Virtumedia

Nederlandse kabinetsformatie gebaat bij intuïtieve deadline

Gemiddeld twee keer snel als in Nederland wordt in Duitsland een coalitieregering geformeerd. Politicoloog Peter Bootsma ging op zoek naar de verschillen. Het Nederlandse (in)formatieproces doet het tegenwoordig weliswaar zonder inmenging van de koning, maar is wel nodeloos opgetuigd met allerlei toeters en bellen.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

In Nederland duurt het formeren van een kabinet gemiddeld 88 dagen, in Duitsland schaffen ze het in 43 dagen. Dat scheelt nogal, hoewel de politieke systemen met elkaar vergelijkbaar zijn: beide landen hebben coalitieregeringen en er moet dus altijd worden onderhandeld tussen meerdere partijen, met de daaraan verbonden P’s: partijen, programma, portefeuilleverdeling en personen. Politicoloog Peter Bootsma beschrijft in zijn dissertatie Coalitievorming, een vergelijking tussen Duitsland en Nederland waar deze verschillen vandaan komen. Ze zitten in ieder geval niet in het staatsrecht.

De vaak genoemde verklaring voor het verschil is dat er in Nederland veel meer partijen in het parlement zijn vertegenwoordigd dan in Duitsland, door de daar gehanteerde kiesdrempel van 5 procent. Dat is waar, maar toch is het niet de voornaamste reden. Net als in Duitsland zijn er in Nederland niet zoveel partijen – minimaal twee, hooguit vijf – als serieuze kabinetskandidaten aan te merken. Het buiten de boot laten vallen van de minst gewenste partners kost gewoonlijk een week of twee, maar ook de ‘serieuze’ onderhandelingen daarna kosten veel meer tijd dan in Duitsland.

Uitgesproken voorkeuren

Een belangrijker onderscheid is dat de formatie hier pas begint na de verkiezingen, partijen houden voordien alle opties open; het categorisch uitsluiten van de VVD door SP-leider Roemer voor de recente verkiezingen was uitzonderlijk. In Duitsland worden voor de verkiezingen juist wel voorkeuren uitgesproken, zodat de kiezers weten wat er met hun stem gebeurt. De partijen kunnen daarna snel tot zaken komen, er is geen sprake van vergeefse onderhandelingsrondes en elimineringsprocessen. Bovendien zijn er sinds 1983 eigenlijk twee vaste blokken: het rechtse blok CDU/CSU met de liberale FDP en het linkse blok SPD met de Groenen. Als geen van de blokken een meerderheid heeft, komt het tot een Grosse Koalition tussen CDU/CSU en SPD, een regeringscombinatie die na de eerste onwennige keer in 1966-1969 steeds gewoner is geworden (2005-2009, 2013-2017).

De formatie is goed voor de schatkist door het ontbreken van duur nieuw beleid

Nog een verschil: kabinetsformaties worden in Nederland voorzien van steeds meer – oneerbiedig gezegd – toeters en bellen. Naast de formateur en de informateur (een of meer) kwamen er pre-informateurs en verkenners. Steeds meer stapjes die allemaal tijd kosten. De Duitse politiek kent dat allemaal niet: de partijleiders gaan met elkaar aan de slag. Dat is geen staatsrechtelijk verschil, maar een verschil in politieke cultuur: men is het in Duitsland gewoon dat er bij het bijeenkomen van de nieuwe Bondsdag een maand na de verkiezingen een nieuw kabinet is. Bootsma noemt die termijn een ‘intuïtieve deadline’, die overigens niet altijd wordt gehaald, terwijl er in Nederland helemaal geen deadline is bij de vorming van een kabinet. De nieuwgekozen Kamer komt hier al acht dagen na de verkiezingen bijeen, als er hoe dan ook nog geen kabinet kan zijn. Je zou die termijn naar achteren kunnen verschuiven, maar daarmee verander je de politieke cultuur niet zo gauw.

Het ontbreken van een deadline blijkt ook uit de huidige formatie, waarbij de onderhandelende partijen in het geheel geen haast lijken te maken. Dat is duidelijk een reactie op het snelle in elkaar knutselen van het VVD/PvdA-kabinet Rutte-II (52 dagen) waardoor de achterban zich overvallen voelde. De formatie van 2017 zal waarschijnlijk dan ook bijdragen aan het verhogen van de gemiddelde formatieduur. Is dat erg? ‘Het land mot toch geregeerd worden’, was een uitspraak waar VVD-coryfee Van Riel beroemd mee werd toen een kabinetsformatie zich voortsleepte. Hij had zich niet zoveel zorgen hoeven maken: de formatieperiode is goed voor de schatkist door het ontbreken van duur nieuw beleid en als er zich acute situaties voordoen kan het demissionaire kabinet gewoon re(a)geren. Na een kabinetsformatie van meer dan een jaar bestond België ook nog steeds en was het land er niet merkbaar slechter aan toe dan voordien.

Politieke zelfverbranding

Het leukst zijn – voor de wetenschapper natuurlijk – de kabinetsformaties waarin de zaken op een of andere manier verkeerd lopen. De gebeurtenissen tijdens de 208 formatiedagen van het mislukte tweede kabinet-Den Uyl zijn voor de liefhebbers van politiek en psychologische oorlogvoering nog steeds een thriller van hoog niveau, ook al is de afloop bekend. In Duitsland verliep de formatie van 2005 bijna even bizar. In het tv-debat op de avond van de verkiezingen – smaakvol de Elefantenrunde genaamd – vertoonde de zittende bondskanselier Schröder na het verlies van zijn SPD een weergaloos staaltje politieke zelfverbranding door enigszins blasé uit te leggen dat het desondanks volstrekt vanzelfsprekend was dat hij opnieuw Bondskanselier zou worden en niet de nog tamelijk onbekende Angela Merkel van de winnende CDU. Merkel deed er het zwijgen toe en liet mede daardoor Schröder in zijn zelf gegraven kuil vallen. Zelden eindigde een politieke carrière zo abrupt. Fascinerend om te zien, het fragment is te vinden op YouTube. Kijk en geniet – of huiver.

 

Peter Bootsma

Coalitievorming, een vergelijking tussen Duitsland en Nederland

Uitgeverij Boom, Amsterdam

ISBN 9789024 405985

Prijs € 34,90

 

 

‘Een duister stel’ schrijft geschiedenis

Twintig jaar geleden was het land te klein toen De Volkskrant het bestaan onthulde van het Republikeins Genootschap, een select gezelschap van vijftien hooggeplaatste heren die van mening waren dat het maar eens uit moest zijn met die Oranje-monarchie. Het RG bleek al een jaar te bestaan – de oprichtingsvergadering vond plaats op 11 september 1996 in het Delfste Princenhof, niet geheel toevallig de plek waar Balthasar Gerards in 1584 Willem van Oranje naar de andere wereld hielp – maar tot dan toe had deze Bende van de Zwarte Hand zijn bestaan discreet stil weten te houden. De geheimzinnigheid bleek niet eeuwig te handhaven. De Volkskrant legde de hand op de notulen en toonde zich ongevoelig voor de evidente ironie van de passage waarin stond dat het genootschap alleen toegankelijk was voor autochtone vaderlanders van mannelijke kunne. De Telegraaf rook bloed. ‘Antimonarchisten weren allochtonen’, kopte de krant in chocoladeletters. ‘Koningin werkt onverstoorbaar door’, stelde een nevenstaand bericht het volk gerust. De uit de kast gekomen republikeinen werden door de krant afgedaan als een ‘stel alcoholische lolbroeken dat thuis niets te vertellen heeft’. Een getergde premier Kok maakte gewag van ‘een duister stel’ en volkszanger Gerard Joling zag ‘landverraders’ in dit ‘zielige clubje oude, verzuurde mannetjes’ die hij maar wat graag ‘voor zijn bumper’ zou krijgen.

RG-lid Ben Knapen kreeg direct slappe knieën en sprak van een ‘schertsgezelschap’ dat te Delft ‘een premature 1 april-grap’ had uitgebroed. Daarmee daalde het aantal leden naar 14. Harry Mulisch had ‘als zoon van twee allochtonen’ al voor de eer had bedankt. ‘Allemaal onzin en aanstellerij’, commentarieerde diens medelid Martin van Amerongen in De Groene. Hij verzekerde manmoedig:  ‘Het feit dat sommige leden van het Republikeins Genootschap zich inmiddels, belaagd door de media en geïntimideerd door het gesundes Volksempfinden, in hun keukenkastje hebben verschanst, bewaakt door twee bodyguards en de directiesecretaresse, laat de authenticiteit van hun republikeinse sentimenten onverlet. Inmiddels hebben alle paarse jongerenorganisaties (de socialisten, de liberalen en de democraten) zich met de doelstellingen gesolidariseerd’.

En inderdaad: het RG deed eigenlijk niet zo veel maar zette toch het een en ander in gang. Bijvoorbeeld de oprichting van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG), dat nog immer groeit als kool. Onlangs kwam dan het officiële bericht dat het RG en het NRG vanaf nu samen doorgaan onder de naam Republikeins Genootschap. Vooralsnog ging dit wapenfeit niet gepaard met bloeddorstige koppen in De Telegraaf en ook Gerard Joling is nog niet in zijn bolide gesignaleerd. Blijkbaar is er dan toch gewenning ontstaan.

 

René Zwaap, hoofdredacteur

Wilhelmina lag dwars bij erkenning Sovjet-Unie

Vijfentwintig jaar moest het duren voordat Nederland de Sovjet-Unie als staat wenste te erkennen. Lag het aan de toorn van Wilhelmina, die grote verliezen had geleden door de communistische machtsovername van 1917 en als kwart Romanov ook een deel van haar familie had verloren? Maurits van den Toorn volgt het spoor terug.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

Nadat de bolsjewieken in 1921 de burgeroorlog hadden gewonnen, legden bijna alle landen zich bij het onvermijdelijke neer. Ze erkenden na verloop van tijd de nieuwe Sovjetstaat, al was het niet van harte. Alle landen? Nee, een klein landje aan de Noordzee bleef moedig weerstand bieden aan de realiteit en weigerde die te erkennen. De praktijk was ook in dat kleine landje ondertussen soepeler dan de leer, want er werd wel handel gedreven. Pecunia non olet, wisten de Romeinen immers al.

Dat de oktober/novemberrevolutie van 1917 met afschuw werd gadegeslagen had niet alleen te maken met angst voor het overslaan van de onrust naar het westen. Het ging ook om financiële belangen, want het nieuwe bewind staakte de betaling van rente en aflossing op Russische staatsobligaties en door de staat gegarandeerde spoorwegleningen. Ook aandelen waren in één klap niets meer waard. De Sovjets hadden niets te maken met die kapitalistische fratsen, zo vond het nieuwe bewind. Bovendien kwam het natuurlijk lekker goedkoop uit.

Dergelijke schuldpapieren waren in Nederland heel populair. De Vereniging voor de Effectenhandel schatte dat er hier te lande voor bijna een miljard gulden aan Russische staatsobligaties was geplaatst (omgerekend naar huidige waarde zo’n acht miljard euro). De bezitters van die papieren, in veel gevallen kleine beleggers, konden naar hun geld fluiten. Overigens kregen Groot-Brittannië in 1986 en Frankrijk in 1997 alsnog een beperkte schadeloosstelling. Dat lukte doordat beide landen nog geblokkeerde tegoeden uit de tsaristische tijd hadden, zoals goud. Nederland beschikte niet over zo’n ruilmiddel.

Verdrag van Rapallo

Het Sovjetbewind mocht dan gevreesd en gehaat zijn, het was realiteit en werd gaandeweg door steeds meer landen formeel erkend. Geruchtmakend was in april 1922 het Verdrag van Rapallo, waarmee Duitsland en de USSR elkaar erkenden en vergaande afspraken over samenwerking maakten. Dat kan worden gezien als een bondgenootschap tussen twee politieke outcasts, die weinig andere mogelijkheden hadden. In november 1923 erkende ook Italië – weliswaar sinds kort onder leiding van Mussolini, maar in veel opzichten nog een ‘normaal’ land – de Sovjet-Unie. Groot-Brittannië en Frankrijk volgden in 1924, China en Japan in 1925. Spanje en de Verenigde Staten erkenden het bewind in 1933, veel Balkanlanden in 1934 en België in 1935. Spanje verbrak trouwens na de overwinning van Franco de relaties weer.

De koningin dreigde met aftreden bij ja-stem Nederland

In Den Haag bleef het ondertussen oorverdovend stil, voor de buitenwereld dan. In november 1918 verliet waarnemend gezant Willem Jacob Oudendijk als laatste Nederlandse vertegenwoordiger de Sovjet-Unie en kwam er een einde aan de formele relaties tussen beide landen. Binnenskamers woedden er in de volgende jaren discussies over de omgang met het nieuwe bewind. De scheidslijnen lagen voor de hand: de confessionele partijen waren fel tegen het goddeloze bolsjewistische monster, de socialisten en natuurlijk vooral de communisten waren aanzienlijk welwillender gestemd, terwijl de liberalen vooral de handelsbelangen in het oog hielden. Het bedrijfsleven pleitte met het oog op dat laatste al snel voor een vorm van erkenning. Dat was vooral gemotiveerd door de economische terugval begin jaren twintig, want toen de economie vanaf 1924 weer aantrok en de handel met de Sovjetstaat weinig bleek op te leveren, ebde belangstelling uit die hoek weg. De directeur-generaal van de Koninklijke/Shell, sir Henry Deterding, publiceerde in 1927 zelfs een fel anti-Sovjet manifest. Voor die uitbarsting waren meerdere aanleidingen: behalve het kwijtraken van Shell-concessies in het land had Deterding ook persoonlijk financiële verliezen geleden. Bovendien was hij op dat moment getrouwd met Lydia Pawlowna Koudoyaroff, afkomstig uit Russische emigrantenkringen, en ontpopte hij zich gaandeweg tot nazi-sympathisant.

Het maakte allemaal weinig uit, de opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken – Van Karnebeek (1918-1927), Beelaerts van Blokland (1927-1933), De Graeff (1933-1937) en Patijn (1937-1939) – trokken hun eigen plan. Dat gebeurde vooral door hun persoonlijke afkeer van de bolsjewieken (onhebbelijk volk dat zich in deftige diplomatenogen niet wist te gedragen) en werd gevoed door informatie uit antibolsjewistische emigrantenkringen (gevluchte adel en andere mensen die wél wisten ‘hoe het hoorde’). Daarbij kan de bewindslieden een zekere halsstarrigheid worden verweten; naarmate ze langer in hun houding volhardden werd het steeds moeilijker om van opvatting te veranderen. Ze werden daarbij geholpen door de Nederlandse neutraliteitspolitiek, beter gezegd afzijdigheidspolitiek, die de luxe bood om zich van een onaangenaam verschijnsel als de Sovjet-Unie zo min mogelijk aan te trekken. Wat ook meespeelde was angst voor de communistische propaganda en agitatie van de Komintern, vooral in de koloniën. Twee communistische opstanden op Java en Sumatra in 1926 en 1927 bleken achteraf niet veel om het lijf te hebben en waren bovendien niet of nauwelijks gesteund door Moskou, maar ze wakkerden de vrees voor het rode monster wel aan. Ben Knapen oordeelt in zijn dissertatie De lange weg naar Moskou, over de Nederlandse relatie met de Sovjet-Unie in de periode 1917-1942, desondanks hard over het beleid van Van Karnebeek, dat hij ‘schuchter, angstig soms, en fantasieloos’ noemt.

 Twijfelachtige familietrekjes

Er is altijd veel te doen geweest over de blokkade voor erkenning die koningin Wilhelmina zou hebben opgelegd. Dit vanwege haar familieband met de in 1918 door de bolsjewieken vermoorde Romanovs. Die band bestond – via grootmoeder Anna Paulowna (1795-1865), de echtgenote van Willem II – uit overgrootvader tsaar Paul I (1754-1801). Die was excentriek of, duidelijker geformuleerd, krankzinnig. Na een bewind van vijf jaar werd hij door een groep hovelingen in zijn slaapkamer vermoord ‘om erger te voorkomen’, zoals het in een Sovjet-geschiedenisboek werd genoemd. Pauls zoon en opvolger Alexander I bestrafte de moordenaars niet, wat over zijn rol te denken geeft. Wilhelmina identificeerde zich dus met (verre) familie met op z’n zachtst gezegd twijfelachtige trekjes.

Of zou er nog een reden voor haar halsstarrigheid zijn geweest? Gezien de populariteit in Nederland van Russische spoorwegobligaties is het niet uit te sluiten dat ook de Oranjes daarmee in 1917 flink het schip zijn ingegaan. Mogelijk was de koppigheid van Wilhelmina dan ook (mede) financieel gemotiveerd. Grote kans dat we daar nooit achter zullen komen; de Vereniging voor de Effectenhandel meldde destijds al dat lang niet alle eigenaren aan het onderzoek hadden meegedaan.

Knapen nuanceert in zijn boek de rol van Wilhelmina en stelt dat Van Karnebeek verantwoordelijk was en niet de koningin. Formeel is dat waar, maar het is ook een nogal legalistisch standpunt dat geen rekening houdt met de serviele houding die bewindslieden plegen aan te nemen zodra het koningshuis ten tonele verschijnt. Overigens verschilden de opvattingen van Wilhelmina en Van Karnebeek niet erg van elkaar.

Hoewel de de jure erkenning dus werd geblokkeerd, ontstond er uiteindelijk toch een modus vivendi. Buitenlandse Zaken cq Van Karnebeek had daar geen bezwaar tegen. Kennelijk verwachtte hij dat geformaliseerde handelscontacten geen bron voor het verspreiden van propaganda zouden worden. Mogelijk speelde ook een zeker dedain voor zoiets platvloers als economie mee. Het betekende dat het ministerie van Economische Zaken gaandeweg meer invloed kreeg op de relaties met de Sovjet-Unie.

De handel daarmee bleef overigens beperkt van omvang en vormde in de jaren twintig en de eerste helft van de jaren dertig (veel) minder dan één procent van de totale Nederlandse export; de cijfers voor de import zijn vergelijkbaar. Pas in het midden van de jaren dertig nam de export toe tot ongeveer twee procent van het totaal, nog steeds veel minder dan ten tijde van het tsaristische bewind. Waarschijnlijk werd dat deels veroorzaakt door de crisisgerelateerde daling van de export naar andere landen, al profiteerde Nederland vanaf 1934 ook van de vermindering van Russische aankopen in nazi-Duitsland.

De angst voor agitatie in de koloniën speelde ook een rol

Vanaf 1932 werden beperkte exportkredietgaranties verleend, in 1934 ontstond het pseudo-officiële Centraal Bureau voor den Handel met Sovjet-Rusland (met subsidie van Economische Zaken), terwijl reizen van enkele particuliere handelsvertegenwoordigers door de overheid werden betaald. Geen echte handelsmissie dus, maar wel een kanaal ter bevordering van de wederzijdse in- en uitvoer, zonder de jure erkenning.

Zeven provinciën

Over dat laatste ontstond opnieuw gedoe nadat de VS in 1933 als een van de laatste landen de Sovjet-Unie ook had erkend. Moest Nederland nu ook niet eens? De regering weigerde opnieuw, volgens minister De Graeff vooral omdat officiële legaties broeinesten zouden worden van propaganda. De angst voor revolutionaire agitatie – denk aan de muiterij op de Zeven Provinciën in februari 1933 en het Jordaanoproer in juli 1934 – was groot.

Nederland lag ook dwars bij de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond in 1934. Het kabinet-Colijn liet zich daarbij meeslepen door christelijk gemotiveerde anticommunistische sentimenten. Hoewel aanvankelijk het streven was om zich van stemming te onthouden, voelde de regering zich uiteindelijk gedwongen de achterban met een duidelijk signaal tevreden te stellen. Nederland stemde dus tegen, samen met de andere achterblijvers Portugal en Zwitserland. Ook de vorstin speelde ineens weer een rol: Wilhelmina zou hebben gedreigd met aftreden als Nederland voor zou stemmen. Bron daarvoor is minister De Graeff van Buitenlandse Zaken, die dit later in een persoonlijke brief schreef. Een oncontroleerbare bewering, maar gezien de koppigheid en impulsiviteit van de vorstin niet onwaarschijnlijk.

Zelfs na de Duitse inval in de Sovjet-Unie juni 1941 duurde het nog ruim een jaar voor Nederland overging tot erkenning, daarbij ‘geholpen’ door pressie vanuit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Het kostte veel ministers enige tijd om na 25 jaar van consequent volgehouden starheid over hun eigen schaduw heen te springen. De sociaaldemocraten, niet belast door dit verleden, hadden een veel pragmatischer opvatting over erkenning. Minister Albarda van Verkeer en Waterstaat pleitte er al in september 1941 voor, toen nog allerminst zeker was dat de Sovjet-Unie de Duitse inval zou overleven. Hij schreef aan premier Gerbrandy: ‘Eén blik op de kaart en ik moet lachen. Dat geweldig groote Russische Rijk, grooter dan het oude Europa, en dat kleine Nederland als eenige om neen te zeggen.’ En de essentie van de situatie op dat moment: ‘Is onze houding ook niet zeer eigenwijs tegenover al onze bondgenooten, die toch waarlijk  ook geen onchristelijke barbaren zijn?’

Minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken was voldoende Realpolitiker om tot erkenning over te gaan. Aardig detail: in verband met mogelijke erkenning had in 1923 een jonge referendaris op het ministerie van Buitenlandse Zaken een rapport geschreven over de verschillen tussen de jure en de facto erkenning. Zijn naam: Eelco van Kleffens.

Gezantschap bij de paus

Om niet van communistische sentimenten te worden verdacht kon in een moeite door ook het in 1871 afgeschafte gezantschap bij de paus in ere worden hersteld. Een eerdere poging tot herstel daarvan was in november 1925 in de Nacht van Kersten gesneuveld, samen met het eerste kabinet-Colijn. Twee al lang voortsudderende kwesties waren daarmee in één klap opgelost.

Vervolgens bleek de vorstin voor de zoveelste keer dwars te liggen, onder meer door eisen te stellen aan het maximale aantal mensen dat op een Russisch gezantschap zou mogen werken. Irreële dwingelandij, ook omdat er in Londen sowieso geen Russisch gezantschap zou komen. Het vergde nog enig subtiel massagewerk van diverse ministers, maar de vorstin kreeg haar zin dit keer niet en met ingang van 10 juli 1942 hadden de twee landen diplomatieke betrekkingen met elkaar. Van Kleffens vond het een blamage dat het zo lang had moeten duren en wilde er zo min mogelijk ruchtbaarheid aan geven. Zwitserland blameerde zich nog vier jaar langer en erkende, als laatste democratisch geregeerd land, de Sovjet-Unie in 1946.

Shell-topman Deterding publiceerde  in 1927 een anti-Sovjet manifest

Die late Nederlandse erkenning had trouwens bijna vijftig jaar later nog een staartje bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De erkenning had immers pas plaatsgevonden ná de annexatie van Estland, Letland en Litouwen in 1940, terwijl dit landen waren die Nederland in 1921 had erkend. Die annexatie (op grond van het Molotov-Ribbentrop-pact uit 1939, maar volgens de Sovjet-geschiedschrijving was dat ‘op eigen verzoek’ van de drie landen gebeurd) speelde geen rol in de discussies over de erkenning van de Sovjet-Unie. Was het over het hoofd gezien of wilde men de nieuwe bondgenoot niet voor het hoofd stoten? Nederland maakte in ieder geval geen voorbehoud ten aanzien van de Baltische staten, zoals de Duitse Bondsrepubliek in 1953 wel zou doen. Gevolg daarvan was dat Buitenlandse Zaken in 1991 graag wilde weten ‘hoe Moskou de volkenrechtelijke aspecten van de onafhankelijkheid ziet’ alvorens tot erkenning van de drie opnieuw zelfstandige staten over te gaan. Uiteindelijk meldde minister Van den Broek van Buitenlandse Zaken aan de Kamer dat de erkenning door de Russische Federatie als voldoende duidelijk antwoord werd beschouwd.

Morele superioriteit

Rest de vraag waarom Nederland 25 jaar nodig had tot erkenning over te gaan. Immers: de bolsjewieken werden ook elders niet erg gewaardeerd, andere landen worstelden net zo goed met de schuldenkwestie en angst voor communistische agitatie in de koloniën was er ook in Frankrijk en Groot-Brittannië. Het grote verschil was de langdurige Nederlandse politiek van onzijdigheid en afzijdigheid, waardoor het mogelijk was de grote boze buitenwereld buiten te sluiten. De schaarse buitenlandse politiek was vooral een middel ter profilering (belijdenis van standpunten en het behagen van de achterban) in de binnenlandse arena. Voeg daarbij een politieke kaste die de wereld bezag vanuit een zekere morele superioriteit (deftige heren die de bolsjewieken maar ordinair volk vonden) en – Knapen wijst erop – het tot 1939 ontbreken van sociaaldemocratische deelname aan de regering. Niet voor niets ging België als een van de laatste landen in 1935 over tot erkenning toen de socialisten in de regering zaten. Tenslotte is er de koppigheid van Wilhelmina; weliswaar zijn niet alle beweringen over haar houding in deze kwestie verifieerbaar, maar ze lag diverse keren aantoonbaar dwars. Anders dan in Groot-Brittannië, waar de regering koning George V in 1930 ronduit dwong de gezant van de Sovjet-Unie te ontvangen, ontbrak die daadkracht bij de Nederlandse ministers.

Waar het uiteindelijk om gaat is of de late erkenning van de Sovjet-Unie eigenlijk wat uitmaakte. Waarschijnlijk niet; Sovjet-premier Vjatjeslav Molotov had het in 1935 over ‘onbetekenende landen’ in uithoeken van Europa die nog steeds niet tot erkenning waren overgegaan. Grote kans dat hij daar ook Nederland mee bedoelde. De wederzijdse handel in haring en hout, baggermolens en bloembollen ging ondertussen gewoon door.

 

Bronnen voor dit artikel zijn onder meer:

N.A. van Horn, Russische schulden aan Nederland na de revolutie. In: BMGN, 108 (1993)

H.H. Jongbloed, Nederlands-Sovjetrussische diplomatieke betrekkingen. De moeizame geschiedenis van het akkoord van 10 juli 1942. In: BMGN, 95 (1980)

Ben Knapen, De lange weg naar Moskou; de Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917-1942. Amsterdam, 1985

Vorsten zonder zoon

Zou het geen alternatief voor erfopvolging zijn als de zittende vorst zijn opvolger aanwijst onder mensen die bewezen hebben competent te zijn? Dit systeem is in de Romeinse geschiedenis met succes beproefd. Bij nader toezien blijkt er echter geen sprake te zijn van een bewust stelsel.

 

Tekst Anton van Hooff

 

Romeinse adoptiefkeizers stonden garant voor Gouden Eeuw

 

De historicus Edward Gibbon (1737-1794) wist het wel: hij had in de tweede eeuw van onze jaartelling willen leven. In zijn magistrale History of the Decline and Fall of the Roman Empire schrijft hij: ‘Als aan iemand zou worden gevraagd om de periode in de wereldgeschiedenis te bepalen waarin de situatie van de mensheid het gelukkigst en voorspoedigst was, zou hij zonder aarzeling de tijd aanwijzen die verliep tussen de dood van Domitianus tot de troonsbestijging van Commodus.’ In die korte tweede eeuw van 96 tot 180 regeerde een reeks van vijf keizers, die na hun dood vergoddelijkt, divus, werden verklaard. Deze ‘goede’ keizers konden vertrouwen op het leger – essentieel voor de militaire monarchie die het keizerschap in wezen was – ze bezorgden de massa van Rome haar brood en spelen en lieten ten derde de senaat in zijn waardigheid. Het hoge huis beloonde de keizer dan ook met de apotheose. Uit de senatoriale elite kwamen ook de geschiedschrijvers die de reputatie van de vorst voor altijd bepaalden. Zo verzucht de senator-historicus Cassius Dio als tijdgenoot als hij in zijn relaas aan de overgang van de goede Marcus Aurelius naar Commodus is gekomen: ‘Van een gouden heerschappij vervallen de geschiedenis van de Romeinen en ons verslag tot een roestig ijzeren.’

Heerlijke periode

Objectief zijn er goede redenen om die periode als een gouden eeuw te beschouwen. Bij uitzondering stierven de keizers in bed. Er waren geen burgeroorlogen. De grenzen hielden het en werden zelfs nog wat naar voren verlegd. Van de bloei van de tijd getuigen tot de dag van vandaag de indrukwekkende ruïnes van de honderden steden in alle hoeken van het Romeinse Rijk. Een Engels geschiedenisschoolboek karakteriseerde de tijd zo: ‘In the second century AD nothing much happened.’ Een heerlijke periode dus voor leerlingen en tijdgenoten.

Als belangrijke oorzaak voor de voorspoed van die eeuw geldt de manier van opvolging. Vier keizers achter elkaar voorzagen door adoptie in de successie: Nerva adopteerde Traianus, Traianus Hadrianus, Hadrianus Antoninus de Vrome en deze weer Marcus Aurelius. Men spreekt dan ook van de adoptiefkeizers. Het systeem combineert in principe continuïteit, de sterke troef van de monarchie, en vermijdt het grote risico van ieder familiebedrijf. Niets verzekert immers dat de zoon van gelijke kwaliteit is als de succesvolle vader. Er zijn voorbeelden te over van opvolgers die zich als play boy ontpoppen. Ook Rome had daarmee ervaring.

Een reeks adopties

Romes Gouden Eeuw ontkwam aan dit gevaar. De bejaarde Nerva nam in 97 Traianus, die als militair zijn competentie had bewezen, als zoon aan. De ‘jongen’ was al in de veertig. Al binnen enkele maanden overleed zijn adoptievader. Al in het jaar 100 bewierookte Plinius Traianus als de volmaakte vorst, optimus princeps, en prijst de manier van opvolging: ‘Als iemand de Senaat, het Romeinse Volk, de legers, provincies en bondgenoten gaat toevertrouwen aan één persoon, moet hij dan soms zijn opvolger uit de schoot van zijn vrouw nemen? Moet men soms de erfgenaam van de hoogste macht slechts binnen het eigen huis zoeken? Moet men niet de blik laten gaan over alle burgers? En moet men niet die persoon als de meest nauw verwante beschouwen, die men bevindt als de beste en het evenbeeld van de goden? Wie over allen gaat heersen, moet uit allen uitgekozen worden’ (Panegyricus 7).

Niet vlekkeloos

Hadrianus, die onder Traianus allerlei vertrouwensfuncties had vervuld, was 41 toen hij in 117 de macht overnam. Geheel vlekkeloos verliep de adoptie niet. Volgens de rijke Romeinse roddelcultuur liet keizerin Plotina toen Traianus al was overleden, achter en gordijn iemand een testament dicteren waarin Hadrianus als zoon werd aangenomen. Hadrianus bezwoer de twijfels over de rechtmatigheid door munten uit te geven waarop Traianus een boekrol aan hem overhandigt met als onderschrift adoptio.

‘Wie over allen gaat heersen, moet uit allen uitgekozen worden’

Pas in zijn laatste regeringsjaren regelde Hadrianus wie hem moest opvolgen. Zijn eerste keuze van adoptiefzoon stierf echter ontijdig. Daarop nam hij Antoninus als zoon aan; de man was al 51. Meteen werd Antoninus gedwongen Marcus Aurelius, zoon van de eerste adoptiefzoon, te adopteren. Deze was nog geen 20 en werd kennelijk als te jong voor het keizerschap gezien. Caligula was 25 en Nero nog geen 17 bij het begin van hun keizerschap; zij hadden getoond dat jonge benen de weelde van de macht niet konden dragen. Antoninus leefde langer dan voorzien, zijn regering van 23 jaar is een van de langste uit de Romeinse keizergeschiedenis.

Hoe kon Marcus Aurelius?

Maar in 161 werd Marcus Aurelius, bijna 40 jaar oud, keizer. Hij gold later naast Augustus, de schepper van het keizerschap, en Traianus als een voorbeeldig vorst. Latere keizers werd bij hun aantreden toegewenst dat ze een combinatie van die drie heersers zouden zijn. Maar juist deze modelkeizer liet zijn natuurlijke zoon Commodus opvolgen, terwijl deze al als prins tekenen gaf van zijn komende ontaarding. De Romeinse roddelmachine wist het wel: keizerin Faustina had het met een gladiator gedaan. Een ander gerucht luidde dat zij een stel gladiators voorbij had zien komen en in liefde voor een van hen was ontbrand. Toen ze later ziek te bed lag bekende ze haar hartstocht aan Marcus. De zieners die de keizer raadpleegde, schreven voor dat Faustina een bad moest nemen in het bloed van die gladiator, die voor dat doel gedood zou worden, en dan met haar man moest slapen. Zo gezegd, zo gedaan. De hartstocht verdween, maar Commodus was wel als gladiator in de wieg gelegd. Geen wonder dat hij zich later als keizer verlaagde door in de arena op te treden.

Filosoof-keizer

Hoe kon Marcus Aurelius, de filosoof-keizer, tot zo’n faliekant verkeerde keuze van opvolger komen, vragen antieke geschiedschrijvers zich af. Hun verbazing is echter misplaatst. Marcus had eenvoudig geen andere keuze. Commodus was de enige zoon die hem nog bleef van de zeker dertien kinderen die hij met Faustina in de wereld had gezet. In het ondenkbare geval dat hij hem zou hebben gepasseerd, zou Commodus als ‘volle zoon van’ onvermijdelijk het kristallisatiepunt van oppositie tegen een aangenomen zoon zijn. Om die reden had Nero, die door Claudius was geadopteerd, in 55 de jonge Britannicus, Claudius echte zoon, al na luttele maanden regeren laten liquideren.

Een gelukkig toeval

Dat keizer Marcus zich liet opvolgen door zijn zoon maakt ons erop attent dat er bij de voorgangers helemaal geen sprake was van een systeem: een dom of gelukkig toeval wilde dat vier opeenvolgende keizers geen zoons ter beschikking hadden. Die waren ontijdig gestorven, zoals bij Nerva en Antoninus, of ze waren gewoon kinderloos: Traianus en Hadrianus. Zij hadden meer oog voor lekkere knapen dan voor hun vrouw. Hadrianus had een openlijke relatie met Antinoös, die hem jarenlang vergezelde tot hij in de Nijl verdronk: eigendoding uit angst Hadrianus’ liefde kwijt te zijn? Opoffering om een ongunstig orakel van zijn minnaar af te wenden? Of was het Hadrianus zelf die Antinoös een zet gaf om aan een voorspeld onheil te ontkomen? Over de dode echter meer dan goeds: Hadrianus liet heiligdommen en festivals voor de vergoddelijkte Antinoös stichten. Overal in het rijk stonden zijn beelden. De Antinoöscultus overleefde Hadrianus ruimschoots; nog in de vierde eeuw vonden christenen het nodig beelden van die concurrerende godmens te schenden. Zelf nu nog leeft ‘Antinoös the Gay God’ voort op het internet

Hoe keizerin Sabina de aanwezigheid van Antinoös in het keizerlijke reisgezelschap ervoer, laat zich alleen raden. Moeten we denken aan de skivakanties van de koninklijke familie waarbij Bernhard zijn minnares Lady Ann Orr Lewis meenam? Misschien vond Sabina troost in de armen van Iulia Balbilla, die op een van de kolossen van Memnon – in feite Amenhotep III – in de Lesbische versmaat het bezoek van de keizerlijke toeristen vereeuwigde.

Commodus gaf al als prins tekenen van zijn komende ontaarding

Erg veel affectie kan er tussen Hadrianus en Sabina niet zijn geweest. Zij placht openlijk te verklaren dat ze Hadrianus’ onmenselijke aard had leren kennen en ‘ervoor had gezorgd te voorkomen dat ze tot verderf van de mensheid zwanger werd.’

Dat de eerst beschikbare zoon opvolgde is niet de enige reden om relativerend te spreken over het ‘systeem’ van opvolging door adoptie. Met Traianus kwam een Spaans-Gallische kongsi aan de macht, waarbinnen allerlei familiebanden bestonden. Heel duidelijk is dat bij Marcus Aurelius. Hij trouwde als ‘kroonprins’ – keizers hadden geen troon – met Faustina, de dochter van Antoninus. Toen haar moeder Faustina de Oudere was gestorven en vergoddelijkt, werd zij de first lady. Haar titel Augusta verhief haar boven haar Marcus, die slechts Caesar was. Hun huwelijk versterkte de legitimiteit van Marcus’ keizerschap aanzienlijk. Marcus was zich echter wel bewust van zijn positie. Dit blijkt uit zijn reactie toen hem werd gezegd dat hij moest scheiden omdat Faustina tijdens haar verblijf in de keizerlijke residentie in Caieta haar minnaars uitkoos onder zeelieden en gladiatoren. Hij verklaarde: ‘Als we de vrouw wegsturen, moeten we ook de bruidsschat teruggeven.’ Hij bedoelde het keizerschap.

Historisch toeval

Wat op het eerste gezicht een mooi systeem lijkt, namelijk dat de zittende vorst iemand van bewezen kwaliteit als opvolger uitkiest, blijkt bij nader toezien niet meer dan een historisch toeval te zijn geweest. Het is ook nooit als alternatief voor de dubieuze erfopvolging bepleit. Dan zou men een monarch moeten verbieden zich voort te planten.

 

Meer over de pseudo-dynastie van de adoptiefkeizers in Anton van Hooff’s De Gouden Eeuw van Rome. Van de Volmaakte Traianus tot Commodus de gladiator, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Ambo/Anthos.

Wat niet weet…

Tekst: Hans Maessen

 

Het NRG is niet meer. Op 13 mei 2017 is op de voorjaarsvergadering in Utrecht besloten tot een fusie met het Republikeins Genootschap en overname van die naam voor onze vereniging; belangrijke stappen voor de toekomst van het republikanisme in Nederland.

Na jaren van verwijdering is de republikeinse familie eindelijk een stuk dichter bij elkaar.

Die stap heeft niet alleen een grote symbolische waarde, maar ook buitengewoon praktisch nut: door ‘met een mond te praten’ krijgen we simpelweg sneller aandacht in de media en bij opiniemakers en zijn wij uiteindelijk in staat om beter het brede publiek te bereiken. Zo maken wij een goede kans om de communis opinio in Nederland te wijzigen en het republikanisme te propageren.

We hebben een behoorlijke weg te gaan, zo blijkt uit een tweetal ‘schoonheidswedstrijden’ rond koningsdag. Grof gezegd is volgens onderzoekers van 1Vandaag en het Reformatorisch Dagblad bijna een kwart van de bevolking overtuigd orangist. Een even groot deel van de Nederlanders zegt republikein te zijn. De overgrote meerderheid echter zegt geen idee te hebben of voorlopig geen belangrijke aanpassingen in het staatsbestel te verlangen.

Dat bijna 50 procent zich geen mening kan vormen is opvallend. Het duidt op een enorm kennisgebrek over monarchie en republiek. Het biedt ook een grote kans. Immers, in gesprek met onwetenden zijn wij met logica (versus de ‘emotie’ rond de koninklijke familie) in staat om mensen te overtuigen. Het is onze taak om onze argumenten veel vaker te laten horen in de media en online.

Afgelopen maanden heeft het bestuur van onze vereniging uitvoerig gesproken over de toon in dit debat. Moeten we ons richten op misstappen van Willem Alexander en zijn familie, en kunnen wij het beste de Oranje-agenda volgen? Of dienen we een eigen positieve boodschap te verspreiden en moeten we meer dan alleen over monarchie vooral ook over de meerwaarde van de republiek naar buiten treden?

Die tweede aanpak heeft mijn voorkeur. Toegegeven, het is makkelijker om aandacht te krijgen bij koninklijke excessen – vooral bij aanblijvende berichten over fiscale deals van onze vorsten en de schandalig hoge betalingen aan het paleis. Een eigen, uitgesproken democratisch, geluid echter heeft een langere houdbaarheid en is vele malen meer inspirerend.

‘Wij moeten af van het beeld van club van boze oudeheren, maar vooral een vereniging van idealen zijn’, aldus een van de aanwezigen. Ik ben het daar mee eens. Meer dan alleen onze kritiek op de Oranjes, moeten wij bekend worden met onze wens dat iedereen in staat moet zijn om staatshoofd te worden. Met ons streven naar een samenleving waarin iedereen voor de wet gelijk is.

 

Hans Maessen is voorzitter van het Nieuw Republikeins Genootschap

‘Zakenmissies lukken beter zonder koning’

Tijdens het jongste congres van het Republikeins Genootschap hield de bekende journalist Max Westerman een gloedvolle speech over zijn allergie jegens het koningshuis. Daarbij maakte hij einde aan de mythe dat de monarchie onder Willem IV en Máxima zoveel bijdraagt aan het floreren van de vaderlandse handel. 

 

Tekst Max Westerman

 

Max Westerman over het misverstand dat monarchie heet

 

Dames en heren,

Ik vind het een enorme eer om hier vandaag voor u te mogen staan. U durft uit te komen voor uw afkeer van de monarchie. Daar is best moed voor nodig in een land waar het koningshuis misschien wel het laatste heilige huisje is – een instituut waarvoor het recht op vrije meningsuiting maar gedeeltelijk geldt. Waar tegenstanders bij het minste geringste worden gearresteerd, en waar ze ook in de media meestal worden weggezet als halve garen. Zoals door die columnist van het Brabants Dagblad die onlangs schreef:

‘De paar republikeinen die hier in dit land rondlopen roepen dezelfde gevoelens op als de edelherten en oerrunderen die worden losgelaten in de Brabantse natuur: heel mooi dat ze nog bestaan, het moeten er alleen niet te veel worden.’

Ik denk dat het er potentieel veel meer zijn dan die columnist zich realiseert. Daarover straks meer. In ieder geval heb ik niets dan respect voor republikeinse activisten zoals uw voorzitter Hans Maessen en uw secretaris en mijn ex-stagiair in New York, Floris Müller. Geduldig zwommen zij ook nu weer in tegen de stroom van Oranje-propaganda rond Koningsdag.

In Tilburg gingen ze van huis tot huis om republikeinse posters uit te delen. Ik zag een stoere foto van Floris in een zee van oranje waarboven zijn bord uitstak: ‘Geen monarchie maar democratie’.

Helden van het vrije woord

Wie zich in andere landen zo sterk maakt voor verandering zien wij al gauw als helden van het vrije woord. Maar hier in Nederland worden ze neergezet als vervelende querulanten. Zoals ook gebeurde op de dag vier jaar geleden dat het nieuwe staatshoofd zijn baan in de schoot geworpen kreeg. Joanna Verhagen en Hans Maessen, die dag op de Dam gearresteerd omdat ze daar een stil protest hadden gewaagd, kregen bij Pauw en Witteman een plaatsje toebedeeld in het publiek. Aan de talkshow-tafel zelf werd lekker schamper gedaan over het republikeinse geluid. ‘Nou ja, waar maken we ons druk over’, vroeg Sonja Barend zich af. ‘Die anderhalve republikein en een paardenkop.’

Hoe is het mogelijk dat Nederlanders de lat lat zo laag leggen voor hun democratie?

Ik had intussen zelf ervaren hoe sommige kennissen zich van je af gaan keren als je publiekelijk bekent het republikeinse gedachtegoed aan te hangen. Ja, binnenskamers durven velen wel te bekennen dat ze ook niet meer warm lopen voor de monarchie. Maar als jij je nek uitsteekt, ben je er volgens hen al gauw ‘obsessief’ mee bezig. Ik had net voor de inhuldiging een stuk geschreven voor de Wall Street Journal (herdrukt in de Volkskrant), met als kop: ‘It’s 2013. Time to abolish the Dutch Monarchy’. Ik lees er graag een paar regels uit voor: ‘In mijn vaderland bezit één familie het monopolie op het leveren van het staatshoofd. Nee, ik kom niet uit Noord-Korea, maar uit Nederland….Ik ben een van de vele Nederlandse burgers die vinden dat het de hoogste tijd wordt voor iets wat Amerika en de meeste andere landen al lang geleden hebben gedaan: afscheid nemen van de monarchie. Door de Verenigde Staten ben ik een republikein geworden’. Een republikein met een kleine letter uiteraard, niet te verwarren met de Amerikaanse variant.

Juiste baarmoeder

Inderdaad, meer dan een kwarteeuw wonen in Amerika heeft mij verpest. Ik kan met geen mogelijkheid meer wennen aan de monarchie. Dat krijg je ervan als je te lang woont in een land waar de burgers hun staatshoofd gewoon zelf mogen kiezen, elke vier jaar opnieuw. Dan raak je eraan gewend dat om de top job in de democratie keihard geknokt wordt. Dat de sollicitatieprocedure jaren duurt en de kandidaten van alles moeten bewijzen, behalve dan wat in Nederland de enige eis is: dat hij of zij uit de juiste baarmoeder is ontsproten. Het nieuwe staatshoofd hoeft niets te kunnen, niets gepresteerd te hebben, de enige eis is dat hij familie is van zijn voorganger. Stel je voor dat we hersenchirurgen op die manier zouden selecteren.

In Amerika peperen ouders hun kinderen in: ‘Als je goed je best doet, kun je in het leven alles bereiken. Je kunt zelfs president worden!’

Die gedachte, dat de belangrijkste baan binnen de democratie binnen ieders bereik ligt, is een essentieel onderdeel van de Amerikaanse identiteit. Hoe nederig ook je komaf, je kunt het tot het hoogste ambt schoppen. Ook al groeide je zoals Bill Clinton op bij een stiefvader die gokverslaafd was en alcoholist. Of al ben je de zoon van een zwarte, Keniase vader: ook dan nog kun je tegen de klippen van het racisme in staatshoofd worden, zoals Barack Obama.

En wij, die nu zo worstelen met het definiëren van onze Nederlandse identiteit? Wat kunnen wij onze kinderen voorhouden? Hoezeer je je best ook doet, staatshoofd kun jij niet worden. Die functie is het eigendom van één steenrijke familie.

Wisseling van de wacht

Bij de wisseling van de wacht in 2013 had ik op z’n minst wat kritische vragen verwacht. Niet alleen over alle schandalen rond het koningshuis, de krankzinnige bedragen die het opstrijkt, en de twijfelachtige talenten van de troonopvolger. Maar vooral over de hamvraag: moeten we in de eenentwintigste eeuw wel doorgaan met een instituut, dat door een overweldigende meerheid van landen intussen is afgeschaft en als achterhaald wordt beschouwd? Maar nadat bekend werd dat Beatrix ermee ophield volgden op de commerciële en publieke zenders slechts urenlange lofzangen. ZIJ heeft het geweldig gedaan, en HIJ is er helemaal klaar voor.

Ja, er werd wel gediscussieerd in de maanden voorafgaand aan de inhuldiging: maar dat ging over vragen als, mag er bont gebruikt worden in de koningsmantel? Moeten volksvertegenwoordigers trouw zweren aan de koning? Maar bijna niemand stelde de meest wezenlijke en voor de hand liggende vraag: moeten we er niet eens mee ophouden?

De angst en minachting voor de media zitten diep bij de Oranjes

Ook in de politiek klonk geen enkele twijfel over de monarchie. En dat terwijl parlementair verslaggever Frits Wester mij ooit in de Ridderzaal op tv had verteld: ‘Ik weet bijna zeker dat als je het de Kamerleden persoonlijk zou vragen, in het geheim met de deuren en ramen dicht, 75 tot 80 procent zou zeggen: “Jongens, laten we ermee stoppen.” Maar ja, je kunt het politiek niet maken, dus naar buiten toe staat iedereen te juichen.’

Gehersenspoeld

Hoe is het toch mogelijk dat de Nederlanders de lat zo laag blijven leggen voor hun democratie? Ik wil niet beweren dat ze allemaal gehersenspoeld zijn, maar het is me wel opgevallen dat ik en veel andere Nederlandse emigranten door geografisch afstand te nemen een andere kijk op de monarchie hebben gekregen.

Zoals ook in het buitenland wonende Amerikanen weten, wordt het gemakkelijker om je vaderlandse waarden kritisch te beschouwen als je niet continu wordt blootgesteld aan indoctrinerende boodschappen die die waarden bevestigen.

De Amerikanen wisten eeuwen geleden al dat ze geen koning meer wilden. Toen ze hun grondwet schreven, keken ze ter inspiratie naar die van de oudste republiek: die van de Zeven Verenigde Nederlanden. Je zou het haast vergeten, maar de monarchie waarvan ons voortdurend wordt ingepeperd dat hij even Hollands is als klompen en windmolens is ons door een paar grote mogendheden opgedrongen, precies twee eeuwen geleden.

Drogredenen

We hebben dat intussen twéé jaar lang gevierd. Zo lang was er uitgetrokken voor de honderden festiviteiten rond 200 jaar koninkrijk. Twee jaar lang, waarin alle drogredenen voor het instituut er weer uitvoerig bij het volk werden ingestampt.

Er is er één waar ik als ex-correspondent redelijk over kan oordelen. Na elk staatsbezoek en iedere handelsmissie hoort u weer dat de Oranjes zulke geweldige goodwill-ambassadeurs waren voor ons land. Feit is dat ze juist op dit punt waarop ze enigszins van nut zouden kunnen zijn, weinig presteren. De grootste potentiële waarde van het koningshuis ligt op het gebied van de publiciteit. Maar in Amerika is van alle Europese vorstenhuizen het Nederlandse wellicht het minst bekend, omdat het de publiciteit juist angstvallig uit de weg gaat.

400 jaar New York

Een paar voorbeelden. In 2009 werd gevierd dat Hollanders vier eeuwen geleden aan de wieg van New York stonden. U kunt het zich misschien wel herinneren, want er zijn miljoenen van uw belastinggeld besteed aan het promoten van die verjaardag. Veel ervan ging op aan de reis- en verblijfkosten van Nederlandse functionarissen, onder wie het kroonprinselijk paar – allemaal aanwezig in New York bij evenementen zoals een Hollandse designweek, een fietsconferentie, haring eten op Wall Street en nog wat andere goedbedoelde dingen die de New Yorkers, voor wie het was bedoeld, volledig zijn ontgaan.

In een stad waar iedereen om aandacht schreeuwt voor zijn product of evenement moet je van goede huize komen om die aandacht ook te krijgen. De enigen die de focus van het New Yorkse mediageweld misschien op Nederland hadden kunnen richten, waren onze royals. Maar toen het razend populaire tv-ontbijtprogramma Today ze om een interview vroeg, kreeg het nul op het rekest. Onze royal family doet geen live televisie, zo kreeg Today te horen. De New York Times werd ook afgepoeierd. Ze vroegen Willem-Alexander en Maxima, die elkaar leerden kennen in New York, hun favoriete stekjes te delen. Het verzoek werd volgens de krant ‘door een woordvoerder’ afgewezen, ‘uit zorg dat de Nederlandse media er dan op af zouden gaan’. Stel je voor, wat vreselijk! Dan zouden al die journalisten vast zijn afgestormd op dat restaurantje in de wijk Chelsea, waar de twee ooit zaten te eten toen ze geschrokken constateerden dat ik er ook zat. Althans de koning vertelt die anekdote wel eens. Ik ben vereerd dat hij mij herkende, maar ik had het kennelijk te druk met mijn eigen maaltijd om hem te herkennen. Jammer, want zijn romance met Máxima was toen nog geheim, en ik liep dus een primeur mis.

‘Te frivool’

In dertig jaar Amerika heb ik vaker bemerkt dat de Oranjes weinig op hebben met de media, en dus menig kans om Nederland te promoten laten passeren. Eind jaren tachtig zond een ander ontbijtprogramma, Good Morning America, een week lang uit vanuit Nederland. Op hun verlanglijst stond een bezoek aan de koningin. De uitnodiging werd afgeslagen. De adviseurs van Hare Majesteit vonden Good Morning America te ‘frivool’. ‘We begrepen er niets van,’ zei een medewerker van het programma. ‘Toen we in Zweden waren, werden we met open armen ontvangen door koningin Silvia. Ze gaf ons een geweldige tour door het paleis. En als Silvia nu in New York is, belt ze uit zichzelf op om te vragen of ze nog eens langs mag komen.’ Voor een interviewtje natuurlijk, waarin ze Zweden gratis kan promoten in een programma dat tienduizenden dollars berekent voor een reclamespot.

Meer betrokkenheid

Vaak huren bezoekende koningskinderen zelfs pr-bureaus in om zo veel mogelijk aandacht voor hun land binnen te halen. Een investering die dubbel en dwars werd terugverdiend toen het Belgische kroonprinselijk paar in 2000 New York bezocht. Mathilde en Philippe waren tijdens hun bezoek niet uit de krantenkolommen weg te slaan: elke dag opnieuw juichende koppen over de partijtjes waar zij Belgisch bier, Belgische chocolade en Belgische mode aanprezen. Bij het Nederlands Bureau voor Toerisme keken ze jaloers toe. De directeur vertelde me: ‘Wat meer betrokkenheid van het Koninklijk Huis bij de Holland-promotie zou heel goed zijn voor Nederland.’

AP voor de rechter gesleept

De angst en minachting voor de media zitten diep bij de Oranjes. Welk ander koningskind zou het in zijn hoofd hebben gehaald om, zoals Willem-Alexander in 2009, het Amerikaanse persbureau Associated Press voor de rechter te slepen omdat het een foto had verspreid van hem en zijn gezin op een Argentijnse skipiste?

Ik heb zelf ook een geschiedenis van onaangename ervaringen met de huidige koning. Die begon in 1995 op Sint-Maarten. De orkaan Luis had een ravage aangericht op het eiland en voor RTL begaf ik mij voor twee weken richting rampgebied. Na ongeveer een week kwam kroonprins Willem-Alexander de schade bekijken. Hij had de Rijksvoorlichtingsdienst ingeseind dat vragen niet welkom waren. De prins was eerst met een vliegtuig over Saba en Sint-Eustatius gevlogen om daar de schade vanuit de lucht te ‘bezichtigen’ en was nu ‘erg moe’.

Maar goed, het verbod ‘geen vragen’ krijg je als journalist wel vaker. Alleen gebeurt het zelden dat journalisten zich er ook aan houden, althans, niet in Amerika.

De toegevoegde waarde van het koningshuis is nihil

In Amerika zijn bekendheden – en zeker degenen die hun salaris ontvangen van de belastingbetaler – vogelvrij. Als de president zich binnen schreeuwafstand bevindt, worden hem geheid vragen gesteld. Zo heb ik president Clinton en beide presidenten Bush voor de camera gehaald. Ze kunnen natuurlijk doorlopen en doen alsof ze je niet horen. Maar boos worden omdat je een vraag stelt, zoals die Hollandse prins… want dat is wat er gebeurde. Ik vroeg hem bij zijn aankomst op Sint Maarten wat hij vanuit de lucht had gezien van het rampgebied. Toch niet echt een politiek gevoelige vraag – maar wel een belangrijke voor de Nederlandse kijkers, die zijn inspectievlucht betaalden. De prins verstijfde. Hij siste naar een medewerker van de RVD: ‘Dat hadden we toch niet afgesproken?’ Vervolgens stapte hij in een limousine om met vooraanstaande figuren te gaan lunchen in het enige restaurant op het eiland dat nog overeind stond.

Ik riep hem nog achterna: ‘Dus u heeft geen commentaar?’ Op dat moment had ik het helemaal bij hem verbruid. Daar kwam ik een jaar later achter tijdens de Olympische Spelen in Atlanta, waar de prins weigerde met mij te spreken. Omdat ik hem destijds zo’n ‘schandalige’ opmerking had toegeroepen.

Vernederingen

De meest fervente republikeinen vind je onder de journalisten die het koninklijk circus full time achterna reizen. Tandenknarsend ondergaan ze de vernederingen van een familie die ze behandelt als deel van de hofhouding, niet als leden van een vrije pers die toezicht houdt op hun functioneren als ‘s lands bestbetaalde ambtenaren.

Die Nederlandse journalisten zijn zo goed gekneed dat ze alleen doen wat mag. Met de buitenlandse media vallen geen afspraken te maken. En dus worden die op afstand gehouden. Waardoor koninklijke bezoeken uit Nederland dus zelden veel aandacht krijgen in de lokale media.

Maar wat doet het ertoe? Want wat vooral telt, is dat de eigen onderdanen in de mythe blijven geloven, en daar zorgt de vaderlandse pers wel voor. Dat 400 jaar New York-feest dat geen New Yorker is opgevallen? De Nederlandse media stonden er een week lang bol van. En het was in de berichtgeving alsof het openbare leven in New York tot stilstand was gekomen, zodat iedereen vol bewondering onze koninklijke bezoekers kon aangapen.

Binnenlandse consumptie

Ik kreeg dan ook vaak de indruk dat de buitenlandse optredens van het Nederlandse staatshoofd vooral zijn bedoeld voor binnenlandse consumptie. Om de onderdanen ervan te overtuigen dat de familie van onschatbare waarde is voor de Holland-promotie: dat de Oranjes als commerciële ambassadeurs het land veel geld opleveren – en hun exorbitante kosten dus meer dan gerechtvaardigd zijn.

Maar er kan geen enkele grote economische deal worden aangewezen waarbij hun betrokkenheid een rol zou hebben gespeeld. Het is ook idioot om te denken dat ondernemers op een handelsmissie een transactie zou worden gegund omdat zij vergezeld worden door een koninklijke entourage. Zo werkt het kapitalisme toch echt niet.

Ik denk eerder dat het tegendeel waar is. Dat de koning meer hindert dan helpt.

Waar baseer ik dat op? Twee jaar geleden ging ik mee op een grote handelsmissie naar India, om daar een programma over te maken. Het was een leuke trip. De Nederlandse ondernemers waren enthousiast als kinderen op een schoolreisje. Bewindslieden sloofden zich van ‘s ochtends vroeg tot ‘ s avonds laat uit om in onderhandelingen dingen voor het Nederlandse bedrijfsleven uit het vuur te slepen. Staatssecretaris Sharon Dijksma wist de Indiase markt open te breken voor onze appels en peren – een big deal, want India is hard op weg het land met de meeste inwoners te worden. Premier Rutte stond bij iedere ondertekeningssessie te glimmen en ging met alle Indiërs die maar wilden graag op de foto. Iedere avond gaf hij à l’improviste voor de Nederlandse zakenlieden een enthousiaste samenvatting van wat er die dag allemaal was bereikt.

Op eieren lopen

En de koning? Die was er niet bij! De meeste handelsmissies doen het zonder koninklijke franje. En dat is maar goed ook, zo vertelden mij een paar functionarissen die de handelsmissies helpen organiseren. Als de koning erbij is, is de sfeer totaal anders, vertelden ze. Formeel, gespannen, krampachtig. Iedereen loopt op eieren. Dat is nu eenmaal wat royalty met de mens doet; burgers worden tot dweperige onderdanen, en ook veel buitenlanders staat het klamme zweet in de handen. Dat is niet de beste sfeer voor creatief zakendoen. Degenen die handelsmissies met en zonder koning met elkaar kunnen vergelijken zeggen dan ook: geef ons maar de missies zonder. Althans dat vertellen ze je ‘s avonds bij de borrel. Ze zullen het niet in hun hoofd halen dat op het NOS-journaal te herhalen. En de staatsomroep zou het natuurlijk ook niet uitzenden.

In dertig jaar buitenlandjournalistiek heb ik met eigen ogen kunnen constateren dat de toegevoegde waarde van het koningshuis voor het Nederlandse imago en de Nederlandse economie nihil is.

Strijd tegen traditie

Er is een ander misleidend argument voor de monarchie dat mij de keel uithangt. Het wordt overál voor van stal gehaald. Voor vuurwerk, voor Zwarte Piet. En jawel, voor het koningshuis. ‘Ah joh, waar maak je je druk om, het is toch een mooie traditie? Tradities moet je koesteren!’

Tradities zijn een gek ding. Bestempel iets als zodanig en plotseling lijkt het immuun voor iedere tegenwerping. ‘Het is nu eenmaal traditie!’ Een eenvoudig excuus om alles bij het oude te laten, ook al is het uit de tijd, onjuist of onrechtvaardig. Mark Twain schreef in De Avonturen van Tom Sawyer al: ‘Hoe minder er is om een traditie te rechtvaardigen, des te moeilijker het is om haar kwijt te raken’. Zie de monarchie.

Een strijd tegen een traditie is geen eerlijk gevecht met het verstand. Dit is het grote probleem van de republikeinen. Je mag alle argumenten achter je hebben, maar meestal leg je het af tegen een biologisch fenomeen genaamd ‘inprenting’; gedrag en gewoontes die in de kindertijd worden aangeleerd gaan zo diep dat ze nauwelijks meer te veranderen zijn. De babygansjes die in 1935 uit hun ei kropen en als eerste levende wezen de onderzoeker Konrad Lorenz zagen, bleven hem altijd slaafs volgen, ook nadat ze hun echte moeder hadden ontmoet. Wie tussen zijn eerste en tiende levensjaar is grootgebracht met een koning of koningin is geneigd achter ze aan te blijven lopen.

Bovendien wordt iedere aandrang om aan de monarchie te twijfelen de kop ingedrukt door een gestage stroom van beelden die die inprentingsboodschap moeten bevestigen. De koninklijke koppen staan op munten en postzegels, er zijn koningsspelen, een koningsdag, 200 jaar koninkrijk twee jaar lang gevierd. Wie zijn best doet krijgt een koninklijk lintje. Verjaardagen en pietluttige informatie over het doen en laten van koningskinderen worden door de media breed uitgemeten.

Vijftigste verjaardag

Een víjftigste verjaardag? Het land is er een week lang van in de ban! Eerst moeten de kinderen sporten in koningsspelen, dan is er een interview waarin de koning commentatoren en onderdanen verrast door te bewijzen dat hij ook maar een mens is. Hij zegt dingen die doodgewoon zijn – dat hij droevig was over de dood van zijn broer; dat hij van zijn vrouw houdt. Maar omdat hij het zegt is, vindt men het plotseling heel bijzonder. Kijkend met de buitenlandse bril die ik nog steeds op heb, dacht ik: wat saai, wat een gemeenplaatsen, wat zit die interviewer er ongemakkelijk bij. En ik stond versteld van de extatische reacties die volgden in de media. Prachtig! Openhartig! Menselijk!

Een soort staatsreligie houdt het volk in een psychologische houdgreep

Vervolgens liet de koning zich op zijn verjaardag door een hele stad toejuichen, en ging de dag erna eten met 150 ‘gewone’ burgers. En zij bevestigden: ‘Hij is zo menselijk, zo gewoon’.

Beknellende persoonlijkheidscultus

Vaak hoor je vergoelijkend: ah joh, ze hebben geen macht, ze zijn niet belangrijk, het is gewoon leuk. Maar de gestage hersenspoeling, waaraan collega-journalisten ijverig bijdragen, plant in het onderbewuste een tegenovergestelde overtuiging: zonder die familie zijn wij als natie niks. De monarchie is als een soort staatsreligie die het Nederlandse volk in een psychologische houdgreep heeft. Een persoonlijkheidscultus die in plaats van bindend eerder beknellend werkt, zoals het Republikeins Genootschap onlangs illustreerde met een treffende spotprent van burgers die gevangen zitten in een kroon.

Nederlandse tradities slijten tergend langzaam. Nederland was een van de laatste landen die een eind maakte aan heksenverbrandingen, aan de slavernij, aan elektrotherapie voor homoseksuelen en aan kwelspelen als katknuppelen – zaken die in hun tijd werden gezien als diepgewortelde tradities. Maar uiteindelijk verdwenen ze wel. En zo denk ik dat ook de monarchie gedoemd is te verdwijnen.

Zwakke steun

Ik geloof dat de steun voor het instituut schromelijk wordt overdreven. Voortdurend horen we: de overgrote meerderheid is er nu eenmaal voor. Oh ja, wanneer was dat referendum dan? Is er ooit echt een publieke discussie over geweest? Er zijn opiniepeilingen die voor velerlei interpretatie vatbaar zijn. Dan zie je dat ongeveer de helft echt voorstander is van de monarchie, maar de andere helft uiteenvalt in categorieën die variëren van ‘Nederland moet een republiek worden’ tot ‘Nederland mag van mij een monarchie blijven, maar als het een republiek wordt vind ik dat ook niet erg’. Dus de helft wil verandering of heeft daar in ieder geval geen bezwaar tegen. Alles duidt erop dat veel van de steun voor de monarchie ‘soft support’ is – zwakke steun, van mensen die er zelden of nooit echt over hebben hoeven nadenken.

Stel je voor, er komt een referendum, met daaraan voorafgaande voor het eerst een brede maatschappelijke discussie. Ik ben ervan overtuigd dat veel mensen in hun geloof gaan wankelen. Ik zie het om mij heen. Ik heb mijn hele familie al omgekregen! Mijn vier broers en zusters, hun kinderen – en mijn 88-jarige moeder – zijn nu tegen de monarchie. Gewoon omdat ik ze met argumenten heb geconfronteerd die ze nog nooit hadden gehoord. Ik heb ze uitgenodigd om iets te doen wat de ‘inprenters’ proberen te voorkomen: nadenken over de monarchie.

Omdat ik lang in Amerika heb gewoond confronteren monarchisten me vaak met argumenten die op mijn ervaring betrekking hebben. Zoals:

  • ‘Ja, en dan krijgen we zeker zo’n Trump? Alsof we daarop zitten te wachten!’ Waarop ik antwoord: Of je krijgt een Obama. Hoe dan ook, als de Amerikanen niet tevreden zijn, kunnen ze hun president na vier jaar weer wegstemmen. Of wat misschien nu wel gaat gebeuren: het congres kan een president die zich misdraagt ook voortijdig afzetten. Wij zitten levenslang opgescheept met ons staatshoofd, of hij nou deugt of niet. Willem 1, 2 en 3 – geen van drieën deugden ze, maar onze hele negentiende eeuw zaten we aan ze vast.

Belangrijker nog: de keuze is niet tussen het Nederlandse of het Amerikaanse systeem. Er is geen enkele reden om ons parlementaire stelsel met een premier als machtigste bestuurder overboord te doen. Wij hebben alleen een president nodig voor ceremoniële functies. Dus misschien volgens het Duitse model, waar burgers die zich professioneel onderscheiden hebben de functie tijdelijk vervullen. Of het Zwitserse model, waar ministers bij toerbeurt het staatshoofdschap als part-time job vervullen. Nee, het Amerikaanse systeem zou ik zeker niet overnemen.

  • Een ander argument waar ik regelmatig mee wordt geconfronteerd: ‘Maar een president is toch net zo duur, misschien wel duurder?’ Oh ja? Wij hebben Europa’s duurste monarchie en een van de duurste staatshoofden ter wereld; de koning en zijn vrouw krijgen alleen al aan salaris drieënhalf keer zoveel als de Amerikaanse president (zijn vrouw verdient niets, en hij betaalt bovendien gewoon belasting). En terwijl het handjevol paleizen van onze koninklijke familie voor tientallen miljoenen belastinggeld wordt verbouwd, is het ene huis van de Amerikaanse president – waar hij bovendien kantoor aan huis houdt – onder Obama gerenoveerd voor een half miljoen dollar, betaald door de leden van een particuliere stichting. Het volk is er iedere dag welkom voor rondleidingen en mag er sinds kort ook naar hartenlust fotograferen. Kom daar eens om in Nederland, waar het ‘werkpaleis’ Noordeinde welgeteld vier dagen per jaar gedeeltelijk wordt opengesteld voor de belastingbetalers. Van het ‘woonpaleis’ Huis ten Bosch, dat voor zestig miljoen wordt gerestaureerd, kunt u één zaal op internet virtueel bezoeken.

Braziliaanse keizer

Tot slot, we hebben het over koningen en koninginnen. Dus wil ik u nog een leuk sprookje vertellen. Waargebeurd! Over een monarch naar mijn hart. Ik woon tegenwoordig grotendeels in Brazilie. In Rio de Janeiro. Qua omvang, bevolkingsdichtheid en economie is Brazilië het op een na belangrijkste land van het westelijk halfrond – na de Verenigde Staten. Het is ook het enige land in Noord- en Zuid-Amerika dat ooit een zelfstandige monarchie was. Een keizerrijk no less. Vanaf 1840 werd het geregeerd door Pedro II, telg uit het koninklijk geslacht van Portugal, waarvan Brazilië ooit een kolonie was. Hij was pas vijftien toen hij op de troon werd gehesen, maar hij bleek al snel in alles het tegenovergestelde van onze Willems – 1,2,3 en wat mij betreft ook 4: hij was beleefd op het nederige af, belezen en intellectueel nieuwsgierig, een keiharde werker, zuinig met staatsgeld en een democraat in hart en nieren.

Terwijl in Nederland Willem II de liberale grondwet van Thorbecke probeerde tegen te houden, was Pedro een en al eerbied voor de privileges van parlementariërs én gewone burgers. Iedereen was welkom op zijn wekelijkse spreekuur. ‘Als ik geen keizer was zou ik leraar willen zijn’, zei Pedro, die uit eigen zak studiebeurzen financierde voor veelbelovende Brazilianen. Toen politici een standbeeld voor hem wilden oprichten, vroeg hij ze het geld te steken in de bouw van lagere scholen. In zijn vijftig regeringsjaren accepteerde hij geen enkele loonsverhoging. Peperdure paleisverbouwingen, zoals nu bij ons, vond Pedro niet nodig, want, zo zei hij: ‘Nodeloze uitgaven zijn hetzelfde als stelen van de natie’.

Zijn buitenlandse reizen bekostigde hij grotendeels zelf. En anders dan de Oranje-vorsten, die interviews met lokale media weigeren en daardoor op buitenlandse staatsbezoeken grotendeels onzichtbaar blijven, was de eenvoudige, hartelijke keizer een wandelend reclamebord voor Brazilië, aanspreekbaar voor iedereen. Hij wilde er geen keizer genoemd worden: ‘Ik heet Pedro de Alcântara’.

Vrijheid van meningsuiting was heilig voor de keizer. Ook als hij zelf het mikpunt was van kritiek of satire. ‘De drukpers bestrijd je met de drukpers,’ zei Pedro, op een moment dat Willem III zijn critici liet opsluiten. Een wet als ‘majesteitsschennis’ was in Brazilië toen al ondenkbaar – terwijl je hier nu nog gearresteerd wordt als je ‘Fuck de koning!’ roept.

Verouderde staatsvorm

Maar wat Pedro II vooral een monarch naar mijn hart maakt is dat hij in zijn hart een republikein was! Uit zijn brieven en dagboeken blijkt duidelijk dat hij zich ongemakkelijk voelde in de rol van erfelijk staatshoofd. In de negentiende eeuw al zag hij de monarchie als een verouderde staatsvorm, geoorloofd slechts als overgang naar een republiek. En toen hij hoorde dat het leger een coup tegen hem voorbereidde, verzette hij zich niet. Hij vertrok met een kussensloop vol Braziliaanse aarde en overleed korte tijd later in een eenvoudig hotel in Parijs.

Twintig jaar later werd zijn lichaam met veel ceremonieel teruggehaald naar Brazilië. Talloze Brazilianen hadden intussen een tatoeage in de vorm van een kroontje laten aanbrengen – zoveel heimwee hadden ze naar de keizer die ooit zei dat hij liever een gekozen president was geweest. Ik weet het; de rechtgeaarde republikein baseert zijn overtuiging op principes – niet op de persoonlijkheid van de monarch. Niettemin: wat een schril contrast tussen die Pedro en onze Oranjeman.

Rillingen

In the Wall Street Journal schreef ik destijds: ‘Ik hoop dat wij Nederlanders ooit onze republikeinse traditie weer volop zullen omarmen. In een land van gelijken krijg ik de rillingen als medeburgers worden aangesproken met “uwe Koninklijke Hoogheid”.’ Het was een genoegen om deze middag te mogen doorbrengen in een gezelschap van Nederlanders die er precies zo over denken. Dank u wel!

 

Voor deze lezing heeft Max Westerman zich deels gebaseerd op zijn eerder verschenen artikelen en reportages over de monarchie. Voor een overzicht zie www.maxwesterman.nl/actualiteit/

Dossier – Verborgen kosten koningshuis

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.2, JUNI 2017

THEMA: Nederland is belastingparadijs voor de miljarden van Oranje

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

De verborgen kosten van het koningshuis
René Zwaap

Essay: Goethe contra de private geldschepping
Walter Lüssi

Max Westerman: ‘Handelsmissies met koning leveren niets op’
Max Westerman

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: ‘Een duister stel’ schrijft geschiedenis
René Zwaap

Van het republikeins front: Terug naar Västerås

Van gekozen burgemeester naar gekozen staatshoofd
Gijs Korevaar

Republikeins Genootschap herrijst uit zijn as
Ulli d’Oliveira

Dubbelportret 1: Kenne Grégoire schildert Willem-Alexander
Kenne Grégoire

Dubbelportret 2: Jan Maliepaard over zijn Koningin Minima
Jan Maliepaard

Column: Strijdige belangen
Simplicissimus

Column: De dag dat de barbaren kwamen
Ries Roowaan

King Kong en de Stadhoudersbrief
Manuel Kneepkens

Hoe Wilhelmina de Sovjet-Unie bestreed
Maurits van den Toorn

Rusland: 100 jaar revolutie in een eeuwig wingewest
Anton van Hooff

Boekrecensie: coalitievorming in Nederland
Maurits van den Toorn

Adoptiekeizers deden het beter dan geborenen
Anton van Hooff

Lezerspost

Appeltjes van Oranje: Operatie Lock
René Zwaap

Column Hans Maessen: Wat niet weet…

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Bataafse mythe werd staatskundige realiteit

Beseft de berijder van een Batavus wel dat hij met een mythisch rijwiel voortbeweegt? Die merknaam is ongeveer het enige overblijfsel van een Batavierencultus die eeuwenlang de nationale identiteit ondersteunde. Hugo de Groot legde zelfs een direct verband tussen de Bataven en de Hollandse Republiek. En van 1795 tot 1801 was dezelfde mythe staatskundige realiteit in de Bataafse republiek.

Tekst: Anton van Hooff

 

Het begon allemaal met de herontdekking van de Germania en Historiae van Tacitus in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Humanisten waren verrukt in hem een Latijnse schrijver te vinden die niet de slepende, ellenlange zinnen van Cicero of Livius schreef: Tacitus hanteert een afgebeten stijl die spoort met de verbetenheid waarmee hij de Romeinse keizertijd neerzet.

In I Claudius, roman en televisieserie, wordt Tacitus’ grimmigheid passend weergegeven. Noordwest-Europeanen hadden bijzondere redenen om ingenomen te zijn, want Tacitus besteedt ruime aandacht aan hun wereld. In zijn Germania werden de bewoners van de gebieden ten oosten van de Rijn voorgesteld als edele wilden die de decadente Romeinen een spiegel voorhielden. Germaanse moeders zoogden bijvoorbeeld zelf hun kinderen. Hun mannen waren onder de ruwe bolster dapper, trouw en eerlijk, eigenschappen die ‘Duitsers’ zich graag toekenden. Om die redenen deed Heinrich Himmler verwoede pogingen om in het bezit te komen van het Germania-manuscript, dat een plaats moest krijgen in een cultusplaats van het Germanendom. En het nieuwe Berlijn dat Albert Speer ontwierp als hoofdstad van het duizendjarige rijk zou Germania heten.

In de Historiae kregen de geletterden van de Lage Landen opeens een stuk nationale oergeschiedenis. Tacitus vertelt namelijk uitvoerig over het ontstaan en het verloop van de Bataafse Opstand (69/70). Het is de enige keer dat historische gebeurtenissen in onze streken hun weg vonden naar de antieke geschiedschrijving. Voor de rest moet de archeologie het doen.

 

De opstand

Tacitus’ lezers kwamen te weten dat de Bataven oorspronkelijk uit Hessen kwamen, maar al omstreeks 50 vC de Rijn waren komen afzakken – thema voor menige schoolplaat. Ze vestigden zich op een onbewoond eiland tussen de grote rivieren en de zee. De situering van die Eiland der Bataven werd meteen het onderwerp van gewestelijke rivaliteit: lag het in Holland of Gelre? De Bataven werden hulptroepen van het Romeinse Rijk, een positie te vergelijken met de Gurkha’s in het British Empire of de Ambonezen in Nederlandsch-Indië. Ze werden gewaardeerd als ruiters en zwemmers. Een aantal Bataven diende zelfs in de lijfgarde van de keizer in Rome: vreemde soldaten worden door potentaten vaak meer vertrouwd dan landgenoten.

Civilis had alle reden voor rancune tegen de Romeinen

De verhouding met de Romeinen was goed zolang de Bataven in eigen eenheden onder eigen stamhoofden als hulptroepen opereerden. Twee prominente leiders kregen het Romeinse burgerrecht, wat uit hun namen blijkt: de gebroeders Iulius Civilis en Claudius Paulus. In de oude nationale geschiedschrijving werden de namen ten onrechte samengetrokken tot Claudius Civilis. Iulius Civilis moet al onder een keizer die Iulius als familienaam had, Romein zijn geworden. Als Civilis ten tijde van de opstand (69/70) in de kracht van zijn leven was, komt Caligula (keizer 37-41) in aanmerking. De heerser heette officieel namelijk Gaius Iulius Caesar. ‘Civilis’, Latijn voor ‘burgerlijk’ moet een predikaat zijn dat benadrukt hoe bijzonder het was dat de Bataafse leider zich als civis Romanus kon betitelen. Paulus moet onder Caligula’s opvolger Claudius (keizer 41-54) die status hebben gehad.

 

Geketend naar Nero

Maar onder Nero (54-68) ging het mis. Paulus werd valselijk beschuldigd van rebellie en door de gouverneur van Neder-Germanië geëxecuteerd. Civilis werd gearresteerd en geketend naar Nero in Rome gestuurd. Dat moet in de nadagen van de beruchte keizer zijn gebeurd. Onder diens opvolger Galba, de eerste heerser van het Driekeizerjaar (68/69) kwam hij vrij, maar onder de derde kortstondige keizer Vitellius kwam hij opnieuw in een hachelijke situatie toen het leger zijn hoofd eiste. Civilis had dus alle reden voor rancune tegen de Romeinen.

Civilis was volgens Tacitus gewiekster dan normaal bij de barbaren. Hij vergelijkt hem met Hannibal, met wie hij trouwens de eenogigheid gemeen had. Om de rebellie te maskeren deed Civilis alsof hij zich schaarde aan de kant van Vespasianus, de vierde en laatste lachende in de strijd om de keizermacht.

Civilis kon inspelen op de omslag in de stemming bij zijn Bataven, toen Vitellius een lichting onder de Bataven hield, kennelijk zonder de positie van de stamleiders te respecteren. Misbruik tierde welig: oude, zwakke mannen konden zich tegen betaling vrijkopen, terwijl de knapste knapen in vuige handen van de Romeinse rekruteerders vielen. Tacitus tekent hierbij aan dat jongens in onze streken al vroeg uit de kluiten zijn gewassen.

 

Heilig woud

Om het misnoegen te exploiteren riep Civilis leiders en felste stamgenoten samen voor een nachtelijk feestmaal in een heilig woud. Daar laat Tacitus hem een toespraak houden waarin hij zich bitter uitliet over het aangedane onrecht. Hij wees erop dat de politieke toestand door de strijd om de keizermacht gunstig was. Germanen en Galliërs waren ontvankelijk voor een roep tot vrijheid. En als het niet lukte het hoge doel te bereiken, konden ze zich altijd nog als aanhangers van Vespasianus voordoen. Enthousiast zwoer het gezelschap trouw aan Civilis als leider. Dit moment is vastgelegd op het beroemde schilderstuk van Rembrandt dat een tijdlang in het Amsterdamse stadhuis te zien was, tot het werd versneden. Naar verluidt, ergerde het de Amsterdamse bestuurders dat Civilis’ mismaakte gezicht zo realistisch was afgebeeld. Het gekortwiekte stuk kwam in het Nationaal Museum van Stockholm terecht.

Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten

Al gauw wist Civilis de Canninefaten in het kustgebied voor zich te winnen. Hun leider Brinno, ook wel als Brinio aangeduid, werd door zijn stam op een schild gedeind, volgens een ceremonieel dat hem tot leider maakte – ook dit is een icoon van de vaderlandse geschiedenis geworden. Ook op de Friezen werd een beroep gedaan. De vijandelijkheden begonnen met een onverhoedse aanval op een Romeins kamp. Allerlei barbaarse bondgenoten lieten de Romeinen in de steek: Tungri (naar wie Tongeren is genoemd) en de Bataafse roeiers van de Romeinse riviervloot.

Snel breidde de opstand zich uit. De opstandelingen rukten op langs de Rijn – alleen Mogontiacum (Mainz) bleef in Romeinse handen. Zelfs de stam van de Trierenaren aan de Moezel deed mee. Hoogtepunt was de belegering en inname van het Oude Legerkamp, Castra Vetera, bij Xanten. Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten – weer een pictorabel moment..

Pas langzaam kwam het Romeinse tegenoffensief op gang. Toen Vespasianus zich eenmaal in Rome van het keizerschap had verzekerd, belastte hij de bekwame Cerealis met het commando. Hoe serieus de dreiging werd opgenomen, blijkt uit het feit dat er niet minder dan acht legioenen in op mars gingen, meer dan een kwart van de totale Romeinse krijgsmacht van circa dertig legioenen.

 

Zoete broodjes

De Bataven werden allengs in de steek gelaten door bondgenoten die zoete broodjes met de Romeinen bakten. Civilis zag zich genoodzaakt de Stad van de Bataven, rond het Valkhof in Nijmegen, in brand te steken en zich terug te trekken achter de rivieren, een voorloper van de Hollandse Waterlinie. Op de balustrade van de Valkhofheuvel herinnert een Latijnse dichtregel van Huygens aan Civilis’ verbittering, die gezien het ‘tandenknarsend’ de herinnering oproept aan Hannibal die na 16 jaar Italië moest verlaten: ‘Hier stond hij tandenknarsend, hier zag hij met grimmige blik dat de legioensadelaars, de wrekende troepen aankwamen.’

Cerealis wist Civilis niet beslissend te verslaan. Uiteindelijk voerden de twee leiders onderhandelingen staande aan weerskanten van een brug waarvan het middendeel veiligheidshalve was weggebroken – weer zo’n icoon van de vaderlandse geschiedenis. En net daar breekt heel pesterig de overgeleverde tekst van Tacitus’ Historiae af. Het bondgenootschap moet zijn hersteld, want we vinden Bataafse eenheden later in diverse delen van het Rijk, aan de Donau en Hadrianus’ Wal in Noord-Engeland. Dit pact werd in de beeldende kunst uitgebeeld: op voet van gelijkheid sluiten Batavia en Roma een verdrag.

 

Rechtmatige bezitters

In de tijd dat Otto van Veen het verloop van de Bataafse Opstand in schildering en ets verheerlijkte, publiceerde Hugo de Groot zijn verhandeling over de ouderdom van de Bataafse vrijstaat, in het Latijn onder de titel De Antiquitate Rei Publicae Batavicae, in het Nederlands met een boodschap in de titel: Tractaet Vande Oudtheyt vande Batavische nu Hollantsche Republique.

Het bestel van de Bataven leek op de Geünieerde Nederlanden

Volgens het rechtsbeginsel dat onbeheerde goederen toebehoren aan de vinder waren de Bataven de rechtmatige bezitters van het eiland dat immers volgens Tacitus onbewoond was: zij, eigenlijk wij, zijn dus echt autochtoon als een ‘een volck vry van sijnen oorspronck, in een vry landt’. In een toespraak tot de ‘Walen’, de Galliërs, had hij hen tot vrijheid aangespoord. Ze waren toch geen oosterlingen die van nature tot koningschap geneigd zijn. Met deze uitspraak was afdoende bewezen dat ‘de Bataviers van alsulcke maniere van regeringe een afkeer hadden’. Zo, die konden de Oranjes met hun monarchale neigingen in de zak steken. De Batavieren hadden een aristocratisch bestel, een regering ‘van de treffelicksten’. Er wel eens tijdelijk een koning of liever ‘Veldt-overste’ aangesteld. Deze oversten en de vertegenwoordiger van het gewone volk hadden samen het opperste gezag. Het bestel van de Bataven leek dus verrassend veel op de gemengde staatsvorm van de Geünieerde Nederlanden. Maurits moest beseffen dat hij als Kapitein-Generaal niet meer dan een tijdelijke dienaar van de staat was.

Snel gaat De Groot door de middeleeuwen heen: toen was er altijd sprake geweest van een samenspel van vorst en volk. Maar toen kwam Filips II. Hij was alleen met absolute macht tevreden en ‘droegh een haet teghens alle Natien die hare Vorsten een wet stelden.’

Ten slotte lieten de Staten hun gezag dat door de laatste vorsten niet weinig ‘verduystert’ was, weer verschijnen. Holland en de andere gewesten gingen een vast verbond aan – de Unie van Utrecht (1579). Toen Filips op geen enkele manier tot andere gedachten kon worden gebracht hebben de Staten-Generaal ten slotte ‘op den ses-en-twintighsten Julij des Jaers 1581 verklaert, dat Koningh Philips ter oorsaecke van het verbreken van de Wetten van de regeeringhe, nae rechten ende metter daet van sijn Vorstendom was vervallen’. Met de Acte van Verlatinge herstelden de Nederlanden dus de oude vrijheid die terugging op de Bataven.

Voor de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders

Voor de Staatsgezinden en later de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders. In de achttiende eeuw werd het mode een Bataafse Hut te bouwen en zo even het leven van de voorvaderen aan te nemen.

 

Mythe wordt werkelijkheid

Staatkundig werd de nationale mythe werkelijkheid in de Bataafse Republiek. Die stelde een grondwet op die klonk als een klok. Tegenover de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798 is wat sinds 1848 is gebreid aan de Nederlandse grondwet een ratjetoe van grondrechten die niet juridisch afdwingbaar zijn en uitzonderingen maken voor mensen die van achteren Van Oranje Nassau heten. Vergelijk maar eens het amechtig makende artikel 1 met ‘Algemeen beginsel’ 5 waar het Bataafsche Volk van uitging: ‘De wet is de wil van het geheele maatschappylyk lichaam […] Zy is hetzy beschermende of straffende gelyk voor allen’.

Met de politieke Bataven was het gedaan toen het Verenigd Koninkrijk in 1813 de Oranjes als soevereinen aan Nederland oplegde, in feite de eerste van de negentiende-eeuwse Balkanmonarchieën. Alleen als terugprojectie van de deugden die Nederlanders zich toeschreven, bleven de Bataven nog fungeren. Toen vaderlandse geschiedenis in de negentiende eeuw een verplicht schoolvak was geworden en de leerboeken in groten getale werden geproduceerd, mochten de voorvaderen zich postuum verheugen op romantische beschrijvingen:

Zo roept L. Leopold de Canninefaat Brinio voor ons op:

‘De jeugdige zoon van Nederland was bijna geheel naakt. In woeste krullen hingen de goudgele lokken langs den blanken hals en schouderen; slechts van de heup tot de knieën reikte een stierenhuiden rok, met eenen doorn bevestigd. De avondnevel was kou en scherp; maar zijn lichaam was tegen den nadeeligen invloed er van gehard. Het was alsof zijn hemelsblauw oog het uitdrukte, dat hij, gelijk zijn Geboorteland, de ongenade der Natuur trotseerde’.

Als symbool van de vrijheid stond Civilis nog een keer op. Al een maand na de bevrijding, op 6 juni 1945, verscheen in het spektakel Vrij volk Jan Musch als de Bataaf op het toneel in het eerste tafereel van de eeuwige strijd voor de Nederlandse vrijheid.

 

De republikeinse verkiezingsgids

Wie bij de gang naar de stembus op 15 maart republikeinse overwegingen mee wil laten spelen bij zijn keuze, komt er bij de meeste van de 28 deelnemende partijen nogal bekaaid af. Aan de positie van het koningshuis worden slechts in enkele verkiezingsprogramma’s woorden gewijd. Wel lijkt de recente discussie over de koninklijke belasting(ont)heffing her en der na te dreunen.

 

Tekst: Maurits van den Toorn

 

Dat wil niet zeggen dat de kiezer vertwijfeld het rode potlood boven de hokjes moet laten zweven, want van de gevestigde partijen is wel bekend hoe ze over de monarchie denken. Het vormt voor de meeste alleen geen onderwerp bij de verkiezingen.

Om te beginnen de huidige regeringspartijen. Volgens de VVD bindt het koningshuis Nederlanders en versterkt het de eenheid in onze samenleving. ‘Daarom vinden wij de constitutionele monarchie de beste staatsvorm voor Nederland. Wij zien geen reden hier iets aan te veranderen, omdat de koning niet betrokken is bij de politieke besluitvorming.’ Er staat in het verkiezingsprogramma dan ook alleen maar een opmerking over Koningsdag, dat is ‘een traditie die bij Nederland hoort’.

VVD: ‘Constitutionele monarchie is de beste staatsvorm voor Nederland’

De PvdA toont zich in dit opzicht een waardig coalitiegenoot: ‘De PvdA vindt dat de monarchie een belangrijke verbindende factor is in de Nederlandse samenleving. Het koningshuis leent zich niet voor politisering.’ Heel voorzichtig mag er aan de situatie worden gemorreld, want het is volgens de sociaaldemocraten om het koningschap te waarborgen in de 21ste eeuw noodzakelijk de monarchie te moderniseren, ‘ook financieel’. Een interessante opmerking, maar concreter wordt het niet. De partij pleit in haar verkiezingsprogramma voor vernieuwing van de democratie met meer ruimte voor burgerinitiatieven en een correctief referendum, maar wijdt geen woord aan de anomalie van het erfelijk koningschap in zo’n stelsel waarin de burger het meer voor het zeggen krijgt.

PvdA: ‘Koningshuis leent zich niet voor politisering’

 

‘Constructieve’ oppositie

De traditionele en soms zelfs ‘constructieve’ oppositiepartijen in de Kamer CDA en ChristenUnie noemen de monarchie niet expliciet, maar zijn er zeker voorstander van (‘De Koning is symbool van eenheid. In ons land met zoveel verschillende mensen en zoveel verschillende meningen speelt de Koning een onmisbare verbindende rol,’ meldt het CDA op de website).

CDA: ‘Koning is symbool van de nationale eenheid’

De SGP gaat nog een slagje verder en pleit in haar programma voor het herstel van de bemoeienis van de koning(in) bij de kabinetsformatie. Daarmee vormt deze partij een eenzame uitzondering.

SGP: ‘Herstel  de bemoeienis van de koning bij de kabinetsformatie’

Naarmate we meer naar links gaan worden de standpunten uitgesprokener. D66 vindt dat de koning ‘als neutraal en verbindend figuur’ geen onderdeel hoort te zijn van de regering of van de Raad van State. ‘Ondertekening van wetten en ‘Koninklijke’ besluiten zijn dan overbodig. De koning regeert wat D66 betreft niet langer ‘bij de gratie Gods’.’ Verder wil D66 een einde aan de bijzondere strafbaarstelling voor majesteitsschennis (het initiatiefwetsvoorstel daarvoor is al ingediend) en moet de koning ‘gewoon’ belasting en sociale premies gaan betalen. Uiteindelijk moet de koning als het aan de democraten ligt zelfs binnen de kaders van de Wet normering topinkomens gaan vallen.

D66: ‘De koning regeert niet langer bij de gratie Gods’

Pas verder ter linkerzijde valt openlijk het woord ‘republiek’. Ook GroenLinks wil allereerst majesteitsschennis uit het Wetboek van Strafrecht hebben. Dat is voor nu, maar uiteindelijk verdwijnt de monarchie: ‘Op termijn wordt Nederland een republiek en wordt het staatshoofd gekozen.’

GroenLinks: ‘Op termijn wordt Nederland een  republiek en het staatshoofd gekozen’

 

Overige oppositie

De SP huldigt dezelfde standpunten: ‘We streven naar een republiek, tot die tijd is een monarchie in een democratie alleen houdbaar als het staatshoofd geen politieke invloed heeft, maar alleen ceremonieel is.’ Ook de socialisten willen dat de leden van het Koninklijk Huis zelf hun privékosten betalen (als het er ooit van komt zijn eindeloze discussies te voorzien over wat wel en niet privé is) en belasting betalen over hun inkomen en vermogen.

SP: ‘Monarchie alleen houdbaar als staatshoofd ceremonieel is’

Wat meer naar de randen van het politieke spectrum wordt het beeld diffuser. De Partij voor de Dieren staat qua standpunt dicht bij D66: majesteitsschennis wordt geschrapt, er komt een ceremonieel koningschap zonder politieke rol of voorzitterschap van de Raad van State. Het budget van het koninklijk huis moet ‘aanzienlijk’ omlaag, staatstoelages moeten worden beperkt tot de Koning en de troonsopvolger. In het verkiezingsprogramma wordt daaraan toegevoegd dat de vrijstelling voor de koning en zijn familie voor loon- en inkomstenbelasting komt te vervallen, evenals tegemoetkomingen in de sfeer van vermogens- en winstbelastingen of rendementsheffingen. Wat de PvdD zeer ter harte gaat: het koninklijk jachtdepartement wordt opgeheven, de subsidies aan dit departement worden geschrapt. Dat laatste is nogal dubbelop, iets wat niet bestaat subsidiëren is onmogelijk.

Partij voor de Dieren: ‘Budget koninklijk huis moet omlaag’

Wat de PVV cq Geert Wilders ervan denkt wordt niet duidelijk uit het fameuze A4’tje dat het verkiezingsprogramma vormt. Eerder leek of bleek Wilders niet erg geporteerd voor de monarchie in de huidige vorm, want eind 2007 pleitte hij voor een grondwetswijziging om koningin Beatrix buiten de regering te plaatsen, het koningschap zou alleen nog ceremonieel moeten zijn. Aanleiding was toen de kersttoespraak van hare majesteit die hem te multicultureel was. Een paar jaar later kwamen enkele fractieleden met een voorstel voor een ceremonieel koningschap en afschaffing van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning.

50plus tenslotte, als laatste van de in de Kamer gezeten partijen, doet er ten aanzien van de monarchie het zwijgen toe.

 

Afsplitsingen

Dan komen we bij de nieuwe partijen die nu al vertegenwoordigers in het parlement hebben doordat ze zijn ontstaan als afsplitsingen van andere partijen. De ‘beweging Denk’, zoals ze zich betitelen, in de Kamer aanwezig in de vorm van wat officieel de groep Kuzu/Öztürk heet, is voorstander van de huidige invulling van het constitutionele koningschap dat een verbindend instituut vormt en mede vormend is voor onze nationale identiteit. De partij is daarentegen wél voor het afschaffen van belastingvoordelen voor leden van het Koninklijk Huis.

Denk: ‘Schaf belastingvoordelen voor leden van Koninklijk Huis af’

VNL/VoorNederland, in de Kamer de groep Bontes/Van Klaveren, wil naast een groot aantal bestuurlijke veranderingen een puur ceremonieel koningschap naar Zweeds model waarbij de leden van het Koninklijk Huis belasting betalen, ‘net als alle Nederlanders’.

Kamerlid Klein, afgesplitst van 50plus, is de Vrijzinnige Partij begonnen. Deze partij plaatst in haar verkiezingsprogramma kanttekeningen bij de monarchie: ‘Het is niet vanzelfsprekend dat het land Nederland, ontstaan vanuit een republiek, een koning heeft. Het koningschap is een privilege gegund aan een persoon geboren in een specifieke familie. Ieder mens dient als gelijk te worden behandeld door de wet.’ Toch prefereert hij de monarchie boven een presidentieel systeem, maar dan wel met eens in de twaalf jaar een verkiezing of referendum om de legitimatie van het koningschap te versterken. Daarbij lijkt hij ervan uit te gaan dat de kiezers altijd voor behoud van de monarchie zullen stemmen.

Vrijzinnige Partij: ‘Elke 12 jaar referendum over de monarchie’

Ex-PvdA’er Jacques Monasch, die aan de weg timmert met zijn partij Nieuwe Wegen, laat in zijn ’12 Speerpunten’ de monarchie ongenoemd. De voor zichzelf begonnen eenlingen Houwers en Van Vliet hebben voor zover bekend geen aspiraties om met een eigen politiek vehikel naar de kiezersgunst te dingen. Van hun weten we zeker dat ze in de politieke vergetelheid verdwijnen.

 

Buitenstaanders

En last but not least zijn er de ‘buitenstaanders’ die nu nog niet in het parlement zitten. Van de in totaal 81 gegadigden die zich bij de Kiesraad hadden ingeschreven, hebben 28 voldoende handtekeningen verzameld én de waarborgsom betaald, zodat ze op het stembiljet kunnen verschijnen.

Een daarvan is het Forum voor Democratie van Thierry Baudet. De partij, die het hele politieke stelsel wil hervormen met onder meer een gekozen minister-president met meer macht, gekozen burgemeesters, een ander kiessysteem en bindende referenda, wijdt geen woord aan de monarchie. Hooguit zou je uit de gewenste staatkundige hervormingen kunnen concluderen dat er alleen nog een ceremoniële rol voor de koning is weggelegd.

Ook GeenPeil met lijsttrekker Jan Dijkgraaf heeft geen standpunt over de monarchie. Dat hoeft geen verbazing te wekken, want GeenPeil heeft helemaal geen programma of standpunten. De partij voor de Niet Stemmers van Peter Plasman heeft dat ook niet, met als extra bonus dat de eventueel gekozenen van deze partij in het parlement nooit zullen stemmen. Voor wie het zonnig wil zien: de Niet Stemmers zullen dus ook nooit voor een besluit ten faveure van de monarchie stemmen.

Om een bekende uitroep van het cabaret-duo Neerlands Hoop te citeren: en zo zouden we nog úren door kunnen gaan, want er is ook nog Artikel 1 (u weet wel, van Sylvana Simons), de OndernemersPartij (u weet wel, van Hero Brinkman), De Burger Beweging, MenS en Spirit/Basisinkomenpartij/V-R en vele andere. Alleen De Burger Beweging en MenS en Spirit doen uitspraken over de monarchie: die dient slechts puur ceremonieel te zijn, de leden van het koningshuis moeten belasting betalen en draaien zelf op voor de kosten van de meeste paleizen en De Groene Draeck. MenS en Spirit vindt bovendien dat het koninklijk jachtdepartement moet worden opgeheven.

Laatste deelnemer op de lijst is de Vrije Democratische Partij, die voorstander is van afschaffing van de monarchie. We bevinden ons inmiddels diep in de minder frisse krochten van het politieke bedrijf, want oprichter, lijsttrekker en enige kandidaat Burhan Gökalp heeft wegens antisemitische en homofobe uitspraken een flink aantal aanklachten wegens discriminatie aan de broek. Eind januari is hij in verband daarmee door de politie aangehouden.

God, Nederland en Oranje

De orangistische geschiedschrijving is nodig aan herziening toe, betoogt Lodewijk Brunt, emeritus hoogleraar Stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam. De Nederlandse identiteit, opgehangen aan natie, koningshuis en godsdienst, blijkt een construct van propaganda en censuur.

Tekst: Lodewijk Brunt

Koningin Juliana als raamprostituee, met een prijskaartje: voor ruim vijf miljoen gulden mocht je naar binnen. Die afbeelding schiet me onwillekeurig te binnen als ik denk aan het Nederlandse koningshuis. Het was een cartoon uit het onregelmatig verschijnende God, Nederland & Oranje waarmee halverwege de jaren 1960 de Amsterdamse Provobeweging zich manifesteerde. Op straat te koop. Het blaadje werd door de autoriteiten in beslag genomen en uitgever Hans Metz kreeg een gevangenisstraf opgelegd. Op de een of andere manier voelde ik me betrokken, vermoedelijk vanwege tekenaar Willem (Bernard Holtrop) die ik kende van de middelbare school. Hij had daar een zekere reputatie omdat hij door de schooldirectie was weggestuurd. Jazeker, vanwege zijn tekeningen, die destijds overigens eerder pornografisch dan gezagsondermijnend waren. Als ik het me goed herinner. Maar die betrokkenheid werd nog verder aangewakkerd omdat ik het blaadje wel eens mee naar mijn ouderlijk huis nam – mijn ouders waren not amused en hadden er spijt van dat ik in Amsterdam was gaan studeren en niet in Leiden.

De Oranjes waren nooit vies van leugens, bedrog en corruptie

Het was voor het eerst dat ik me realiseerde dat er iets zou kunnen bestaan als een Nederlandse identiteit, opgehangen aan de natie, het koningshuis en de godsdienst. Drie dimensies van een nationaal bewustzijn. Blijkbaar geïnjecteerd met diepe emoties, want zelfs zo’n simpele tekening bracht gezagsdragers tot razernij. Ik ben zelf overigens niet grootgebracht in de sfeer van patriottisme. In mijn ouderlijk huis werd er ongetwijfeld lippendienst aan bewezen – op nationale feestdagen ging de vlag uit – maar niemand heeft ooit de moeite genomen om me de betekenis van nationale symbolen uit te leggen. De dingen waren zoals ze waren.

Elders in het land heerste een andere geest. Ik werd daarmee geconfronteerd toen ik begin jaren 1970 antropologisch onderzoek verrichtte in de Alblasserwaard en te maken kreeg met vertegenwoordigers van orthodox-gereformeerde kringen. Over God, Nederland en Oranje kon in zulk gezelschap niet lacherig worden gedaan: het betrof de pilaren van de natie en het alledaagse bestaan was daar diep van doordrongen. Ik probeerde me als onderzoeker ‘neutraal’ op te stellen, zei ik tijdens kennismakingsgesprekken. Daar werd meesmuilend op gereageerd: neutraliteit bestaat niet. Het openbare leven was sterk verzuild: wie niet met ons is, is tegen ons! De plaatselijke protestanten waren, uiteraard, onderling sterk verdeeld, maar het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand. God, Nederland en Oranje was ‘van ons’, dat wil zeggen: van het protestantisme, de Statenbijbel, de rechte leer. Wat in de Alblasserwaard vooral stak was niet zozeer de Provobeweging of cartoons over koningen of prinsen, maar de overgang van prinses Irene tot het katholicisme in 1964. Oranje en de paus: een ondenkbare combinatie.

Onverbrekelijk snoer

En inderdaad, de ‘drieslag’ is een protestantse uitvinding, zij het met een exotisch sausje. Ende een drievoudigh snoer en wort niet haest gebroken, luidt de laatste zin van een alinea in het Bijbelboek Prediker, vers 4: beter met z’n tweeën dan alleen. Daarin betoogt de auteur dat je je nauwelijks kunt verdedigen in je eentje, maar altijd sterker staat met medestanders. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, zoals bovengenoemde zin in de nieuwste vertaling luidt, is niet snel stuk te trekken. De zin werd in 1831 opgepakt door de toenmalige spreekbuis van de protestantse Reveilbeweging, de tot het Christendom bekeerde orthodoxe jood Isaac da Costa. Hij meende dat het altijd Gods bedoeling was geweest om de ‘kerk van Christus’ te verbinden met het Nederlandse volk en ‘Nassaus Prinsenstam’. Op die manier zou er een onverbrekelijk, drievoudig snoer ontstaan. Da Costa hield huiskamerbijeenkomsten in zijn woning aan de Amsterdamse Prinsengracht 836. Jan Pieter Heije woonde eens zo’n bijeenkomst bij; hij had als gast een jongeman uit Haarlem meegenomen: Nicolaas Beets. Die beschreef de gebeurtenis in zijn dagboek: De toehoorders zaten voor het grootste gedeelte aan lange met groen laken gedekte en met schrijfgereedschap voorziene tafels (…). Ik schatte hun getal op dertig. Het geheel had een zeer fashionable, ja zelfs élégant voorkomen. Aan het boveneinde der lange aaneengezette tafels zat Da Costa, zeer net in ’t zwart gekleed.

Het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand

Het drievoudig snoer past keurig in het straatje van historici die de opkomst van nationale identiteiten beschouwen als een typisch 19e eeuwse ontwikkeling, de vorming van moderne nationale staten. ‘God, Nederland en Oranje’ is volgens deze beschouwing dus een betrekkelijk jong idee, wat te denken geeft over de eeuwigheidswaarde die er in de loop der jaren aan gegeven is, niet in de laatste plaats door vertegenwoordigers van het Nederlandse koningshuis zelf. Toch reiken de wortels dieper dan door de verbintenis met de moderne natievorming wordt gesuggereerd. Dat wordt overtuigend aangetoond in het recente Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815 door historicus Lotte Jensen. Naar aanleiding van de Vrede van Aken (1748), bij voorbeeld, worden tal van preken, gedichten en theaterstukken geproduceerd waarin de drie elementen naar voren komen. God zou Nederland een voortrekkersrol hebben toebedeeld, ja, Nederlanders konden beschouwd worden als het door God uitverkoren volk. De Oranjegezindheid speelde daarbij een belangrijke rol: Willem IV had zich niet alleen dapper gedragen tegenover de Fransen, de geboorte van zijn zoontje stelde bovendien de toekomst van het land veilig. De vaderlandse geschiedenis vormde de context, met name de Tachtigjarige oorlog.

Uitgevonden geschiedenis

Maar de interpretatie van deze ontwikkelingen vraagt om behoedzaamheid. In navolging van Jensen zou je oog moeten hebben voor het verschijnsel van de invented tradition: door mythen, rituelen, verhalen (en Bijbelteksten) wordt een bepaald historisch besef uitgevonden. De vaderlandse geschiedenis begint volgens die traditie bij de Batavieren die zich weerden tegen de Romeinse invasie, springt dan over op strijd tegen de Spaanse overheerser, maar laat alle tussenliggende eeuwen onbesproken. Op die manier kun je de geschiedenis naar believen invullen en dat is precies wat er gebeurt: de voorstelling van de Nederlandse geschiedenis als een langgerekte keten van causale ontwikkelingen, waarmee God en Oranje onlosmakelijk verknoopt zijn. De werkelijkheid is ingewikkelder.

Repressief drukbeleid

De Oranjes mogen dan af en toe hun stempel hebben gezet op de  Nederlandse natievorming, maar dat is altijd met sterke weerstanden gepaard gegaan en ze zijn nooit vies geweest van leugens, bedrog, corruptie en draconische maatregelen om de oppositie te smoren – denk aan het lynchen van de gebroeders De Witt, de onthoofding van Van Oldenbarnevelt. Jensen spreekt over uitbarstingen van geweld en ze vindt het opmerkelijk hoezeer de orangistische stem de gedrukte bronnen domineerde. Een repressief drukbeleid, censuur dus, heeft er mede voor gezorgd dat de ‘tegenstem’ niet of onvoldoende werd gehoord. De geschiedenis van God, Nederland & Oranje is nodig aan herziening toe.

1 5 6 7 8 9 19