artikelen - Page 8

Nepnieuws tegen de nazi’s

In Nederland werd Sefton Delmer (1904-1979) vooral bekend als de journalistieke boezemvriend van Prins Bernhard. Delmer functioneerde als een soort van spindoctor avant la lettre tijdens de zogeheten Greet Hofmans-affaire. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog was Delmer de uitvinder van ‘black propaganda’ en daarmee was hij een der peetvaders van fake news.   

Tekst: René Zwaap

In de jaren ’30 leerden de Britse journalist Sefton Delmer en prins Bernhard elkaar kennen in Berlijn, waar Delmer correspondent was van de Daily Express en Bernhard het vrolijke studentenleven complementeerde met lidmaatschappen van Ernst Röhm’s SA en (na de Nacht van de Lange Messen) de Reiter SS. Delmer functioneerde als een soort van spindoctor avant la lettre tijdens de zogeheten Greet Hofmans-affaire, toen Bernhard een publicitaire oorlog tegen zijn echtgenote voerde met als inzet zijn positie als prins-gemaal en Delmer ten gunste van hem bemiddelde bij Der Spiegel in Duitsland en diverse leidende dagbladen in het Verenigd Koninkrijk.

 

Black propaganda

Maar Delmer was veel meer dan alleen Bernhard’s wrekende hand in het internationale perswezen. Hij was ook een expert in black propaganda: militaire oorlogvoering door middel van het zaaien van verwarring via de media. In hedendaags jargon was hij een expert in nepnieuws. In Berlijn in de jaren ‘30 leerde Delmer niet alleen Bernhard goed kennen, maar ook alle kopstukken van het Derde Rijk, inclusief Hitler. Der Führer riep Delmer, die als zoon van een Australische professor aan de Universiteit van Berlijn was opgegroeid in Berlijn en daardoor vloeiend Duits sprak, diverse malen bij zich om meer te weten te komen over Angelsaksische volksaard. Hij mocht tegenover de jonge buitenlandse verslaggever graag pochen hoe hij als soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog bijkans een heel regiment Franse soldaten in zijn eentje krijgsgevangen had gemaakt. Die laffe Fransozen hadden niet in de gaten dat Hitler in zijn eentje was en gaven zich en masse aan hem over. Uiteindelijk bereikte soldaat Hitler naar eigen zeggen het dichtstbijzijnde  dorp met een hele colonne krijgsgevangenen die voor hem uit liepen. Velen van hen droegen hun geweer nog bij zich omdat Hitler de Franse taal niet genoeg beheerste om hen te bevelen hun wapens te laten vallen. Er had er maar eentje hoeven om te kijken en het zou met hem gedaan zijn geweest. Tijdens het gehele verloop van de Tweede Wereldoorlog zou Hitler later vertrouwen op de kracht van de suggestie op het strijdveld, uitgevoerd met stunts en verkleedpartijen die hij ontleende aan de lectuur van zijn favoriete auteur Karl May.

Rijksdagbrand

Delmers goede naam bij Hitler bracht hem in een unieke positie tijdens de Rijksdagbrand van  27 februari 1933. Hij was erbij toen de Reichkanzler, vice-kanselier Von Papen, Goering en Goebbels het nog brandende parlement inspecteerden. Delmer, zo schrijft hij in zijn autobiografische geschrift Trail sinister, had niet de indruk dat de nazi’s achter de brand zaten. Wel toonde Hitler zich verrukt over de gouden kans die de aanslag met zich meebracht. ‘God geve dat dit het werk is va de communisten’, sprak Hitler tegen de verslaggever. ‘U bent nu getuige van het begin van een groots nieuw tijdperk in de geschiedenis van Duitsland, heer Delmer. Deze brand is het startpunt’. Daarbij struikelde de Führer van opwinding over een brandslang, rapporteert Delmer met zijn getrainde verslaggeversoog voor het sprekende detail.

‘Voor Goering was er geen twijfel dat het vuur was aangestoken  op meerdere plekken tegelijk’, schrijft Delmer in Trail sinister. ‘Met het oog op zijn overtuiging dat de brand een communistisch complot was moesten er ook wel meer dan een brandhaarden zijn. Maar als ik keek naar de doeken [waarmee het vuur was aangestoken, rz] en ander bewijs, kon ik niets zien dat niet het werk kon zijn van een enkele man’.

Dat de brand in werkelijkheid in scène was gezet door de nazi’s zelf, teneinde de noodtoestand uit te kunnen roepen en een greep te doen naar de absolute macht, weigerde Delmer te geloven. Hij onderbouwt dat met meerdere observaties van die dramatische nacht. Ten eerste was Goebbels zo verbaasd geweest over de brand dat hij er bij de eerste melding van uitging dat het een grap betrof en weigerde Hitler in te lichten. Hitler en Goering schenen tijdens de inspectie in de brandende Rijksdag vooral doodsbang dat dit de start was van een communistische coup. Delmer zag Prins August Wilhelm von Hohenzollern, zoon van de Duitse ex-Kaiser in Nederlandse ballingschap Wilhelm II, in zijn SS-uniform vergeefs hemel en aarde bewegen bij de politie om zich toegang tot het brandende gebouw te verschaffen, terwijl deze Pruisische prins volgens de snel in circulatie gekomen complottheorieën in de buitenlandse pers juist een van de brandstichters zou zijn geweest.

Noodtoestand

De dag na de brand ondertekende maarschalk Von Hindenburg als president van de Weimar-republiek het decreet waarmee de noodtoestand werd uitgeroepen. In de woorden van Delmer: ‘Wat hij tekende was de doodstraf van wat er over was van de Duitse democratie. Want zijn decreet hief de burgerlijke vrijheden van de grondwet van Weimar op en introduceerde de politiestaat. Zoals Hitler de nacht ervoor had geprofeteerd, was er een nieuw tijdperk voor Duitsland aangebroken’.

Voor Delmer was er geen twijfel dat ‘the lunatic’ Marinus van der Lubbe in zijn eentje verantwoordelijk was voor de Rijksdagbrand, zoals de Nederlandse radencommunist ook degene zou zijn geweest die achter een eerdere – mislukte- brandaanslag op het voormalige keizerlijke paleis in Berlijn zat. Van der Lubbe verzekerde zijn ondervragers bij de Berlijnse politie ook dat hij de brand in zijn eentje had georganiseerd. De rest was een propagandaoorlog. De nazi’s hadden een communistisch complot nodig om hun belangrijkste tegenstander bij de komende verkiezingen – goed voor 6 miljoen stemmen – uit de weg te ruimen. En dus werden de communistische afgevaardigde Torgler plus de Bulgaarse Komintern-afgevaardigden Popoff, Taneff en Dimitroff in de boeien geslagen. Dat zij alle vier over een solide alibi beschikten deed er even niet toe. Uiteindelijk zou alleen Van der Lubbe schuldig worden bevonden en hij vond zijn deerniswekkende einde op het hakblok. De communisten omgekeerd was er alles aan gelegen de brand te af te schilderen als een inside job van de nazi’s.

Willy Münzenberg

Delmer schrijft: ‘De leidende auteur van het verzinsel  “Hitler, Goering en Goebbels hebben het gedaan”was Willy Münzenberg,  het propaganda-genie van de Duitse Communistische Partij. Hij wist te ontsnappen aan de omsingeling van de Duitse politie 28 februari en vluchtte naar Parijs. Willy, een dynamische kleine man vol van charme en verbeeldingskracht, die ik later regelmatig zag in Parijs, zette al snel een een werkgroep op in het studentenkwartier op de linkeroever. Met behulp van een klein team van medewerkers slaagde hij er vervolgens in een reeks verhalen te verzinnen om te bewijzen dat de Rijksdragbrand een complot van de nazi’s was. Ieder feitje dat van pas kwam werdd gebruikt, verdraaid en uitvergroot om het “dossier” te vormen dat prompt werd gepubliceerd in twee “Bruinboeken”’.

Ian Fleming

In 1939 gaf Münzenberg leiding aan een Duitse radiozender die vanuit Frankrijk het Duitse publiek probeerde af te keren van het nazbewind. Münzenberg vond in 1940 zijn einde aan een strop in een Frans bos, hoogstwaarschijnlijk vermoord op last van de Russische geheime dienst. Met het Von Ribbentrop-Molotov-pact was zijn agitprop tegen de nazi’s niet meer opportuun. Delmer had het nodige van hem geleerd als het ging om de kracht van propaganda, en die know how kon hij uitstekend kwijt toen hij in 1940 terug was in Londen. Via een goed woordje van zijn vriend Ian Fleming – de latere James Bond-auteur – bij de Britse geheime dienst werd hij ingezet bij de speciale afdeling voor psychologische oorlogsvoering.

In Black Boomerang, het tweede deel van zijn memoires, beschrijft Delmer deze werkzaamheden en ook anno 2017 kan de lezer alleen maar onder de indruk raken van de creativiteit die hij aan de dag legde bij zijn ‘Black propaganda’. Het meest trots toont hij zich over  zijn creatie van de radiozender Gustav Siegfried Eins (GS1). Die Duitstalige zender op de korte golf was zogenaamd een station van dissidente officieren van de Wehrmacht. Het doel van Delmer was een wig drijven tussen de Wehrmacht en de nazitop. De zender was niet tegen het Derde Rijk, integendeel, maar gericht tegen de leiders van de NSDAP, die werden weggezet als incompetent en corrupt. Berichten over zelfverrijking en seksschandalen van lokale NDAP-bestuurders moesten Duitse toehoorders trekken.  De medewerkers van de zender waren allen Duitse vluchtelingen, zoals de Duitse ex-diplomaat in Den Haag Wolfgang zu Putlitz, die het Hitler-regime was ontvlucht en later, vanuit de DDR, zijn memoires In rok tussen de bruinhemden: herinneringen van een Duits diplomaat zou publiceren, waarin hij stelde dat de Nederlandse hofhouding van de jaren ’30 vergeven was van nazi-sympathisanten. De leidende stem van GST was een personage die alleen als ‘Der Chef’ werd aangeduid, een rol die werd gespeeld door een detectiveschrijver die in 1938 van Berlijn naar Londen was gevlucht uit walging over de antisemitische furie van de Kristallnacht. Bij de eerste uitzending van de zender keerde ‘Der Chef’ zich tegen Churchill, ‘die bastaard met platvoeten van een dronken oude Jood’. Delmer had de tekst zelf geschreven en was trots op zijn trouvaille: ‘Met deze ene zin hadden we ons geloofwaardig gemaakt als een echt Duits station. Geen enkele Duitse luisteraar –  daarvan was ik overtuigd – zou ooit vermoeden dat  Britse propagandisten in staat waren zulke ontbetamelijke taal uit te slaan over onze geliefde premier. Dit was een zin, zo besloot ik, die het waard was te herhalen in onze uitzendingen’.

‘Gevaarlijke boomerang’

De uitzendingen van de chef trokken inderdaad veel luisteraars. Delmer beriep zich er later op dat het hele idee van Wehrmachtofficieren die tegen de nazi’s rebelleerden in principe was ontsproten aan zijn fantasie. ‘Met elke uitzending werd een nieuwe mythe is het leven geroepen: het leger is tegen de partij, het leger is tegen de SS, het leger is tegen de Gestapo…Deze mythe was onze basis, de notie die het meeste van onze “zwarte”propaganda rechtvaardigde. En helaas! In de jaren na de oorlog bleek het een zeer gevaarlijke boomerang’. Waarmee hij bedoelde dat ex-leden van de Wehrmacht na ’45 zichzelf volkomen onterecht op de borst klopten over hun antifascistische gezindheid en dat dit het proces van denazificatie van de Bondsrepubliek bepaald geen goed had gedaan.

Uit verhoren van Duitse krijgsgevangenen bleek dat de uitzendingen van ‘Der Chef’ goed werden beluisterd door de doelgroep. Het einde van de zender vond plaats in 1943, waarbij de luisteraars konden horen hoe ‘Der Chef’ zijn einde vond in een regen van mitrailleurkogels. Delmer richtte zich op nieuwe propagandazenders, zoals de Soldatensender Calais, dat voorgaf een Duits station gericht op Hitler’s troepen in Frankrijk te zijn, en de Atlantiksender, die desinformatie verspreidde gericht op de bemanning van U-boten in de Atlantische Oceaan. Getrokken door het succes begonnen nu ook de Amerikaanse strijdkrachten met het opzetten van fake-zenders.

Sefton Delmer overleed in 1979. Te vroeg om uit te vinden wat hij qua black propaganda met het wereldwijde web had kunnen doen. Maar het leidt geen twijfel dat alle trollen en fakenews-makers die heden het internet onveilig maken veel van deze meester van de misleiding hebben geleerd.

 

 

Ontwerper Nationaal Monument op de Dam was lid van Kultuurkamer

Architect J.J.P. Oud, de ontwerper van het Nationaal Monument op de Dam, was lid van de Kultuurkamer, de overheidsinstantie die tijdens de oorlog werd opgericht om een nationaalsocialistisch cultuurbeleid ten uitvoer te brengen. Oud werd lid op 1 juni 1942 en had ook de bijbehorende ariërverklaring ondertekend; in september kreeg hij zijn voorlopige legitimatie opgestuurd. Ook beeldhouwer J.A. Rädecker, die tekende voor de sculpturen van het Nationaal Monument, was lid van de Kultuurkamer. Rädecker  trad op 27 mei 1942 toe tot de Kultuurkamer en zijn voorlopige legitimatie werd verzonden in oktober dat jaar. ‘De opdracht voor het Nationaal Monument op de Dam ging dus, bedoeld of onbedoeld, naar twee voormalige leden van de Nederlandse Kultuurkamer’, concludeert David Keuning in zijn proefschrift ‘Bouwkunst en de Nieuwe Orde’, waarop hij woensdag 5 juli promoveerde aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit. Keuning is redacteur van het Engelstalige architectuurtijdschrift Mark en studeerde Bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft en Journalistiek aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Tekst René Zwaap

Tot nu toe werd aangenomen dat Oud, een van de nationale kampioenen van het functionalisme en Het Nieuwe Bouwen, geen lid was van de Kultuurkamer. Zijn zoon Hans Oud beweerde in zijn dissertatie J.J.P. Oud, architekt 1890-1963, feiten en herinneringen gerangschikt uit 1984 dat Oud ‘verschoond van de aanmeldingsplicht voor de Kultuurkamer’ was, omdat hij geen lid was van vakorganisaties als de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Deze redenering werd daarna in brede kring geadopteerd, maar volgens Keuning was het bestuur van de BNA wel degelijk op de hoogte van Oud’s lidmaatschap van de Kultuurkamer.

Keuning trof het bewijs voor Oud’s lidmaatschap aan in de cartotheek van de Kultuurkamer, die heden ondergebracht is bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Deze cartotheek bevat naamkaartjes van duizenden kunstenaars en architecten. 

De onthullingen van Keuning volgen op mededelingen van oud-docent Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft Michiel Polak dat J.J.P. Oud in 1942 een poging deed om van het nazi-bestuur de opdracht voor de wederopbouw van Rotterdam in de wacht te slepen. Polak deed zijn uitspraken op grond van persoonlijke ervaringen van hem en zijn ouders met Oud en op basis van eigen onderzoek in het archief van de architect bij het Nederlands Architectuur instituut (Nai) in Rotterdam.

In dat archief trof Polak vier ontwerpschetsen aan uit juli 1942 voor het ‘Poortgebouw’ aan de Coolsingel, tegenover het Rotterdamse stadhuis. Zijn analyse en interpretatie van deze tekeningen staat haaks op wat daarover tot nu toe door kenners van het werk van Oud is geschreven. Met de bombastische architectuur die op deze prenten te zien is, kon Oud volgens Polak alleen maar de bedoeling hebben gehad de nieuwe nazi-heersers te verleiden hem tot de toonaangevende architect van de Rotterdamse wederopbouw uit te verkoren.

Michiel Polak legde zijn bevindingen over Oud voor aan een select gezelschap van kenners van het werk J.J.P. Oud, maar die reageerden bijna zonder uitzondering zeer afhoudend. Hoogleraar Architectuurgeschiedenis aan de RUG Ed Taverne noemde de beschuldigingen van Polak ‘ronduit absurd’. Taverne vertelde contact te hebben gehad met voormalig hoofd van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) Hans Blom over de bevindingen van Michiel Polak. Taverne: ‘Tezamen met een promovendus heb ik op verzoek van de Heer Polak onderzoek gedaan in de daarvoor relevante (nationale) archieven en wij vonden daar geen enkel spoor die de vermoedens van de Heer Polak staven’. De vondst van Keuning toont aan dat dat onderzoek wel erg oppervlakkig is geschied.

J.J.P. Oud tekende niet alleen voor het Nationaal Monument op de Dam, ook het monument voor de gevallenen bij de Grebbeberg, net als de kranslegging op de Dam op iedere Dodenherdenking ook steevast te zien op tv, is van zijn hand. Als lid van de kunstenaarsgroep De Stijl groeide Oud (1890-1963) tot een boegbeeld van het functionalisme. In 1927 kreeg hij de eervolle opdracht om in de Weissenhofsiedlung in Stuttgart, het openluchtlaboratorium voor stedenbouwkundige vernieuwing van de Weimar republiek, zijn kunsten te laten zien. In 1932 volgde Oud’s doorbraak aan in de Verenigde Staten. Samen met Le Corbusier, Gropius en Mies van der Rohe werd hij op de baanbrekende expositie ‘Modern Architecture: International Exhibition’ in het Museum of Modern Art (MoMa) aan het Amerikaanse publiek voorgesteld als de grondlegger van wat in Europa Het Nieuwe Bouwen werd genoemd en in de VS de ‘ International Style’.

Philip Johnson, organisator van de expositie van de MoMA, noemde Oud ‘de belangrijkste architect van de wereld’ en bleef in nauw contact met de Rotterdammer. Johnson raakte in de jaren ’30 in de ban van Hitler en ging als verslaggever van een Amerikaans fascistisch blad mee op de veldtocht van de nazi’s in Polen in 1939. Hij probeerde in de Verenigde Staten een fascistische beweging genaamd de Grey Shirts van de grond te krijgen. Ook Oud, zo schrijft zijn zoon Hans Oud eufemistisch in de in 1984 verschenen biografie van zijn vader ‘kon zich niet onttrekken aan de geest van de tijd,(…) waarin de roep om een sterke man, orde en hiërarchie zich deden gelden.’ In dat boek staat curieus genoeg vermeld dat Oud een vast afnemer was van de NSB-krant Volk en Vaderland, maar dat hij wel altijd het wisselgeld terugvroeg, hetgeen zoon Hans interpreteert als een verkapte verzetsdaad. De Zwitserse architectuurhistoricus Siegfried Giedion schreef op 29 juli 1938 na een bezoek aan Oud dat deze zich ‘op een gevaarlijke weg der reactie’ bevond.

Joods gezin

Michiel Polak, geboren in 1931, is de zoon van Hans Polak, met wie Oud voor de oorlog nauw samenwerkte. Polak Sr. was als oprichter-eigenaar van weverij Het Paapje in Voorschoten betrokken bij de uitvoering van Oud’s interieurontwerp voor het woonhuis van Oud’s goede vriend Dirk Hannema, directeur van het museum Boymans in Rotterdam. Hannema en belandde na de bevrijding acht maanden in de gevangenis op beschuldigingen van collaboratie met de bezetter. Ook werkte weverij Het Paapje mee aan het interieur van de oceaanstomer Nieuw Amsterdam, het prestigieuze vlaggenschip van de Holland Amerika Lijn, Oud’s eerste opdracht als zelfstandig architect. Daar zwaaide jonkheer De Mönchy de scepter, van wie later bekend werd dat hij in het geheim lid was van de NSB.
Er ontstond een vriendschappelijke relatie tussen Oud en Hans Polak. Maar als Hans Polak Oud in 1942 benadert met het verzoek om een aanbevelingsbrief, waarmee de Joodse familie Polak kan worden geplaatst op de zogeheten Barneveld-lijst, een selectie van voor de Nederlandse cultuur belangrijke Joden die met hun gezinnen gevrijwaard zouden worden van de naziterreur, weigert Oud elke hulp.

Michiel Polak: ‘Het antwoord van Oud op het verzoek van mijn vader was: “Nee, dat kan ik niet doen. Ik heb goede relaties met verschillende Duitsers.’’ Hij dacht als architect te kunnen gaan werken aan het verwoeste Rotterdam: “Ik ga Rotterdam herbouwen”. En dat met een stelligheid die deed denken dat hij toen al zeker van deze zaak was. Mijn vader zweeg, was geschokt en voelde zich vernederd.’

Polak: ‘In september 1943 werd ons gezin opgepakt en in september 1944 vanuit Westerbork gedeporteerd naar het Tsjechische concentratiekamp Theresienstadt.’ Het gezin overleeft de ontberingen wonderwel. Polak: ‘Na de bevrijding kwamen wij in Wassenaar terug en werden warm verwelkomd door vrienden van mijn ouders. Ook Oud kwam langs met een enorme doos bonbons. Dat was opdringerig, schaamteloos en overdreven, helemaal in die tijd van schaarste. Oud trof mijn vader in de tuin achter ons huis vlak naast een poldersloot. Hij reikte hem de doos bonbons aan, die mijn vader aanpakte en in één doorgaande beweging in de sloot slingerde.’

Stage

Dit is het verhaal dat Michiel Polak pas midden jaren zestig te horen kreeg. Het is verbazend dat het contact tussen vader Polak en Oud niet werd verbroken. Nog jarenlang vonden eenzijdige familiebezoekjes plaats. Michiel Polak heeft tijdens zijn studie eind jaren vijftig zelfs nog een stage bij Oud gelopen.
Michiel Polak: ‘Terugkijkend denk ik dat die afstandelijke bezoekjes er vooral mee te maken hadden dat Oud bang was dat mijn ouders met de buitenwereld zouden praten over datgene wat hij hen in 1942 had verteld over zijn goede relaties met Duitsers en de opdracht voor de herbouw van Rotterdam. Dat zou zijn reputatie hebben vernietigd en hij zou zeker niet in aanmerking zijn gekomen voor het ontwerp van het belangrijkste oorlogsmonument van het land, welke opdracht hij in 1948 kreeg. ’
‘Nadat J.J.P. Oud in 1963 was overleden, heeft mijn vader (op hoge leeftijd) de zoon van Oud, Hans, thuis opgezocht en hem toen in woede toegeworpen: “Jouw vader heeft ons willen vermoorden”. Deze
cri de coeur van mijn vader en zijn verschillende confrontaties met Oud die daarvoor plaatsvonden, liggen bijna woordelijk in mijn herinnering.’

Schaamte

In zijn werkkamer in Hillegom vertelt Michiel Polak, 83, waarom hij zo lang heeft gewacht met zijn getuigenis die zo ontluisterend is voor de nagedachtenis van een van de kopstukken van de Nederlandse architectuur. Hij noemt het ‘de schaamte voor het vernederd te zijn geweest’ die zijn ouders en hem al die jaren heeft doen zwijgen. De Nationale Dodenherdenking van 4 mei met de kranslegging bij het door Oud ontworpen Nationaal Monument op de Dam is voor hem een jaarlijkse bezoeking voor het tv-scherm, omdat juist dan de herinneringen aan de weigering van Oud en de daaropvolgende ontberingen van zijn familie in Westerbork en Theresiënstadt bij hem naar boven komen. Naarmate de jaren vorderden ebden die herinneringen weg, en na zijn pensionering kon Polak de nodige afstand nemen om zich in de gangen van J.J.P. Oud tijdens de Tweede Wereldoorlog te verdiepen. Polak: ‘Om een citaat van Ilja Ehrenburg te gebruiken: Mijn motief is niet wraak maar gerechtigheid’.

Wederopbouw Rotterdam

Polaks onderzoek werd aanzienlijk bemoeilijkt door de omstandigheid dat Oud er precies op lette hoe hij in de herinnering zou voortleven. Polak: ‘Oud ontdeed zijn archief van alle onwelgevallige documenten – zo is er geen spoor meer terug te vinden van zijn correspondentie met Boymans-directeur Hannema, die toch een goede vriend van hem was maar na de oorlog in problemen kwam vanwege zijn algemeen bekende NSB-sympathieën. Die correspondentie zou van groot belang zijn geweest voor mijn onderzoek, want Hannema en W.H. De Monchy, de directeur van de Holland Amerika Lijn die in het geheim lid was van de NSB, waren de belangrijkste adviseurs van de Duitse Beauftragte voor de wederopbouw van Rotterdam dr. C.L.F. Völckers.’ Dat Oud inderdaad ongewenste brieven in de haard gooide valt terug te lezen in de biografie geschreven door zijn zoon Hans.

Loyaliteitsverklaring

In de administratie van de Technische Hogeschool Delft ontdekte Polak dat Oud’s zoon Hans zelf als student wel de zogeheten loyaliteitsverklaringen had ondertekend (twee keer) om de colleges te kunnen volgen en aan de examens deel te nemen. Met een loyaliteitsverklaring moesten Nederlandse studenten in 1943 beloven dat ze zich zouden ‘onthouden van iedere tegen het Duitse Rijk gerichte handeling’. Op die manier hoefden ze niet naar de Arbeitseinsatz in Duitsland en konden ze examens afleggen. In Delft werd de loyaliteitsverklaring om de colleges te kunnen volgen door niet meer dan 25,6 procent van de studenten getekend.. Toch tekende in Delft maar een kleine minderheid.Het ondertekenen werd studenten na de oorlog ook zwaar aangerekend. Het kandidaatsexamen dat Hans Oud op 8 februari 1944 had afgelegd, werd door Delftse Studenten Zuiveringscommissie na de Duitse nederlaag als strafmaatregel ongeldig verklaard. Polak: ‘Hans Oud heeft zijn tekenen van de verklaring ongetwijfeld eerst besproken met zijn vader en van hem de zegen gekregen.’ Hans Oud was als architect lange tijd werkzaam op het bureau van zijn vader.

Na de capitulatie probeerden de Duitsers de Nederlanders ‘als Freunde zu gewinnen’ en daarbij paste het streven het platgebombardeerde Rotterdam zo snel mogelijk te doen herrijzen. Al vier dagen na het bombardement, op 18 mei 1940, krijgt directeur Ir. W.G. Witteveen van de Gemeentelijke Technische Dienst van Rotterdam opdracht tot het ontwerp van een plan voor het nieuw te bouwen stadshart. Witteveen gaat voortvarend aan de slag en al op 25 juli kan hij een basisplan overleggen, dat op 26 juli dat jaar wordt goedgekeurd door dr. ir. J.A. Ringers, die door het Nederlandse bestuur is aangesteld als regeringscommissaris voor de wederopbouw. Er wordt een dienst wederopbouw voor Rotterdam (het ASRO) ingesteld en als op 3 maart 1941 de eerste paal in de grond wordt geslagen voor het hoofdkantoor van de Rotterdamsche Bankvereeniging wordt dat trots gepresenteerd als het officiële begin van de wederopbouw.

De Duitse autoriteiten volgen de planvorming nauwlettend, maar oefenen slechts zijdelings invloed uit. Op 11 april 1941 geeft Beauftragte Völckers een persconferentie over de wederopbouwplannen. Over de aard van de beoogde architectuur meldt hij: ‘Wat de bebouwing betreft wil ir. Witteveen beslist vermijden, dat Rotterdam een Amerikaans karakter krijgt’.. De expositie Nederland bouwt in baksteen in Museum Boymans, een door Oud’s vriend Hannema georganiseerde expositie waarin een soort oer-Hollandse bouwstijl wordt gepropageerd die aansluit bij de bloed en bodem-filosofie van de nazi’s, onderstreept dit standpunt nog eens. Het kale functionalisme van Het Nieuwe Bouwen waarvan Oud in de jaren 1920 de kampioen was geweest, is voortaan taboe, net als jazz of abstracte kunst. De tentoonstelling wordt op 26 juni geopend. Oud is vertegenwoordigd met een maquette van het door hem ontworpen nieuwe hoofdkantoor van Shell in Den Haag. Intussen is sinds januari 1941 overleg gaande over de aanstelling van de architecten die bij de uitvoering van het Wederopbouwplan toezicht moeten houden op de kwaliteit van de architectuur. Oud krijgt hierin een prominente rol toebedeeld. Het plan van Witteveen bestaat uit 13 rayons die ieder een eigen supervisor moeten krijgen. Op 29 mei 1941 benoemt Ringers twaalf architecten als supervisor. Oud wordt benoemd tot supervisor voor het op één na belangrijkste gebied, de Coolsingel, die in het plan van Witteveen moet uitgroeien tot een avenue van Parijse allure. De benoeming van de supervisor voor het belangrijkste rayon, het Hofplein, wordt nog open gehouden. In september 1941 schrijft het gemeentebestuur op aandringen van Seys Inquart een open ideeënprijsvraag uit voor het Hofplein en de Blaak. Precies een jaar later zal Oud tenslotte ook de supervisie over het gebied van het Hofplein krijgen en krijgt hij de opdracht tot ‘het leveren van een ontwerp voor de architectuur van het Hofplein’.

Het is opmerkelijk dat Oud als zelfstandig architect pas voet aan de grond krijgt in Rotterdam als zijn broer Pieter Oud in 1941 aftreedt als burgemeester van de Maasstad. Pieter Oud kwam als Rotterdams eerste burger vervaarlijk dicht in de buurt van collaboratie, maar toen hij in conflict kwam met NSB-gemeenteraadslid Gerrit van Burink, die met 150 zwartgeüniformeerde NSB-ers en WA-mannen een gemeenteraadsvergadering had verstoord, werd het hem te veel. Burink en zijn trawanten vielen een paar dagen later de werkkamer van de burgemeester binnen en knevelden hem, terwijl ze hem fotografeerden met een schortje van de vrijmetselaars met een Jodenster erop. (Pieter Oud was prominent lid van de vrijmetselaarsloge). Seys Inquart en Völckers kozen partij voor de belaagde burgemeester. De foto werd verboden en de Van Burink en zijn trawanten kregen bij wijze van symbolische straf enkele weken opsluiting in kamp Erica in Ommen. Maar voor Pieter Oud was de maat vol en in oktober trad hij officieel af als burgemeester. Zijn opvolger Frederik Ernst Müller was lid van de NSB. Vanaf dat moment kreeg J.J.P. Oud ineens veel werk in de Maasstad.

Het Poortgebouw

Polaks zoektocht naar Oud’s activiteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog spitst zich toe op de eerder genoemde ontwerpschetsen voor het ‘Poortgebouw’. Oud maakt deze tekeningen nadat de prijsvraag voor het Hofplein en de Blaak op een fiasco is uitgelopen. Op 15 mei ’42 verschijnt het juryrapport over de ingezonden ontwerpen. Door alle betrokkenen – zowel aan Duitse als aan Nederlandse zijde – worden de inzendingen als onbruikbaar beschouwd. Volgens Polak zag Oud nu zijn kans schoon.

Tegenover het stadhuis aan de Coolsingel was door Witteveen in het wederopbouwplan een nieuw Stadhuisplein geprojecteerd dat via een voetgangersdoorgang onder een bouwblok kon worden bereikt; het ‘Poortgebouw’. De architect A. Komter had voor dit gebouw in opdracht van de firma Van Nelle een ontwerp gemaakt met een ‘tea-room’ boven de poort . Het ontwerp van Komter was in mei 1942 gereed en bij Oud, supervisor van dit gebied, ingediend. Oud’s schetsen voor het Poortgebouw zijn gemaakt op transparant papier, met de tekeningen van Komter als onderlegger. De eerste schets is ongedateerd, de tweede is gedateerd op 9-7-’42, de derde en de vierde op 11-7-’42. De laatste is qua opzet van de gevel vrijwel identiek aan de derde en lijkt met kleuraccenten bedoeld voor presentatie.


Polak: ‘Dat Oud zich het ontwerp van Komter domweg toeëigende was op zich al iets ongehoords. Maar wat hij verder met dat ontwerp deed, is meer dan discutabel. Het is alsof Oud wil laten zien hoe imposant hij de gevelarchitectuur van Rotterdams grootse allee wel weet te maken.’

Tabula rasa

Bij Oud’s schetsen is de blik steeds, over de Coolsingel op het poortgebouw gericht, met het stadhuis en de stadhuistoren in de rug. Maar op de tekening van 11 juli zien we boven het poortgebouw opeens de toren van het stadhuis uitrijzen. Polak: ‘Dat is een tekentruc om het dramatische effect van de fiere stadhuistoren te midden van het tabula rasa van het gebombardeerde Rotterdam volledig uit te buiten. Het is allemaal theater. Dit kan hij niet voor zichzelf getekend hebben. Kennelijk wilde Oud zijn ontwerp met verschillende en onmogelijke architectonische middelen een indrukwekkende monumentaliteit meegeven. Het inkleuren en het dramatisch schaduwen van de stadhuistoren in de laatste tekening zijn toevoegingen die het bombastische van de architectuur nog versterken. Ze maken deze tekening ook aantrekkelijker om aan iemand te laten zien; een leek die niet zou inzien dat de stadhuistoren op die tekening helemaal niet op de plek kon staan waar Oud hem gefingeerd had getekend.’
Deze laatste, meest definitieve, van Ouds schetsen van het Poortgebouw is zowel door de reeds genoemde Taverne (1981) als door zoon Hans Oud (1984) eerder gepubliceerd. Zij menen dat de tekening deel uitmaakt van Ouds ontwerp voor het Hofplein. Een andere Oud-kenner, Dolf Broekhuizen, in zijn dissertatie over het late werk van Oud (2000), volgt hen daarin. Polak: ‘De drie andere schetsen van het Poortgebouw werden nooit vermeld. Er werd eerder niet gezien dat in de laatste schets boven het poortgebouw, met de titel “Gevel poortbebouwing tegenover Raadhuis aan de Coolsingel”, de getekende stadhuistoren als in een luchtspiegeling te zien is boven de poortbebouwing. Daardoor is de redenatie dat Oud’s poortgebouw project als voorstudie voor de Hofplein-opdracht gezien moet worden, niet houdbaar. Het contract voor het ontwerp van het Hofplein werd pas in september getekend en uit zijn briefwisseling blijkt dat Oud niet van plan was aan dit werk te beginnen voordat zijn bevoegdheden en zijn honorarium waren vastgelegd.’

Polak voegt hieraan toe: ‘De laatste van Oud’s ontwerpschetsen van het Poortgebouw is gedateerd op 11 juli 1942. Is het toeval dat op die middag de opening van de tentoonstelling van de inzendingen van de Hofplein prijsvraag in Museum Boymans plaatsvond, met als belangrijkste genodigde Seyss Inquart, de initiatiefnemer? De prijsvraag was mislukt. Als supervisor van de gemeente had Oud zelf niet aan de prijsvraag deelgenomen. Bovendien was hij geen lid van de jury geweest. Hij was de man met de frisse blik. In de discretie van Hannema’s directiekamer kon hij Seys Inquart het speciaal voor hem getekende ontwerp laten zien. “Ik heb goede relaties met verschillende Duitsers. Ik ga Rotterdam herbouwen!”, had hij mijn vader immers gezegd. Dit was de kans zijn capaciteiten te tonen.’

Ook vond Polak correspondentie tussen Oud en de Nederlandse hoogste man voor de wederopbouw ir. J. Ringers, die erop wijst dat Oud in 1942 op het punt stond de grote man van de wederopbouw van Rotterdam te worden. Zo is er een belangrijke brief met de kop “VERTROUWELIJK” van Ringers aan Oud. Het is een verslag van een gesprek tussen beiden op zondag 5 juli 1942. Aan de teneur van dit stuk is te merken dat Ringers uiterst omzichtig en precies met Oud sprak en, naar het lijkt, al in een eerder contact met Oud van zijn financiële eisen had gehoord. Ringers schrijft over die opdracht; ‘…aangaande het Hofplein (…) tot het maken van een gevelontwerp (…) aan een Nederlandse architect, die voor die opdracht in de eerste plaats in aanmerking komt. Ik deelde u mede, dat ik (…) de overtuiging heb, dat Gij de architect zijt, die deze opdracht aan zoudt kunnen.” En verder; ‘Gij hebt mij geantwoord in beginsel een opdracht als hiervoor beschreven gaarne te willen aanvaarden, mits de financieele zijde geen beletsel is.’ Ringers schrijft dat Oud een voor die tijd exorbitant hoog bedrag voor zijn inspanningen vroeg: ‘Gij noemdet mij een bedrag van Fl. 50.000,- voor Uw arbeid.’ Dan wordt duidelijk dat Oud zes maanden kon uittrekken voor dit ontwerp en dat dit honorarium uitsluitend bedoeld was voor ‘het leveren van een ontwerp voor de architectuur van het Hofplein’.

Miciel Polak: ‘De exorbitante vraagprijs van Oud maakte het goed mogelijk, dat door zijn voorwaarde: “…mits de financieele zijde geen beletsel is”, de opdracht aan hem niet door zou gaan. Of deze opdracht aan Oud door zou gaan was dus afhankelijk van Financiën. Dat Ringers op een zondag met hem alleen ging praten en het verslag daarvan de kop ‘VERTROUWELIJK.’ mee gaf, zal er op wijzen dat Oud niet wilde dat dit voorlopig gesprek in de openbaarheid zou komen bij een negatief antwoord van Financiën om reden van zijn vraagprijs. Oud zal, met het verloop van het gesprek over de Hofplein opdracht, op die zondag 5 juli heel tevreden naar huis zijn gegaan. Hij wist dat hij Ringers in het gesprek volledig overtuigd had met zijn argumentatie omtrent de gevraagde Fl. 50.000. Ook wist hij dat Ringers – die volledig achter Oud stond- per se aan hem de Hofplein opdracht wilde geven en dat met overtuiging bij Financiën zou brengen. Zou het echter niet doorgaan dan zou niemand er iets van weten. Het lijkt dan niet aannemelijk, om op grond van de datum van “9/7 ’42” op de eerst gedateerde tekening van het Poortgebouw , te concluderen dat Oud op 9 juli 1942 wachtte tot Ringers zijn brief bij hem binnen was, om dan direct aan het poortgebouwontwerp te beginnen. De eerdere ongedateerde tekening zou dat al tegen kunnen spreken. Had hij wel vooruit willen werken aan de voor hem misschien opkomst zijnde opdracht, dan zou hij daarvoor studieschetsen voor het Hofplein hebben opgezet.’ Als de Poortgebouw-schetsen geen onderdeel waren van het Hofplein-plan, voor wel doel werden ze dan gemaakt?

Opdracht voor het Hofplein

Polak: ‘Hoe het precies in zijn werk is gegaan, zal waarschijnlijk nooit boven tafel komen. Maar na mijn onderzoek ben ik er van overtuigd dat het verhaal van mijn vader over Ouds weigering hem en zijn gezin hulp te bieden, niet uit de lucht is gegrepen’.

Het Poortgebouw zou nooit worden gebouwd. Seys Inquart kondigde in 1943 een totale bouwstop af om materiaal uit te sparen ten bate van de vestingwerken van de Atlantikwall. Dat maakte aan alle plannen voor de wederopbouw van Rotterdam onder nazivlag een einde. ‘Wat een geluk dat toen niet gebouwd kon worden, wat op papier was geconcipieerd’, schreef architect R.H. Fledderus terugkijkend op die jaren: ‘Men ontwierp een Potemkin decor’.

Na 1945 wierp Oud zich in zijn bijdragen aan De Groene Amsterdammer op als hoeder van de moderne architectuur. In 1946 schrijft Oud het artikel “Wij bouwen weer op?’’, waarin hij poneert dat de moderne architectuur als ‘entartete Kunst’ door de Duitse bezetter onmogelijk werd gemaakt, en de traditionalisten van de Delftse School associeert met de architectonische en culturele voorkeuren van de nazi’s. Polak: ‘Oud’s policy is hier om de Delftse School naar de geest als collaborateurs te bestempelen en zichzelf als de kampioen van het moderne te afficheren. Dit laat zien welk zwaar geschut Oud heeft gebruikt om zijn tegenstanders – ten onrechte – in het ideologische verdomhoekje te zetten. Het lijkt erop dat hij zijn eigen straatje schoon wilde vegen met het omarmen van zijn moderne vrienden van de “entartete Kunst’’.’

In 1948 krijgt Oud de opdracht voor het ontwerp van het Nationaal Monument op de Dam ter herdenking van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Waarom de keuze voor de eervolle opdracht uitgerekend op hem viel is onderwerp van discussie. Wellicht omdat John Rädecker, de beeldhouwer die voor de beeldengroep van het monument was uitverkoren, perse met hem wilde samenwerken.

Opvallend is dat Oud al in 1946 correspondeert met Philip Johnson in de VS (die dan inmiddels is bekomen van zijn liefde voor het Duitse nazisme) over aard en wezen van oorlogsmonumenten, zoals blijkt uit de correspondentie in het archief van de Amerikaanse architect in het MoMa in New York. Voorvoelde Oud iets? Even later krijgt Oud de opdracht voor het Nationaal Monument en voor het monument voor de gevallenen van het Nederlandse leger op de Grebbeberg. ‘Als hij maar een greintje fatsoen had gehad, dan had hij die opdrachten niet aangenomen ’, meent Michiel Polak.

 

Rusland, de eeuwige kolonie

Er loopt een rechte lijn van de bloeddorstige Russische tsaren naar Stalin en Poetin, betoogt classicus Anton van Hooff. Rusland is altijd een kolonie geweest die van bovenaf werd geëxploiteerd en de Russische adelaar illustreert treffend hoe het land door de eeuwen een autocratie is gebleven.

Tekst Anton van Hooff

 Bij mijn eerste bezoek aan Rusland in 1990 hoorde ik in – toen nog – Leningrad dat er onlangs een klassiek gymnasium was opgericht. Ik zocht meteen contact met de leraren Grieks en Latijn en drong er bij hen op aan een vereniging te vormen. Zo’n organisatie kon dan deel gaan uitmaken van de Europese federatie van classici, Euroclassica. Een uur lang spraken we erover wat zo’n verband kon betekenen voor de herleving van het onderwijs klassieke talen in het Rusland van de glasnost, die ook grotere vrijheid van onderwijs bracht. Maar ten slotte kwam het hoge woord eruit: hoe deed je dat eigenlijk, een vereniging vormen? Moest je dan aan de minister van onderwijs toestemming vragen? Ik stond toen paf over het gebrek aan initiatief, maar uit de reeks bezoeken die ik sindsdien aan Rusland heb gebracht, uit de gesprekken met Russische vrienden en door lectuur en film is mij allengs duidelijk geworden waarom het blijft schorten aan democratisch burgerbesef: het verleden heeft de Russen de mentaliteit van onderdanen ingeprent. De Amerikaanse historicus Richard Pipes verklaart het zo: Rusland is altijd een kolonie geweest die van bovenaf werd geëxploiteerd.

 

Zelfs de naam is opgelegd

Het waren de Vikingen die spraken van het land van ‘Roes’, dat verklaard wordt als oud-Noors voor ‘roeiende mannen’. De Vikingen zagen het land namelijk vooral als de rivierweg naar Byzantium. Tegen de beschaving van die Oost-Romeinse metropool keken de regionale vorsten van Scandinavische oorsprong op, terwijl ze diepe minachting hadden voor de inheemse boeren die zij uitbuitten. Ze trouwden met Byzantijnse prinsessen en de vorst van Kiev nam in 989 het christendom in zijn Grieks-orthodoxe vorm aan. Door de val van Constantinopel in 1453 verloor die loot aan de stam van het christendom zijn politieke centrum. Moskou nam later als het ‘derde Rome’ die rol over. Vandaar de intransigente houding van de Russische kerk tegenover andere christenen. Dat God Rusland heeft uitverkoren om de wereld religieus te redden is een overtuiging die door Dostojewski en Solzjenitsyn werd gedeeld. Misschien was de overtuiging dat de wereldrevolutie van Rusland moest uitgaan, de seculiere variant van dit idee van Ruslands missie.

Terwijl in West-Europa na het afslaan van Noormannen en Arabieren zelfbesturende steden opbloeiden, bleef Rusland de speelbal van buitenlandse machten: Polen en ridders van de Duitse orde namen in het westen flinke stukken in bezit. De onderworpen Russen konden alleen binnenskamers hun rancune uitdrukken: het Russische woord voor Duitsers is afgeleid van het Slavisch voor ‘stom’, want die indringers spraken in elk geval geen fatsoenlijke taal. Volgens een vergelijkbaar mechanisme troost het falende Midden-Oosten zich ermee dat het tenminste in één ding, de islam, superieur is.

 

Uitbuitende vazallen

Vanuit het oosten doken de Mongoolse horden van de Tataren op. Het woord horde is Tataars voor ‘kamp’. Vanuit kampen werden de onderworpen Russen tot betaling van tribuut gedwongen. De meest succesvolle stam was die van de Gouden Horde, die van circa 1240 tot 1400 het Russische kernland beheerste. Hun Russische vazallen hadden als taak zoveel mogelijk belastingen uit de boeren te persen. De hoogste afdracht werd geleverd door de vorst van Moskou. Hij werd zo machtig dat hij in 1480 kon weigeren nog langer geld en goederen af te dragen aan de Mongoolse meesters, die er door onderlinge twisten er zwak voorstonden. Snel breidde Moscovië zich uit. Zo ontstond Rusland, veel later dan de staten van West- en Midden-Europa. Nog steeds duiden Russen met ‘Europa’ alles ten westen aan, hoewel ze sinds het Congres van Wenen formeel deel van het Avondland zijn; toen werd namelijk de Oeral als grens tussen Azië en Europa vastgelegd.

Door de zeer uiteenlopende ontwikkeling ontstond een diepe kloof. Terwijl in het westen vorsten en burgers geacht werden een gemenebest te vormen, kenden Russen slechts uitbuitende heren en uitgeperste onderdanen.

 

Geen stadsraden

Er waren slechts twee zelfbesturende (Hanze)steden Pskov en Novgorod (Nieuwstad). Alleen zij hadden een raad, vetsje. Die van Novgorod werd prompt opgeheven toen Iwan III in 1478 de republiek inlijfde. De vetsje van Pskov werd in 1510 door Vasili III afgeschaft. Terwijl in het Estse Tallinn en het Letse Riga de stadhuizen een vertrouwd, een Europees beeld bieden, worden Russische steden gedomineerd door het paleis van de gouverneur, die van boven werd aangesteld.

Bij alle bewondering voor het unieke experiment van de eerste democratie ter wereld, die van Athene in de vijfde en vierde eeuw vC, kan niet worden beweerd dat zij een voorbeeld was voor de modernisering van staten in de negentiende eeuw. Pas achteraf werd zij ontdekt als legitimatie. Niet voor niets noemden de eerste moderne staten, de VS en Frankrijk, zich naar het Romeinse voorbeeld een republiek. De Atheense democratie werd pas later als een welkome legitimatie ontdekt. Rusland miste de wissel naar een parlementair stelsel.

 

Onder de dubbele adelaar

In 1547 drukte Iwan de Formidabele (beter dan ‘Verschrikkelijke’) zijn gegroeide macht als vorst van Moscovië uit door zich tsaar te noemen. ‘Tsaar’ is een verbastering van ‘Caesar’, want Iwan beschouwde zich als de voortzetter van het Byzantijnse keizerrijk. De dubbele adelaar op de munten van de Russische Federatie is het oude wapen van Byzantium, dat nog steeds op vlaggen van kerken en kloosters in Griekenland staat. En in West-Europa hebben ooit rijkssteden als Nijmegen, die onder de keizer van het heilige Roomse (=Romeinse) Rijk van de Duitse Natie stond dezelfde dubbele adelaar in hun wapen. Toen ik ooit op het Klassieke Gymnasium van inmiddels Sanktpeterburg een les over Romeins Nederland gaf en eindigde met het in bloemen uitgelegde wapen van Noviomagus, riepen de leerlingen: ‘Maar dat is ons wapen.’ Het keizerlijke wapen van nu is een passend symbool voor de autocratie die Rusland is gebleven.

 

Feodaliteit als vernieuwing

Het enorm uitgebreide rijk liet zich natuurlijk niet vanuit een centrale besturen. Daarom werd in feite een feodaal systeem ingevoerd. Heren kregen landgoederen met de daarop levende boeren als lijfeigenen. Zij deden plaatselijk wat de tsaar in het groot deed, meedogenloos uitbuiten. De tsaar beschouwde zich als de eigenaar en niet de beheerder van het land, als een koloniale heer dus. Iwan de Formidabele vergeleek zijn onderdanen met baarden of schapen: die moesten ook regelmatig flink geschoren worden. Wel moesten de schapen moesten net niet doodgaan.

 

Vadertje tsaar

Het was het gezag van de landheren dat de lijfeigen boeren voelden, vaak letterlijk aan den lijve – de knoet! Maar als de tsaar eens wist hoe zij leden … De mythe dat ‘vadertje tsaar’ misleid werd door de heren die de onderdanen uitbuitten, leefde in elk geval onder Stalin voort. Talloze brieven met klachten werden aan de rode tsaar geschreven. Er zijn gevallen van mensen die tien jaar in de Goelag zaten en als eerste een brief aan kameraad Stalin schreven om te melden dat ze natuurlijk buiten zijn weten ten onrechte waren gestraft; die naïevelingen kregen er nog eens tien jaar bij. Het jaarlijkse circus waarbij Poetin door Russen uit het hele land kan worden gebeld speelt in op het vertrouwen in de goedaardigheid van de heerser. Die reageert op aperte misstanden door zijn gunstelingen de schuld te geven. Zelf is hij als autocraat natuurlijk nooit verantwoordelijk voor de fouten die uit zijn systeem voortkomen.

Hij houdt zich ook verre van het leed van zijn volk. Bij de mensenverachtende rampen van de Koersk (2000, 116 doden), Theater Nord-Ost (2002, 168 doden en Beslan (2004, 334 doden) schitterde Poetin door afwezigheid, terwijl westelijke leiders en royals zich altijd haasten naar plekken des onheils. Ook de laatste tsaar, die toch al leefde in een tijd dat Victoria het model van een zorgzame vorst had gegeven, reageerde halfslachtig op de ‘Chodynkatragedie’, de dood van 1389 mensen die op 30 mei 1896 vertrapt werden tijdens zijn inauguratiefeest. De staat (gosydarstwo) is alles, mensen tellen niet. Toen Churchill op de conferentie van Teheran (november 1943) verklaarde dat een vroege opening van een tweede front in Frankrijk grote verliezen met zich zou brengen, zou Stalin, die honderdduizenden door zinloze militaire operaties de dood injoeg, verklaard hebben: ‘Als één man sterft is het een tragedie, als duizenden sterven is het iets voor de statistiek.’

 

Stalin geherwaardeerd

De herwaardering van Stalin onder de ‘sterke’ leider Poetin past in het patroon: tsaren die de knoet hanteerden, worden gevreesd én bewonderd. Dat gold voor Peter de Grote die Sanktpeterburg, zijn venster op het westen, bouwde op de lijken van 100.000 arbeidsslaven. En ook Catharina de Grote (regeerde 1762-1796) deed zich tegenover Europese intellectuelen wel voor als een verlichte vorstin, maar zij was bepaald geen lieverdje voor haar onderdanen; zij was het die een geheime politie oprichtte, die zou voortleven in, NKVD, GPU en FBS.

De angst voor verklikkers en spionnen is diep verzonken in de Russische geest. Toen een Moskouse vriend in de jaren tachtig tijdens een studieverblijf in München Solzjenitsyn in de universiteitsbibliotheek las, keek hij schichtig om zich heen of niet iemand hem observeerde. Toen hij in 1990 mijn gast was, had ik als voorzitter van de Vereniging Classici Nederland enkele interviews met kranten afgesproken: Rusland was toen ‘in’ en de herleving van het onderwijs klassieken was een interessant detail van de perestrojka. Enkele dagen na zijn aankomst zat hij aan mijn bureau diep in gedachten verzonken. ‘Wat is er toch, Sasja?’ Hij zei met zichzelf te worstelen. Moest hij niet de ambassade in Den Haag bellen of dat wel mocht, die interviews? Toen was ik verbijsterd, maar nu ik meen ik meer te begrijpen hoe Russen zo geworden zijn.

 

King Kong en de Stadhoudersbrief

Het mysterie van de ‘Stadshoudersbrief’ van Prins Bernhard, waarin deze tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn diensten zou  hebben aangeboden aan Hitler, duurt nog altijd voort. Dichter Manuel Kneepkens, voorheen ook bekend als gemeenteraadslid van de Rotterdamse Stadspartij, liet zich inspireren door de rol die de al even mysterieuze Rotterdammer Christiaan Lindemans, alias ‘King Kong’, in deze affaire heeft gespeeld. Een zomerklucht tussen waarheid en verdichting.

 

Tekst Manuel Kneepkens

De waardering voor prins Bernhard, a.k.a. de ‘Schavuit van Oranje’, was toch al nog maar een fractie van die van vlak na de oorlog. Toen was hij als ‘oorlogsheld’ ongelofelijk populair. Daar is heden weinig van over.

Het spraakmakende boek van historica Jolande Withuis ‘Juliana, vorstin in een mannenwereld’ heeft het er voor Prins Bernhard niet beter opgemaakt.

Het blijkt met die Bernhard nog veel erger gesteld dan we al wisten. Echt een hele foute man.

Dat doet mij sterk denken aan de ophef, die er een drie jaar of geleden ontstond, toen iemand zich tot de Straatnaamcommissie van de gemeente Rotterdam wendde  (nee, ik was het niet…) met het verzoek de Prins Bernhardkade van een andere naam te voorzien.

‘Het kan toch niet zò zijn, dat er bij ons in Rotterdam doodleuk een straat vernoemd is naar een “louche wapenhandelaar”?’, aldus de klager. Zijn klacht haalde de pers.

Een ander iemand ( alwèèr, nee, ik niet…) haakte er op in en stelde voor de Prins Bernhardkade om te dopen in …King Kongkade. Naar ‘King Kong’ Lindemans, Bernhards favoriete koerier op het einde van de oorlog. Een grap natuurlijk, want die Lindemans, was zo mogelijk nog fouter dan de prins zelf.

 

Dubbelspion

 

Dit alles heeft mij echter op het volgende idee gebracht..

Ik pleit er bij dezen vurig voor, dat Lindemans’ graf op de begraafplaats Crooswijk een grafschrift krijgt. Aan het einde van mijn relaas zal ik een voorstel doen, hoe dat grafschrift dan wel zou moeten luiden.

Het gaat dus om het graf van Christiaan Lindemans, de roemruchte ‘dubbelspion’ eind Tweede Wereldoorlog, vanwege zijn reusachtige gestalte bijgenaamd King Kong.

Het verhaal gaat, dat het er toentertijd, eind 1944, op het hoofdkwartier van de toenmalige Binnenlandse Strijdkrachten, die onder opperbevel stonden van prins Bernhard zur Lippe Biesterfeld , nogal ‘loslippig’ toeging.

Daardoor kon King Kong Lindemans, die Bernhard diende als koerier, gemakkelijk op de hoogte raken van Market Garden, de militaire operatie bedoeld om bij Arnhem de Rijn te oversteken, richting Duitsland. Deze informatie wordt King Kong geacht doorgespeeld te hebben aan de Duitsers. Gevolg: de Slag om Arnhem, de oversteek van de Rijn, werd een mislukking. Honderden doden vielen voor niets.

Bovendien werd zo de opmars van de Westerse geallieerden zodanig vertraagd, dat de Russen eerder in Berlijn waren. Plus dat ze een groter stuk van Duitsland wisten te veroveren dan de Westerse geallieerden lief was, de latere DDR…

Berlijns wankele positie sindsdien tijdens de Koude Oorlog…de bouw van de Muur…Kennedy’s befaamde ‘Ich bin ein Berliner!’ etc….het komt allemaal rechtstreeks voort uit het mislukken van Market Garden..

Maar het graf van Christiaan Lindemans op Crooswijk ligt er vredig en verlaten bij. Niets verwijst aldaar naar Lindemans cruciale rol in de Tweede Wereldoorlog. Zijn grafsteen wijkt wat tekst betreft op geen enkele wijze af van de grafstenen rondom. Het vermeldt naam , geboortedatum en sterfdatum. Meer niet. Zelfs het woord  ‘King Kong’ staat er niet op.

 

Schraal gedoe

 

Schraal gedoe ten opzichte van een Rotterdammer, die nog steeds tot de verbeelding spreekt. Niemand minder dan Willem Frederik Hermans wijdde een toneelstuk aan hem, uiteraard ‘King Kong’ geheten.

En ook thrillerschrijver Thomas Ross scheidde een dikke pil af over Christiaan Lindemans en zijn tijd. Al gaat dat geschrift eigenlijk meer over Prins Bernhard, het vaste bête noir van deze schrijver.

Ross’ roman heet eveneens King Kong.

Eigenlijk heeft Rotterdam in Christiaan Lindemans iemand met de statuur van ‘mythische figuur’. Niet meer en niet minder. Misschien speelt daarbij een rol Lindemans’ vernoeming naar de monsteraap King Kong, die mythische figuur bij uitstek. De ‘hoofdrolspeler’ in de gelijknamige rolprent van C.M.Cooper en Ernst B. Schoedsack , dat summum van Hollywood – edelkitsch, uitgebracht in het crisisjaar 1933.

 

King Kong leeft!

 

Zo was er, na de oorlog, het hardnekkige gerucht, heel kenmerkend voor mythische figuren: King Kong Leeft!.  Lindemans ligt nièt op Crooswijk begraven… Het lijk van iemand anders is in Lindemans kist gestopt!

Ja, men wist het zeker, King Kong zou vlak na de oorlog naar Zuid-Amerika hebben weten te ontkomen. Via een vluchtroute voor ex-Nazi’s. Volgens ‘betrouwbare’ getuigen zou hij herhaaldelijk gesignaleerd zijn in Argentinië. ( Op de ranch van de vader van Maximà Zorreguieta, zeker…)

 

Geruchten over King Kongs afwezigheid in het graf op Crooswijk zijn altijd gebleven. Ja, ze werden, jaar in jaar uit, alleen maar sterker. Ze werden zelfs dermate hardnekkig, dat in 1982 op last van Bram Peper, de toenmalige burgemeester van Rotterdam, het graf geopend werd. Exhumatie is burgemeesterstaak, zie de Wet op de Lijkbezorging en de Koninklijke Besluiten van 12 Juni 1951 en 26 Juni 1963.

De exhumatie van Lindemans in 1982 had plaats op een van de meest bloedhete dagen van die zomer van dat jaar. Exhumatie houdt onder andere in, dat de burgemeester ook daadwerkelijk bij de opening van het graf en de identificatie van de stoffelijke resten aanwezig dient te zijn. Bram Peper kwam daartoe naar Crooswijk… in korte broek! Tot ontsteltenis van de aanwezige nabestaanden van Lindemans, allen in stemmig zwart gekleed.

 

Roekeloos motorrijder

 

King Kong bleek er wel degelijk in te liggen. Lindemans was tijdens zijn leven een roekeloos motorrijder geweest en op een gegeven moment hardhandig in botsing gekomen met een lantaarnpaal. Daarbij had hij allerlei botbreuken bij opgelopen. Die botbreuken bleken nog goed herkenbaar te zijn in het opgegraven gebeente. Einde verhaal!

 

Einde verhaal?

 

Stel dat ik een thrillerschrijver was à la Thomas Ross… Dan zou ik zeggen: nù begint het pas!

Is het graf van Lindemans werkelijk enkel geopend om, bijna veertig jaar na dato van zijn overlijden, de identiteit van het gebeente, dat erin lag, vast te stellen? Zeer onwaarschijnlijk! Is er niet iets anders aan de hand?

Daar is immers òòk nog het gerucht dat Lindemans de beschikking had over de zgn. Stadhoudersbrief en dat hij daarmee hij vast van plan was Prins Bernhard te chanteren.

 

Staaltje hoogverraad

 

Die zgn. Stadhoudersbrief , zou in 1942 door Bernard aan Hitler geschreven zijn. Daarin zou prins Bernhard het voorstel hebben gedaan om hem, Bernhard, samen met zijn echtgenote prinses Juliana, tot stadhouders te benoemen van Nederland. Nederland zou dan onder hun bewind een min of meer onafhankelijke positie mogen innemen in das Dritte Reich. In het heetst van de Tweede Wereldoorlog – de Slag om Stalingrad was nog volop aan de gang – was zo’n brief niets minder dan een staaltje van hoogverraad.

Of die brief werkelijk geschreven is…? Thrillerschrijver Thomas Ross is vast van het bestaan ervan overtuigd. De historicus Aalders, die onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van die brief, voert namen van mensen op die beweren de brief te hebben gelezen, o.a. de toenmalige adjunct-hoofredacteur van De Telegraaf, Heitink, die, naar eigen zeggen, wel eens ‘bijkluste’ voor de Franse Geheime Dienst in de Jaren Vijftig. In het archief van die dienst in Parijs was hem de brief getoond… Helaas, waren Heitink en al die andere ‘getuigen’ allemaal al overleden, op het moment dat Aalders zijn onderzoek deed. Aalders moest het doen met getuigenissen uit de tweede hand. Mensen die mensen zeiden gekend hebben, die de brief zeiden te hebben gezien. Aalders’ conclusie: het bestaan van de Stadhoudersbrief kan niet worden bewezen, maar het niet-bestaan kan dat evenmin! Een patstelling noemt hij het.

Maar er is wel degelijk iemand geweest, die Heitink voor diens dood gesproken en daarover ook heeft gepubliceerd, nl. de journalist Ton Biesemaat. In zijn boek ‘Bernhardgate’ (2007) doet hij van die gesprekken verslag. Ook meldt hij dat Heitink zijn wederwaardigheden met de Stadhouders in twee schriftelijke verklaringen heeft vastgelegd, een gedaan op 2 juni 2003 en een op 4 maart 2004.

In dat geval zou Thomas Ross toch gelijk hebben en bestaat die Stadhoudersbrief wel degelijk. Maar waar is die dan?

 

Stadhouderskade

 

Nu doet zich het volgende voor. Het toenmalig adres van familie Lindemans in Crooswijk blijkt hemelsbreed niet zo ver verwijderd van de Prins Bernhardkade in Hillegersberg.

Die straat heeft uiteraard pas na de Tweede Wereldoorlog die naam gekregen. Daarvoor heette hij heel anders.

Toen waren in de villa’s daar immers de gezinnen ondergebracht van de leidinggevenden van het Nazidom in Rotterdam, de Gestapo, de SS , de SD, etc., De straat heette toen… Stadhouderskade.

Wat als die brief nou eens Stadhoudersbrief heette, omdat die brief toentertijd op last van de Prins door dubbelspion Lindemans op de Stadhouderskade gepost moest worden?

En stel dat Lindemans van die brief een kopie had gemaakt …ja, misschien wel de hele brief domweg niet heeft verstuurd, maar onder zich gehouden, om er zoals al gezegd, na de oorlog de Prins mee te chanteren? Nu, dan was het klaar als een klontje waarom de exhumatie van Lindemans nodig was. Om te kijken of Lindemans de brief met zich mee in het graf had genomen, natuurlijk!

Quod non.

Althans in het Rapport door de deskundigen van het Forensisch Laboratorium te Rijswijk opgemaakt over Lindemans’ exhumatie valt daarover niets te lezen.

 

Dan rest er nog één mogelijkheid.

De brief is verstopt ergens op een van de adressen aan de huidige Prins Bernhardkade…

Nu doet zich het geval voor dat een goede vriend van mij, oud Vrije Volk-journalist Ben Herbergs een jaar of wat geleden naar de Prins Bernhardkade is verhuisd.

Hem legde ik de hypothese voor dat de zgn. Stadhoudersbrief misschien wel eens in zijn huis verstopt zou kunnen zijn. Ben dacht van niet. Het huis was ter gelegenheid van de verhuizing grondig schoongemaakt en dito vertimmerd. Als er ergens iets verstopt was geweest, dan was dat wel gebleken.

In zijn tuin dan, misschien?

Ja, nu je het zegt …Hem was een eigenaardige verhoging achter in de tuin opgevallen. Een onduidelijk soort heuveltje. Zou daar?

Fluks werd door ons de schop ter hand genomen, en zowaar, na enig graafwerk, dook er een vermolmd eikenhouten kistje op met daarop het teken van de swastika…Eureka?! We forceerden het slot. En daar op de bodem lag inderdaad een brief. Althans wat er van over was. Vocht en onderaards ongedierte hadden al behoorlijk hun vernietigend werk gedaan.

Maar het was onmiskenbaar een in het Duits geschreven tekst met als aanhef ‘Sehr Geehrther Führer’… Die brief hebben we prompt opgestuurd naar het Forensisch Instituut in Rijswijk. Dat instituut is immers zeer bedreven in het leesbaar maken van aangetast papier.

 

Zevenhoog van het balkon

 

Ongeveer een maand geleden heeft Ben nog eens gebeld naar de ambtenaar, met wie we contact hadden gehad, want we hoorden alsmaar niks. Hij bleek overleden! Van zevenhoog van het balkon van zijn flat gevallen! Zijn opvolger zegt niets van een door ons verstuurde brief te weten. Maar hij zou het nagaan. Weg kon die brief niet zijn! Circa een week geleden heeft Ben weer eens gebeld. Blijkt ook deze onderzoeker… zojuist overleden! Van achthoog van het balkon van de flat van zijn vriendin gevallen! Je zou er bijna wat van gaan denken. Maar nee, dat kàn toch niet…wij leven in Nederland een democratische rechtsstaat, en niet in een of andere bananenmonarchie?!

De onderzoeker aan de telefoon, de opvolger van de opvolger zogezegd, heeft plechtig beloofd de zaak opnieuw tot de bodem uit te zoeken. Heus, meneer Hertzberg (sic!) Die brief komt boven water! Die kan niet weg zijn!

 

Ben Herbergs en ondergetekende wachtten gespannen af.

 

Inmiddels is het mij glashelder welk grafschrift op het graf van Christiaan Lindemans dient te worden aangebracht:

 

 

HIER RUST KING KONG

 

Hij wist van de Prins geen kwaad…

 

 

 

 

Column: De dag dat de barbaren kwamen

Het begon al de middag ervoor. Op het oog was het een normale zondag in de hoofdstad: de lucht was licht bewolkt en het grachtenwater lag stil tussen de eeuwenoude huizen, terwijl enkele bewoners door de lommerrijke lanen slenterden en aan hun zakelijke besognes dachten. Onderwijl was echter in de zuidelijke voorsteden reeds een karavaan gesignaleerd; tegen het avonduur arriveerden de eerste nomaden in de parken en sloegen daar hun tenten op. Anderen kwamen te voet en lieten geen moment onbenut: zij gingen onmiddellijk op zoek naar gerstenat, geestverruimende kruiden en terloopse seks.

 

Gedurende de nacht zwol de stroom alleen maar aan en tegen het ochtendgloren stond elk stukje groen vol. Ook aan de andere kant van de stad was de dijk gebroken: hele volkeren kwamen met de trein, allen in oranje plunje. Rond elf uur was het niet langer mogelijk om nog door de straten te lopen: overal stonden de mensenmassa’s klem. De koningsgezinden dronken het ene glas na het andere en raakten al snel de tel kwijt. Mannen urineerden waar het hun uitkwam, vrouwen als ze het niet langer konden ophouden.

De burgers van de stad keken met blanke verbijstering naar de holbewoners uit de gehuchten in de omtrek en de koedorpen verder weg in de provincie. Zelfs tot diep uit de generaliteitslanden waren ze gekomen. Menigeen liet de bezoekers weten dat vanaf volgend jaar wat hen betreft iedereen het feest gewoon thuis – in de eigen straat, op de eigen weide, voor de eigen plaggenhut – zou vieren. Als ze tussen de varkens en de geiten wilden wonen, waarom dan allemaal hierheen gereisd? En nog wel op een monarchale hoogtijdag, terwijl de meeste hoofdstedelingen het republikeinse gedachtegoed aanhingen en de vorst liever onder de guillotine zouden leggen en decapiteren dan zijn jaardag te vieren.

Het hielp allemaal niets. Afwachten was het parool, tot laat in de middag de eersten weer vertrokken en langzaam in de straten en op de pleinen een woest landschap van afgekloven kippenbotten, lege plastic bekers, pizzadozen en met mannensap gevulde schapendarmen zichtbaar werd. De laatste Neanderthalers bleven tot diep in de nacht, niet meer in staat om op de benen te staan, hooguit nog tot kruipen. Maar ook zij zouden uiteindelijk het veld ruimen.

In de weken na het feest der barbaren waren de bewoners dag en nacht in touw om de bergen afval stukje bij beetje af te voeren. Vervolgens schrobden ze hun stoepje schoon en troostten zich met de gedachte dat het gelukkig weer voor een jaar gedaan was.

 

Ries Roowaan is historicus

 

Koningin Minima

De dame op dit schilderij vertoont wellicht enige gelijkenis met onze geliefde vorstin. Ze is het uiteraard niet. Het was eerlijk gezegd wel mijn oorspronkelijke bedoeling om H.K.H. Máxima in een vreemde context – die van de Amerikaanse Depressie – te schilderen, maar dat is niet erg goed gelukt. Het project was waarschijnlijk iets te ambitieus.

Koningin Minima door Jan Maliepaard

In een vlaag van verstandsverbijsterende inspiratie vatte ik het idee op om een ‘Staatsieloos’ portret van Máxima te gaan schilderen: haar geheel af te takelen en te ontdoen van alle uiterlijke schijn die nu eenmaal bij een vorstin hoort. En daarbij ook nog te gaan rommelen met plaats en tijd. De artistieke vrijheid van de kunstenaar zou ik erop los gaan laten. Het was een beroerd idee. Er bleef gewoon niet Koninklijks van over. Alsof je van een Rolls Royce alleen de wielen laat staan.

Dus heb ik het schilderij uiteindelijk maar Minima genoemd.

Opsmukken was veel eenvoudiger geweest dan aftakelen. Geef een duplo poppetje lang geel haar met daarop een afklikbaar kroontje en nog wat symbolische toeters en bellen en een vierjarig kind zal er ogenblikkelijk onze vorstin in herkennen. Zodra je echter alle Koninklijks verwijderd, er een hongerdieet overheen gooit en haar vervolgens in een soepjurk ten vreemde tonele laat verschijnen, wordt het een stuk lastiger. Zelfs een achtjarig jongetje ziet er daarna alleen nog maar een onbekende magere mevrouw in. Overigens, zoals ik proefondervindelijk heb kunnen vaststellen tijdens de rondleiding van een onwillige schoolklas langs mijn schilderijen in een Gemeentehuis, wèl met een prima oog voor detail. Bij het bekijken van mijn Minima riep zo’n kereltje zijn vriendjes zeer enthousiast toe : ‘Kom eens kijken jongens; tieten!’

 

Jan Maliepaard is tekenaar en schilder in de hyperrealistische traditie. Ook is hij bekend als biograaf van de legendarische kinderboekenschrijver Chris van Abkoude. Van zijn hand verschijnt binnenkort bij uitgeverij Kluitman de nieuwe biografie ‘Dat is Pietje Bell’, geschreven in samenwerking met de Rotterdamse stadshistoricus Jan Oudenaarden.

Kenne Grégoire schildert Willem-Alexander

Het verzoek aan Zijne Majesteit was nog niet de deur uit of er verscheen een schrijven van de secretaris van de koning. Een zéér enthousiaste reactie: ‘zeer vereerd’ … ‘bijgeschreven te worden in de annalen van de oranje geschiedenis’ …. et cetera . ‘Uw verzoek te poseren zal derhalve met graagte door de koning gehonoreerd worden’ ; getekend door Willem-Alexander.

Koning Willem-Alexander door de ogen van Kenne Grégoire in het Stedelijk Museum van Kampen

Er waren nog een paar gaatjes vrij in de koninklijke agenda en of de schilder maar wou aangeven wanneer het hem schikte. Terwijl ik een nederig verzoek had gedaan voor een poseersessie van een half uurtje, had de koning hiervoor maar liefst een hele middag ter beschikking gesteld! Het moest tenslotte eeuwen meekunnen, zo’n portret …

Na de nodige plichtplegingen die met zo’n bezoek gepaard gaan, zoals heren van de beveiliging met van die oortjes die een uur van tevoren je huis komen inspecteren, kwam Hij in zijn gepantserde Audi 8 mèt Máxima  aan de atelierkant van mijn huis het erf opgereden. De hond hadden we voor de gelegenheid maar even uitbesteed – ze wil nog wel eens wildvreemde mensen een klein waarschuwend knauwt je geven in de kuit, en zó onvergetelijk hoefde het bezoek nou ook weer niet te worden …

Lampen, parasols om het licht te spreiden, achtergronddoeken, een kleine balustrade als décor, de camera op statief… alles was grondig voorbereid. Nadat ik het koninklijk paar een kleine rondleiding had gegeven in mijn werkruimte, suggereerde Alex dat het misschien het beste voor de concentratie was als de dames zich in de keuken zouden verpozen. Goed idee, die Maxima zuigt sowieso alle aandacht naar zich toe en dat kun je in die omstandigheden node missen.

Het viel me op dat naarmate de tijd verstreek Zijne Koninklijke Hoogheid steeds meer ontspannen werd. Dat was precies waar ik voor een ideaal koningsportret op gehoopt had! De belichting, schuin links van boven, bleek perfect. En alhoewel hij een vrij vlak, massief gezicht heeft, kreeg ik er door middel van het licht toch wat meer reliëf in.

Bij aankomst gekleed in een verbazend vale spijkerbroek en dito trui, stelde ik hem voor een net pak van mij te lenen. Een belletje van Majesteit naar de beveiliging die op een steenworp afstand in de limo zaten, was voldoende om de juiste, ter zake doende kleding tevoorschijn te toveren. Toen hij uiteindelijk vanuit de badkamer in mijn atelier stapte, was het plaatje bijna perfect. Als een koningsmantel drapeerde ik een oude deken over zijn schouder. ‘Heb je niks beters?!’, lachte Majesteit me toe, ‘wacht maar even dan ren ik even naar de auto.’

In werkelijkheid toch een heel gewoon mens, dacht ik toen hij weer terug was met de enige echte onvervangbare hermelijnen koningsmantel en hij een vrolijk “Surprise!!” liet horen.

Naar aanleiding van de schets begreep hij vrij snel wat de bedoeling was. Gooi die mantel maar op de grond.

Raap hem maar op. Nog een keer. Elke keer dat ik afdrukte werd het plaatje op de viewer van de camera beter.

‘Hebben we geen pauze vandaag?’, vroeg de koning. Het werd nog gezellig! Terwijl ik een kopje koffie wilde serveren, klonk de vraag: ‘Biertje?’.

Misschien mede door de biertjes verliep een en ander na de pauze nog gesmeerder. En weldra stond hij op de gevoelige plaat zoals hij eerder nog niet afgebeeld was. Koninklijk en toch iets los. Als toegift deden hij en Maxima een perfecte imitatie van Willy met Haags accent, inclusief paardengehinnik van Hare Koninklijke Hoogheid.

Bijna als oude vrienden namen we afscheid. ‘Hé schildertje, goed bezig jochie!’, grapt hij nog even na.

Zo had het kunnen gaan, in een ideale wereld. Maar dit is een fragment uit mijn imaginaire dagboek, en de werkelijkheid bleek weerbarstiger …

 

Kenne Grégoire kreeg als realistische fijnschilder van het Stedelijk Museum in Kampen de opdracht een portret van Koning Willem Alexander te maken voor de zogeheten Oranjegalerij van het museum, waar alle stadhouders en koningen van Oranje-Nassau met een portret zijn afgebeeld. Pogingen van de schilder om de koning te laten poseren voor zijn portret liepen op niets uit. Hij behielp zich met foto’s van de monarch. Bovenstaande is ontleend aan zijn woorden tijdens de feestelijke onthulling van het schilderij. 

Van gekozen burgemeester naar gekozen staatshoofd

Het aantal voorstanders van een gekozen burgemeester groeit gestaag. Maar waarom dan niet ook een gekozen premier en een gekozen staatshoofd? Hoogleraar Rudy Andeweg en Niesco Dubbelboer van Meer Democratie wegen de voor- en nadelen tegen elkaar af. ‘Als je het echt goedkoop wilt, moet je het doen als de Zwitsers, daar is feitelijk geen staatshoofd’.  

 

Tekst: Gijs Korevaar

 

Een gekozen staatshoofd. Afschaffen van erfopvolging, de koning en zijn familie bevrijden van die loden last, iedereen kan solliciteren naar de functie van staatshoofd. Het is een mooie boodschap om mee naar de kiezer te gaan. Maar is het ook realistisch? ‘Je komt er niet met alleen maar pleiten voor het gekozen staatshoofd’, zegt hoogleraar politicologie Rudy Andeweg van de Leidse universiteit. ‘Want welke bevoegdheden gaat die nieuwe man of vrouw krijgen, hoe verhoudt de nieuwe functie zich met het parlement?’

Een gekozen premier lijkt leuker dan het is, denkt Andeweg. ‘Het risico bestaat dat een gekozen premier nog machtelozer is dan nu. Bij Kamerverkiezingen weten kiezers dat zij stemmen op een partij en mogelijk op de premier. Want de grootste partij levert bijna altijd de premier. Daarom gaan mensen strategisch stemmen. Maar als de premier apart wordt gekozen, hoeven mensen niet meer strategisch te stemmen. Zij kunnen bij de Kamerverkiezingen hun hart volgen. In Israël is dat zo gegaan. Het gevolg van de gekozen premier was een enorme versnippering van de Knesset. Na twee verkiezingen is de gekozen premier weer afgeschaft’.

 

Paradoxaal

 

Bij een gekozen burgemeester geldt dat allemaal veel minder. De kiezers hebben niet het idee dat zij bij lokale verkiezingen ook stemmen op een burgemeester, alhoewel die in toenemende mate lid is van een van de grote partijen in de gemeenteraad. Andeweg: ‘Maar het is zelden de lijsttrekker van die partij bij de verkiezingen die dan burgemeester wordt. De band is veel losser. Ook met de gemeenteraad. Een burgemeester is minder afhankelijk van een raadsmeerderheid. Het is paradoxaal: een premier wordt niet machtiger als die wordt gekozen en een burgemeester door de bank genomen wel’.

De gevoeligheid over gekozen bestuurders bereikt natuurlijk een piek als het over het koningschap gaat. Niesco Dubbelboer, coördinator van de beweging Meer Democratie (en oud-Kamerlid voor de PvdA), zegt het ronduit: ‘Wij zijn niet voor een gekroond staatshoofd. Het is een functie als alle andere en iedereen moet er op kunnen solliciteren’.

Maar wat voor een soort staatshoofd zou die gekozen functionaris kunnen zijn? Dubbelboer: ‘Als het een president wordt, moet hij wel meer te zeggen krijgen. Meer het Amerikaanse model waarbij de president staatshoofd is en tegelijk regeringsleider is’.

De verkiezingen in Nederland draaien om politieke partijen en hun macht, aldus Dubbelboer. ‘Als we een president kiezen, ontstaat er wel een lastige situatie, want waar ligt dan de macht? In die lijn is het denk ik het beste om een soort districtenstelsel in te voeren, zoals in Amerika. Een macht en tegenmacht-verhaal, waarbij de president een veto kan uitspreken over wetgeving en waarbij het parlement dit veto met een gekwalificeerde meerderheid kan afwijzen. Natuurlijk zie ik ook de mankementen van het Amerikaanse systeem. Maar wij kiezen in Nederland alleen de controle, niet de macht’.

Ook Andeweg ziet nog wel problemen rond een gekozen staatshoofd. Is die gekozen functionaris alleen staatshoofd of ook regeringsleider? In die laatste versie wordt de president een machtig figuur in de Nederlandse politiek. En dan moet er een oplossing komen voor het geval president en parlement botsen.

In Amerika hebben presidenten 1505 keer een veto uitgesproken over een door het Congres aangenomen wet. In 110 gevallen heeft de volksvertegenwoordiging dat veto ter zijde geschoven. Daarvoor is overigens wel een tweederde meerderheid in beide Huizen van het Congres voor nodig.

Iets soortgelijks zou in Nederland moeten worden geregeld met een gekozen staatshoofd. ‘Koningin Juliana heeft in de jaren zeventig geweigerd de wet op het Koninklijk Huis te tekenen. Dat wetsontwerp is stilzwijgend ingetrokken. Maar met een direct gekozen president zullen er veel meer van deze problemen zijn’, stelt Andeweg. ‘Die is ten slotte met een eigen programma gekozen en die gaat geen wetten ondertekenen die daar tegen in gaan’.

Maar waarom zou je het veranderen, vraagt de hoogleraar zich af. De kabinetsformatie is al bij de koning weggehaald. En wat hou je dan over? Regering benoemen, wetten ondertekenen. ‘Als je goedkoop uit wilt zijn, dan moet je doen als de Zwitsers’, lacht Andeweg. Daar is namelijk feitelijk geen staatshoofd. Elk lid van de Bondsraad – de regering – vervult per toerbeurt een jaar lang die functie. Het dienstdoende staatshoofd mag bij bezoekende gasten onder aan de vliegtuigtrap staan om een hand te schudden. Meer houdt het in feite niet in.

 

Symbolische waarde

Overigens zet Andeweg wel een kanttekening bij het streven naar een gekozen staatshoofd. ‘Ik zelf vind het eigenlijk niet nodig, een koning. Maar de monarchie heeft psychologische en symbolische waarde. Een regering vertegenwoordigt niet iedereen, want die is alleen gebaseerd op een meerderheid in het parlement. En een staatshoofd is een symbool voor iedereen. Dat ben je kwijt als je een gekozen staatshoofd invoert. De voorstanders van de monarchie hebben daarmee wel een punt. Een klein puntje’.

Dubbelboer geeft graag toe dat aan de invoering van een gekozen staatshoofd haken en ogen zitten. ‘Het blijft natuurlijk goed om de boel op te schudden, maar het zal niet snel gebeuren’, aldus Dubbelboer. ‘Maar het is voor mij een wenkend perspectief’.

 

De zondebok van Operatie Lock

De Britse natuurbeschermer John Hanks moest zijn trouw aan Prins Bernhard gedurende de ultrageheime paramilitaire Operatie Lock in Afrika in de jaren ‘80 bekopen met het verlies van zijn baan. Dat de onthullingen in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) onopgemerkt bleven, heeft de oud-topman van het World Wildife Fund (WWF) te wijten aan zijn voorliefde voor het understatement.

 Tekst René Zwaap

 

Eind jaren ’80 vergezelt de Britse natuurbeschermer John Hanks Prins Bernhard op een rondreis lang vijf Afrikaanse presidenten met het Nederlandse regeringsvliegtuig. Bij het naderen van het vliegveld van Lilongwe in Malawi sommeert ‘PB’ – na de consumptie van de nodige witte wijn bij de lunch – de kapitein de stuurknuppel over te geven.

Hanks beschrijft de episode in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015): ‘Ik zal de verbaasde blik op het gezicht van de kapitein nooit vergeten. Natuurlijk, hij wist dat PB een zeer ervaren piloot was met veel vlieguren op zijn naam, maar hij was 78 en strikt gesproken over de alcohollimiet voor piloten. Met tegenzin gaf de gezagvoerder de stuurknuppel over en PB nam de controle in handen. Toen we de landing inzetten zag ik tot mijn opluchting dat de landingsbaan erg lang was. Om het zacht uit te drukken zou ik de landing als ongewoon willen beschrijven – niet het normale contact met het asfalt en dan doorrijden, maar niet minder dan twee keer terug de lucht in voordat we naar het lange eind konden taxiën. PB grijnsde breed, draaide zich om naar de passagiers achter hem, en zei: “Oh well , you cannot get it right every time!”’

 

Gebrek aan tegenwerking

Dat geen van zijn begeleiders en beveiligers ook maar had geprobeerd de prins af te brengen van zijn riskante vliegwens, mag illustratief worden genoemd voor het gebrek aan tegenwerking dat Bernhard ook ondervond bij Operatie Lock, de codenaam voor zijn – desastreus uitgepakte – plan om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen.

Bernhard financierde Operatie Lock met de opbrengst van de veiling van twee schilderijen uit de privé-collectie van zijn echtgenote. Bij Sotheby’s gingen De verkrachting van Europa door Elisabetti Sirani en De heilige familie van Bartolomé Esteban Murillo voor 610.00 pond van de hand. De opbrengsten waren officieel bestemd voor het WWF, maar die stortte 500.000 pond daarvan op Bernhards verzoek in het geheim op diens privérekening voor het geheime project. De Zuid-Afrikaanse zakentycoon Anton Rupert, oprichter van tabaksconcern Peter Stuyvesant en ooit lid van de geheime pro-apartheid-club Broederbond, deed ook een duit in het zakje.

‘Shoot to kill’

John Hanks was als directeur Afrika bij het hoofdkwartier van het World Wild Life Fund (WWF) in Zwitserland nauw betrokken bij acties tegen stropers in de natuurparken van Afrika. In 1986 verordonneerde Robert Mugabe in Zimbabwe de beleidslijn ‘Shoot to kill’. Bij het WWF in Zwitserland werd daar verdeeld op gereageerd. Een hooggeplaatste official schreef in een memo: ‘Ik kan niet accepteren dat bescherming van bedreigde diersoorten het doodschieten van mensen rechtvaardigt’. Hanks toonde zich minder teerhartig: ‘Ik vroeg de critici wat zij zouden doen als ze zwaarbewapende en goed getrainde stropers zouden moeten arresteren die er niet voor zouden schuwen onmiddellijk het vuur te openen als men probeerde hen te arresteren’. Het kwam hem te staan op beschuldigingen dat hij antistroperij-maatregelen verdedigde die indruisten tegen de basisrechten van de mens. Ook Bernhard was voorstander van de harde lijn. Hij schreef een brief aan vijf Afrikaanse staatshoofden waarin hij pleitte het voorbeeld van China te volgen, waar op het doden van een panda de doodstraf stond.

Oorlog tegen ANC

De geheime operatie Lock liep binnen twee jaar gierend uit de klauwen. Agenten van de Zuid-Afrikaanse militaire inlichtingendienst waren geïnfiltreerd binnen Lock en maakten de operatie een verlengstuk van hun vuile oorlog tegen het ANC in de zogeheten ‘frontlijnstaten’. Britse huurlingen staken het geld van de infiltratie-acties in eigen zak en begonnen zelf een handeltje in onwettig verkregen ivoor van neushoorns en olifanten, dat als medicinale toepassing in China veel geld opleverde. Het regende liquidaties en mysterieuze ongevallen binnen dit obscure milieu.

Zondebok

Toen de media lucht kregen van de operatie en WWF-directeur Charles de Haes in 1990 haastig de stekker uit de operatie trok, fungeerde Hanks als zondebok, schrijft hij: ‘In plaats van de waarheid te vertellen -dat de operatie was opgezet en gefinancierd door Prins Bernhard – meende Charles de Haes dat het makkelijker was om een verklaring uit te geven dat ik het als privépersoon had geïnitieerd, in de hoop dat de media-aandacht dan zou wegzakken’, schrijft Hanks. Eenmaal uitverkoren tot Kop-van-Jut raakte Hanks zijn baan bij het WWF snel kwijt. Hanks: ‘De grootste teleurstelling was dat Prins Bernhard al snel naar de achtergrond vervaagde na alle risico’s die ik voor hem op zijn verzoek had genomen. Hij verkeerde in een ideale positie om de waarheid te vertellen. Als de operatie had kunnen doorgaan zonder dat samenzweringstheorieën het in diskrediet hadden gebracht, zouden hij en anderen zonder twijfel het krediet hebben opgeëist. Maar, zoals zoveel gebeurt, wanneer een riskante onderneming fout loopt, is er een zondebok nodig, en in dit geval was ik dat’.

Hanks hanteert zelf ook een zondebok voor het mislukken van Lock. Met name de onthullingen van Stephen Ellis – professor Sociale Wetenschappen aan de Vrije Universiteit – in o.m. De Volkskrant over de banden van Lock met het apartheidsregime deden de operatie de das om, meent hij. ‘Als een senior wetenschapper aan een goede universiteit, zou Ellis zich verre moeten houden van samenzweringstheorieën’, schrijft Hanks, die een proces wegens smaad naar eigen zeggen alleen maar niet doorzette vanwege de advocatenkosten.

WWF-directeur-generaal De Haes, een oud-werknemer in het tabaksimperium van Anton Rupert, nam na het ontbinden van Operatie Lock snel de kuierlatten. Zijn opvolger Claude Martin kritiseerde Lock om zijn ‘militair imperialistische benadering’. De Zuid-Afrikaanse rechter Kumleben onderzocht de affaire en kwam tot de slotsom: ‘Hoewel Lock met een respectabel doel startte, was haar fatale tekortkoming dat het een geheime operatie was, uitgevoerd door mensen met een zekere reputatie om onorthodoxe methodes te gebruiken. Ze waren aan niemand verantwoording schuldig. De verdenkingen jegens hen waren onvermijdelijk aangezien er geen opheldering kwam over de herkomst van het neushoorn ivoor, noch waar dit voor bestemd was.’

Dat hij er vooral is ingeluisd door PB, lijkt er bij Hanks niet in te willen. Bewondering voor Bernhards ‘non-conformisme’ eist zijn tol. Omgekeerd lijkt Hanks niet veel meer dan een lakei. Zoals hij schrijft in zijn boek: ‘Mijn grootste voordeel – hoe bizar dit ook mag lijken – was dat zowel mijn moeder als mijn vader serieuze drinkers waren, en vanaf jongs af aan wist ik hun behoeftes te accommoderen, in het bijzonder wat betreft hun voorkeuren qua drank, hoe de drankjes dienden te worden geserveerd, en wanneer. PB had zo zijn eigen voorkeuren en antipathieën op dit gebied, die ik vanaf het begin heel snel leerde kennen. Bij het opstellen van de diverse routeplannen […] zorgde ik ervoor dat de juiste drankjes op het juiste tijdstip beschikbaar waren. Ik constateerde ook al snel dat hoewel hij al in de 70 was, hij een attent oog voor mooie dames had (hetgeen tijdens zijn huwelijk met koningin Juliana meer dan eens had geleid tot een serieuze verhouding) en dat tijdens formele diners het ijs brak als er een mooie dame naast hem zat. Ik deed mijn best de tafelschikking conform deze omstandigheden in te richten, en als ik goed werk leverde, bleef hij veel langer zitten aan het diner’.

Al die ijver mocht niet voorkomen dat Bernhard hem als een baksteen liet vallen, net als overigens Prins Philip, die het presidentschap van het internationale WWF van Bernhard had overgenomen na het Lockheed-schandaal en ook tot over zijn oren in de illegale gewapende interventies in de toenmalige ‘frontlijnstaten’ verwikkeld was. De zwarte neushoorn is inmiddels zo goed als van de aardbodem verdwenen.

 

John Hanks

Operation Lock and the War on Rhino Poaching

Penguin Books

ISBN 9781770227293

Belastingparadijs van Oranje

Dankzij de belastingvrijdom voor de koning ontglipt de Nederlandse schatkist miljoenen euro’s, leert een blik op de historische opbouw van de koninklijke aandelenportefeuille.

Tekst René Zwaap

‘Koning dumpt belastingmannetje’, kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG-Meijburg in Amstelveen, alwaar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.

Extreme geheimhouding

De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het koninklijk huis heet te verzorgen, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen’.

Die extreme veiligheidsmaatregelen behoeven geen verbazing, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het privévermogen van de vorst volgens de wetgeving ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting. Daarbovenop werd verleden jaar via een onthulling van RTL bekend dat de koning dankzij een geheime afspraak uit 1973 tussen Bernhard en de regering een deel van de wel afgedragen vermogensbelasting gecompenseerd krijgt, zonder dat het parlement hiervan op de hoogte was. Premier Rutte beloofde een verbolgen Tweede Kamer hierover nader in te lichten, maar dat is nog altijd niet afdoende gebeurd. Ook is er bij wet geen erfbelasting in het spel als de ene koning(in) sterft en de andere hem opvolgt. Daarnaast is de koning(in) vrijgesteld van schenkbelasting. Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen. Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. (Voor ondernemers bestaat er een hele trits fiscale constructies waarmee deze belastingdruk kan worden beperkt of tot in lengte van jaren uitgesteld. Daar staan dan wel weer forse rekeningen van handige fiscalisten tegenover).

Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De vraag dringt zich dan ook op over hoeveel kapitaal de Oranjes beschikken dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.

Brief op poten

In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schatte schrijver Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn spraakmakende lijst van de mega-rijkaards op aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorst. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van Prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef opeens een armzalige 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’. Ten bewijze van het een en ander ontving de eindredactie van Forbes een brief van de prins, die nooit publiek werd gemaakt. ‘De informatie was overtuigend, maar we geloven nooit honderd procent van wat de mensen ons vertellen’, aldus redactrice Louisa Kroll van Forbes.

Pathologisch liegen

Aangezien Prins Bernhard in alle facetten van zijn turbulente levensloop de sterke neiging tot pathologisch liegen vertoonde, had men bij Forbes aan de prinselijke interventie niet al te veel waarde hoeven te hechten. Sterker nog, dat bij Forbes met veel koninklijke machtsvertoon afgedongen bedrag van 250 miljoen dollar moet gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal werkelijk hilarisch laag worden genoemd. Of het moet zijn dat de Oranjes door de decennia heen helemaal blind zijn bestolen of al hun geld aan goede doelen dan wel drank en vrouwen hebben besteed. Voor dat laatste punt (drank en vrouwen) zijn er weliswaar verifieerbare aanwijzingen (prins Hendrik, prins Bernhard), voor de rest niet. De legendarische hebberigheid en schraperigheid die dit nobele geslacht door de eeuwen heen als een familietrekje heeft tentoongespreid, pleit ook tegen de visie dat de Oranje-miljoenen dan wel – miljarden over de balk heeft gegooid. Veel eerder ligt het voor het hand dat de BV Oranje Nassau vol gebruik maakt van het feit dat Nederland speciaal voor deze familie is ingericht als een privébelastingparadijs.

Fabel

De mededeling van Bernhard aan Forbes dat het koningshuis alleen over aandelen in Shell en ABN Amro zou beschikken, moet gezien de historisch verifieerbare opbouw van de koninklijke belangen eveneens als een fabel worden afgeschreven. Dat laat onverlet dat alleen al uit die inkomstenbronnen het kapitaal van het koningshuis aanzienlijk meer moet bedragen dan die 250 miljoen die Bernhard klaarblijkelijk noemde in zijn verklaring aan Forbes.

De grootste kluif is het aandelenpakket in Koninklijke Olie/Shell. De Rijksvoorlichtingsdienst bevestigt dat het koningshuis ‘niet meer dan vijf procent’ van het aandelenkapitaal zou bezitten. Dat strookt met de wettelijke verplichting dat belangen van meer dan 5 procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van 5 procent zou al goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Een aandeel Koninklijke Olie, dat in 1890 voor 1000 gulden was gekocht , was al in 1950 meer dan één miljoen gulden waard, terwijl de aandeelhouder bovendien 60 jaar lang gemiddeld per jaar een dividend zou hebben ontvangen van ongeveer 23.000 gulden per aandeel. Gedurende de twintigste eeuw was het Shell-aandeel jaarlijks gemiddeld goed voor een dividend van 14 procent.

De Sunday Times meldde op 14 maart 2004 dat het Nederlandse koningshuis 800 miljoen euro had verloren toen het aandeel Shell even in een dipje kwam nadat de oliemaatschappij in de clinch kwam met haar accountantsbureau KPMG, dat niet akkoord was gegaan met cijfers aangaande de beschikbare olievoorraad. Die daling was een tijdelijk incident, maar die 800 miljoen verlies was een indicatie van de grootte van het belang van de Oranjes in Shell. Zelfs bij een dalende olieprijs – zoals nu – staat een Shell-aandeel over een langere termijn garant voor een verdubbeling van de waarde over een periode van zeven jaar. Overigens geldt ook de Britse koningin Elizabeth als een grootaandeelhouder in de maatschappij.

Het koninklijke belang in Shell dateert van 1890, toen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlands-Indië werd opgericht. Dat was toen nog een kleine maatschappij die haar positie alleen kon consolideren dankzij een kapitaalsinjectie van ‘koning-koopman’ Willem I, die in ruil voor zijn investering vanzelfsprekend een fors belang verkreeg.

Billiton

Het koningshuis duikt nogmaals op in de Shell-annalen wanneer de oliemaatschappij in 1970 de N.V. Billiton overneemt. Billiton was in 1860 opgericht met steun van Prins Hendrik alias ‘de Zeevaarder’, een broer van koning Willem III, die een belang van 40 procent in de maatschappij zou hebben. Twee maanden na de oprichting verkreeg het bedrijf een ontginningsconcessie voor het eiland Billiton in Nederlands-Indië. Aldaar werden alle bestaande tinmijnen overgenomen. Het gedolven tin- en looderts werd in Nederland verwerkt. Het bedrijf legde zich in de kolonie Suriname ook toe op de winning van bauxiet, een mineraal dat essentieel is voor het produceren aluminium, en groeide uit tot een wereldconcern met aluminiumsmelterijen in Zuid-Afrika en Mozambique. Het imperium besloeg voorts nog nikkelmijnen in Australië en Colombia en mijnen voor  metaal dan wel steenkool in Zuid-Amerika, Canada, Zuid-Afrika en Australië. Het concern verwierf daarnaast grote belangen in mijnen in Brazilië, Suriname, Australië en Zuid-Afrika. Shell nam de N.V. Billiton in 1970 over voor 422 miljoen gulden. Aangezien de reeds genoemde Prins Hendrik een belang van 40 procent in Billiton wordt toegedicht, moet ook hier een kapitaalsvergroting door Oranje zijn gerealiseerd. Ook wordt zo duidelijk dat de familie via meerdere spelers in Shell betrokken was en is. In 1994 verkocht Shell het concern aan de Zwitserse multinational Gencor voor 1,2 miljard dollar.

Via WillyLeaks, het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders dat ‘De Republikein’ openstelde ten behoeve van het onderzoek naar de verborgen kosten van het koningshuis, kwam tal van tips binnen over de aandelen die de Koninklijke Hoogheden in het verleden in ieder geval hebben gehad. Volgens een van de tipgevers ontvingen de Oranjes 933 miljoen euro voor de verkoop van hun deel van ABN-Amro toen het naar Royal Bank of Scotland ging. Totale dealwaarde was 72 miljard, hetgeen zou suggereren dat ze 1,2 procent in bezit hadden. Maar aangezien Koning Willem I medeoprichter van de bank was dat hoogstwaarschijnlijk heel wat meer.

In Nederland gelden ook onder meer Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.

Door zichtbaar te maken waar de financiële belangen van de Oranjes zijn geconcentreerd, kunnen we ook hun gedragingen politiek interpreteren, aldus een van onze tipgevers via WillyLeaks. Valt het biertje van Willem Alexander met Poetin terug te voeren op een deal van Shell met het Russische Gazprom? Belde Beatrix ‘live’ in tijdens de onderhandelingen van de verkoop van KLM aan Air France omdat ze grootaandeelhouder in de luchtvaartmaatschappij is? Stond Willem Alexander als enige westers staatshoofd vooraan bij de uitvaart van de Saoedische koning Abdullah vanwege zijn status als grootaandeelhouder van Shell, de machtige zakenpartner van de Saoedi’s?

Limburgse mijnen

Ook interessant in dat verband is het door Philip Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijn in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Holland Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana 1 miljard gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet Den Uyl de Oranje Nassau Mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijnen had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld. Hier wijzen de signalen overigens sterk op zaken doen met voorkennis.

Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors en Fiat genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in Anaconda, de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie, zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werden gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar. Het zakenblad Fortune meldde deze aankoop in de editie van 12 oktober 1987.

Rijkste Nederlander

De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

 Belangen onzichtbaar gemaakt

Familiekapitaal van de Oranjes is dus iets anders dan het kapitaal van de koning. Bijkomend probleem is dat de belangen ook zoveel mogelijk onzichtbaar zijn gemaakt. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst ABD, een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belangvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing. In hun rapport ‘Begroting van de Koning Evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schreven de ABD-ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen’.

Met andere woorden: ook in het geval dat de Tweede Kamer zou instemmen met een wijziging van de Grondwet om de belastingvrijdom van de koning af te schaffen zou het Oranje-kapitaal niet traceerbaar zijn. Anderzijds lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat het koningshuis niet zou willen profiteren van het voor de koning zo gunstige belastingklimaat. Om het kapitaal te beschermen tegen de fiscus en tegen de openbaarheid, zal het toch zaak zijn zoveel mogelijk ervan onder die kroon te parkeren.

Achterhaalde wetgeving

Het zijn niet de minste stemmen die zich de afgelopen tijd hebben gekeerd tegen deze koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uitte emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal- Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie koninklijk huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het koninklijk huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd’.

Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.

12 miljard

Volgens een van onze tipgevers bij WillyLeaks zijn er op grond van de historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds Koning Willem I schattingen te maken in de orde van 12 miljard euro. Dat is wellicht een even overtrokken hoog bedrag als dat die 250 miljoen die Bernhard in 2004 door de strot van de Forbes-redactie duwde overtrokken laag was, maar koude logica doet toch vermoeden dat de eerste optie dichterbij de realiteit staat dan de tweede. Als de manmoedige geluiden uit de Tweede Kamer om een einde te maken aan de belastingvrijheid van de Oranjes toch eens tot politieke daden zou leiden, zou de Nederlandse schatkist een leuke vervangende inkomstenbron voor de tanende Groningse gasbel hebben gevonden. Zo bedraagt de gemiste belasting bij een (door Bernhard bijeen gelogen) vermogen van slechts 250 miljoen euro al ruim 4 miljoen euro per jaar. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes.  Het werkelijke vermogen is waarschijnlijk zó hoog, dat met de daarover verschuldigde vermogensbelasting desgewenst alle kosten van het koningshuis kunnen worden voldaan. Kunnen de Oranjes mooi hun eigen koninklijke broek gaan ophouden.

 

WillyLeaks

Gesteund door tips van het publiek via het koninklijke klokkenluidersmeldpunt WillyLeaks startte ‘De Republikein’ een inventarisatie van de verborgen kosten van het koningshuis. Het onderzoek vindt plaats in opdracht van Nieuw Republikeins Genootschap, dat voor de financiering van het onderzoek een succesvolle crowdfunding in gang zette. De bevindingen zullen eind dit jaar worden gepresenteerd onder auspiciën van de Alliance of Republican Movements (AERM). Doel is te komen tot een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de koningshuizen in Groot-Brittannië, Spanje, België, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Nederland. Vragen, tips of opmerkingen? Meld het ons via willyleaks@rotestsite.nl. Alle inzendingen worden vertrouwelijk behandeld.

 

 

 

Hosselen met paleizen

Begin juni werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige woonhuis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op. In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst, dat tegenwoordig Rijksvastgoedbedrijf heet. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het werd nog erger, want het pand in kwestie ging nadat de staat het had gekocht dienen als pied-à-terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening ging natuurlijk naar het rijk.

De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze betalen geen huur, als er gerenoveerd moet worden gaat de rekening naar het Rijksvastgoedbedrijf. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten. Dat kost de staat volgens de laatste opgave in totaal 127 miljoen euro. Zo sleept de renovatie van paleis Huis ten Bosch zich nu al jaren voort. Het 17e-eeuwse paleis moet toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd zijn: het kampte waterschade en houtrot, stopcontacten bleken niet geaard en de waterleidingen waren nog van lood. Daar mocht de Staat voor opdraaien, kosten 35 miljoen euro. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn naar verluidt inmiddels tot 60 miljoen euro opgelopen. Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.

De overheid moest ook dokken voor de grote renovatie van Kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Het kasteeltje is privébezit, maar de kosten van de verbouwing werden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen, en die komen voor rekening van de rijksbegroting. Zo schijnt er onder meer een atoomvrije bunker te zijn gebouwd. Opvallend is ook dat dit kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van het gewezen optrekje van mediamagnaat Joop van den Ende in Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakensteyn, maar hij wordt wel bijna vier keer hoger aangeslagen.

 

Een vliegtuig voor de koning

Maar liefst 92,7 miljoen betaalt de Staat der Nederlanden voor het nieuwe regeringsvliegtuig, een Boeing 737 Business Jet. De oude Fokker F70, geregistreerd onder PH-KBX (Koningin Beatrix) kon nog voor 3,7 miljoen euro worden verkocht aan de Australische vliegmaatschappij Alliance Airlines voor 3,7 miljoen, zodat de totale kosten 89 miljoen euro bedragen. Het nieuwe regeringsvliegtuig zal als registratie PH-GOV krijgen en zal bij gelegenheid worden gevlogen door de koning. Deze bleek daartoe les te hebben gevolgd in het vliegen van een Boeing 737. Daarom dook hij ook regelmatig in de cockpit van de KLM als assistent-piloot. Kennelijk wist de koning dus al welk type vliegtuig de regering wilde aanschaffen voordat de keuze was gevallen.

Deze koninklijke voorkennis staat dan echter in schril contrast met de mededeling van verantwoordelijk minister Schultz dat het hier toch echt een open inschrijving volgens de Europese aanbestedingsregels betrof. In totaal deden vier maatschappijen een aanbieding. De keuze voor de Boeing lijkt ingegeven conform de vliegwensen van de koning, want qua prijs en kwaliteit had de regering beter kunnen kiezen voor een aanbieding van de Europese vliegtuigbouwer Airbus, die een vergelijkbaar vliegtuig in de aanbieding had met nieuwere technologie en voor 18 miljoen euro minder.

Waarom de koning zo nodig zelf aan de stuurknuppel van een regeringsvliegtuig moet zitten blijft een Haags raadsel. Ministers kruipen toch ook niet zelf achter het stuur van een dienstauto?

1 6 7 8 9 10 19