zoals heren van de beveiliging met van die oortjes die een uur van tevoren je huis komen inspecteren, kwam Hij in zijn gepantserde Audi 8 mèt Máxima  aan de atelierkant van mijn huis het erf opgereden. De hond hadden we voor de gelegenheid maar even uitbesteed – ze wil nog wel eens wildvreemde mensen een klein waarschuwend knauwt je geven in de kuit, en zó onvergetelijk hoefde het bezoek nou ook weer niet te worden …

Lampen, parasols om het licht te spreiden, achtergronddoeken, een kleine balustrade als décor, de camera op statief… alles was grondig voorbereid. Nadat ik het koninklijk paar een kleine rondleiding had gegeven in mijn werkruimte, suggereerde Alex dat het misschien het beste voor de concentratie was als de dames zich in de keuken zouden verpozen. Goed idee, die Maxima zuigt sowieso alle aandacht naar zich toe en dat kun je in die omstandigheden node missen.

Het viel me op dat naarmate de tijd verstreek Zijne Koninklijke Hoogheid steeds meer ontspannen werd. Dat was precies waar ik voor een ideaal koningsportret op gehoopt had! De belichting, schuin links van boven, bleek perfect. En alhoewel hij een vrij vlak, massief gezicht heeft, kreeg ik er door middel van het licht toch wat meer reliëf in.

Bij aankomst gekleed in een verbazend vale spijkerbroek en dito trui, stelde ik hem voor een net pak van mij te lenen. Een belletje van Majesteit naar de beveiliging die op een steenworp afstand in de limo zaten, was voldoende om de juiste, ter zake doende kleding tevoorschijn te toveren. Toen hij uiteindelijk vanuit de badkamer in mijn atelier stapte, was het plaatje bijna perfect. Als een koningsmantel drapeerde ik een oude deken over zijn schouder. ‘Heb je niks beters?!’, lachte Majesteit me toe, ‘wacht maar even dan ren ik even naar de auto.’

In werkelijkheid toch een heel gewoon mens, dacht ik toen hij weer terug was met de enige echte onvervangbare hermelijnen koningsmantel en hij een vrolijk “Surprise!!” liet horen.

Naar aanleiding van de schets begreep hij vrij snel wat de bedoeling was. Gooi die mantel maar op de grond.

Raap hem maar op. Nog een keer. Elke keer dat ik afdrukte werd het plaatje op de viewer van de camera beter.

‘Hebben we geen pauze vandaag?’, vroeg de koning. Het werd nog gezellig! Terwijl ik een kopje koffie wilde serveren, klonk de vraag: ‘Biertje?’.

Misschien mede door de biertjes verliep een en ander na de pauze nog gesmeerder. En weldra stond hij op de gevoelige plaat zoals hij eerder nog niet afgebeeld was. Koninklijk en toch iets los. Als toegift deden hij en Maxima een perfecte imitatie van Willy met Haags accent, inclusief paardengehinnik van Hare Koninklijke Hoogheid.

Bijna als oude vrienden namen we afscheid. ‘Hé schildertje, goed bezig jochie!’, grapt hij nog even na.

Zo had het kunnen gaan, in een ideale wereld. Maar dit is een fragment uit mijn imaginaire dagboek, en de werkelijkheid bleek weerbarstiger …

 

Kenne Grégoire kreeg als realistische fijnschilder van het Stedelijk Museum in Kampen de opdracht een portret van Koning Willem Alexander te maken voor de zogeheten Oranjegalerij van het museum, waar alle stadhouders en koningen van Oranje-Nassau met een portret zijn afgebeeld. Pogingen van de schilder om de koning te laten poseren voor zijn portret liepen op niets uit. Hij behielp zich met foto’s van de monarch. Bovenstaande is ontleend aan zijn woorden tijdens de feestelijke onthulling van het schilderij. 

Van gekozen burgemeester naar gekozen staatshoofd

Het aantal voorstanders van een gekozen burgemeester groeit gestaag. Maar waarom dan niet ook een gekozen premier en een gekozen staatshoofd? Hoogleraar Rudy Andeweg en Niesco Dubbelboer van Meer Democratie wegen de voor- en nadelen tegen elkaar af. ‘Als je het echt goedkoop wilt, moet je het doen als de Zwitsers, daar is feitelijk geen staatshoofd’.  

 

Tekst: Gijs Korevaar

 

Een gekozen staatshoofd. Afschaffen van erfopvolging, de koning en zijn familie bevrijden van die loden last, iedereen kan solliciteren naar de functie van staatshoofd. Het is een mooie boodschap om mee naar de kiezer te gaan. Maar is het ook realistisch? ‘Je komt er niet met alleen maar pleiten voor het gekozen staatshoofd’, zegt hoogleraar politicologie Rudy Andeweg van de Leidse universiteit. ‘Want welke bevoegdheden gaat die nieuwe man of vrouw krijgen, hoe verhoudt de nieuwe functie zich met het parlement?’

Een gekozen premier lijkt leuker dan het is, denkt Andeweg. ‘Het risico bestaat dat een gekozen premier nog machtelozer is dan nu. Bij Kamerverkiezingen weten kiezers dat zij stemmen op een partij en mogelijk op de premier. Want de grootste partij levert bijna altijd de premier. Daarom gaan mensen strategisch stemmen. Maar als de premier apart wordt gekozen, hoeven mensen niet meer strategisch te stemmen. Zij kunnen bij de Kamerverkiezingen hun hart volgen. In Israël is dat zo gegaan. Het gevolg van de gekozen premier was een enorme versnippering van de Knesset. Na twee verkiezingen is de gekozen premier weer afgeschaft’.

 

Paradoxaal

 

Bij een gekozen burgemeester geldt dat allemaal veel minder. De kiezers hebben niet het idee dat zij bij lokale verkiezingen ook stemmen op een burgemeester, alhoewel die in toenemende mate lid is van een van de grote partijen in de gemeenteraad. Andeweg: ‘Maar het is zelden de lijsttrekker van die partij bij de verkiezingen die dan burgemeester wordt. De band is veel losser. Ook met de gemeenteraad. Een burgemeester is minder afhankelijk van een raadsmeerderheid. Het is paradoxaal: een premier wordt niet machtiger als die wordt gekozen en een burgemeester door de bank genomen wel’.

De gevoeligheid over gekozen bestuurders bereikt natuurlijk een piek als het over het koningschap gaat. Niesco Dubbelboer, coördinator van de beweging Meer Democratie (en oud-Kamerlid voor de PvdA), zegt het ronduit: ‘Wij zijn niet voor een gekroond staatshoofd. Het is een functie als alle andere en iedereen moet er op kunnen solliciteren’.

Maar wat voor een soort staatshoofd zou die gekozen functionaris kunnen zijn? Dubbelboer: ‘Als het een president wordt, moet hij wel meer te zeggen krijgen. Meer het Amerikaanse model waarbij de president staatshoofd is en tegelijk regeringsleider is’.

De verkiezingen in Nederland draaien om politieke partijen en hun macht, aldus Dubbelboer. ‘Als we een president kiezen, ontstaat er wel een lastige situatie, want waar ligt dan de macht? In die lijn is het denk ik het beste om een soort districtenstelsel in te voeren, zoals in Amerika. Een macht en tegenmacht-verhaal, waarbij de president een veto kan uitspreken over wetgeving en waarbij het parlement dit veto met een gekwalificeerde meerderheid kan afwijzen. Natuurlijk zie ik ook de mankementen van het Amerikaanse systeem. Maar wij kiezen in Nederland alleen de controle, niet de macht’.

Ook Andeweg ziet nog wel problemen rond een gekozen staatshoofd. Is die gekozen functionaris alleen staatshoofd of ook regeringsleider? In die laatste versie wordt de president een machtig figuur in de Nederlandse politiek. En dan moet er een oplossing komen voor het geval president en parlement botsen.

In Amerika hebben presidenten 1505 keer een veto uitgesproken over een door het Congres aangenomen wet. In 110 gevallen heeft de volksvertegenwoordiging dat veto ter zijde geschoven. Daarvoor is overigens wel een tweederde meerderheid in beide Huizen van het Congres voor nodig.

Iets soortgelijks zou in Nederland moeten worden geregeld met een gekozen staatshoofd. ‘Koningin Juliana heeft in de jaren zeventig geweigerd de wet op het Koninklijk Huis te tekenen. Dat wetsontwerp is stilzwijgend ingetrokken. Maar met een direct gekozen president zullen er veel meer van deze problemen zijn’, stelt Andeweg. ‘Die is ten slotte met een eigen programma gekozen en die gaat geen wetten ondertekenen die daar tegen in gaan’.

Maar waarom zou je het veranderen, vraagt de hoogleraar zich af. De kabinetsformatie is al bij de koning weggehaald. En wat hou je dan over? Regering benoemen, wetten ondertekenen. ‘Als je goedkoop uit wilt zijn, dan moet je doen als de Zwitsers’, lacht Andeweg. Daar is namelijk feitelijk geen staatshoofd. Elk lid van de Bondsraad – de regering – vervult per toerbeurt een jaar lang die functie. Het dienstdoende staatshoofd mag bij bezoekende gasten onder aan de vliegtuigtrap staan om een hand te schudden. Meer houdt het in feite niet in.

 

Symbolische waarde

Overigens zet Andeweg wel een kanttekening bij het streven naar een gekozen staatshoofd. ‘Ik zelf vind het eigenlijk niet nodig, een koning. Maar de monarchie heeft psychologische en symbolische waarde. Een regering vertegenwoordigt niet iedereen, want die is alleen gebaseerd op een meerderheid in het parlement. En een staatshoofd is een symbool voor iedereen. Dat ben je kwijt als je een gekozen staatshoofd invoert. De voorstanders van de monarchie hebben daarmee wel een punt. Een klein puntje’.

Dubbelboer geeft graag toe dat aan de invoering van een gekozen staatshoofd haken en ogen zitten. ‘Het blijft natuurlijk goed om de boel op te schudden, maar het zal niet snel gebeuren’, aldus Dubbelboer. ‘Maar het is voor mij een wenkend perspectief’.

 

Republikeins Genootschap herrijst uit zijn as

Zaterdag 13 mei 2017  was een belangrijke datum in het jonge leven van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG). Op de agenda van de jaarvergadering stond het voorstel  de naam van het NRG te veranderen in Republikeins Genootschap van Nederland, en de statuten in die zin aan te passen. Daarmee ging het oude Republikeins Genootschap (RG) van wijlen Pierre Vinken c.s. op in het nieuwe verband. RG-lid Ulli d’Oliveira was een der wegbereiders van de fusie en licht hier de motieven toe.

Tekst Ulli d’Oliveira

Het Republikeins Genootschap (RG) bestond sinds 1996, toen Pierre Vinken dit met een aantal medestanders uit de meritocratische kringen van Nederland oprichtte. De eerste twintig jaar van het RG zijn uitvoerig beschreven in  Paul Frentrops biografie van Pierre Vinken, Tegen het idealisme (2007). Inmiddels is Pierre Vinken in november 2011 op 83-jarige leeftijd overleden. Zoals bekend  bestond het RG vooral uit een aantal namen. Er was geen vergadering, er werd geen contributie geheven, en oprichters konden niet van de lijst geschrapt worden, want ze konden hun bijdrage aan de oprichting niet ongedaan maken. Latere leden werd soms schrapping vergund, vaak gepaard gaand met een gedoseerde minachting, aangezien een verzoek van een genoot om van de ledenlijst te worden afgevoerd nogal eens samenhing met diens nadering tot het koninklijk huis.

Pim Fortuyn, op zich republikein, gaf te kennen dat het zijn ambitie om minister-president te worden zou fnuiken als hij officieel op de lijst zou staan. Sommigen waren ook onaangenaam verrast dat hun naam open en bloot op de website van het Rg bleek te prijken; zij waren liever crypto-lid. ’Het laatste taboe’, zoals Frentrop het aan het RG gewijde hoofdstuk in zijn biografie noemt, deed  nog steeds een aantal republikeinen de moed in de schoenen te zinken, enigszins vergelijkbaar met de gewetensbezwaarden die toch hun militaire dienst maar uitzaten om een hun voorgespiegelde loopbaanfnuiking te ontlopen. Ocherm.

Republikeinse grondwet

Het RG was geen organisatie. Het enige wat de genoten bond was hun republikeinse overtuiging en een zweem van aanvuring om daar als het zo uitkwam uiting aan te geven. Voor het overige bestond er een website met de lijst van namen, en, uitermate nuttig, een lijst van republikeins publicaties in de media, waar je voor een deel naar kon doorklikken. Ook een republikeinse grondwet ontbrak niet; er waren er zelfs meerdere.

Enig genootschapsleven was er wel. Onder aanvoering van Pierre Vinken kwamen  regelmatig in de serre van Bodega Keyzer een aantal genoten bijeen, puur uit gezelligheid. Onder hen Paul Frentrop, Hans van den Bergh, Loek van Vollenhoven, Max Pam, Theodor Holman, Joop Goudsblom, Gijs van de Westelaken, Hans Teeuwen, Henk Steenhuis, Ad Franssen, Mai Spijkers, en off and on ook anderen. Na Pierre’s dood  werd dit herendiner  op kleinere schaal voortgezet tot aan de huidige dag, zij het op andere locaties.

Uitdunning

Toch kwam de klad in het RG. De site werd niet echt meer professioneel bijgehouden, er werd niet meer actief leden geronseld, en een zekere uitdunning door overlijdens kon niet worden tegengehouden of gecompenseerd. Anderzijds kwamen er geluiden vanuit het NRG dat vormen van samenwerking werden gezocht. Nu was er altijd niet alleen een zekere spanning tussen de ‘élitaire’ vraagclub van het RG en het democratische NRG, waar ieder lid van kon worden als hij zijn contributie betaalde, maar bovendien leverde het bestaan van beide organisaties verwarring op bij aspiranten en sympathisanten, en dat kwam geen van beide genootschappen ten goede. Bovendien was en is het NRG  actiever in het verwezenlijken van de aspiraties naar een Republiek Nederland  dan het RG dat was. Vandaar dat er gesprekken ontstonden tussen bestuursleden van het NRG en leden van het RG. Dit was van die laatsten een greep naar de macht, want zij konden namens niemand spreken. Paul Frentrop en ondergetekende  wierpen zich op om de gesprekken te voeren en kwamen een paar keer bijeen met bestuursleden van het NRG, met name voorzitter Hans Maessen. Usurperend en al waren wij bereid om de naam RG over te dragen aan het NRG, de ledenlijst beschikbaar te stellen voor het in te richten tableau, waarop leden en sympathisanten blijk kunnen geven van hun steun aan het republicanisme. Een en ander zou zijn beslag krijgen op de vermelde ledenvergadering van het NRG.

Dat was nog niet zo eenvoudig, want er waren tegenvoorstellen ingediend voor een nieuwe naam van het NRG. Omdat ik ook al lang lid was van het NRG kon ik ook in die hoedanigheid de medeleden toespreken en het voorstel van het bestuur steunen. Weliswaar klinkt ‘genootschap’ wat oubollig en ook weer enigszins sektarisch en restrictief, niettemin zou het grote voordeel zijn dat de verwarring tussen beide genootschappen uit de wereld zou worden geholpen.

Ik vond het nuttig om ook te herinneren aan het bij de troonsopvolging gehuldigde principe: Le roi est mort, vive le roi! Het RG is dood, leve het nieuwe RG. Gelukkig werd de tweederde meerderheid, nodig voor de statutenwijziging gehaald, ruimschoots zelfs. Zo is dus na dertig jaar het RG ten grave gedragen en het nieuwe RG uit de as ervan herrezen.

En wat het op te richten Tableau betreft: daar mag iedereen op staan die langs democratische weg streeft naar de afschaffing van de monarchie in Nederland. Mocht men van opvatting veranderen of  anderszins  geschrapt wil zijn van het tableau, dan kan dat op eenvoudige manier en te allen tijde door een briefje aan het bestuur te sturen. Zo wordt  vast de ledenlijst van het oude RG  – gezuiverd van de overledenen-  op het tableau opgevoerd, met de mogelijkheid van opting out.

Gebroken kroontje

Vermelding verdient nog, dat de site van het  nieuwe RG  spectaculair vernieuwd wordt en dat er  alvast een mooi logo  voor het RG is ontwikkeld. Vanuit de zaal werd geopperd om  voor alle duidelijkheid aan de gestileerde letters RG een gebroken kroontje toe te voegen. Ik heb de vergadering ervan weten te overtuigen dat dit geen goed idee was. Ik wees erop dat de Oranjes de republikeinen beschouwen als een nuttige waakhond die de monarchie scherp houdt. Als wij daarom te zijner tijd het predicaat ‘koninklijk’ verwerven wegens onze verdiensten voor de monarchie zit zo’n gebroken kroontje danig in de weg.

 

 

Goethe, Willem III en de faustiaanse schepping van het private geld

 

In Nederland kwam de Ons Geld-beweging ondanks meer dan 100.000 handtekeningen tot nu toe niet verder dan de belofte van een onderzoek door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In Zwitserland heeft het zielsverwante Vollgeld-initatief een bindend referendum afgedwongen. Het voorstel is commerciële banken te verbieden om giraal geld te scheppen. Dat is een probaat middel ter voorkoming van schade door gedwongen economische groei, betoogt filosoof Walter Lüssi met een beroep op het werk van Goethe.

Tekst Walter Lüssi

Rond 1800 heerste onder Duitse dichters en denkers een zeldzaam apocalyptische stemming, een heilsverwachting tegen de achtergrond van de hoop en de teleurstelling die de Franse revolutie met zich mee had gebracht. De verwachting was dat de ware heerser van de wereld zich zou openbaren, en dat ook nog eens op korte termijn, zoals ten tijde van Paulus, toen op grond van de Visioenen van Johannes werd geloofd dat de wederkomst van Christus aanstaande was, en dat binnen zeer afzienbare tijd. Ten aanzien van de revolutie kon vrijwel iedereen zich vinden in de afwijzing van de terreur waartoe deze in eerste instantie had geleid. Niettemin werd het uitroepen van de vrijheid en gelijkheid in Duitsland als een grote prestatie verwelkomd. Die moest nu alleen nog even worden verwezenlijkt.

Absolute geest van Hegel

Terwijl in Frankrijk de heerschappij van Napoleon volgde, zocht men in Duitsland naar de absolute waarheid langs filosofische, neoreligieuze en kunstzinnige wegen, die snel ook in het conservatieve tegendeel van de revolutie uitmondden. Toppunt daarbij was wel Hegel’s leer van de absolute geest, vanaf welke hoogte hij de door Jena rijdende Empereur met imponererende minzaamheid (‘Daar paradeert de wereldgeest te paard!’) kon gadeslaan vanuit zijn raamkozijn. Het oneindig geciteerde en gevarieerde motto luidde: ‘Es ist an der Zeit!’. Het was ontleend aan het ‘Sprookje’waarmee Goethe zijn ‘Unterhaltungen deutscher Ausgewanderter’ had afgesloten. Dat Sprookje was bedoeld als stof tot nadenken en om een echt gesprek mogelijk te maken onder de Duitsers die wegens de Franse verovering van Mainz hadden moeten vluchten. Over de beoordeling van die gebeurtenissen werd indertijd heftig gestreden. Het Sprookje, geschreven in 1795, werd terecht veel geloofd vanwege het poëtische gehalte, de onbeteugelde fantasie en de pure muzikaliteit, maar ook in de context van de revolutie en de daaraan verbonden scheiding der geesten had het zeker zeggingskracht. Goethe fantaseert hier over de goede koning, voor wiens heerschappij het ‘de hoogste tijd’ was, en wel zodanig, dat zelfs de meest overtuigde revolutionair de heerschappij van het volk daartegen moest inruilen – ware het sprookje tenminste geen sprookje.

Het betoverend ingehouden geschreven sprookje, aangenaam te lezen, verhaalt van een tijd waarin het er eindelijk van is gekomen dat tegengestelde krachten tot een vruchtbare samenwerking komen. In een onderaardse kerker hebben drie koningen op hun tijd gewacht. De drie koningen hebben een vierde kracht gemeenschappelijk, die niet meeregeert, maar hen wel vormt: de liefde. De gouden koning, de wijsheid, toont zijn wezen in een korte dialoog, waarin het licht waardevoller dan goud blijkt en het gesprek belangrijker dan het licht. De zilveren koning, die zicht is genaamd, kan gezien worden als de regentenklasse, de zichtbare, verlichte regering, waarbij ook datgene meespeelt wat men tegenwoordig als transparantie aanduidt.

De derde koning, van ijzer, is het geweld. Mag een goede staat zich beschermen? In het Sprookje wordt die vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoord. De ware heerser bestaat zo uit een dynamische eenheid van de drie koningen en de liefde die hen vormt.

Onderlinge tegengesteldheid

Zoals de drie koningen in hun wederzijdse samenhang worden geschilderd, lijkt hun evidente onderlinge tegengesteldheid van wezenlijk belang, ook wanneer zij uiteindelijk in de nieuwe koning zijn verenigd. Van iedere macht moet duidelijk zijn, wie zij is, en ook wanneer zij allemaal door liefde worden gevoed, mogen hun grenzen niet in elkaar verlopen. Die tot mislukking gedoemde, veelkoppige koning, zo zou ik willen stellen, was het Franse volk, wier revolutionaire heerschappij ondanks haar edele bestanddelen schipbreuk zou leiden. Een ordelijke heerschappij van het volk, waarmee hij zou instemmen, hield Goethe niet voor mogelijk.

Vele van zijn tijdgenoten wensten geen genoegen te nemen met een sprookje. Men wilde realiteit – al was het maar een geestelijke. Er was sprake van het ‘naderende Rijk Gods’ en van de ‘onzichtbare kerk’. Het ging om een doel in de geschiedenis, om een ontknoping in vrijheid en gelijkheid – ook al was het maar alleen op het geestelijke plan. Grof gezegd won hier een denkrichting in de apocalyptische traditie aan kracht, welke de geschiedenis beschouwt als een proces met een doel. (Dat is ook nu het heersende denken, waarbij het doel zich echter heeft getransformeerd in een telkens terugwijkende horizon van mogelijk redding brengende stappen voorwaarts).

Ook in dit opzicht ging Goethe zijn eigen weg. Weliswaar vergeleek hij zijn Sprookje eens met de Openbaringen van Johannes en gaat het daarin om het verschijnen van de Heer, maar het blijft een sprookje, dat zich niet sterker kon onderscheiden van de pedant gechoreografeerde orgie van woede van de bijbelse Apocalyps. Aan het einde staat daar dan eindelijk gebouwde brug, die in beide richtingen naar volle tevredenheid wordt benut door reizigers en handelaars.

Goethe’s vrijmetselaarsroman

Met ‘Wilhelm Meisters Wanderjahren’ stelt Goethe zijn lezer voor de nodige raadsels. Zoekt men naar zijn eigen positie, dan moet men het geheel overzien, waartoe ook de ingevlochten novellen behoren, met welke hij aanknoopt bij Italiaanse en Franse vertellers. Het zijn kunstige, goed te begrijpen, spannende stukken. Maar dat maakt het niet makkelijker de roman als geheel te begrijpen – tenzij men zich bedenkt, dat het in al deze novellen gaat om de persoonlijke verwarring van de protagonisten. In de roman (eigenlijk een raamvertelling voor de novellen) lijken de protagonisten zeker van hun zaak, maar het is de tijd die in de war is. De roman bevat absoluut geen restauratieve elementen, politiek noch religieus. Dat er iets nieuws op til is, en dat de economisch-technologische ontwikkeling daarbij een rol speelt, wordt als een voldongen feit waargenomen. Goethe beschrijft een geheimzinnige, zichzelf besturende bond, die doet denken aan de verenigingen van de vrijmetselaars. Deze bond beroept zich op ethische klaarheid en praktische deugd, over zijn leden voert hij een tegelijk losse en preciese regie, en hij stelt zich ten doel alle mensen te helpen bij hun lotsbestemming om los te komen van de traditionele verbanden. Raadselachtig blijven de hoofdthema’s van de bond: afstand doen en op pad gaan. In het bijzonder betreft het hier de emigratie naar Amerika, waar van de grond af een nieuwe, betere wereld moet worden opgebouwd. Hier scheiden de geesten zich. Een stem tegen de uittocht argumenteert, liever in het land van een cultuur van onschatbare waarde een paar vervelende hindernissen te dulden, ‘dan dat ik met de Irokezen moet vechten, om hen te verdrijven, of hen met contracten te bedriegen, teneinde hun uit hun moerassen te verdringen, waar men door de muggen ten dode worden gepijnigd’.

Daar lijkt arrogantie te prevaleren boven overwegingen op grond van de rechten van de oorspronkelijke inwoners, hoewel die tenminste wel worden genoemd. In andere gevallen fantaseren de reislustigen over een leeg land, dat slechts wacht op hoogstaande kolonisten. Zo raken de helderste idealen in tegenspraak met elkaar. Lange redevoeringen van leidende persoonlijkheden mogen niet verhinderen dat grond voor twijfel blijft bestaan. Daar tegenover staan dan weer een met veel gezang beleden eenheid en een grote bereidheid zich te onderwerpen aan de aanvoerders.

Industrialisatie

Aan de hand van de ondergaande plaatselijke nijverheid (aan de Zürichsee) wordt het probleem van het opkomende ‘Machine- en Fabriekswezen’ beschreven. Dat gebeurt documentair nauwgezet, tot in detail worden de apparaten en arbeidsmethoden beschreven die in die lokale industrie werden ingezet, maar hier ontbreekt toch de schildering van de ellende die toentertijd wijdverbreid was in de Zwitserse bergdalen. Wellicht werd dat ingegeven door de nieuwe vrijheid, die allen in staat zou moeten stellen, zich te voegen bij de opkomende krachten en het eigen potentieel aan te spreken? Dat is lang niet alles, wat hier donker en vol tegenspraak is. Dat heeft Goethe niet willen verheimelijken, integendeel.

Voor de aangebroken tijd muntte Goethe een nieuw begrip: wat nu nodig was, was een ‘wereldse vroomheid’ als aanvulling op de traditionele ‘huiselijke vroomheid’. Daarmee werd gezegd, dat juist handelen in kleine kring niet meer volstaat, aangezien het gezamenlijke kader gebroken is: ‘…we moeten komen tot een begrip van een wereldse vroomheid, onze redelijke menselijke overtuigingen in een praktisch verband op de weidse verte richten en…de gehele mensheid meenemen’. Maar op die manier, zoals de historische ontwikkelingen zelfs voor de enorme horizon van Goethe verwarrend waren, moet ook een op hen toegesneden wereldse vroomheid gecompliceerd en twijfelachtig blijven. Misschien kwam hier voor het eerst iets in het zicht van een economische ethiek buiten een religieuze context. Deze was noodzakelijk geworden – maar wat was precies haar programma?

In David Graebers opzienbare boek ‘Schuld: de eerste 5000 jaar’ (2012) luidt de titel van het laatste hoofdstuk: ‘1971 – de start van iets dat nog niet kan worden bepaald’. Met 1971 doelt Graeber op het loslaten van de gouden standaard en van het systeem van Bretton-Woods, dat jaar door het toedoen van de regering-Nixon in de Verenigde Staten. Voor Goethe, zo zou je kunnen zeggen, gold datzelfde voor 1815, het einde van Napoleons regering.

Willem III en de Bank of England

In Faust II snijdt Goethe het thema geld aan. Het door Mephisto gecreëerde papiergeld, gedekt door nog te winnen bodemschatten, doet direct herinneren aan de wissels van de Franse revolutie, die gedekt heetten te zijn door het te onteigenen bezit van de kerk en die al snel inflatoir bleken te zijn. Ook kan worden gedacht aan John Laws gebarsten zeepbel van 1720 met speculatie in landerijen aan de Mississippi en de gelijktijdige Zuidzee-zeepbel in Engeland, ter onderstreping van het bedenkelijke karakter van dergelijke experimenten. Dat waren echter alleen maar de bekendste voorbeelden. In Londen was een aandelenkoorts uitgebroken, die leidde tot de oprichting van talrijke maatschappijen die een kort leven beschoren waren. Zoals Graeber beschrijft, werden ook aandelen van maatschappijen gekocht, wier doel nog geheim werd gehouden. De in 1694 opgerichte Bank of England was echter zoals bekend uiterst succesvol en bestaat, na een veelbewogen geschiedenis, nog altijd. In samenhang met de vraag voor wat voor soort leiderschap rond 1800 de tijd was gekomen, verdient de Bank of England zeker vermelding. Haar bestaan berustte oorspronkelijk louter op een koninklijke schuld als garantiestelling. In ruil voor een lening van 1,2 miljoen pond schonk de Britse koning Willem III (tegelijkertijd Oranje-stadhouder van de Nederlandse Republiek) de bank het privilege om papiergeld te drukken. De biljetten droegen zijn handtekening en alsof dat nog niet volstond werd er ook een door de koning verschuldigde rente van 8 procent overeengekomen. De schuld van de koning maakte dit papiergeld niet degelijker als het ongewonnen goud de biljetten van Mephisto. In beide gevallen verleende de handtekening de biljetten het gewicht van een wettelijk betaalmiddel. Het succes van de Bank of England, in tegenstelling tot al die mislukte experimenten op de financiële markten en beurzen in de 18e eeuw, is niet te danken aan een bijzondere economische grondslag, maar aan gelukkige omstandigheden en een slimme bedrijfsleiding. De geldschepping zelf is in Faust II het evenbeeld van de 100 jaar eerdere stichting van de Bank of England (behalve dat de keizer in het drama niet ook nog eens 8 procent rente over zijn schulden hoeft te betalen). De stichting van de Bank of England werd de grondslag voor de verdere ontwikkeling van de Engelse economie, in het bijzonder het kolonialisme.

Toen in 1763 met de ‘Vrede van Parijs’ de Britse koloniale suprematie werd bezegeld, speelde de bank daarbij een doorslaggevende rol. Door haar werd het mogelijk enorme hoeveelheden geld als krediet beschikbaar te stellen. De kolonisatie (net als later de Industrialisatie), was aangewezen op zulke kredieten. Hier wordt inzichtelijk hoe papiergeld, schulden, kolonisatie en (koloniale) oorlogen met elkaar samenhingen. De koloniale machthebbers hadden niets te maken met mensen- of burgerrechten. In het koloniale bedrijf ging het niet alleen om specerijen en textiel, maar ook om wapens en slaven. Zonder in het verlichte Europa op noemenswaardige tegenstand te stuiten, werd de misdaad van het kolonialisme tot de alom geaccepteerde hoofdader van de economische ontwikkeling. Haar belangrijkste organisatievorm werd de wereldomspannende aandelenmaatschappij. Hier zijn de crediteuren de eigenaar, en zij hebben de macht en het recht de onderneming als enkel doel voor te schrijven om winst te maken.

Er is niets tegen winst – maar die zou aan de zijde van de middelen moeten staan, niet aan de zijde van het doel! Dat deze economie niet het leven diende, maar de winst, was natuurlijk niet nieuw. Maar het papiergeld bracht nieuwe maatstaven voor de omvang en het tempo van de ontwikkeling. Onder het primaat van de winst als doel werden hele landen met inbegrip van hun inwoners privébezit van Europese aandelenmaatschappijen. Tegenwoordig ziet men wat daar gebeurde als een misdaad tegen de menselijkheid. Desondanks is de huidige globalisering het perfecte kolonialisme, hoe discreet ook deze omspringt met zijn macht. Daarvan getuigen talrijke rapporten van daartoe geëigende NGO’s, zoals bijvoorbeeld het Grondstoffenboek van Public Eye (ook wel bekend als de Verklaring van Bern).

Het voorrecht geld te scheppen tegen een rente van 8 procent in ruil voor een lening: hoe kwam een koning ertoe, in te stemmen met zo’n op het eerste oog onvoordelige handel? Dat had bij Willem III enerzijds te maken met acute geldnood en de zorg om de stabiliteit van zijn heerschappij. (Dat wil zeggen: hij moest zijn vloot renoveren en oorlog voeren). Anderzijds speelde een rol dat de financiële experts (net zoals vandaag) beschikten over een bijzondere Nimbus. In Faust II beperkte de eigenlijke magie zich tot de rasse vermenigvuldiging van de geldbiljetten met inbegrip van de keizerlijke handtekening door Mephisto. De rest was als zakelijke methode al lang bekend.

In 1694 was dat idee nog nieuw. Het slaan van gouden munten had traditie, maar daar was goud voor nodig; voor papiergeld waren vaklieden met een magische uitstraling vereist. Dat Willem III instemde met zo’n oplichterij kan aan de hand daarvan worden verklaard. Maar in een legitieme democratie, waarin het mogelijk is het functioneren van de Nationale Bank wettelijk te regelen, is er geen rechtvaardiging voor aan te voeren dat het publieke stelsel is gekoppeld aan het winstbejag van de geldschepping en de belastingbetaler voor de zegekar van de bankwinsten wordt gespannen.

Faust II en het geld

Volgens Ulrich Gaier was het de Franse koning Karel VI die model stond voor de keizer in Faust II. Deze Karel was een zwakke koning, die in 1394 tijdens een gemaskerd bal aan de vooravond van zijn huwelijk een brandongeval beleefde waarbij vier van de genodigden het leven lieten. Kort daarop moest hij de koninklijke waardigheid wegens gebleken ongeschiktheid opgeven. In de context van de geldschepping had Karel VI niet zoveel te betekenen gehad. Goethe gebruikte het gegeven van de brand tijdens het bal masqué en plantte de schepping van het papiergeld driehonderd jaar naar voren. Historische nauwkeurigheid was hem op dit punt niet belangrijk. Als oorzaak daarvan zie ik, dat Goethe de economische handel en wandel weliswaar met zorg waarnam, maar zich ervan bewust was dat hij de ontwikkelingen – ondanks aandachtige lectuur van economische verhandelingen – niet helemaal kon overzien. Dat wordt ook bevestigd in de beroemde ‘Betrachtung im Sinne der Wanderer’ , waar tegenover de met papiergeld en schulden gemoeide veranderingen alleen wenselijke individuele karaktereigenschappen worden ingebracht. En in Faust II blijft de papiergeldschepping beperkt tot een expliciete episode (die echter in geen geval beperkt blijft tot het carnavalspektakel).

Genotzuchtige mislukkeling

Terwijl de keizer in Goethe’s drama in overeenstemming met Karel VI het schoolvoorbeeld is van een genotzuchtige mislukkeling, ontwikkelt Faust zelf alle eigenschappen van een door schuld gedreven kolonisator, die David Graeber beschrijft aan de hand van Hernán Cortéz. Opgehitst door een onzichtbare macht, handelt hij bruter dan hij zelf gelooft te zijn. Hij is erop gericht zich alles eigen te maken, voor wat hem niets oplevert toont hij geen belangstelling, het komt tot moord en vernietiging. In Faust II wordt die handelswijze beschreven bij het uit de weg ruimen van Philemon en Baucis. Zoals deze twee bejaarde echtelieden door Goethe beschreven worden, met hun gast, die net als zij wordt vermoord, en aan de hand van hun omschrijvingen van de koloniale praktijk wordt duidelijk, dat Faust is verworden tot een typische economische misdadiger van zijn tijd:

Menschenopfer mussten bluten,

Nachts erscholl des Jammers Qual,

Meerab flossen Feuergluten;

Morgens war es ein Kanal

 

De oude echtelieden in hun verscholen boshut staan voor datgene dat geen prijs, maar waarde heeft – en dat wordt verwoest. Deze vijfde akte van Faust II is een goed voorbeeld hoe compromisloos duidelijk – en waar nodig ook aanvallend – Goethe zich in zijn poëzie uitdrukken kon. Dat behoort ook tot zijn statuur als dichter, dat hij nergens meer zichzelf is als in zijn poëzie: hoe poëtischer, des te meedogenlozer.

In zijn nawoord van H. Chr. Binswangers Faust-Interpretatie ‘Geld und Magie’ schrijft Iring Fetscher: ‘De prijs van de verandering van de wereld in economisch bruikbaar materiaal wordt geïlustreerd aan het lot van het koppel Philemon en Baucis, wier bescheiden, zelfvoorzienende bestaan moet wijken voor Faust’s “Grote Plan”. Terecht wijst Binswanger erop dat deze handelwijze nog aan de orde van de dag is in de Derde Wereld tegenover natuurvolkeren en kleine boeren’.

Wat het geld en het geldsysteem betreft, kon Goethe nog niet tot een alles doordringende visie komen, en daar was hij zich naar het schijnt van bewust. Geld leek een goed met bijzondere eigenschappen te moeten zijn: waardevol, niet aan bederf onderhevig, uniek en transportabel, in het ideale geval goud. Het wezen van het geldsysteem werd verhuld door de schijnbare gelijkheid van geld en goud. Papiergeld kon men zich alleen voorstellen als een verschijningsvorm van goud, ook wanneer deze dan soms imaginair of slechts als schuld grijpbaar was. En de huidige private kredietgeldschepping? Zelfs de duivel was niet doortrapt genoeg om zich zoiets voor te stellen.Dankzij David Graeber en het door hem uitgevoerde antropologische onderzoek weten we dat lang voor de opkomst van het geld (en ook daarna herhaald in verschillende regio’s) goed functionerende kredietsystemen bestonden. Deze berustten op een opvatting van schuld in welke de opdeling in een morele en een economische betekenis nog niet bestond. Schulden waren oorspronkelijk niets anders als een uitdrukking van het feit dat men zonder wederzijdse hulp niet overleven kan. Met een rente-economie had zij niets uitstaande. In kleine gemeenschappen, waar iedereen elkaar kende, wist men zonder boekhouding met schulden om te gaan, vooral omdat men niet geloofde dat men daar exact mathematisch mee moest om gaan. In grotere gemeenschappen was dat natuurlijk niet mogelijk. En hier komt met dank aan Graeber de oorsprong van het geld in zicht: niet als ruilmiddel, maar als massa-eenheid voor schulden.

Het inzicht in deze geschiedenis maakt het onderscheid tussen geld en goederen duidelijk en geeft geld alleen bestaansrecht als een op zich waardeloos ruilmiddel, dat alleen dankzij vertrouwen als deugdelijk kan worden beschouwd. (Vertrouwen dat wordt gerechtvaardigd omdat een daartoe gelegitimeerde instantie het in de juiste hoeveelheid heeft geschapen, in lijn met de grootte van de betreffende economische gemeenschap). Voor dit besef was de weg nog lang. Aan het einde van de 19e eeuw was dit voorbehouden aan Silvio Gesell.

 

Economie als wetenschap

De economie die op onze universiteiten wordt gedoceerd en door de meeste media wordt beschreven bevat een buitenwetenschappelijk fundament waarover veel te weinig of liever helemaal niet wordt gereflecteerd. Ze doet zich voor als een strenge discipline, die iets bestudeert dat uit zichzelf bestaat, waarbij elke mathematische toepassing ten teken van de exactheid ervan uiterst welkom is. In werkelijkheid is zij in hoofdzaak niets anders dan de theorie van de verhoudingen in het nu heersende systeem. Dat iedere economische theorie een buiten-economisch fundament heeft – historisch, filosofisch, particulier, politiek, enz – wordt aan het zicht onttrokken.

Onder de titel ‘De kapitaalmarkt is een tikkende tijdbom’ plaatste het dagblad Südkurier in de editie van 18-6-2015 een interview met professor aan de economie aan de Universiteit van Konstanz Manfred Pollanz. Aan het slot merkt deze op: ‘We hebben een nieuw denken nodig in de economie en moeten ons afvragen: waartoe dient de economie? In mijn ogen gaat het om een infrastructuur, een onderbouw, die het leven van de mensen eenvoudiger maakt. Niet een bovenbouw, die loodzwaar op de schouders van de mensen drukt en nauwelijks meer beheersbare risico’s met zich meebrengt, die uiteindelijk ons allemaal bedreigen’.

De vraag naar wat voor economie men moet streven kan en moet in een moderne democratie door de burger (die ook een wetenschapper kan zijn) worden beantwoord, niet alleen door wetenschappers, die zich op dit punt alleen maar kunnen voordoen als expert.

Probleem van de groei

Het is de verdienste van het Vollgeld-initatief dat het heeft gewezen op de fundamentele economische en maatschappelijke betekenis van het geldsysteem. Het belangrijkste daarbij is het probleem van de groei. Het bestaande systeem van de private geldschepping met zijn exponentieel groeiende kapitaaldienst vereist een exponentiële economische groei, en als deze onvoldoende is, resulteert dat in een omslag in het tegendeel, in een krimp, hetgeen een ernstige crisis oplevert.

De reeds genoemde H.Chr. Binswanger, die de economische betekenis van Faust heeft getoond, berekent in zijn baanbrekende werk ‘Die Wachstumsspirale’ dat de globale gemiddelde economische groei die bereikt moet worden om krimp te vermijden, momenteel op 1,8 procent ligt. Voor een lineaire groei lijkt dat een bescheiden percentage. Maar als economisch groeicijfer is het exponentieel. 1,8 procent betekent over een periode van 100 jaar een stijging in zesvoud, over een periode van 200 jaar een stijging maal 35 en in 300 jaar een stijging in 200-voud. Dit dwangmatige perspectief leidt niet alleen tot een evident ecologisch gevaar, maar zet via de daarop gebaseerde prioriteiten van de financiële markten een schadelijke kettingreactie in beweging.

Publieke armoede

Het politiek-ethische bereik wordt afgedaan als secondair en irrelevant. Politici en burgers wagen het steeds minder hier als deskundige op te treden. De publieke armoede neemt steeds sneller toe. Het enige perspectief dat wordt geboden is privatisering, zoals uit de geschiedenis van het kolonialisme is gebleken. De maatschappelijke tweedeling wordt steeds groter. Het geestelijk leven is blootgesteld aan een permanent propaganda-offensief. Het wordt gemarginaliseerd en verlaagd tot een decorstuk van luxe en vermaak.

Dat alles verklaart de redenen waarom het Vollgeld-initatief aandringt op een hervorming van het geldsysteem. Het is de enige manier de beschreven dwang te doorbreken en nieuwe mogelijkheden te creëren. De vraag luidt dus: Willen we een geldsysteem van privaat kredietgeld of een openbaar geldsysteem met Vollgeld? Of, anders geformuleerd: Wie moet in een democratische staat het alleenrecht hebben op het privilege om geld te mogen scheppen: de banken of de openbaarheid?

Het Vollgeld-initatief streeft naar een zorgvuldige geregelde hervorming van het systeem, een revolutie zonder revolutie zogezegd. Het verschaft ruimte en vrijheid voor goede wil, deskundigheid en verantwoordelijkheidsgevoel: hierdoor wordt democratische politiek weer mogelijk, ethiek krijgt een centrale plaats in de economische politiek en de verwoesting van de ecosystemen wordt niet meer dwingend opgelegd.

 

 

Walter Lüssi is een Zwitserse filosoof die zich inzet voor het komende referendum in Zwitserland over het Vollgeld-initatief, dat hetzelfde doel nastreeft als de Nederlandse Ons Geld-beweging (zie hieronder). Dit artikel is een ingekorte bewerking van een pamflet hij ter ondersteuning van dit initiatief publiceerde.

 

 

Vollgeld en Ons Geld

Het Zwitserse Vollgeld-initatief en de Nederlandse Ons Geld-beweging gaan uit van hetzelfde ideaal: te komen tot een schuldvrije geldschepping die excluief in handen is van een publiek instituut. In die visie mogen commerciële banken niet meer zelf giraal geld creëren en profiteren van de schludrente daarop terwijl de risico’s bij de staat worden gedeponeerd. Sinds de grote bankencrisis van 2008 heeft dit tot dan toe als utopisch beschouwde idee in vele landen een enorme weerklank gevonden.   In 2015 haalde de Nederlandse Ons Geld-beweging 100.000 handtekeningen op voor een burgerinitiatief. Dat leidde tot de uitnodiging aan Ons Geld-voorman George van Houts – de bekende acteur – de ideeën te presenteren aan de Tweede Kamer, waar ook minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem commentaar gaf. De laatste toonde vooral koudwatervrees voor het radicale hervormingsprogramma en schoof het idee naar Haags gebruik door naar een adviesorgaan, in dit geval de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), naar wier rapport over de publieke geldschepping nog altijd reikhalzend wordt uitgezien.

De Zwitserse directe democratie blijkt ook op dit gebied aanzienlijk slagvaardiger: de Vollgeld-volk heeft al genoeg handtekeningen verzameld voor een bindend referendum, dat waarschijnlijk nog dit jaar zal plaatsvinden, anders uiterlijk begin 2018. Daarmee wordt het ultieme bankiersland – dat eind dit jaar na grote druk vanuit met name de Verenigde Staten afscheid zal moeten nemen van het zo gekoesterde bankgeheim – het eerste land ter wereld waar deze geldhervorming echt wordt voorgelegd aan het electoraat. Het voorstel is dat alleen de Nationale Bank van Zwitserland voortaan het recht krijgt om giraal geld te creëren. Dat betreft 90 procent van de totale geldhoeveelheid in Zwitserland, want slecht 10 procent daarvan bestaat uit papiergeld en munten die nu al alleen door de Nationale Bank kunnen worden uitgegeven. Volgens de initiatiefnemers zal het voorstel leiden tot een veel evenwichtigere economie. Uit een omvraag van het organiserend comité blijkt overigens dat ruim 70 procent van de Zwitserse bevolking van mening is dat geldschepping reeds nu exclusief in handen van de overheid berust.

 Meer informatie: www.vollgeld-initiative.ch

De zondebok van Operatie Lock

De Britse natuurbeschermer John Hanks moest zijn trouw aan Prins Bernhard gedurende de ultrageheime paramilitaire Operatie Lock in Afrika in de jaren ‘80 bekopen met het verlies van zijn baan. Dat de onthullingen in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) onopgemerkt bleven, heeft de oud-topman van het World Wildife Fund (WWF) te wijten aan zijn voorliefde voor het understatement.

 Tekst René Zwaap

 

Eind jaren ’80 vergezelt de Britse natuurbeschermer John Hanks Prins Bernhard op een rondreis lang vijf Afrikaanse presidenten met het Nederlandse regeringsvliegtuig. Bij het naderen van het vliegveld van Lilongwe in Malawi sommeert ‘PB’ – na de consumptie van de nodige witte wijn bij de lunch – de kapitein de stuurknuppel over te geven.

Hanks beschrijft de episode in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015): ‘Ik zal de verbaasde blik op het gezicht van de kapitein nooit vergeten. Natuurlijk, hij wist dat PB een zeer ervaren piloot was met veel vlieguren op zijn naam, maar hij was 78 en strikt gesproken over de alcohollimiet voor piloten. Met tegenzin gaf de gezagvoerder de stuurknuppel over en PB nam de controle in handen. Toen we de landing inzetten zag ik tot mijn opluchting dat de landingsbaan erg lang was. Om het zacht uit te drukken zou ik de landing als ongewoon willen beschrijven – niet het normale contact met het asfalt en dan doorrijden, maar niet minder dan twee keer terug de lucht in voordat we naar het lange eind konden taxiën. PB grijnsde breed, draaide zich om naar de passagiers achter hem, en zei: “Oh well , you cannot get it right every time!”’

 

Gebrek aan tegenwerking

Dat geen van zijn begeleiders en beveiligers ook maar had geprobeerd de prins af te brengen van zijn riskante vliegwens, mag illustratief worden genoemd voor het gebrek aan tegenwerking dat Bernhard ook ondervond bij Operatie Lock, de codenaam voor zijn – desastreus uitgepakte – plan om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen.

Bernhard financierde Operatie Lock met de opbrengst van de veiling van twee schilderijen uit de privé-collectie van zijn echtgenote. Bij Sotheby’s gingen De verkrachting van Europa door Elisabetti Sirani en De heilige familie van Bartolomé Esteban Murillo voor 610.00 pond van de hand. De opbrengsten waren officieel bestemd voor het WWF, maar die stortte 500.000 pond daarvan op Bernhards verzoek in het geheim op diens privérekening voor het geheime project. De Zuid-Afrikaanse zakentycoon Anton Rupert, oprichter van tabaksconcern Peter Stuyvesant en ooit lid van de geheime pro-apartheid-club Broederbond, deed ook een duit in het zakje.

‘Shoot to kill’

John Hanks was als directeur Afrika bij het hoofdkwartier van het World Wild Life Fund (WWF) in Zwitserland nauw betrokken bij acties tegen stropers in de natuurparken van Afrika. In 1986 verordonneerde Robert Mugabe in Zimbabwe de beleidslijn ‘Shoot to kill’. Bij het WWF in Zwitserland werd daar verdeeld op gereageerd. Een hooggeplaatste official schreef in een memo: ‘Ik kan niet accepteren dat bescherming van bedreigde diersoorten het doodschieten van mensen rechtvaardigt’. Hanks toonde zich minder teerhartig: ‘Ik vroeg de critici wat zij zouden doen als ze zwaarbewapende en goed getrainde stropers zouden moeten arresteren die er niet voor zouden schuwen onmiddellijk het vuur te openen als men probeerde hen te arresteren’. Het kwam hem te staan op beschuldigingen dat hij antistroperij-maatregelen verdedigde die indruisten tegen de basisrechten van de mens. Ook Bernhard was voorstander van de harde lijn. Hij schreef een brief aan vijf Afrikaanse staatshoofden waarin hij pleitte het voorbeeld van China te volgen, waar op het doden van een panda de doodstraf stond.

Oorlog tegen ANC

De geheime operatie Lock liep binnen twee jaar gierend uit de klauwen. Agenten van de Zuid-Afrikaanse militaire inlichtingendienst waren geïnfiltreerd binnen Lock en maakten de operatie een verlengstuk van hun vuile oorlog tegen het ANC in de zogeheten ‘frontlijnstaten’. Britse huurlingen staken het geld van de infiltratie-acties in eigen zak en begonnen zelf een handeltje in onwettig verkregen ivoor van neushoorns en olifanten, dat als medicinale toepassing in China veel geld opleverde. Het regende liquidaties en mysterieuze ongevallen binnen dit obscure milieu.

Zondebok

Toen de media lucht kregen van de operatie en WWF-directeur Charles de Haes in 1990 haastig de stekker uit de operatie trok, fungeerde Hanks als zondebok, schrijft hij: ‘In plaats van de waarheid te vertellen -dat de operatie was opgezet en gefinancierd door Prins Bernhard – meende Charles de Haes dat het makkelijker was om een verklaring uit te geven dat ik het als privépersoon had geïnitieerd, in de hoop dat de media-aandacht dan zou wegzakken’, schrijft Hanks. Eenmaal uitverkoren tot Kop-van-Jut raakte Hanks zijn baan bij het WWF snel kwijt. Hanks: ‘De grootste teleurstelling was dat Prins Bernhard al snel naar de achtergrond vervaagde na alle risico’s die ik voor hem op zijn verzoek had genomen. Hij verkeerde in een ideale positie om de waarheid te vertellen. Als de operatie had kunnen doorgaan zonder dat samenzweringstheorieën het in diskrediet hadden gebracht, zouden hij en anderen zonder twijfel het krediet hebben opgeëist. Maar, zoals zoveel gebeurt, wanneer een riskante onderneming fout loopt, is er een zondebok nodig, en in dit geval was ik dat’.

Hanks hanteert zelf ook een zondebok voor het mislukken van Lock. Met name de onthullingen van Stephen Ellis – professor Sociale Wetenschappen aan de Vrije Universiteit – in o.m. De Volkskrant over de banden van Lock met het apartheidsregime deden de operatie de das om, meent hij. ‘Als een senior wetenschapper aan een goede universiteit, zou Ellis zich verre moeten houden van samenzweringstheorieën’, schrijft Hanks, die een proces wegens smaad naar eigen zeggen alleen maar niet doorzette vanwege de advocatenkosten.

WWF-directeur-generaal De Haes, een oud-werknemer in het tabaksimperium van Anton Rupert, nam na het ontbinden van Operatie Lock snel de kuierlatten. Zijn opvolger Claude Martin kritiseerde Lock om zijn ‘militair imperialistische benadering’. De Zuid-Afrikaanse rechter Kumleben onderzocht de affaire en kwam tot de slotsom: ‘Hoewel Lock met een respectabel doel startte, was haar fatale tekortkoming dat het een geheime operatie was, uitgevoerd door mensen met een zekere reputatie om onorthodoxe methodes te gebruiken. Ze waren aan niemand verantwoording schuldig. De verdenkingen jegens hen waren onvermijdelijk aangezien er geen opheldering kwam over de herkomst van het neushoorn ivoor, noch waar dit voor bestemd was.’

Dat hij er vooral is ingeluisd door PB, lijkt er bij Hanks niet in te willen. Bewondering voor Bernhards ‘non-conformisme’ eist zijn tol. Omgekeerd lijkt Hanks niet veel meer dan een lakei. Zoals hij schrijft in zijn boek: ‘Mijn grootste voordeel – hoe bizar dit ook mag lijken – was dat zowel mijn moeder als mijn vader serieuze drinkers waren, en vanaf jongs af aan wist ik hun behoeftes te accommoderen, in het bijzonder wat betreft hun voorkeuren qua drank, hoe de drankjes dienden te worden geserveerd, en wanneer. PB had zo zijn eigen voorkeuren en antipathieën op dit gebied, die ik vanaf het begin heel snel leerde kennen. Bij het opstellen van de diverse routeplannen […] zorgde ik ervoor dat de juiste drankjes op het juiste tijdstip beschikbaar waren. Ik constateerde ook al snel dat hoewel hij al in de 70 was, hij een attent oog voor mooie dames had (hetgeen tijdens zijn huwelijk met koningin Juliana meer dan eens had geleid tot een serieuze verhouding) en dat tijdens formele diners het ijs brak als er een mooie dame naast hem zat. Ik deed mijn best de tafelschikking conform deze omstandigheden in te richten, en als ik goed werk leverde, bleef hij veel langer zitten aan het diner’.

Al die ijver mocht niet voorkomen dat Bernhard hem als een baksteen liet vallen, net als overigens Prins Philip, die het presidentschap van het internationale WWF van Bernhard had overgenomen na het Lockheed-schandaal en ook tot over zijn oren in de illegale gewapende interventies in de toenmalige ‘frontlijnstaten’ verwikkeld was. De zwarte neushoorn is inmiddels zo goed als van de aardbodem verdwenen.

 

John Hanks

Operation Lock and the War on Rhino Poaching

Penguin Books

ISBN 9781770227293

Belastingparadijs van Oranje

Dankzij de belastingvrijdom voor de koning ontglipt de Nederlandse schatkist miljoenen euro’s, leert een blik op de historische opbouw van de koninklijke aandelenportefeuille.

Tekst René Zwaap

‘Koning dumpt belastingmannetje’, kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG-Meijburg in Amstelveen, alwaar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.

Extreme geheimhouding

De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het koninklijk huis heet te verzorgen, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen’.

Die extreme veiligheidsmaatregelen behoeven geen verbazing, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het privévermogen van de vorst volgens de wetgeving ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting. Daarbovenop werd verleden jaar via een onthulling van RTL bekend dat de koning dankzij een geheime afspraak uit 1973 tussen Bernhard en de regering een deel van de wel afgedragen vermogensbelasting gecompenseerd krijgt, zonder dat het parlement hiervan op de hoogte was. Premier Rutte beloofde een verbolgen Tweede Kamer hierover nader in te lichten, maar dat is nog altijd niet afdoende gebeurd. Ook is er bij wet geen erfbelasting in het spel als de ene koning(in) sterft en de andere hem opvolgt. Daarnaast is de koning(in) vrijgesteld van schenkbelasting. Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen. Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. (Voor ondernemers bestaat er een hele trits fiscale constructies waarmee deze belastingdruk kan worden beperkt of tot in lengte van jaren uitgesteld. Daar staan dan wel weer forse rekeningen van handige fiscalisten tegenover).

Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De vraag dringt zich dan ook op over hoeveel kapitaal de Oranjes beschikken dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.

Brief op poten

In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schatte schrijver Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn spraakmakende lijst van de mega-rijkaards op aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorst. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van Prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef opeens een armzalige 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’. Ten bewijze van het een en ander ontving de eindredactie van Forbes een brief van de prins, die nooit publiek werd gemaakt. ‘De informatie was overtuigend, maar we geloven nooit honderd procent van wat de mensen ons vertellen’, aldus redactrice Louisa Kroll van Forbes.

Pathologisch liegen

Aangezien Prins Bernhard in alle facetten van zijn turbulente levensloop de sterke neiging tot pathologisch liegen vertoonde, had men bij Forbes aan de prinselijke interventie niet al te veel waarde hoeven te hechten. Sterker nog, dat bij Forbes met veel koninklijke machtsvertoon afgedongen bedrag van 250 miljoen dollar moet gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal werkelijk hilarisch laag worden genoemd. Of het moet zijn dat de Oranjes door de decennia heen helemaal blind zijn bestolen of al hun geld aan goede doelen dan wel drank en vrouwen hebben besteed. Voor dat laatste punt (drank en vrouwen) zijn er weliswaar verifieerbare aanwijzingen (prins Hendrik, prins Bernhard), voor de rest niet. De legendarische hebberigheid en schraperigheid die dit nobele geslacht door de eeuwen heen als een familietrekje heeft tentoongespreid, pleit ook tegen de visie dat de Oranje-miljoenen dan wel – miljarden over de balk heeft gegooid. Veel eerder ligt het voor het hand dat de BV Oranje Nassau vol gebruik maakt van het feit dat Nederland speciaal voor deze familie is ingericht als een privébelastingparadijs.

Fabel

De mededeling van Bernhard aan Forbes dat het koningshuis alleen over aandelen in Shell en ABN Amro zou beschikken, moet gezien de historisch verifieerbare opbouw van de koninklijke belangen eveneens als een fabel worden afgeschreven. Dat laat onverlet dat alleen al uit die inkomstenbronnen het kapitaal van het koningshuis aanzienlijk meer moet bedragen dan die 250 miljoen die Bernhard klaarblijkelijk noemde in zijn verklaring aan Forbes.

De grootste kluif is het aandelenpakket in Koninklijke Olie/Shell. De Rijksvoorlichtingsdienst bevestigt dat het koningshuis ‘niet meer dan vijf procent’ van het aandelenkapitaal zou bezitten. Dat strookt met de wettelijke verplichting dat belangen van meer dan 5 procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van 5 procent zou al goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Een aandeel Koninklijke Olie, dat in 1890 voor 1000 gulden was gekocht , was al in 1950 meer dan één miljoen gulden waard, terwijl de aandeelhouder bovendien 60 jaar lang gemiddeld per jaar een dividend zou hebben ontvangen van ongeveer 23.000 gulden per aandeel. Gedurende de twintigste eeuw was het Shell-aandeel jaarlijks gemiddeld goed voor een dividend van 14 procent.

De Sunday Times meldde op 14 maart 2004 dat het Nederlandse koningshuis 800 miljoen euro had verloren toen het aandeel Shell even in een dipje kwam nadat de oliemaatschappij in de clinch kwam met haar accountantsbureau KPMG, dat niet akkoord was gegaan met cijfers aangaande de beschikbare olievoorraad. Die daling was een tijdelijk incident, maar die 800 miljoen verlies was een indicatie van de grootte van het belang van de Oranjes in Shell. Zelfs bij een dalende olieprijs – zoals nu – staat een Shell-aandeel over een langere termijn garant voor een verdubbeling van de waarde over een periode van zeven jaar. Overigens geldt ook de Britse koningin Elizabeth als een grootaandeelhouder in de maatschappij.

Het koninklijke belang in Shell dateert van 1890, toen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlands-Indië werd opgericht. Dat was toen nog een kleine maatschappij die haar positie alleen kon consolideren dankzij een kapitaalsinjectie van ‘koning-koopman’ Willem I, die in ruil voor zijn investering vanzelfsprekend een fors belang verkreeg.

Billiton

Het koningshuis duikt nogmaals op in de Shell-annalen wanneer de oliemaatschappij in 1970 de N.V. Billiton overneemt. Billiton was in 1860 opgericht met steun van Prins Hendrik alias ‘de Zeevaarder’, een broer van koning Willem III, die een belang van 40 procent in de maatschappij zou hebben. Twee maanden na de oprichting verkreeg het bedrijf een ontginningsconcessie voor het eiland Billiton in Nederlands-Indië. Aldaar werden alle bestaande tinmijnen overgenomen. Het gedolven tin- en looderts werd in Nederland verwerkt. Het bedrijf legde zich in de kolonie Suriname ook toe op de winning van bauxiet, een mineraal dat essentieel is voor het produceren aluminium, en groeide uit tot een wereldconcern met aluminiumsmelterijen in Zuid-Afrika en Mozambique. Het imperium besloeg voorts nog nikkelmijnen in Australië en Colombia en mijnen voor  metaal dan wel steenkool in Zuid-Amerika, Canada, Zuid-Afrika en Australië. Het concern verwierf daarnaast grote belangen in mijnen in Brazilië, Suriname, Australië en Zuid-Afrika. Shell nam de N.V. Billiton in 1970 over voor 422 miljoen gulden. Aangezien de reeds genoemde Prins Hendrik een belang van 40 procent in Billiton wordt toegedicht, moet ook hier een kapitaalsvergroting door Oranje zijn gerealiseerd. Ook wordt zo duidelijk dat de familie via meerdere spelers in Shell betrokken was en is. In 1994 verkocht Shell het concern aan de Zwitserse multinational Gencor voor 1,2 miljard dollar.

Via WillyLeaks, het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders dat ‘De Republikein’ openstelde ten behoeve van het onderzoek naar de verborgen kosten van het koningshuis, kwam tal van tips binnen over de aandelen die de Koninklijke Hoogheden in het verleden in ieder geval hebben gehad. Volgens een van de tipgevers ontvingen de Oranjes 933 miljoen euro voor de verkoop van hun deel van ABN-Amro toen het naar Royal Bank of Scotland ging. Totale dealwaarde was 72 miljard, hetgeen zou suggereren dat ze 1,2 procent in bezit hadden. Maar aangezien Koning Willem I medeoprichter van de bank was dat hoogstwaarschijnlijk heel wat meer.

In Nederland gelden ook onder meer Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.

Door zichtbaar te maken waar de financiële belangen van de Oranjes zijn geconcentreerd, kunnen we ook hun gedragingen politiek interpreteren, aldus een van onze tipgevers via WillyLeaks. Valt het biertje van Willem Alexander met Poetin terug te voeren op een deal van Shell met het Russische Gazprom? Belde Beatrix ‘live’ in tijdens de onderhandelingen van de verkoop van KLM aan Air France omdat ze grootaandeelhouder in de luchtvaartmaatschappij is? Stond Willem Alexander als enige westers staatshoofd vooraan bij de uitvaart van de Saoedische koning Abdullah vanwege zijn status als grootaandeelhouder van Shell, de machtige zakenpartner van de Saoedi’s?

Limburgse mijnen

Ook interessant in dat verband is het door Philip Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijn in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Holland Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana 1 miljard gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet Den Uyl de Oranje Nassau Mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijnen had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld. Hier wijzen de signalen overigens sterk op zaken doen met voorkennis.

Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors en Fiat genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in Anaconda, de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie, zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werden gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar. Het zakenblad Fortune meldde deze aankoop in de editie van 12 oktober 1987.

Rijkste Nederlander

De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

 Belangen onzichtbaar gemaakt

Familiekapitaal van de Oranjes is dus iets anders dan het kapitaal van de koning. Bijkomend probleem is dat de belangen ook zoveel mogelijk onzichtbaar zijn gemaakt. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst ABD, een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belangvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing. In hun rapport ‘Begroting van de Koning Evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schreven de ABD-ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen’.

Met andere woorden: ook in het geval dat de Tweede Kamer zou instemmen met een wijziging van de Grondwet om de belastingvrijdom van de koning af te schaffen zou het Oranje-kapitaal niet traceerbaar zijn. Anderzijds lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat het koningshuis niet zou willen profiteren van het voor de koning zo gunstige belastingklimaat. Om het kapitaal te beschermen tegen de fiscus en tegen de openbaarheid, zal het toch zaak zijn zoveel mogelijk ervan onder die kroon te parkeren.

Achterhaalde wetgeving

Het zijn niet de minste stemmen die zich de afgelopen tijd hebben gekeerd tegen deze koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uitte emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal- Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie koninklijk huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het koninklijk huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd’.

Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.

12 miljard

Volgens een van onze tipgevers bij WillyLeaks zijn er op grond van de historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds Koning Willem I schattingen te maken in de orde van 12 miljard euro. Dat is wellicht een even overtrokken hoog bedrag als dat die 250 miljoen die Bernhard in 2004 door de strot van de Forbes-redactie duwde overtrokken laag was, maar koude logica doet toch vermoeden dat de eerste optie dichterbij de realiteit staat dan de tweede. Als de manmoedige geluiden uit de Tweede Kamer om een einde te maken aan de belastingvrijheid van de Oranjes toch eens tot politieke daden zou leiden, zou de Nederlandse schatkist een leuke vervangende inkomstenbron voor de tanende Groningse gasbel hebben gevonden. Zo bedraagt de gemiste belasting bij een (door Bernhard bijeen gelogen) vermogen van slechts 250 miljoen euro al ruim 4 miljoen euro per jaar. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes.  Het werkelijke vermogen is waarschijnlijk zó hoog, dat met de daarover verschuldigde vermogensbelasting desgewenst alle kosten van het koningshuis kunnen worden voldaan. Kunnen de Oranjes mooi hun eigen koninklijke broek gaan ophouden.

 

WillyLeaks

Gesteund door tips van het publiek via het koninklijke klokkenluidersmeldpunt WillyLeaks startte ‘De Republikein’ een inventarisatie van de verborgen kosten van het koningshuis. Het onderzoek vindt plaats in opdracht van Nieuw Republikeins Genootschap, dat voor de financiering van het onderzoek een succesvolle crowdfunding in gang zette. De bevindingen zullen eind dit jaar worden gepresenteerd onder auspiciën van de Alliance of Republican Movements (AERM). Doel is te komen tot een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de koningshuizen in Groot-Brittannië, Spanje, België, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Nederland. Vragen, tips of opmerkingen? Meld het ons via willyleaks@rotestsite.nl. Alle inzendingen worden vertrouwelijk behandeld.

 

 

 

Hosselen met paleizen

Begin juni werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige woonhuis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op. In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst, dat tegenwoordig Rijksvastgoedbedrijf heet. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het werd nog erger, want het pand in kwestie ging nadat de staat het had gekocht dienen als pied-à-terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening ging natuurlijk naar het rijk.

De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze betalen geen huur, als er gerenoveerd moet worden gaat de rekening naar het Rijksvastgoedbedrijf. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten. Dat kost de staat volgens de laatste opgave in totaal 127 miljoen euro. Zo sleept de renovatie van paleis Huis ten Bosch zich nu al jaren voort. Het 17e-eeuwse paleis moet toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd zijn: het kampte waterschade en houtrot, stopcontacten bleken niet geaard en de waterleidingen waren nog van lood. Daar mocht de Staat voor opdraaien, kosten 35 miljoen euro. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn naar verluidt inmiddels tot 60 miljoen euro opgelopen. Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.

De overheid moest ook dokken voor de grote renovatie van Kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Het kasteeltje is privébezit, maar de kosten van de verbouwing werden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen, en die komen voor rekening van de rijksbegroting. Zo schijnt er onder meer een atoomvrije bunker te zijn gebouwd. Opvallend is ook dat dit kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van het gewezen optrekje van mediamagnaat Joop van den Ende in Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakensteyn, maar hij wordt wel bijna vier keer hoger aangeslagen.

 

Een vliegtuig voor de koning

Maar liefst 92,7 miljoen betaalt de Staat der Nederlanden voor het nieuwe regeringsvliegtuig, een Boeing 737 Business Jet. De oude Fokker F70, geregistreerd onder PH-KBX (Koningin Beatrix) kon nog voor 3,7 miljoen euro worden verkocht aan de Australische vliegmaatschappij Alliance Airlines voor 3,7 miljoen, zodat de totale kosten 89 miljoen euro bedragen. Het nieuwe regeringsvliegtuig zal als registratie PH-GOV krijgen en zal bij gelegenheid worden gevlogen door de koning. Deze bleek daartoe les te hebben gevolgd in het vliegen van een Boeing 737. Daarom dook hij ook regelmatig in de cockpit van de KLM als assistent-piloot. Kennelijk wist de koning dus al welk type vliegtuig de regering wilde aanschaffen voordat de keuze was gevallen.

Deze koninklijke voorkennis staat dan echter in schril contrast met de mededeling van verantwoordelijk minister Schultz dat het hier toch echt een open inschrijving volgens de Europese aanbestedingsregels betrof. In totaal deden vier maatschappijen een aanbieding. De keuze voor de Boeing lijkt ingegeven conform de vliegwensen van de koning, want qua prijs en kwaliteit had de regering beter kunnen kiezen voor een aanbieding van de Europese vliegtuigbouwer Airbus, die een vergelijkbaar vliegtuig in de aanbieding had met nieuwere technologie en voor 18 miljoen euro minder.

Waarom de koning zo nodig zelf aan de stuurknuppel van een regeringsvliegtuig moet zitten blijft een Haags raadsel. Ministers kruipen toch ook niet zelf achter het stuur van een dienstauto?

1 4 5 6 7 8 19