Artikelen - Page 6

Boeksignalementen

 

De verloren zoon

Het is niet zo bekend dat Willem van Oranje naast de vaderlandse helden Maurits en Frederik Hendrik nóg een zoon heeft gehad: Philips Willem, geboren in 1554 uit het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Buren. Deze zoon, tevens graaf van Buren, is in 1568 vanuit Leuven, waar hij studeerde, naar Spanje ontvoerd door Philips II van Spanje – een fieltenstreek waaruit blijkt dat er ook vroeger al met alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen werd gestreden. Hij bleef als gevolg daarvan niet meer dan een voetnoot in de geschiedschrijving van de Nederlandse opstand en de tachtigjarige oorlog. Het verhaal heeft gelukkig nog wel een enigszins happy end: Philips Willem kon aanvankelijk studeren aan de universiteit van Alcalá de Henares in de buurt van Madrid, omringd door een entourage van zestien personeelsleden. Nadat hij achttien jaar gevangen was gehouden in het kasteel van Arévalo, mocht hij in 1595 terugkeren naar de zuidelijke Nederlanden. Hij werd gezien als pion van de Spaanse koning, wat betekende dat er voor hem geen rol van betekenis was weggelegd in de opstandige gewesten in het noorden. Uiteindelijk werd hij eind 1608 – het Twaalfjarig Bestand met Spanje was bijna een feit – met alle eerbewijzen ingehuldigd als graaf van Buren. Precies vierhonderd jaar geleden, in februari 1618, overleed hij in Brussel.

Om over zo iemand, die nauwelijks een rol in de geschiedenis heeft gespeeld en over wie bovendien niet zo heel veel bekend is, een biografisch boek van 400 bladzijden te schrijven, is een prestatie. Het is dan ook niet alleen een biografie, maar een uitgebreid verhaal over de eerste decennia van de Nederlandse opstand in de periode 1560-1609. Een gedetailleerd verhaal, dat soms zelfs van dag tot dag beschrijft hoe de verhouding tussen de koning en zijn Nederlandse onderdanen door de starheid en het onbegrip van Philips II en handlangers als Alva steeds verder uit de hand loopt. Het is klassieke vaderlandse geschiedenis (Maurits van den Toorn).

 

P.J. Schipperus

Philips Willem. De verloren zoon van Willem van Oranje

Uitgeverij Omniboek

ISBN 978 94 019 1070 5

ISBN e-book 978 94 019 1071 2

Prijs € 29,99

 

 

Grote jongen zijn

 

Wat moeten we hiermee? Het begin van het boek – een beschrijving van de vele goede daden en het grote inzicht van Frank de Grave (onder meer wethouder in Amsterdam, staatssecretaris van Sociale Zaken en minister van Defensie) – doet wat pompeus aan, maar het zal als een vorm van hogere ironie zijn bedoeld. Het boek blijkt vervolgens geen biografie te zijn, maar ‘een verza­meling bestuurlijke en politieke leermomenten, soms zwaar­wichtig, soms vrolijk van aard, opdat de lezer er ook iets aan heeft. Geen studieboek en ook geen Handboek Soldaat met pas­klare wenken en voorschriften’. Het levert in ‘54 merendeels opgewekte scènes’ een beeld van wat een politicus annex bestuurder allemaal kan beleven en wat hij/zij wel of juist liever niet moet doen. Over de onmogelijkheid om als wethouder zelf brieven te beantwoorden, de staatssecretaris als hulpsinterklaas, emotie & impulsiviteit, ronkend zelfvertrouwen en nog veel meer. Inderdaad, vrolijke verhalen, ook de min of meer gênante, verteld door een oude rot in het politieke vak aan een minstens zo oude rot in de journalistiek. Voor analyses moet je bij een ander wezen (Maurits van den Toorn).

 

Jan Tromp en Frank de Grave

Grote jongen zijn. Hoe macht werkt in 54 merendeels opgewekte scènes.

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 587 5692 3

Prijs € 20

 

Tegenpolen in de sociaal-democratie

De sociaaldemocratie kent vogels van uiteenlopende pluimage. Neem jhr. Marinus van der Goes van Naters, de flamboyante fractieleider van de PvdA in de eerste naoorlogse jaren. Of Max van der Stoel, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl. Twee mannen van totaal verschillende herkomst, karakter en wijze van optreden. Het is ‘de rode jonker’ versus ‘de sobere burger’. Over beiden zijn lezenswaardige biografieën verschenen.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

Jonkheer Marinus van der Goes van Naters (1900-2005) had de pest aan zijn bijnaam ‘de rode jonker’ en kon flink boos worden als iemand hem zo betitelde. Daarentegen gebruikte hij de term ‘salonsocialist’, een benaming die hij vanwege zijn kapitale villa in Wassenaar onvermijdelijk wel eens te horen kreeg, soms als een soort geuzennaam. Ondanks die riante behuizing was hij door-en-door democratisch socialist, van 1937 tot 1967 als Kamerlid. Na 1945 was hij nog eventjes de laatste fractieleider van de SDAP en vervolgens de eerste fractieleider van de nieuwe PvdA. We kunnen hem dankbaar zijn voor zijn initiatief om een parlementaire enquête in te stellen naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945 om achteraf het ontbreken van parlementaire controle enigszins te compenseren. De uitkomsten van dat negen jaar durende onderzoek waren zeker niet tot ieders vreugde; Van der Goes kon het later dan ook hebben over ‘de zeldzame imbeciliteit van de zwakkeling De Geer’, en zo vielen er wel meer mensen en instanties van hun voetstuk. Jammer genoeg bleef het optreden van Wilhelmina, inclusief haar onconstitutionele fratsen, buiten beschouwing.

Een groot succes als fractieleider was Van der Goes niet, daarvoor soleerde hij te veel en vloog hij iets te vaak uit de bocht. De opmerking in een interview in 1951 dat het oplossen van de kwestie Nieuw-Guinea hem wel een kabinetscrisis waard was, betekende het einde. Het kabinet viel trouwens korte tijd later over dezelfde kwestie, daar was die uitspraak niet voor nodig geweest, maar de toch al weinig hartelijke verhoudingen tussen de gelijkmatige Drees en de opvliegende Van der Goes waren sindsdien voorgoed verpest. Het bracht Van der Goes ertoe jaren later op te merken: ‘En toen kwam Drees, een fatsoenlijk stuk kurk eigenlijk. Razend knap hoor, dat stuk kurk had alles gelezen, wat er maar te lezen viel. Maar je had nooit de indruk dat het tot zijn gemoed sprak.’

 

Vervlogen Europeaan

Van der Goes was ook een vervlogen Europeaan die in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Parlementaire Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zitting had. Ook daarbij stonden Drees en Van der Goes qua opvattingen tegenover elkaar, want Drees vond als typische man-van-het-haalbare de hele Raad van Europa met z’n Parlementaire Assemblee maar utopisch gedoe. Juist dat utopische zal Van der Goes hebben aangesproken. Als rapporteur namens de Raad van Europa kwam hij met het plan om het Saarland, na 1945 een semi-zelfstandig gebied onder Franse invloed, te ‘Europeaniseren’. Als dat was gelukt, was nu Saarbrücken de Europese hoofdstad geweest in plaats van Brussel. Er kwam zoals bekend niets van terecht.

Dat Van der Goes ondanks al zijn activiteiten in de vergetelheid is geraakt, komt waarschijnlijk vooral doordat hij het nooit tot minister heeft gebracht. Hij zal er te eigenzinnig en te weinig plooibaar voor zijn geweest, een soort ouderwetse adellijke regent die weinig geduld kon opbrengen voor het dagelijkse gemier van zijn partijgenoten en politieke tegenstrevers. Ook al heb je gelijk, met zo’n houding krijg je het niet. Als je leest wat hij in 1945 over staatkundige vernieuwing schreef in zijn boek De Leiding van den staat, dan is dat jammer. Uiteindelijk was hij vooral, zoals zijn biografe schrijft, ‘enfant terrible van de Partij van de Arbeid’ dat tot op hoge leeftijd ‘vloekend en tegelijkertijd geanimeerd de actuele en voorbije politiek’ becommentarieerde.

 

Onkreukbaar

Op zulke verbale uitspattingen was Max van der Stoel (1924-2011) nooit te betrappen. Het eerste woord dat me te binnen schiet als het over hem gaat is ‘onkreukbaar’. Sterker, je zou hem misschien zelfs saai kunnen noemen of, zoals het tijdschrift The Economist het ooit wat fraaier formuleerde, ‘stunningly unglamorous’.

Ook hij was een man met rotsvaste overtuigingen: sociaaldemocraat en voorvechter van mensenrechten, Atlanticus en voorstander van de NAVO, met warme gevoelens voor het huis van Oranje. Anders dan Van der Goes moest hij het vooral hebben van subtiel opereren achter de schermen, ‘nauwgezet, behoedzaam en stoutmoedig’. Echt een diplomaat, maar desondanks toch ook politicus als Kamerlid, staatssecretaris en minister. Gedurende zijn politieke carrière werd hij, een mainstream sociaaldemocraat, achtereenvolgens gezien als een links gevaar (op het oerconservatieve departement van Buitenlandse Zaken, toen hij in 1965 onder Joseph Luns staatssecretaris was geworden) en slechts een paar jaar later als ‘visieloze rechtse bal’ (door zijn Nieuw Linkse-partijgenoten in de PvdA). De ironie daarvan is hem vast niet ontgaan. Ook later als Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden kreeg hij allerlei invectieven naar zijn hoofd geslingerd; hij was er inmiddels wel gewend aan geraakt, mogen we aannemen.

 

Oranjekwesties

In het kader van dit tijdschrift is vooral interessant hoe beide heren tegenover (leden van) het Oranjehuis stonden, waar ze uit hoofde van hun functies regelmatig contact mee gehad hebben. Van der Goes van Naters heeft zich er niet over uitgelaten, er is in de biografie althans geen spoor van te vinden. Ook in zijn autobiografie uit 1980, Met en tegen de tijd, komt het onderwerp niet aan de orde; kennelijk boeide het hem niet zo. Als je zijn, laten we zeggen, ‘overduidelijke’ typeringen van veel andere mensen leest, dan hebben we daar bepaald wat aan gemist.

Onvertogen woorden zijn van Van der Stoel sowieso niet te verwachten en bovendien had hij een warme band met het Oranjehuis. Mede daardoor raakte hij nauw betrokken bij twee delicate kwesties. Dat was in de jaren zeventig als minister met de Lockheed-affaire en begin deze eeuw als speciaal gezant, zeg maar trouble shooter, voor het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. Ook daarbij opereerde hij vooral achter de schermen.

Bij de kwestie-Lockheed was zijn betrokkenheid niet zo heel groot, maar als minister van Buitenlandse Zaken was hij eerder dan veel anderen geïnformeerd dat er iets mis was door berichten van de Nederlandse ambassadeurs in Parijs en Washington, al leidde dat aanvankelijk nog niet tot activiteit van zijn kant. Toen de affaire eenmaal was losgebarsten hoorde hij tot de intimi in het kabinet-Den Uyl die snel werden bijgepraat over de ontwikkelingen. Boeiend is het verhaal dat de ministers zich grote zorgen maakten dat Bernhard zich niet zou neerleggen bij de sancties die hem waren opgelegd. De biografie bevat citaten uit een briefwisseling tussen Van der Stoel en de met de prins bevriende Ernst van der Beugel (waarbij en passant ‘het geheim van Drakesteyn’ wordt geschonden, want volgens een van die brieven blijkt dat Beatrix en Claus ‘in diepe bezorgdheid [verkeren] over wat zij noemden de onwerkelijkheidszin van Soestdijk en met name en in het bijzonder van hun vader en schoonvader.’). Uiteindelijk legde Bernhard zich neer bij de feiten, al leek het hem te ontgaan dat hij iets onoorbaars had gedaan. Ongetwijfeld zal zijn – vermoedelijk selectief – slechte geheugen hem daarbij hebben geholpen.

Terzijde: dat Bernhard in het in 2004 postuum verschenen interview in de Volkskrant ondanks dat beroemde slechte geheugen eindelijk toch nog opening van zaken zou hebben gegeven, zoals de biografe opmerkt, getuigt van een nogal zonnige kijk op het karakter van de prins. Hij gaf in dat stuk inderdaad veel toe, maar het was natuurlijk wel ‘de wereld volgens Bernhard’, inclusief het verhaal dat de miljoen dollar die Lockheed op een Zwitserse rekening had gestort niet voor hem was geweest maar voor anderen. De prins als weldoener, het is geen rol die hem past.

 

Huwelijksprobleem

Uitgebreid komt de nóg delicatere klus aan de orde die Van der Stoel in 2000 moest opknappen in opdracht van premier Kok: voorkomen dat Jorge Zorreguieta het huwelijk van zijn dochter zou bijwonen. Zodra bekend werd wie Zorreguieta was, kwam er al snel een aangifte tegen hem. Het OM besloot weliswaar om niet tot vervolging over te gaan, maar Kok en met hem politiek Den Haag was wakker geschrokken. Dat er echt een probleem was, bleek vervolgens uit het rapport dat speciaal onderzoeker Michiel Baud in opdracht van de premier had opgesteld, met als een van de conclusies: ‘Als we dan tenslotte willen oordelen […] over morele schuld, dan moeten we vaststellen dat Zorreguieta zich vijf jaar lang in een hoge politieke functie actief en met overtuiging heeft ingezet voor een regime dat in binnen- en buitenland veroordeeld is voor het uitschakelen van democratische grondrechten en het op grote schaal schenden van de mensenrechten. In de Nederlandse oorlogsterminologie zou het vervullen van zo’n positie als “fout” worden bestempeld.’ De gebeurtenissen daarna – ontmoetingen met Zorreguieta die de portee van die uitspraak aanvankelijk niet snapte (is het gek als we hier een parallel met Bernhard signaleren?), maar gaandeweg tot het inzicht werd gebracht dat er geen redden meer aan was – lezen als een thriller, ook al is de afloop bekend: de sfeer én de monarchie werden gered. Het leverde Van der Stoel een bedankbriefje van Beatrix op (geciteerd in het boek) en het koninklijk paar als huwelijkscadeau van Van der Stoel een peper-en-zoutstel. Het klinkt niet als een erg fantasievolle gift, maar dat past wel een beetje bij de gulle gever.

 

Operatiën en Inlichtingen

Een van de vreemdste activiteiten van Van der Stoel was in de jaren 1988-1992 zijn leidinggevende positie bij Operatiën en Inlichtingen, de in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog opgetuigde stay behind-organisatie voor het geval ‘de Rus’ West-Europa zou bezetten. De Italiaanse variant, Gladio, was gaandeweg ontspoord en verworden tot een club van ultrarechts en fascistisch georiënteerde lieden die eigenmachtig alvast aan de anticommunistische strijd waren begonnen. Nederland bleef iets dergelijks bespaard. Het Nederlandse paramilitaire O&I was weliswaar net zo geheim, maar het nut ervan was al in de jaren vijftig, nota bene bij militairen, ter discussie komen te staan: het leek vooral een poging om alsnog de vorige oorlog te winnen. Toen Van der Stoel de leiding erover kreeg, in het jaar waarin Gorbatsjov de Breznjev-doctrine ten grave droeg, was het al weinig meer dan een fossiel uit voorbije tijden. Dat hij als chef opereerde onder het tamelijk doorzichtige pseudoniem Van der Kruk maakt het tot een soort padvinderij voor heren op leeftijd.

De vraag is natuurlijk hoe Van der Stoel, altijd een voorvechter van democratie en mensenrechten, tot het besluit is gekomen om aan het hoofd te gaan staan van deze supergeheime paramilitaire organisatie. Misschien om, als een soort burgemeester in oorlogstijd, erger zoals in Italië te voorkomen? Biografe Anet Bleich vermoedt dat het te maken heeft met het traumatische effect van de Duitse inval in mei 1940 waardoor er een abrupt einde kwam aan vanzelfsprekend geachte vrijheden en aan zijn verknochtheid aan de Amerikaanse bevrijders en de Europees-Atlantische alliantie. Het blijft giswerk, want jammer genoeg heeft hij zich er nooit over uitgelaten. Wellicht omdat hij het achteraf zelf een beetje een faux-pas vond?

 

Anet Bleich:

Max van der Stoel. De stille diplomaat 1924-2011

Uitgeverij Balans

ISBN 978 94 600 3801 3 (hardcover)

ISBN 978 94 600 3840 2 (e-book)

Prijs € 34,95 (hardcover) en € 17,99 (e-book)

 

Anne-Marie Mreijen:

De Rode Jonker. De eeuw van Marinus van der Goes van Naters 1900-2005

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 895 3339 5

Prijs € 24,50

 

Voorpublicatie: Niets te kiezen (of: Hoe sterk is de republikeinse burgemeester op Koningdag?)

Het is Koningsdag in Meerloo, een fictieve gemeente aan de Noord-Hollandse kust. Burgemeester Jan van Maanen wandelt met zijn vrouw Carla door de straten en lanen van het welvarende forensendorp. Een voorpublicatie uit de roman In de Duinen van Ries Roowaan.

Tekst: Ries Roowaan

Toen Jan en Carla aankwamen, stond de voorzitter van Meerloo in Vroeger Tijden al klaar om hen te ontvangen. Naast hem zag Jan de journalist van Duin & Heide, het plaatselijke sufferdje, door wie hij zich voor elke lezing samen met Carla liet fotograferen. Op dat vlak liepen zijn belangen en die van de voorzitter van de historische vereniging volstrekt parallel: beiden vonden het – zij het ieder om zijn eigen  redenen – belangrijk dat de aanwezigheid van de beschermheer breeduit in het krantje kwam.

De voorzitter wilde daarnaast koste wat het kost met de burgemeester over Koningsdag praten. Net als vorig jaar en het jaar daarvoor en het jaar daar weer voor beloofde Jan, zij het ook nu weer met lichte tegenzin, een korte toespraak te houden en aansluitend het startschot van de spelletjesmiddag te geven. Bovendien zou hij zich door de journalist van Duin & Heide laten interviewen, die het evenement zoals altijd uitgebreid zou verslaan. De voorzitter van de vereniging was zichtbaar opgelucht dat hij de burgemeester ook dit jaar weer gestrikt had, want op normale dagen kreeg hij maar moeilijk toegang tot Van Maanen en voor Koningsdag vond nog slechts één donderdagmiddaglezing plaats. Dat was in maart; de laatste donderdag van april viel net na de feestdag.

De spelletjesmiddag tijdens de verjaardag van de koning was zuivere nostalgie: zaklopen, ezeltje prik en koekhappen. Eigenlijk vond iedereen het te oubollig voor woorden, maar het bestuur van Meerloo in Vroeger Tijden slaagde er elk jaar weer in om het koningsdagscomité te overtuigen. Jan had als burgemeester uiteraard zitting in het overleg en onthield zich, als beschermheer van de historische vereniging, van stemming, maar de meeste commissieleden was wel opgevallen dat het ware vuur bij hem ontbrak. De vereniging was in handen van enkele oudere inwoners die ook in het dorp waren geboren. Zij verwachtten dat een bijzonder gewicht aan hun mening werd toegekend, in ieder geval meer dan aan de opvattingen van de import en Jan wilde hen niet voor het hoofd stoten.

Op normale dagen werd zelden naar de historische vereniging geluisterd en ook de donderdagmiddaglezingen werden op z’n best matig bezocht, maar tijdens Koningsdag bleken ze meer feeling met het dorpsleven te hebben dan algemeen werd gedacht: in ieder geval de kinderen vonden het zaklopen, ezeltje prik en koekhappen fantastisch. In de ochtend hadden de meesten op de vrijmarkt hun nog zo goed als nieuwe elektronische speelgoed verkocht, om van de opbrengst nog nieuwer elektronisch speelgoed te kunnen kopen, maar in de middag stortten zij zich vol overgave op activiteiten die al werden beoefend, toen de radio en televisie zelfs nog moesten worden uitgevonden.

Jan hield van Koningsdag, ook al had hij niets met traditionele spelletjes. Hij hield van Koningsdag, vanwege het mooie weer: het was vrijwel altijd de eerste echt zomerse dag van het seizoen. Tijdens de vorige Koningsdag was het zo geweest en in alle jaren daarvoor – ook toen het feest nog Koninginnedag heette – eveneens. Jan kon het zich maar moeilijk voorstellen en toch had hij tijdens de meer dan tien jaar dat hij nu in Meerloo werkte, elke keer weer geconstateerd dat de weergoden blijkbaar een zekere sympathie voor de monarchie koesterden. Het was altijd zonnig, geen zuchtje wind, de hemel strakblauw en in diepe rust, zonder zelfs maar een sliertje bewolking.

In de avond bracht de muziekvereniging op het Stadsplein klassieke stukken ten gehore. Anders dan bij muziekverenigingen in de wijde omtrek was de kwaliteit van de uitvoering hoog. Een aantal inwoners speelde in professionele orkesten en trad samen met de wat minder getalenteerde leden op; elk jaar weer maakten zij er een onvergetelijke avond van. Na afloop werd vuurwerk ontstoken. Het was de afsluiting van een feest waarvan de inwoners van het dorp intens genoten. De enigen die niet meededen, was de hangjeugd die tijdens Koningsdag in Amsterdam de beest uithing.

Ook inspecteur de Waart nam geen deel aan de feestelijkheden: hij zat met twee dienders in het Meerloose crisiscentrum. De kelder van het stadskantoor, uitgerust met de modernste communicatiemiddelen, bood plek aan zes of zeven personen en moest in geval van rellen, een terroristische dreiging, een zwaar misdrijf of een ander ernstig probleem met de openbare orde als commandocentrale fungeren. Als een dergelijke crisis intrad, dan zouden de burgemeester, de verantwoordelijke wethouder, de gemeentesecretaris, de politiechef en nog twee of drie functionarissen plaatsnemen aan de bureaus en de veiligheidsdeuren sluiten. Elk jaar weer wilde De Waart tijdens Koningsdag de situation room op volle sterkte bemannen. Dat vond Jan compleet overbodig en hij verbood elke ambtenaar om zelfs maar in de buurt van de kelder te komen. Iedereen had een vrije dag en moest kunnen gaan en staan waar hij of zij wilde. Wel vroeg Jan zijn wethouders en de ambtelijke top om te allen tijde een mobiele telefoon mee te nemen – niet omdat hij onheil verwachtte, maar hij wilde evenmin het noodlot tarten. Voor De Waart hield hij deze instructie geheim. Om hem een beetje te sarren, gaf hij de politiechef het telefoonnummer van Carla.

 

‘Weet u, De Waart, meestal vergeet ik mijn telefoon. Als er wat is, bel dan gewoon mijn vrouw. Wij gaan tijdens Koningsdag samen op pad en zij gaat nooit zonder de deur uit. ’

‘Maar burgemeester, u moet voorbereid zijn. In een noodsituatie heeft u de leiding.’

‘Dat komt wel goed. Ik kan me niet voorstellen dat er iets gebeurt. Al onze raddraaiers en drinkebroers zijn in Amsterdam, om te zuipen, over te geven en wie weet te copuleren met een meisje uit een ander dorp dat ook naar de hoofdstad is afgereisd om in het openbaar te zuipen en te kotsen.’

‘U stelt het wel heel erg ver eenvoudig voor.’

‘De Waart, we hebben ongeveer vijf draaideurcriminelen, die we heel goed in de gaten houden. Met hen komt het waarschijnlijk nooit meer goed. Dat is triest, niet in de laatste plaats voor henzelf, maar evengoed zijn dit beheersbare aantallen en kunnen wij ook zonder extreme maatregelen de veiligheid en de rust in dit dorp garanderen. Als u dat vergelijkt met de grote steden, waar in de regel meer dan duizend van dergelijke gevallen rondlopen, dan valt het allemaal reuze mee. U heeft lang in Amsterdam gewerkt en u weet dat net zo goed als ik.’

‘Ik wil alleen maar zeggen dat we juist tijdens Koningsdag extra alert moeten zijn.’

‘Dat is waar en dat ben ik ook zeker van plan. Mocht ik één van onze topcriminelen op straat signaleren, dan vraag ik mijn vrouw om haar telefoon en bel direct naar het crisiscentrum. Stelt u dat gerust?’

 

***

 

Tijdens Koningsdag kon Jan – even afgezien van zijn toespraakje en het startschot van de spelletjesmiddag – zonder enige verplichting, helemaal op z’n gemak, door het dorp lopen, overal rondkijken en met iedereen een praatje maken. Koningsdag was, kortom, een van de allermooiste kanten van het burgemeesterschap, dat had hij direct al tijdens de eerste keer in zijn nieuwe baan, nu meer dan tien jaar terug, vastgesteld. Carla en hij hadden enthousiast deelgenomen aan het feest, dat toen nog Koninginnedag heette.

De dag ervoor had hij de lintjes uitgedeeld. Jan herinnerde zich nog de ambtenaar die meer dan veertig jaar een lovenswaardige inzet aan de dag had gelegd, een ziekenverzorgster die ook in haar vrije tijd kwakkelende bejaarden bezocht, een voormalige lerares die dag en nacht klaarstond in het buurthuis en een uiterst loyaal lid van de vrijwillige brandweer. In totaal waren er tientallen kandidaten voorgedragen; slechts vier zouden daadwerkelijk een lintje krijgen. Telkens opnieuw moest Jan memoreren wat de ontvanger voor bewonderenswaardigs had verricht en benadrukken dat het ‘Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd’ om de gemeenteambtenaar, de ziekenverzorgster, de voormalige lerares, de brandweerman te benoemen ‘tot Lid in de Orde van Oranje-Nassau’.

Vier keer, telkens toen aan het eind van de lofrede moest worden verkondigd dat het Hare Majesteit had behaagd, haperde Jan. Opeens blokkeerde hij tijdens zoiets eenvoudigs als het uitspreken van een paar loze woorden. Dat had hij niet van zichzelf verwacht: dat hij tijdens een feestelijke gelegenheid, die hij op professionele wijze diende te leiden, toch nog over zijn eigen overtuigingen zou struikelen.

 

Sinds het allereerste begin van zijn loopbaan was Jan een overtuigd republikein. Dat had niets te maken met de gebruikelijke bezwaren tegen de monarchie, zoals de jaarlijks terugkerende kosten of het eventueel matige functioneren van de majesteit. Het koningshuis kon duur, zeer duur of peperduur zijn, de vorst kon goed, matig of slecht zijn, – dat maakte allemaal niet uit, want het principe klopte niet. Jan was tegen erfopvolging. Dat was slecht voor de grootste talenten van het land, die nooit het hoogste ambt zouden bekleden, domweg omdat het niet voor hen openstond. Erfopvolging was ook tragisch voor het land, omdat de beste kandidaten nooit dat hoogste ambt zouden vervullen. Het allerergst vond Jan het echter voor de vorst zelf, die als enige in het land niets te kiezen had: de koning moest gewoon het beroep uitoefenen dat zijn moeder voor hem had uitgeoefend. Dat was in strijd met de mensenrechten, die voor iedereen golden, anders waren het immers geen mensenrechten, behalve voor de vorst. Misschien dat de man droomde van een bestaan als zakenbankier, banketbakker of wetenschapper – dat kon zijn, maar het bleef honderd procent vergeefs. Hij had geen enkele keuze: niets, nada, niente, op hem waren als enige van alle Nederlanders laatmiddeleeuwse regels van toepassing.

Carla was het volstrekt oneens met Jan. Zij vond de monarchie een vertrouwenwekkend en warm instituut. In plaats van kille machtspolitiek, die volgens haar onontkoombaar met een gekozen staatshoofd verbonden was, ging de monarchie om mensen van vlees en bloed. Bovendien verbond het ons met honderden jaren vaderlands verleden, zei Carla en liet niet na te benadrukken dat het overgrote deel van de Nederlanders er precies zo over dacht. Over democratie gesproken… Telkenmale als zij deze discussie voerden – of eigenlijk: de over en weer bekende argumenten verwoordden – voelde Jan zich een beetje moedeloos: als hij zelfs zijn vrouw niet van de republikeinse staatsvorm kon overtuigen, hoe zou hij dan zijn eigen partij, die wat dit betreft een nogal halfslachtig, om niet te zeggen uitgesproken laf standpunt innam, kunnen overtuigen? En zelfs als hij een groepje gelijkgestemden om zich heen zou weten te verzamelen en uiteindelijk zijn partijgenoten kon overhalen, hoe zouden zij dan die andere zeventien miljoen Nederlanders moeten overtuigen?

Paul Damen over hermelijnvlopoëzie (deel 2)

 

  1.  De Oranjes staan niet bekend als groot cultuurliefhebbers. De odes, ereverzen en lofzangen aan hun adres zijn er dan ook naar. Zelden werd zoveel literaire bagger, al dan niet in opdracht, uitgestort als over hun koninklijke hoofden. Het tweede deel van Paul Damen’s drieluik over dichters in de schaduw van Oranje.

 

Tekst Paul Damen

 

In het vorige artikel zagen we waarom het Wilhelmus niet te zingen was (en is), en hoe met een overdadige oogst aan Zegezangen, Klinkdichten, Lof en Eerrijmen de grote dichter Joost van den Vondel behoorlijk bijverdiende. Teruggrijpend op de Gouden Eeuw waren dichters nooit te beroerd om, God aanroepend, de Oranjes Zijn hemel in te prijzen.

Maar in de Bataafse tijd veranderde dat radicaal. Tijdens die Franse bezetting en de Napoleontische tijd daarna draaide de poëtische mening over de Oranjes een halve slag om. Zelfs de in ballingschap in Londen levende ‘sufferd’ Willem V werd geprezen. De nogal opportunistische Willem Bilderdijk wist in die stad, in een aan een dame aangeboden gedicht, Willem V de lucht in te prijzen met zinnen als:

 

‘ô dat men ’t U op nieuw in Holland aan mocht bieden,

Gelijk men ’t voor eene eeuw aan Koning Willem bood:

Verwinnaar van’t geweld van Neeêrlamds Spartaciden,

Zoo aangebeên als hy, zoo machtig , en zo groot.’

 

Bilderdijk ‘vergat’ even, met Franse slag als het ware, dat alle vorige Willems nimmer koning waren. Maar om dat goed te maken deed hij er een pakje ‘Hollandsche Wafelen’ bij.

 

De dichter Jan Frederik Helmers plande zijn lofdicht op Oranje helaas iets te vroeg. Hij schreef zijn ‘De Hollandsche natie’ in 1812, toen de Franse bezetters nog niet vertrokken waren. Het is tot op heden veruit het meest nationalistische gedicht uit de Nederlandse literatuur. En, begonnen bij de fiere Batavieren, ook het meest bombastische:

 

‘Zoo was ook, Nederland! in vroeger tijd, uw grond;

Eerst zwalpte ’t nat der zee uw bosch en weiden rond!’

 

En tussen het zwalpen door zette Helmers de Nederlandse Maagd neer in een potje onvervalste nationaalporno:

 

‘Gelijk een jonge vrouw, ter slaapzaal ingetreden,

Met maagdelijke schaamte, en weigerende schreden,

Met halfgeloken oog, den aangebeden’ man

’t Verborgen schoon bedekt, maar niet verbergen kan:

Zoo ook onttrok aan ons het Voorgeslacht zijn daden:

(…) De zwakke windsels aan haar borst en heup ontrukt,

En in haar liefde zwelgt met niet verzaadbre teugen;

Zoo willen we in den roem der Vadren ons verheugen.’

 

En dat dan exact 3545 regels doordenderend. Wij moeten de Franse censor-inspecteur dankbaar zijn voor het schrappen van enkele honderden regels, zoals ’t Land wordt gezuiverd van het ongediert’. Want die Fransen waren ook niet gek: wie zoals Helmers zowel Maurits als Frederik Hendrik prijst met ”k wil u beiden de offers wijden, / Die onze erkentnis op ’t altaar der Vrijheid biedt, / Het offer van ons hart; versmaadt die hulde niet…’, maar niet één maal koning Lodewijk Napoleon noemt, maakt zich niet populair bij de bezetter. Drie maanden en drie drukken van ‘De Hollandsche Natie’ later, kwam men Helmers arresteren. Helmers’ zwager, de dichter Cornelis Loots, deed open en wees pathetisch naar de bedstee: ‘Zie daar uw gevangene!’ Helmers was zo verstandig geweest om zojuist te overlijden. Deze ultieme heldendaad leverde hem de naamgeving van drie Amsterdamse straten op.

 

Neêrlands bloed

 

Na de Bataafse en Franse tijd bleken de patriottische dichters uit de eeuw daarvoor uitgestorven. De Fransen hadden onder Napoleon in Rusland klop gekregen, en de nieuwe gedwongen werving van soldaten maakte het patriottisme er ook niet populairder op. Nadat Willem geland was en tot koning Willem I gebombardeerd was, gingen alle poëtische remmen los. De ophemeling van de Gouden Eeuw werd het nieuwe ijkpunt voor koningsgezinde, godvruchtige en nationalistische poëzie. Zelden is dan ook zo’n hoop Oranje-femelarij en pluimstrijkerij de dichtkunst binnengemarcheerd als begin 19e eeuw. Zo rijmelde de voorheen vurig patriot Rhijnvis Feith op zijn oude dag nog:

 

‘Ook ik, ik schrei van vreugd en smaak verrukt Gods zegen

Wat kon de naar het Graf gebogen Grijsaard meer?

Zijn hart aanbidt Gods gunst, gloeit Neêrlands Redder tegen.

En legt zijn Zwanenzang aan zijne voeten neer.’

 

Hij is toch nog eenenzeventig geworden. Maar dan de Rotterdammer bard Henricus Franciscus Caroluszoon (Hendrik) Tollens! Tollens! Wie zijn ellenlange rijmdicht ‘Overwintering op Nova Zembla’ overleeft, verkiest voortaan de vrieskou boven het uitzitten van deze 717 strofen. Bij het aantreden van de nieuwe koning schreef Tollens een ‘Lierzang’ waar God zélf de koning aanbeveelt, en de overige Europese royalty maant voor de nieuwkomer een stukje op te schuiven:

 

‘Kort in uw schepters en uw kroonen, / Schuift op, ô Vorsten, met uw troonen:

Want Nassau zet zich naast u neêr. / Triomf! laat klinken stem en snaren!

De kelk des onspoeds is geleêgd! / De smaad van zoo veel bange jaren

Is door Gods vinger uitgeveegd.’

 

Tollens schreef ook ‘Wien Neerlands Bloed’ als nieuw volkslied voor de heraangetreden Oranjes. Tegenwoordig omstreden en vanwege de eerste regels (‘Wien Neerlands bloed door de aderen vloeit; Van vreemde smetten vrij’) nogal eens als racistisch beschouwd – terwijl Tollens uiteraard met die ‘vreemde smetten’ duidde op de jarenlange Franse bezetters. Om te vervolgen:

 

‘Hij zett’ met ons, vereend van zin / Met onbeklemde borst

Het godgevallig feestlied in / Voor vaderland en vorst!’

 

Geen wonder dat krap een halve eeuw het Rotterdams standbeeld van de dichter onthuld werd door koning Willem III. De dichter prijkt sindsdien, gekleed in een kamerjas, in een buitenwijk die het bombardement oversloeg. Tollens was niet de enige die God als getuige opriep. Ook in het dichtwerk van E.J. Potgieter, met name in ‘Noord en Zuid onder Willem I’, draaft het Opperwezen hoogstpersoonlijk op:

 

‘Bataaf en Belg zij één!’ zoo klonk de stem van God.

‘T verdeelde Kroost zij één en minne d’eigen Vader!’

En van d’Oranjestaf druipt zegen en genot

Wij treden beter eeuw door ’s Konings wijsheid nader.’

 

Dat Oranje druipen duurde dus niet zo lang, en ook die Koninklijke wijsheid schoot tekort, want nauwelijks een jaar na dit nota bene door Potgieter in Antwerpen geschreven gedicht breekt dankzij Willems dwarsheid de Belgische opstand uit, voorbode van de breuk. Dit bewijst eens te meer dat poëten, met name Potgieter, niet aan politiek moeten doen.

Stevig los ging ook de naar het protestantisme overgestapte joodse bankierszoon en dichter Isaäc da Costa. Tussendoor tierend tegen de moderne tijdgeest leverde hij met ‘Rouw en Trouw’ een kunststukje af bij de dood van Willem II. Middels een Bijbelcitaat de link met David leggend, publiceerde hij in het Handelsblad:

 

‘Het klokgebom van oord tot oord / plant voort het zieldoorvlijmend woord:
“Aan de overzij van den Moerdijk / daar ligt des Konings dierbaar lijk!”
De doodsklok dreunt, heel Neêrland weent, / en om het Delftsche grafgesteent
pleegt het den TWEEDEN WILLEM rouw, / zweert het den DERDEN WILLEM trouw.’

 

En over ‘klokgebom’ gesproken: de onverholen bombast tekent het fanatisme van de bekeerling. Da Costa had al eerder de wederopstanding van Nederland in Bijbelse termen gegoten:

 

‘O, Nederland!, Gij zult eens weêr / Het Israël van ’t Westen worden!
God zal uw kerk met licht omgorden / uw koningen met Davids eer.’

 

Da Costa blééf, als overtuigd calvinist, de Oranjes steunen, maar die stelden hem steeds meer teleur. Koning Willem I trouwde een katholieke vrouw, diens zoon Willem II sympathiseerde met de papen, en koning Willem III was zo pervers dat er met fatsoen geen gedicht meer aan te wijden was. Maar dan vroeger: ‘Oranje, eenmaal het ultimum refugium, de kleur des lichts, als alles aan de horizon donker was!’

 

Naakt

 

De onbetwiste kampioen in het schaamteloos ophemelen der Oranjes was Willem Bilderdijk. Er kon in de 19e eeuw niet koninklijk aangetreden, verloofd, getrouwd of geworpen worden of Bilderdijk begon prompt aubades af te scheiden. Bilderdijk bejubelde Willem I, daarbij even zijn innige vriendschap met de weggejaagde Lodewijk Napoleon vergetend, van wie hij zelfs een hofbaan had geaccepteerd. Daar deed Bilderdijk niet moeilijk over. Hij bezuinigde evenmin op uitroeptekens:

 

‘Vlecht Oranje om de hoed! / Holland rijst met nieuwe moed
Uit de schoot der waat’ren! / Huppel vrolijk in het rond!
Daver Hollands vruchtbre grond! / Laat de vreugde schaat’ren!’

 

Vooral verbijstert de brutaliteit van Bilderdijk, die immers ook volgens toenmalige begrippen een Frangezinde collaborateur was geweest. Het weerhield hem niet om een nieuw Wilhelmus te schrijven voor de net aangetreden Oranjevorst, integendeel. Hier enkele strofen:

 

‘Het bloed van onze vaad’ren / Is niet in ons verfranscht:

Het huppelt door onze aaad’ren / waar ’t blijd Oranje glanst.’

‘De tweedracht is verbannen: / Ons Vaderland is vrij: /

De geessel der tyrannen / Oranje staat ons bij.’

 

Niet verfranst – je moet maar durven. De nu geheel vergeten dichter Carel Godfried Withuys – er is nog geen steeg naar hem genoemd – weerde zich vooral vaderlandslievend gedurende de Belgische opstand. Hij hield zijn Oranjeliefde dapper vol: een decennium later begroette hij Willem III, die zijn vader opvolgde toen die na acceptatie van de Grondwet prompt was overleden, met juichende strofen:

 

‘Ontbloot de kruin! De Koning naakt! / Hij komt, nog in de kracht der jaren;

Zoo noodig, om de rijksbezwaren / Te torschen, die hem ’t lot vermaakt.’

 

Geen wonder dat van Withuys aan het eind van zijn leven gehakt wordt gemaakt door de nieuwlichters van het blad De Gids. Volgens sommigen bezorgde de keiharde kritiek van C. Busken Huet hem de fatale bloedspuwing. Ja, de tijden waren aan het veranderen: en wie over Willem III nu Withuys’ regels ‘De koning naakt’ leest, denkt onwillekeurig aan dezelfde Willem III die inderdaad naakt op een Zwitsers balkon verscheen. ‘Te C. in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbij kwamen,’ om het onvolprezen anonieme schotschrift Koning Gorilla nog maar eens te citeren.

Inderdaad: de koning had langzamerhand geen kleren meer aan, en nu kwamen de kinderen aan de kant in opstand tegen hun nationale Vader. Typerend is de houding van Multatuli, die het niet eens de moeite vond om nog van leer te trekken tegen de Oranjes. Aan J. de Geyter schreef hij begin 1867:

 

‘Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!) Maar… de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan ’t valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, ’t is een pis aller.’

Een lapmiddel. We moeten er maar mee leven, ook in de literatuur, maar eigenlijk is het niks. Met Multatuli, en niet minder met het opkomend socialisme, was een nieuwe tijd aangebroken – ook voor hofpoëten. Die liepen voortaan ofwel aan de leiband, of het liet hen koud wat de koning deed. Het patriottisme van de 18e eeuw was nog praktisch gericht op machtswisseling, op het vervangen van de adellijke elite.

De net genoemde Feith bijvoorbeeld had geen hekel aan de Oranje-stadhouder, maar wél haatte hij de aristocratische staatsgezinde partij. (Hoewel het dan wel wat vreemd is dat hij dat deed onder zware invloed van zijn Zwolse buurman aan de Bloemendalstraat, de radicale aristocraat (!) Joan Derk van der Capellen tot den Pol, auteur van het anonieme pamflet Aan het volk van Nederland, dat van Willem V weinig heel liet.)
Maar de moderne republikein van een eeuw later wilde geen machtswisseling, die streefde naar een heel andere maatschappij: desnoods een socialistische waarin voor de Oranjes geen plaats meer was. Het zou zijn weerslag hebben op de hermelijnvlopoëzie: waar de professionals het lieten afweten, nam het Volk het over.

 

Volgende keer in het derde en laatste deel van hermelijnvlopoëzie: de spontane zelfverbranding van de poëzie in het Koningslied en andere eigentijdse monarchale liefdesuitingen.

Tom Poes en het Kroonjuweel

Slaagt de list van Thom ‘Poes’ de Graaf alsnog en stevent Nederland straks na de gekozen burgemeester en de gekozen gouverneur af op een gekozen staatshoofd? Manuel Kneepkens over de geheime agenda van D66.

 

Tekst Manuel Kneepkens

 

Het is een listig voorstel dat D66 voorstel om te komen tot een gekozen burgemeester . Geheel verwonderlijk is dat niet. De list is immers van oudsher zeer verankerd in de geschiedenis van de Lage landen. Denk bijvoorbeeld aan Erasmus, die in zijn tijd Kerk en Staat niet rechtstreeks kritiseerde, maar via de hoofdpersoon van zijn boek Lof der Zotheid Stultitia. Een pure list.

En uiteraard aan de Vos Reynaerde. In dat middeleeuwse meesterwerk maakt de hoofdpersoon met zijn listige streken de autoriteiten in de Lage Landen– door dierfiguren gerepresenteerd – hoogst belachelijk. In die traditie prijkt ook Marten Toonder’s Bommel-saga, een verhaal in vele afleveringen, dat zich afspeelt in een tijd, die ons nog zeer nabij is, de 20e eeuw. Ook hier worden de notabelen in de vermomming van dierfiguren ten tonele gevoerd. En ook hier worden zij geridiculiseerd.

Burgemeester Dickerdack

Aan het Marten Toondermonument in Rotterdam wordt dat fraai weergegeven in het nijlpaardbeeldje, voorstellende Burgemeester Dickerdack. Wie in diens fysionomie één van de twee ‘Rommeldamse’ regenten, óf de voormalige burgemeester Peper óf de voormalige burgemeester Opstelten, óf misschien wel allebei, meent te herkennen, zou het heel goed bij het rechte eind kunnen hebben.

En nam niet Dries van Agt ooit afscheid als premier met enkele, herfstig weemoedige woorden ontleed aan het oeuvre van Markies de Cantecler, dat haantje in de Bommel-strip, dat denkt dat hij een dichter is? Er zijn eigenlijk maar weinig literaire werken, die zo’n impact hebben gehad op de Nederlandse ‘elite’ als de Tompoes en Heer Bommel-saga.

Met dat Marten Toondermonument is trouwens iets bijzonders aan de hand. Tom Poes staat er helemaal aan de top, dat wel. Maar waar is zijn grote vriend Ollie B. Bommel? Welnu, Tom Poes prijkt boven op een wereldbol, die is geel weergegeven met rode meridianen – precies als de jas van Heer Bommel. Het kunstenaarscollectief De Artoonisten, dat het monument heeft ontworpen, wilde daarmee aangeven dat heer Bommel de speelbal is van zijn lot. Hij raakt steevast in de problemen. En mist elk verweer. Dan roept hij in zijn hulpeloosheid: ‘Tom Poes, verzin een list!’ En dat doet zijn kleine vriend dan. En dan komt het allemaal toch nog goed. En kan hij, Heer Bommel, opgelucht het glas heffen, aangezeten bij het ‘eenvoudige doch voedzaam maal’ waarmee elke Bommelstrip traditiegetrouw pleegt te eindigen.

Welnu, D66 blijkt de Tom Poesfiguur in een strip, die Marten Toonder, helaas niet meer onder ons, vast ook nog wel zelf had willen schrijven, geheten ‘ Tom Poes en het Kroonjuweel ’. Heer Bommel representeert daarin het (apolitieke) Nederlandse volk, dat maar niet van zijn verslaving aan het erfelijke koningschap weet af te kicken. Maar een staatshoofd van een democratische staat dient gekozen te zijn. We leven inmiddels in de 21e eeuw. Eens moeten we van die anomalie van het erfelijk koningschap af. Daar helpt geen moedertje lief aan.

Tom Poes heeft daarvoor dus een list bedacht. Hij laat Nederland van Oranje afkicken in drie fasen. Of hij dat plan daadwerkelijk geheel en al zelf heeft bedacht of dat door D66 Poes heen de werking van ‘de list van de rede’ aan de orde is, zoals de filosoof Hegel dat ongetwijfeld zou zien…Wie het weet mag het zeggen.

De eerste fase van het Tom Poesplan is de invoering van een benoemde burgemeester. Heet de benoemde burgemeester niet steevast het Kroonjuweel van D66? En waaraan geeft die term te denken? Aan de Kroon. Waaraan anders? Het is dus blijkbaar een plan, dat ook, zij het indirect, over de Kroon gaat. Dat kroonjuweel ‘de gekozen burgemeester’ stond vijftig jaar geleden al in het eerste verkiezingsprogramma van D66. Vijftig jaar! Een gouden jubileum.

De vorige keer dat het voorstel van de gekozen burgemeester in beide Kamers aan de orde kwam – D66 zat toen in de regering – was de verwezenlijking zowaar zelfs dicht bij.

Nacht van Van Thijn

Ook toen was de grondwetswijziging van artikel 131 aan een tweede lezing toe. Want met een grondwetswijziging moet het parlement twee keer instemmen . De tweede keer met tweederde meerderheid. In maart 2005 hoefde alleen de Eerste Kamer nog maar ja te zeggen. Maar minister Thom (Poes) de Graaf ( Bestuurlijke Vernieuwing, D66) kreeg het niet voor elkaar. Hij wilde meteen al in 2006 in alle gemeenten een gekozen burgemeester. Van haast houdt de Eerste Kamer niet, zij pleegt zich in ons staatsbestel immers te afficheren als de Kamer van de Bedachtzaamheid. Voormalig burgemeester van Amsterdam Ed. van Thijn liet zijn PvdA-fractie in de Eerste Kamer (vrij onverwacht ) tegenstemmen en weg was de vereiste meerderheid. Deze zogenaamde ‘Nacht van Van Thijn’ leidde tot het aftreden van De Graaf en zorgde ervoor dat ‘de gekozen burgemeester’ liefst voor twaalf jaar de la in ging.

Maar nu is het dan toch opnieuw zover. En het ziet er naar uit dat het ditmaal gaat lukken. Art. 131 van de Grondwet wordt gewijzigd . Maar laten we de tekst daar van eens nader bezien. Die gaat namelijk niet alleen over de burgemeester: ‘De Commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij Koninklijk Besluit benoemd’. Ja, hoe zit dat met die Commissaris van de Koning? Diens benoeming is dus ook uit de Grondwet gehaald. Die kan dus straks óók gekozen. Dat feit heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen. Dat hoofd van de provincie, eenmaal gekozen, zal dan uiteraard niet meer Commissaris van de Koning kunnen heten. Hoe dan wel? Commissaris van de Provincie? Dat is een besmette term. Zo waren onder de Duitse bezetting de hoofden van onze provincies genaamd, en die toenmalige Commissarissen van de Provincie dat waren allemaal NSB’ers. Dus dat gaat niet. Commissaris van het Volk ? Dat lijkt op een besmette term uit het Sovjet-jargon: de Volkscommissaris. Dat gaat dus ook niet.          De oplossing is: Gouverneur. De hoofden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten heden heten al zo. Ook de hoofden van onze provincies voor de grondwetswijziging van 1848 droegen die naam. In onze buurstaat België heten alle hoofden van de provincie gouverneur. En in ons eigen land pleegt men in Limburg sinds jaar en dag de Commissaris aldus aan te spreken. Een precedent ! Het wordt dus gouverneur. De gekozen gouverneur.

Maar als de hoofden van de gemeente worden gekozen en de hoofden van de provincie eveneens, is dan de logische consequentie van dit alles niet… dat ook het hoofd van de staat dient te worden gekozen? Het antwoord op die vraag (‘Ja’), wekt dan allang niet meer zo’n consternatie als dat vandaag de dag nog zou hebben, want het volk ( (Heer Bommel) is dan immers al behoorlijk gewend geraakt aan gekozen staatsbestuurders. Het zal eindelijk een niet gekozen staatshoofd niet langer als normaal ervaren, maar als abnormaal. Dan zijn we er! Dan kan de definitieve stap voor de Oranje-addicts om af te kicken eindelijk gezet.

 

Amalia bevrijd

 

Kortom, Willem Alexander zal onze laatste koning zijn. Voor prinses Amalia een hele opluchting! Voor haar betekent het immers ontsnapping uit het korset, waarin men haar bezig is in te persen namelijk om straks Koningin Beatrix II te moeten worden. Zij krijgt, wat iedere andere Nederlander allang heeft: een vrije beroepskeuze en ook niet onbelangrijk : een vrije partnerkeuze. Zij leeft daardoor ongetwijfeld nog lang en gelukkig. En zie, aangezeten aan een ‘eenvoudig, doch voedzaam maal’ in het Paleis op de Dam zal de eerste President der Nederlanden een toast uit brengen op de laatste Koning der Nederlanden…ten afscheid!

En daarmee is de Oranje saga – een 200-jarig Nederlands stripverhaal ! – eindelijk voorgoed ten einde!

 

 

Republiek zoekt partij

‘Wat was de republiek mooi tijdens de monarchie’, was een gevleugeld gezegde tijdens de Franse revolutie. Het sentiment is ook zonder guillotines anno 2018 invoelbaar. Wie sommige republikeinen in Nederland gadeslaat, kan zelfs een zucht van verlichting niet onderdrukken dat het niet zo’n vaart loopt met die republiek. Het republicanisme schijnt een magnetische aantrekkingskracht uit te oefenen op gepatenteerde warhoofden en politieke delinquenten. Van de weeromstuit zou je bijna zin krijgen in koekhappen op Koningsdag. In diverse gemeenten wisten obscure groepjes onder republikeinse vlag door te dringen tot de kieslijsten. Niets van de publieke zaak is echter aan hen besteed. De politiek lijkt voor hen alleen interessant als uitlaatklep van hun getormenteerde ego’s. Er is gelukkig vooralsnog geen kiesdrempel waar deze electorale nanosplinters overheen lijken te komen, maar intussen bezorgen ze het republicanisme wel een vreselijk slechte naam. Waar blijft toch die Republikeinse Partij met een intelligent hervormingsprogramma? Er is in Nederland een partij voor de dieren, een partij voor de ouderen, een partij voor de moslims, een voor xenofoben, een voor ijdeltuiten en ego-maniakken, waarom dan in vredesnaam niet een partij voor de goedwillende republikein? Daar moet toch een hele stevige lading Kamerzetels in zitten. Of moet de republikein toch maar zijn vertrouwen leggen bij D66, zoals onze gewaardeerde medewerker Manuel Kneepkens in dit nummer betoogt? Kneepkens ontwaart een Tom Poes-achtige list in het voorstel van Thom de Graaf voor de gekozen burgemeester en stelt dat het de opmaat kan betekenen naar een gekozen staatshoofd. Zou het echt? De recente politicide van dezelfde partij op het eigen kroonjuweel van het raadgevende referendum deed weer het ergste vermoeden. Alexander Pechtold verzekerde zijn congres echter dat hij nog steeds gelooft in het referendum. Sterker nog, hij streeft naar een volwaardig, bindend referendum naar Zwitsers model! En laten de Zwitsers nu steeds meer bewijzen dat het referendum ook een wapen tégen populisme kan zijn. Nu nog een Grondwetswijziging die maakt dat zo’n bindend referendum dan ook mag gaan over het opdoeken van de monarchale staatsvorm en Nederland heeft helemaal geen Republikeinse Partij meer nodig. Zo’n partij zou in België al helemaal onbestaanbaar zijn, zo vertelt de gerenommeerde Belgische historica Els Witte in een interview met Adriaan Boiten. Wij richten in dit nummer sowieso veel blikken naar onze zuiderburen en hun ambivalente omgang met het koningschap. Vive la Belgique!

Tot slot nog een rechtzetting: in onze vorige editie kondigde ik hier de publicatie aan van bevindingen van het onderzoek naar de verborgen kosten van het koningshuis, dat de redactie van De Republikein uitvoerde in opdracht van het Republikeins Genootschap. Het RG liet echter weten de presentatie daarvan liever in eigen hand te houden, en wel op 24 april a.s. in Groningen, drie dagen voordat Willem IV neerstrijkt in de stad voor een wel erg geladen Koningsdag-viering. Dus dat houdt u nog van ons te goed.

 

René Zwaap is hoofdredacteur van De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger

De man die Stanley naar Afrika zond

Guikje Roethof schreef de biografie van Gordon Bennett, de Amerikaanse persmagnaat die Stanley naar Afrika stuurde, waarna hij door Leopold II werd geëngageerd voor de Congo-expedities.

Tekst Maurits van den Toorn

Dat Henry Morton Stanley zich als een soort huurling van de Belgische koning Leopold II naar duister Afrika kon laten sturen, had hij te danken aan een krant. Die krant werd uitgegeven door iemand die je met recht excentriek noemen: James Gordon Bennett (1841-1918), die met zijn onbehouwen gedrag New York, Parijs en de Côte d’Azur vanaf pakweg het midden van de negentiende eeuw onveilig maakte. Als eigenaar van de succesvolle New York Herald en van de Paris Herald, die later voortleefde in de International Herald Tribune, kan hij als de eerste echte krantenmagnaat gelden. Hij was een oudere tijdgenoot van de bekendere Joseph Pulitzer en William Randolph Hearst. Met beiden verkeerde hij in een felle concurrentiestrijd, met als verschil dat hij Pulitzer serieus nam en voor Hearst slechts minachting koesterde.

Bennett begreep als eerste dat je als krant nieuws kunt maken en dat deed hij met verve door activiteiten te organiseren die goede kopij opleverden. Zijn bekendste actie: Henry Morton Stanley naar Afrika sturen om de zoekgeraakte David Livingstone op te sporen. Dat was niet het enige, Bennett wilde waar voor zijn geld en stuurde Stanley en passant ook nog naar Constantinopel, Bagdad en India, pas daarna mocht hij naar Afrika. Die reis leverde in 1871 het fameuze ‘Dr. Livingstone, I presume’ op. Zelfs in de dagen van papieren kopij die pas maanden later beschikbaar kwam, was dat al een gouden persmoment. De New York Herald gold daarna enige tijd als de belangrijkste krant ter wereld. Of Stanley veel genoegen aan zijn reis beleefde is te betwijfelen: aanvankelijk betaald Bennett niet en later probeerde hij Stanleys naam zoveel mogelijk buiten de publiciteit te houden.

Voor de Britten waren de druiven ondertussen tamelijk zuur: hun held dr. Livingstone was nota bene door een Amerikaan teruggevonden en gered. Aanvankelijk weigerden ze het zelfs te geloven en hielden vol dat Stanley de ontmoeting had verzonnen. Bennett wreef het in zijn krant lekker in en toen het uiteindelijk toch waar bleek te zijn, mocht Stanley op audiëntie komen bij koningin Victoria. Dat beviel de koningin niet erg, Stanley was volgens haar ‘een vastberaden, lelijk mannetje met een sterk Amerikaanse en nasale tongval’. Kennelijk viel hij later bij Leopold II meer in de smaak.

Hoewel Bennett boos was dat Stanley door zijn reis beroemder dreigde te worden dan de krant, stuurde hij hem in 1873 weer naar Afrika voor het verslaan van de derde oorlog tussen de Ashanti en de Britten (in het gebied dat bekend stond als de Goudkust) en financierde hij een jaar later weer een ‘echte’ ontdekkingsreis naar de bronnen van de Nijl. Dat lukte niet, maar op die drie jaar lange tocht (1874-1877) reisde Stanley over de Congo-rivier dwars door het hart van Afrika. Het was een rampzalige reis die tientallen deelnemers het leven kostte. Zijn brute optreden tegen de inheemse bevolking – Heart of Darkness van Joseph Conrad avant la lettre – wekte zelfs toen al weerzin op. Je zou een beetje cynisch kunnen zeggen dat Stanleys activiteiten de opmaat vormden voor het vrijwel permanente geweld waar Midden-Afrika sindsdien onder te lijden heeft. Bennett vond het ondertussen allemaal best: het verhaal kwam uiteraard in geuren en kleuren in de krant en hoe meer heisa, hoe meer kranten hij verkocht. Van dergelijke sensatie moest hij het hebben.

Anders dan Pulitzer en Hearst had Bennett weinig belangstelling voor politiek, nogal ongebruikelijk voor een man in zijn machtige positie. Net als zijn vader, van wie hij zijn krantenimperium had geërfd, vond hij dat de pers zich onafhankelijk moest opstellen. Alleen toen Hearst in 1906 probeerde om gouverneur van New York te worden, als aanloop naar het presidentschap, liet Bennett die schroom varen en deed hij er alles aan om Hearst kapot te laten schrijven. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog koos hij (toen nog een neutrale Amerikaan) in de Paris Herald al snel partij tegen Duitsland, wat tamelijk heldhaftig was omdat hij toen in Parijs woonde.

Merkwaardig genoeg leeft hij voornamelijk voort in de door hem geïnitieerde Gordon Bennett Races voor auto’s, vliegtuigen en – nog steeds bestaand – luchtballonnen. Bennett was zelf een sportman, maar dergelijke race leverden natuurlijk ook kopij voor de krant op. En hij leeft voort in talloze anekdotes. Daarvoor geldt in veel gevallen se non è vero, è ben trovato’, maar ze maken het boek een plezier om te lezen.

 

Guikje Roethof

Gordon Bennett!

Uitgeverij Aspekt, Soesterberg

ISBN 9789463382878
Prijs € 17,95

‘Sire, België is voor U verloren!’

 

In zijn onlangs verschenen boek Oranje in revolutie & oorlog besteedt de Utrechtse historicus Jeroen Koch ruim aandacht aan de ongelukkige wijze waarop koning Willem I het Belgische nationalisme meende te moeten bestrijden. Hoe een absoluut monarch zijn eigen politieke graf groef.

Tekst René Zwaap

Wanneer Koning Willem I in augustus 1830 een bezoek brengt aan de Tentoonstelling van de Voortbrengselen der Nederlandsche Nijverheid in Brussel, staat zijn Verenigd Koninkrijk op het punt van scheuren. Maar de monarch is zo van zichzelf vervuld dat hij niets in de gaten heeft. In de zorgvuldig geregisseerde huldebetuigingen die hem overal ten deel vallen tijdens een goodwill-tournee in het zuiden van zijn koninkrijk ziet hij het bewijs dat zijn Belgische onderdanen innig aan hem zijn verknocht. In werkelijkheid koken de Belgen van opgekropte frustraties met het Oranje-regime en staat de revolutie op het punt van uitbreken.

De boeren zuchten onder de graanbelastingen die de Hollandse koning hen oplegt. De R.K. priesters lopen te hoop tegen de godsdienstpolitiek van de koning, die probeert de benoemingen van bisschoppen in handen te krijgen, jezuïeten het land laat uitzetten en achter de schermen zelfs afkoerst op afschaffing van het RK geloof ten bate van een algemeen christelijke staatskerk. De Franstalige Vlamingen – de franskiljons – verzetten zich tegen de taalwetten van de koning, waarin hij ernaar streeft het Nederlands de enige toegestane taal in het officiële verkeer te maken. Behalve in de Franstalige provincies en Luxemburg wordt vanaf 1 januari 1823 het Frans als taal van de staat afgeschaft. Ambtenaren, juristen en docenten die het Nederlands onvoldoende beheersen kunnen een promotie gevoeglijk op de buik schrijven. Het is het ideale recept voor oproer, vooral in de pers. Justitie-minister Felix van Maanen, alias de ‘windvaan’, door alle turbulentie van de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland én het Franse Keizerrijk vast in het zadel gebleven, is fervent pleitbezorger van de nationale eenheidstaal en smijt opstandige journalisten, zoals de geliefde Louis de Potter, zonder pardon in het cachot.

In de Zuidelijke Nederlanden was gedurende de Franse tijd een modern politiek klimaat ontstaan, schrijft historicus Jeroen Koch, verbonden aan de Universiteit Utrecht, in zijn recent verschenen studie Oranje in revolutie & oorlog, een Europese geschiedenis,1772–1890. ‘De onvrede van de leden van de balie en de rooms-katholieke clerus in de Zuidelijke Nederlanden had een duidelijke oorzaak. Meer dan anderen voelden zij de druk die de centrale overheid uitoefende om de heterogene natie cultureel te verenigen. Taalbesluiten, onderwijshervormingen en een dirigistische kerkpolitiek moesten een perfect amalgaam opleveren’.

 

Allergisch voor oppositie

De koning creëerde zo eigenhandig de revolutie die hem ten val zou brengen, is de visie van Koch. ‘Allergisch voor oppositie eiste hij van alles en iedereen medewerking; Van het onderwijs, de pers, de kerken en de volksvertegenwoordiging, van zijn ministers, onderdanen en zoons’. Zijn zoon prins Willem van Oranje, veel geliefder in het Zuiden dan zijn vader wegens zijn verdiensten op het slagveld van Waterloo, ziet de ernst van de weerstanden in het zuiden veel beter in. ‘De koning heeft weinig vertrouwen in mij, omdat we over het een en ander totaal verschillend denken’, schrijft hij kort na zijn benoeming tot vicevoorzitter van de Raad van State en voorzitter van de ministerraad aan zijn zwager tsaar Nicolaas. Hij had deze ‘penibele positie’ enkel aanvaard omdat ‘het een belangrijke plicht is mijn vader bij te staan in de crisis waarin wij ons momenteel bevinden, en opdat niemand mij er ook maar van verdenkt oppositieleider te willen zijn, en om trouw aan mijn vader te zijn en onherroepelijk met hem ten onder te gaan als hij de modder in zakt.’

Wanneer Willem I Brussel aandoet is in Parijs de voorgaande maand Bourbon-koning Karel X is van zijn troon gestoten in ruil voor ‘burgerkoning’ Louis-Philippe. Het revolutionaire vuur heeft Brussel bereikt. ‘Weg met de Hollanders, weg met Van Maanen, aan de galg met die lui!’, weerklinkt het in de straten. Oproerkraaiers zingen de Marseillaise en eisen onafhankelijkheid van België. ‘Vive De Potter!’, roepen ze. ‘Merde pour le Roi! Vive la liberté!’ Kort voor de verjaardag van de koning, op dinsdag 24 augustus, kondigen aanplakbiljetten aan:

‘Maandag: vuurwerk

Dinsdag: illuminatie

Woensdag: revolutie’.

 

Revolutie in de opera

En het is inderdaad revolutie dat die woensdag op het programma staat. Het begint in de Brusselse Koninklijke Muntschouwburg. Daar is een opvoering van La Muette de Portici, een spektakelstuk van de Franse componist Daniel-François-Esprit Auber over een zeventiende-eeuws Napolitaans volksoproer tegen de Spaanse heerser. Het jaar daarvoor had de koning deze voorstelling zelf nog nog bijgewoond. Het revolutionaire karakter van het zangspel — halverwege slachten de Napolitanen de koninklijke wacht af — stuitte toen niet op bezwaar. Maar met de julirevolutie in Frankrijk net achter de rug krijgt het stuk een geheel andere lading. Avond aan avond zetten studenten van het Brusselse Atheneum het duet ‘Amour sacré de la Patrie’ in als belijdenis van hun nationalistische hartstochten:

 Amour sacré de la Patrie,

Rends-nous l’audace et la fierté,

À mon pays je dois la vie,

Il me devra la liberté.

 

(Heilige liefde voor het Vaderland,

Schenkt ons moed en maakt ons trots,

Voor mijn land offer ik mijn leven,

Het zal mij de vrijheid geven).

 

Opgekropte emoties

Die 25ste augustus komt de zaal niet meer tot bedaren. De opgewekte emoties nemen bezit van het publiek in de veilige duisternis van de zaal tijdens de opvoering. ‘Aux armes!’, schalt het door de schouwburg. Opgewonden vertrekt een deel van de toeschouwers naar het centrum van Brussel. Bij de regeringskrant Le National, opgezet op last van Willem I als propaganda-instrument, vliegen de stenen door de ruiten. Het Brusselse huis van minister Van Maanens huis wordt geplunderd en in brand gestoken. Binnen enkele weken is de roep om hervormingen omgeslagen in een nationale revolutie met als inzet een onafhankelijke Belgische staat.

‘Sire, België is voor u verloren’, fluisteren de raadgevers de koning in het oor, maar hij weigert dat te geloven. Willem I voelt zich verraden door zijn Zuid-Nederlandse onderdanen. ‘Ik hield mij bezig met de zorg om de lasten van het volk te verligten,’ verklaart hij tijdens een inderhaast ingelaste vergadering van de Staten-Generaal, ‘toen eensklaps te Brussel, en, naar dat voorbeeld, weldra ook in sommige andere plaatsen des Rijks, een oproer uitbarstte, gekenmerkt door tooneelen van brandstichting en plundering, waarvan de voorstelling aan deze Vergadering, voor mijn hart, voor het nationaal gevoel en voor de menschheid te bedroevend zijn zoude.’

 

Grimmige meute

De koning zint op wraak. Hij zendt zijn zonen Willem en Frederik naar Brussel om de ‘Belgische muiterij’ te beëindigen. Prins Willem hoopt de opstandelingen met rede te kunnen overtuigen en meldt zich met een klein gezelschap te paard bij de versperde Lakense Poort van Brussel. Ze worden opgewacht door een grimmige meute uitgerust met slagersmessen, rieken, sabels en musketten. Begeleid door de burgerwacht bewegen de prins en zijn helpers zich naar de Grote Markt. Op het Muntplein spreekt de prins de menigte toe: ‘Door mij onder u te begeven, wil ik u mijn vertrouwen bewijzen. Ik ben uw vriend, Brussel! Bij Waterloo heb ik met mijn bloed mijn gehechtheid aan u bezegeld. Aan het hoofd van Belgische soldaten ben ik gewond geraakt’.

Bij het stadhuis herhaalt de prins zijn vredesboodschap. Maar zijn paard raakt schichtig in het gedrang en trapt een omstander, die bewusteloos neervalt. ‘Hij is dood!’ roept iemand. Haastig wisselt de prins van paard en hij zoekt een weg om te ontkomen aan de meute, die allengs in lynchstemming raakt en de Hollandse ruiters begint te bekogelen met stenen. Ternauwernood weet Willem met aanhang het prinselijk paleis in de bovenstad te bereiken. Hij is nu gevangene in zijn eigen stad, beschermd slechts door het Brusselse garnizoen.

De prins zit nog altijd in zijn eigen paleis gevangen als de Brusselse advocaat Alexandre Gendebien, die hij kent als medebroeder in de vrijmetselarij, verslag komt uitbrengen over wat er speelt tussen zijn volksgenoten. Gendebien dringt aan op het ontslag van Van Maanen, herziening van het kiesstelsel, maar bepleit ook een radicalere oplossing: de splitsing van het Koninkrijk in twee autonome delen, waarbij het Belgische gedeelte dan als koning Prins Willem zou krijgen. De prins heeft daar wel oren naar, maar alleen als zijn vader toestemming geeft.

Gendebien dringt aan: de beslissing dient onverwijld genomen. ‘Morgen, rond het middaguur bent u koning van België, op de voorwaarden die ik heb aangegeven, of gijzelaar van Brussel.’ Na het onderhoud met Gendebien schrijft de prins zijn vader. Hij dringt aan op het ontslag van Van Maanen, maar over het hem aangeboden koningschap van België schrijft hij geen woord. Daarna kiest hij snel het hazenpad, gealarmeerd door de komst van een opstandelingenleger van tot op de tand bewapende Luikenaren. Hij zal zijn geliefde Brussel nooit meer terugzien.

 Strafexpeditie

Terug in Den Haag wordt de prins de les gelezen door zijn vader. Hij is in diens ogen veel te toegeeflijk geweest voor de Belgen. Toch ontslaat Willem I tegen zijn zin minister Van Maanen. Maar tegelijkertijd stuurt hij zijn andere zoon Frederik, die net als zijn vader op de harde lijn zit, naar Brussel voor een strafexpeditie. ‘Als Brussel moet branden, zou het beter zijn dat dit niet gebeurt door een van de zonen van de Koning’, luidt de instructie van de vorst aan zijn zoon. ‘Houd Uzelf in reserve voor de ogenblikken waarop U in staat zult zijn genadig te zijn en goede dingen te verrichten.’ Op 21 september trekt Frederik ten aanval. ‘Uwe stad gaat verloren; de krijgsbenden zullen binnenrukken. Vergetelheid zal uwe misslagen bedekken’, dreigt hij de opstandelingen. De stadsoorlog duurt vier dagen, zonder een winnaar op te leveren. Als het Hollandse leger zich op 26 september na bloedige gevechten bij het Koningsplein en het Warandepark terugtrekt, zijn er 400 doden en 1500 gewonden te betreuren.

Terwijl zijn vader nu afkoerst op een totale oorlog, besluit Prins Willem in te gaan op de Belgische avances. Op 15 oktober aanvaardt hij de hem aangeboden Belgische troon, een dag later volgt zijn proclamatie: ‘Belgen! Ik heb uw toestand bestudeerd. Ik begrijp die, en erken u als onafhankelijke natie. […] Ik stel mij in de provincies die ik bestuur aan het hoofd van de beweging die u naar een nieuwe, stabiele toestand leidt en waaraan de nationaliteit kracht zal geven. Ziehier de taal van hem die zijn bloed vergoot voor de onafhankelijkheid van uw gewesten en die zich thans met u verenigt om uw staatkundige onafhankelijkheid te vestigen.’

Ontheiligd

In Den Haag is men verbijsterd. ‘Moge de Prins nimmer weder den voet zetten op Hollandschen bodem, nimmer de asch zijner voorvaderen ontheiligd worden door zijn lijk !’, zo spreekt kabinetssecretaris Groen van Prinsterer de banvloek uit. Willem I laat zijn zoon hard vallen. Tijdens de troonrede van 18 oktober verklaart hij verontwaardigd dat zijn opvolger nu ook tot de ‘afgedwaalden’ behoort. De prins voelt zich verraden en vlucht naar Londen, waar hij steun zoekt en vindt voor zijn Belgische ambities.

Nadat Willem I met de rug tegen de muur – de Britten en de Russen willen hem niet steunen – heeft ingestemd met een opdeling van zijn koninkrijk, in de hoop dat er dan tenminste toch een Oranje op de Belgische troon zal komen, begint in Brussel en elders in Europa het grote namenspel. Otto van Beieren wordt genoemd als potentieel koning der Belgen, maar ook Johann van Saksen, Karl von Habsburg en Louis van Orléans, de hertog van Nemours. Laatstgenoemde, zoon van de nieuwe Franse vorst, wordt na in februari 1831 inderdaad tot koning der Belgen gekozen, maar daar steken de Britten een stokje voor. De koning van het neutrale België dient geen banden te hebben met de vorstenhuizen van de mogendheden. Dan komt de Duitse prins Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld in het vizier. De Zuid-Nederlandse Rooms-Katholieke geestelijkheid zet echter vraagtekens bij het koningschap van de lutherse Leopold en stelt dan liever nog een calvinist van Hollandse makelij als koning te hebben. Met Britse steun wordt er in de Zuidelijke Nederlanden een massale orangistische beweging georganiseerd met als doel Willem II op de Belgische troon te krijgen. Prins Willem financiert de samenzwering met de opbrengst van een heimelijk verkoop van aandelen van zijn Russische echtgenote Anna Paulowna, die beheerd worden door de vrouw van de Russische gezant. 500.000 francs van Anna Paulowna’s vermogen zouden er voor de geheime operatie doorheen worden gejaagd. Zodra ze er lucht van krijgt beklaagt de grootvorstin bestolen te zijn.

Staatsgreep

Met steun van de Britten en zijn vader doet prins Willem een poging tot een staatsgreep. Maar zijn zeshonderd vrijwilligers hebben te diep in het glaasje gekeken als ze de confrontatie aangaan en eindigen in het cachot. Een tweede orangistische coup, in Antwerpen, te plegen door een legertje onder leiding van twee Waterloo-veteranen, wordt verraden. In verschillende Belgische steden breken anti-orangistische rellen uit. Hooggeplaatste militairen en orangisten worden opgepakt. Het nationale pathos mondt in beide kampen uit in hysterie. In februari 1831 besluit de 29-jarige luitenant-ter-zee Jan van Speijk op de Schelde bij Antwerpen zijn op drift geraakte kanonneerboot met bemanning en al op te blazen om te voorkomen dat hij zich moet overgeven aan de opstandelingen. Zijn famous last words ‘Dan liever de lucht in!’ bezorgen hem een heldenstatus die in geen verhouding staat tot het militair-strategisch volmaakt zinloze offer van zijn eigen leven en dat van zijn manschappen.

Op 21 juli 1831 wordt Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld als koning der Belgen in Brussel ingehuldigd. De meeste Nederlanders blij van de‘muitzieke Belgen’ verlost te zijn, maar de koning wil van geen opgeven weten. Hij is geobsedeerd door herstel van het Verenigd Koninkrijk: ten koste van economie en schatkist houdt hij het leger gemobiliseerd, geeft hij Belgische opposanten tegen Leopold I financiële steun en hoopt hij zelfs dat een grote oorlog het continent in chaos zal storten zodat hij zijn rechtmatige bezittingen kan heroveren.

 

Tiendaagse veldtocht

In augustus 1831 stuurt Willem I 37.000 manschappen, versterkt met vele studenten van de vrijwillige jagerscompagnieën, over de nog altijd niet door hem erkende Belgische staatsgrens. Prins Willem voert het bevel. Maar het komt niet verder dan enkele schermutselingen bij Hasselt en Bautersem. Het beleg van Leuven eindigt met een staaltje symboolpolitiek: prins Willem krijgt van Leopold toestemming om in triomf door de stad te paraderen mits hij daarna direct weer opkrast. Aldus geschiedt. Leopold heeft zich inmiddels verzekerd van Franse militaire steun. De veldtocht duurt niet langer dan tien dagen.

Nog een keer vlammen de orangistische hartstochten in België op wanneer de Belgische staat in 1834 aankondigt prins Willems kostbare paardenstal in paleis Tervuren op te willen doeken. Als het gerucht gaat dat de oude Wexy — het in de Oranjepropaganda mythisch gemaakte strijdros van de Oranjeprins tijdens de slag bij Waterloo – in de straten van Brussel een mestkar zal moeten trekken, besluiten orangistische aristocraten via intekenlijsten geld in te zamelen om de paarden te kopen en aan prins Willem te retourneren. Het leidt tot de nodige schermutselingen.

Pas in 1839 komt het tot een vredesregeling tussen Nederland en België. Een jaar later hangt Willem I – ‘ontgoocheld, moegestreden en hevig bekritiseerd’, aldus Koch – zijn kroon aan de wilgen. Prins Willem volgt hem op als Willem II. Nog twee halfslachtige, door Willem II gefinancierde pogingen tot staatsgreep volgen voordat Oranje de strijd definitief opgeeft. ‘Na het overlijden van Willem II in 1849 restte er van het Belgische orangisme nog slechts een heimweecultus’, aldus Koch. In zijn ogen was de scheuring niet onvermijdelijk. ‘Tot afscheiding van België had het niet hoeven komen’, stelt hij. ‘In Duitsland hadden Napoleon en het Congres van Wenen tal van staten succesvol samengevoegd en al sprak iedereen er een variant van het Duits, de religieuze verschillen waren soms minstens zo groot als in de Nederlanden. Feit bleef dat Willem I wel maatregelen over zijn onderdanen uitstortte, maar geen politiek bedreef of bemiddelde tot er een compromis was bereikt’. Zo groef hij zijn eigen politieke graf en ging België voorgoed voor Holland verloren.

 

Jeroen Koch

Oranje in revolutie & oorlog

Een Europese geschiedenis, 1772-1890

Boom uitgevers Amsterdam

ISBN 9789024409570 | 500 blz.

Interview met Els Witte: Koning van België is bindmiddel

In België is ‘afscheidingsrepublicanisme’ een zaak voor Vlaamse nationalisten en voor de rest non-existent in de politieke verhoudingen, aldus de invloedrijke Belgische historica Els Witte. Adriaan Boiten interviewde haar.

Tekst Adriaan Boiten

Een interview met Els Witte kan niet anders dan een aantal verrassingen opleveren die het zwart-wit-beeld van de geschiedenis weerleggen. De hoogleraar, momenteel met emeritaat om onderzoek te doen naar het Belgische republicanisme van na 1830, neemt geen genoegen met de voor de hand liggende antwoorden en graaft dieper in de materie dan menig vakgenoot. Ze noemt haar methode slow history. Ze maakt zich er niet populair mee bij historici die zich graag scharen aan de kant van de winnaars van de geschiedenis. Ze wijst meer dan eens op het complexe karakter van veranderingen en op de krachten van continuïteit en synthese. Zo diepte ze uit de bronnen op dat het niet veel had gescheeld of prins Willem van Oranje, zoon van de Nederlandse koning Willem I, in 1830 werkelijk koning van België was geworden (werd vergeten). Toch kan Witte niet beschuldigd worden van sympathie voor de Oranjezaak: ze blijft het Nederlandse vorstenhuis consequent de Nassaus noemen, in de wetenschap dat de ‘Oranjes’ in 1702 in mannelijke lijn waren uitgestorven en dat het heersende vorstenhuis feitelijk Nassau-Dietz heette. Het is een kleine steek onder water van een anders beminnelijke wetenschapper.

Hoe kijken de Belgen momenteel aan tegen hun koningshuis en de republiek?

‘In België heeft de koning meer macht dan bij u in Nederland. Sinds een aantal jaren is de koning in Nederland niet meer betrokken bij de kabinetsformatie. In België heeft koning Filip nog steeds een grote rol in de regeringsvorming. Het federale staatsmodel van het land maakt die functie des te urgenter vanwege de verdeeldheid tussen Nederlands- en Franssprekenden. De koning is een bindmiddel. De enige grote partij die de republiek wil is de Vlaams-nationalistische NV-A. Het republicanisme heeft daardoor bij ons in België een nationalistische bijklank gekregen, die lijnrecht ingaat tegen het bestaande federale model.’

Toch is de natie begonnen als een ‘gekroonde republiek’ – de term die liberalen gebruikten voor de Constitutie van 1831.

‘Dat was tactiek! De republikeinen en radicalen wilden van België in 1830 een echte republiek maken. Ze vormden een minderheid, maar waren niet zonder invloed. Er bestonden republikeinse verenigingen en republikeinse kranten. Louis de Potter – de separatistische leider – streefde naar een federalistische republiek. Andere leiders stonden een republiek voor ogen naar Frans model: een gecentraliseerde eenheidsstaat. De republikeinen waren het sterkst gekant tegen de Nassaus en dus vehement tegen de troonsbestijging van de Nederlandse kroonprins. Er ontspon zich een tactisch politiek spel, waarin de behoudende liberale vleugel van de revolutie de Constitutie ging uitleggen als een “gekroonde republiek” om de aanhangers van de republiek voor zich te winnen. De grondwet legde op die manier wel belangrijke beperkingen op aan de vorstelijke macht. In de nieuwe Belgische grondwetgevende vergadering was de meerderheid aanvankelijk overigens niet afkerig van de troonsbestijging van de prins van Oranje!’

De kans op een koning Willem I van België was dus levensgroot aanwezig?

‘Inderdaad was die kans reëel. Prins Willem werd gesteund door Engeland, Rusland en Pruisen en leek voor deze mogendheden de geschikte kandidaat. De eerste stemmingsronde (november 1830) verliep in het voordeel van de Nassaus. De prins van Oranje stond echter onder druk van zijn vader om de kroon niet aan te nemen en weifelde op cruciale momenten om de volgende stap te zetten en vanuit Antwerpen – een Oranje-bolwerk – naar Brussel op te trekken.’

Volgens Els Witte ging het momentum wegens dit getwijfel voorbij. Dankzij het dreigement van Engeland om prins Willem met geweld op de troon te zetten, gingen aan Belgische kant de hakken in het zand. Om de republikeinen tegemoet te komen werd eind november 1830  besloten de Nassaus voor altijd uit te sluiten van de Belgische troon.

Els Witte: ‘Prins Willem gaf niet op en er volgden twee pogingen tot staatsgreep, waarvan de tweede bijna lukte. Het republikeinse verzet voorkwam aldus de troonsbestijging, terwijl ook de Oranjeklanten verdeeld waren (koning Willem I steunde immers zijn zoon niet). Uiteindelijk werd Leopold, hertog van Saksen-Coburg, als kandidaat naar voren geschoven. Hij was gelieerd aan het Britse koningshuis en was protestants, dus kreeg de steun van Engeland. Om Frankrijk over de streep te trekken, zou hij huwen met de Franse koningsdochter Louise Marie van Orléans en beloofde hij zijn kinderen katholiek op te voeden. Zo geschiedde dat Leopold koning van België werd.’

Wat deden de republikeinen?

Professor Witte doet hier uit de doeken dat de republikeinen het er niet bij lieten zitten; zij planden een coup tegen Leopold I, die echter mislukte. Ondanks het mislukken van orangistische en republikeinse staatsgrepen, hield de oppositie niet op om tegen de jonge monarchie te agiteren. Els Witte: ‘Republikeinen en orangisten trokken zelfs enige tijd gezamenlijk op! Het mocht niet baten. Uiteindelijk bleef er ook van de “gekroonde republiek” weinig over. Belgische staat had weliswaar een vrij progressieve grondwet, maar werd in de praktijk een sterk monarchistische eenheidsstaat. De revolutie van 1848 –  die in Nederland het parlementarisme introduceerde –  werd in België hard neergeslagen. Democraten en republikeinen werden ter dood veroordeeld, maar kregen uiteindelijk strafvermindering. De politieke strijd om democratie en republiek na 1830 was bij ons in België veel harder dan in bij u in Nederland, waar de republikeinen politiek weinig van zich lieten horen.’

Was er steun voor het Franse bonapartisme, met name in Wallonië?

‘Er bestond inderdaad een groep “réunionisten”, die vooral om economische redenen streefden naar hereniging met Frankrijk. Dat zou echter niet betekend hebben dat België een republiek zou zijn worden; Frankrijk was immers na de revolutie van 1830 een monarchie gebleven. Verder was de herinnering aan de Franse overheersing niet onverdeeld positief. Van 1794 tot 1814 was België deel van Frankrijk. In 1798 brak er een opstand uit tegen de Franse overheersing: de Boerenkrijg. Het was een rebellie van katholieken en aanhangers van het ancien regime. Na 1802 sloot Napoleon vrede met de katholieke kerk en nam het verzet af. Onder Napoleons restauratiepolitiek was geen sprake meer van republikeinse agitatie, terwijl later Willem I wel toestond dat radicale, Fransgezinde republikeinen die de Franse koning aan de deur had gezet, zich in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden  konden vestigen.’

Willem I was dus in feite liberaler dan Leopold I?

‘Dat ook weer niet. Willem I combineerde Verlichtingsprincipes met vorstelijk autoritarisme en het republicanisme was tijdens zijn restauratieregime taboe en dat zal na 1830 niet anders zijn. Ook na 1830 werd het gezien als een bedreiging voor de eenheid van de Belgische natie. Het nationalisme overstemde alle andere politieke stromingen, inclusief het moderne liberalisme.’

Konden de republikeinen niet teruggrijpen op de kortstondige republiek de Verenigde Nederlandse Staten die in 1790 het licht zag?

‘Deze staat was niet republikeins in de huidige betekenis van het woord. Het was een uitvloeisel van de Brabantse Omwenteling (een opstand tegen de keizerlijke politiek van Jozef II in 1789, die de oude privileges en vrijheid van de ‘Blijde Incomste’ vervallen verklaarde – AB). De beweging bestond uit ‘statisten’ die traditioneel ingesteld waren en steun zochten bij het stadhouderlijke Oranjebewind in het Noorden en de zogenaamde vonckisten die een democratische republiek nastreefden. De statistische leider – Hendrik van der Noot – bood prins Frederik, de broer van de latere koning Willem I, het stadhouderschap van de Verenigde Nederlandse Staten aan. Dit voorstel werd door het hof in Den Haag en raadspensionaris Van der Spiegel niet serieus genomen omdat er te weinig steun voor was in de Zuidelijke Nederlanden zelf. Er brak een burgeroorlog uit tussen beide facties en de confederatie ging ten onder. Wel werd door sommige traditionalisten “1830” gezien als een “tweede kans” op een Belgische staat. Dit sentiment was echter nationalistisch van aard, zeker niet republikeins. We hebben bijvoorbeeld de Belgische driekleur aan de Brabantse Omwenteling te danken: hèt nationalistische symbool bij uitstek.’

Instrumentale functie

Volgens Els Witte konden radicale democraten en socialisten in de 20ste eeuw het taboe op het republicanisme enigszins doorbreken, maar België bleef een constructie om de grote verdeeldheid tussen Nederlands- en Franstaligen te kanaliseren. De koning had daarin een instrumentale functie en nog steeds –  in het federale model –  wordt de koning vooral gezien als bindmiddel. In 1984 is een Hof van Arbitrage  (vanaf 2007 het Grondwettelijk Hof) in het leven groepen om met name taalconflicten op te lossen. Het republicanisme dat soms nog de kop op steekt is Vlaams-nationalistisch van karakter en niet federaal. De ‘constructie’ België laat geen verdere politieke experimenten toe en zeker geen ‘afscheidingsrepublicanisme’.

Els Witte tot besluit: ‘In België zou ook nooit een document als de Akte van Verlatinghe als “Pronkstuk” van de natie kunnen worden gekozen; het houden van een dergelijke verkiezing met nationalistische inslag acht ik zelfs heel moeilijk binnen de huidige verhoudingen.’

 

 

Belgische troon ging

aan Nassaus voorbij

 

De Nederlandse koning Willem I maakte in zijn leven twee keer mee dat een naast familielid de leiding over België kreeg aangeboden. In 1789 ontving zijn broer Frederik van de opstandeling Hendrik van der Noot het aanbod om stadhouder te worden van de Verenigde Nederlandse Staten – een vroeg-Belgische confederatie die al snel aan burgeroorlog ten onder ging. De latere koning Willem I zou dit aanbod naar eigen zeggen nooit vergeten hebben en memoreerde eraan toen hij vorst van een Verenigd Koninkrijk wilde worden. Willem I kon het in 1830 echter niet verkroppen dat zijn zoon Willem koning van België zou worden. De Britse kroonprinses Charlotte werd geacht de gedroomde echtgenoot van kroonprins Willem te zijn. Waarschijnlijk door Willems ‘onnatuurlijke lusten’ ging dit huwelijk in 1814 niet door. In plaats daarvan trouwde Charlotte met Leopold, hertog van Saksen-Coburg. Ze stierf kort daarna, in 1817, in het kraambed. Leopold kwam hier naar eigen zeggen nooit overheen, maar snoepte in 1830 ook de troon van de prins van Oranje af en werd koning Leopold I van België.

 

Chronologie

 

1128: Galbert van Brugge schrijft in zijn kroniek dat de nieuwe graaf van Vlaanderen, de Normandiër Willem Clito, te maken krijgt met een opstand van Vlaamse steden die stellen dat de erkenning van een vorst conditioneel is en dus kan worden opgezegd

1302: De Guldensporenslag te Kortrijk tussen Vlaamse steden en de Franse koning: de Vlaamse rebellen winnen,

1356: De Blijde Inkomst beperkt de macht van de vorst in Brabant en bevat een ongehoorzaamheidsclausule. Koning Filip houdt na zijn troonsbestijging in 2013 Blijde Inkomsten door heel België.

1579: In Vlaanderen  ontstaan calvinistische stadsrepublieken die Filips II als graaf van Vlaanderen afzweren, twee jaar voordat het Noorden hetzelfde doet met de Actie van Verlatinghe

1787: Begin van de Brabantse Omwenteling als reactie op de hervormingspolitiek van de Oostenrijkse keizer Josef II, die de Blijde Inkomst naast zich neerlegt.

1790: Stichting van de kortstondige, confederale Verenigde Nederlandse Staten; prins Frederik wordt verzocht stadhouder te worden te midden van orangistische manifestaties

1792: De eerste Nederlandstalige Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger door Belgische bannelingen in Frankrijk.

1794: België wordt deel van de unitaire Franse Republiek

1802: De Beloken Tijd (Belgisch verzet tegen de Franse overheersing) komt ten einde door de Napoleontische restauratiepolitiek ten koste van 10.000 doden.

1815: De Belgen stemmen tegen de nieuwe grondwet van het Verenigd Koninkrijk, maar die wordt toch aangenomen doordat Willem I besluit de thuisblijvers bij de voorstemmers op te tellen.

1815-1830: Willem I tolereert radicale republikeinen die tijdens de Franse Tijd de Jakobijnen  steunden en door de Franse koning werden uitgezet. Politiek actief kunnen ze niet zijn want het republicanisme wordt niet geduld.

1830: De Belgische Revolutie, waarbij de republikeinen en de radicalen opvallen door een sterk ‘anti-Nassau’ sentiment.

1831: De ‘Nassaus’ worden uitgesloten van de Belgische troon na het echec van Willem, prins van Oranje (de zoon van Willem I). Desondanks wordt België een constitutionele monarchie waarbij de koning van meet af aan de nodige macht krijgt om het land bijeen te houden .

Na 1830: Het (democratische) republicanisme wordt taboe in de jonge monarchie.

 

De vrijstaat van Soeverein Koning Leopold II in Congo

Met naar schatting 15 tot 20 miljoen doden geldt de kolonisatie van Congo door de Belgische koning Leopold II  als een van de grootste misdaden tegen de mensheid. Lodewijk Brunt over een privéonderneming die uitmondde in een massaal knekelveld.

Tekst: Lodewijk Brunt

 

Koning Leopold II was buitenmodel. Gewoonlijk de langste in het gezelschap, met een neus als een skipiste en een baard als een waterval die over zijn borst schuimde. Ook buitenmodel in zijn persoonlijke leven. Dol op kleine meisjes, maar zijn dochtertjes vluchtten weg als hij in de buurt kwam. Fervent bordeelbezoeker, waar hij op latere leeftijd het vijftig jaar jongere animeermeisje Caroline Delacroix aantrof, toen net zestien, met wie hij vlak voor zijn dood nog huwde.

Zijn ambities waren net zo buitenmodel, de wereld zou van hem opkijken. Bij de onafhankelijkheid van het kleine België was bepaald dat het land een constitutionele monarchie moest worden, de speelruimte van de koning werd afgebakend. Het principe van permanente neutraliteit, waar het land zich aan diende te houden, was bedoeld om de machtsbalans in Europa te handhaven. Geen dwaze avonturen! Maar de koning trok zich er niets van aan.

Misschien werd hij juist door die beperkingen gedreven door het verlangen om zijn domein hoe dan ook uit te breiden. In het noorden had je de Hollanders met hun Nederlands-Indië, in het zuiden de Fransen die druk bezig waren om Afrika in te lijven, in het westen zijn volle neef Albert, getrouwd met zijn volle nicht koningin-keizerin Victoria: heerseres over de halve wereld. De Belgen stonden met lege handen, maar de koning speurde naarstig naar wegen om niet achter te blijven. Hij reisde naar Egypte, India en China en raakte in het bijzonder gecharmeerd van Zuidoost-Azië. Was Tonkin geschikt? Hij bedelde bij de koningin van Spanje om hem de Filipijnen af te staan en deed een poging om zich een deel van Borneo toe te eigenen. Kortom, een echte koning: voor hem bestond geen ‘nee’.

Geografische Conferentie

Eind jaren zestig werd Leopold’s aandacht getrokken door de wedloop om Afrika, het ‘donkere continent’, die in volle gang was. In 1870 organiseerde hij een Geografische Conferentie over dit onderwerp en haalde een bont gezelschap van academici, ontdekkingsreizigers, ondernemers en diplomaten naar Brussel. Het doel van de bijeenkomst was te onderzoeken hoe ‘het enige deel van de aardbol dat nog niet in kaart is gebracht, toegankelijk gemaakt kan worden voor de beschaving – dit om de volksstammen die nog in het duister verkeren te bevrijden.’ Met ‘beschaving’ bedoelde Leopold: een geïndustrialiseerde, christelijke samenleving onder leiding van een blanke bovenlaag. Een soort België dus. De ‘duisternis’ van Afrika was in de ogen van de koning een verwerpelijk, heidens complex van kannibalisme, slavernij, veelwijverij, animisme en naaktloperij. En, het behoeft geen betoog, hij was niet dol op mensen met een zwarte huid. De beschavingsarbeid zou in de praktijk neerkomen op de introductie van vrijhandel, de bestrijding van slavernij en slavenhandel en het verbreiden van de christelijke (in casu rooms-katholieke) godsdienst. De Brusselse conferentie leidde tot de oprichting van de Association Internationale Africaine, die zich zou bezighouden met het stichten van stations in Afrika gewijd aan handel, onderzoek en de ‘verlichting van de inheemse bevolking’. Leopold was algemeen voorzitter en op allerlei plekken in Europa en de Verenigde Staten kwamen afdelingen tot stand onder leiding van ‘ons soort mensen’: hertogen, prinsen, generaals. Het klemmende probleem was: waar beginnen we?

Geschenk uit de hemel

De ontmoeting tussen Leopold en de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley in 1878 was een geschenk uit de hemel voor beide partijen. De Engelsman had net het spectaculaire verslag over zijn ‘ontdekking’ van de Congo-rivier gepubliceerd: Through the Dark Continent. Een wereldwijde bestseller, de schrijver werd op slag beroemd. Op basis van zijn bevindingen zocht hij naar geldschieters om zijn reizen door Afrika voort te kunnen zetten, maar in Groot-Brittannië had hij in de hogere kringen weinig enthousiasme losgemaakt, niet alleen vanwege zijn bescheiden afkomst – wie wilde in zee met iemand die nauw had samengewerkt met Tippu Tip, een van de beruchtste slavenjagers uit die dagen? Bovendien had Stanley dood en verderf gezaaid op zijn tochten. Hoe kon je met zo’n rauwdouwer een continent beschaven?

Maar Leopold rook zijn kans en nodigde Stanley hartelijk uit in het koninklijk paleis te Brussel. Onder de dekmantel van het Comité d’Études du Haut-Congo vertrok Stanley een paar weken later opnieuw naar de Congo, op kosten van de Belgische koning. Zijn opdracht was om langs de oever van de rivier militair-administratieve bases te vestigen van waaruit het achterland kon worden getransformeerd tot een verzameling moderne staten waar Europese en Afrikaanse ondernemers vredig handel konden drijven, waar recht en orde zouden heersen en een eind werd gemaakt aan moord, doodslag en slavenhandel. Een strategisch plan: er zou geen Belgische kolonie worden gesticht, maar een vrije markt, het ging om een algemeen beschavingsproject, dat het parochiale, protectionistische nationalisme van de gangbare koloniale praktijken vér oversteeg. Leopold II werd de troetelbeer van de internationale gemeenschap.

Onmenselijke onderneming

Stanley ging voortvarend aan de slag: tussen Boma, aan de Atlantische kust, en het bevaarbare gedeelte van de rivier liet hij een weg aanleggen. Een onmenselijke onderneming die honderden doden kostte. De weg kwam uit bij een pleisterplaats die door Stanley, gedienstig als hij was, Leopoldville werd gedoopt. Onderweg stichtte hij bestuurlijke posten en sloot hij overeenkomsten af met plaatselijke machthebbers. Het waren documenten waarbij het gezag werd overgedragen aan het Comité in ruil voor bescherming en geschenken, dezelfde protection racket die koloniale overheden ook elders op de wereld in praktijk brachten en die vandaag de dag nog steeds kenmerkend is voor de handelwijze van de maffia en andere criminele organisaties. De contracten werden door de lokale gezagsdragers ondertekend met een kruisje. De Franse ontdekkingsreiziger Christian de Bonchamps was er getuige van; het waren overeenkomsten met kleine plaatselijke tirannen, rapporteerde hij, die een volstrekt onduidelijke gezagsbasis hadden. Het contract besloeg vier pagina’s tekst die voor de betrokkenen totaal onbegrijpelijk moeten zijn geweest. Stanley keerde in 1884 terug naar Europa. Net op tijd.

Landjepik op wereldschaal

In 1884/’85 organiseerde Otto von Bismarck zijn roemruchte Berlijnse Conferentie, die ook wordt aangeduid als het Koloniaal Congres. Alle grote Europese mogendheden waren vertegenwoordigd bij deze vergadering, die bedoeld was om de kolonisering van Afrika ordelijk te laten verlopen en gewapende conflicten te vermijden. Hoewel het continent voor meer dan tachtig procent geregeerd werd door inheemse vorstendommen en lokale heersers, was er geen enkele vertegenwoordiger van Afrika in Berlijn aanwezig. Aan de hand van allerlei codes en richtlijnen wordt Afrika in onderling overleg verdeeld. Landjepik op wereldschaal. Leopold is nadrukkelijk in beeld en lanceert zijn beschavingsidee. De Belgische regering laat weten geen belangstelling te hebben voor een eigen koloniaal bezit, maar het streven van de koning van ganser harte te ondersteunen. Mede aan de hand van de omstreeks vierhonderd contracten die Stanley heeft meegebracht, kan Leopold de aanwezigen laten zien dat hij in feite het gebied ten zuiden van de Congorivier al onder zijn beheer heeft (het gebied ten noorden van de rivier laat hij grootmoedig aan Frankrijk): bij elkaar zo’n drie miljoen vierkante kilometer, vijfenzeventig keer zo groot als België, en een bevolking van omstreeks veertig miljoen. De hele onderneming is een persoonsgebonden liefdadigheidsproject, aldus Leopold, en hij krijgt er de handen voor op elkaar dankzij een sterke diplomatieke lobby. Het maakt indruk dat de Verenigde Staten, bij monde van president Chester Arthur, als eerste haar vertrouwen in Leopold’s opzet uitspreekt. De Congo-Vrijstaat, zoals het gebied gaat heten, wordt aan Leopold overgedragen onder enkele strikte voorwaarden: introductie van een vrije markt, bestrijding van slavenhandel en slavernij, ontwikkeling (en dus: kerstening) van de inheemse volken en verbod op Belgische inmenging, hetzij financieel, hetzij anderszins. De administratie zetelt in Boma – pas in 1926 zal Leopoldville de hoofdstad van het dan inmiddels Belgische Congo worden – maar alle belangrijke beslissingen worden genomen in Brussel. Leopold, die zich vol trots Soevereine Koning laat noemen, heeft nooit een voet aan wal gezet in zijn Vrijstaat.

De koning heeft alle Berlijnse voorwaarden stelselmatig ondermijnd. De bestrijding van slavenhandel en slavernij was in werkelijkheid een verkapte, systematische poging zijn Congolese territorium uit te breiden naar alle windrichtingen: tot en met Katanga, maar ook tot aan de grenzen van Soedan, Eritrea en Egypte. Onder de ‘aannemers’ van de onderneming vind je steeds meer Belgen, de opzet wordt provincialistischer, het open internationale karakter verwatert tot enghartig protectionisme. Stanley’s positie wordt ingenomen door Alexandre Delcommune die ook aan de wieg staat van de beruchte Force Publique, het privéleger van Leopold dat voor een groot deel bestaat uit buitgemaakte slaven onder commando van Belgische officieren en onderofficieren. De koning wordt in toenemende mate afhankelijk van Belgisch geld als hij langzaam maar zeker zijn persoonlijke fondsen heeft uitgeput. Het idee van de vrije markt sneuvelt definitief als Leopold zijn financiële zorgen in het begin van de jaren negentig meent op te kunnen lossen door een geniale ingreep: hij verklaart grote delen van de Vrijstaat tot domaine privé. Het betekent dat de regering (= de koning) het alleenrecht krijgt over de oogst en verhandeling van lokale producten. Blauw bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Het ideaal van de vrijhandel wordt met een simpele pennenstreek veranderd in een feodaal stelsel van koninklijke voorrechten. ‘De enige “vrijheid” van de Kongo-Vrijstaat’, zegt historicus Maya Jasanoff, ‘was de speelruimte die Leopold II had om te doen en laten waar hij zin in had’.

Dwangarbeid

De gebiedsuitbreidingen en annexaties werden in Europa bejubeld – de beschaving schreed voort – maar Leopold’s leger, de Force Publique, liet een spoor van verwoesting, dood en verderf na. Volgens waarnemers afschuwelijker dan de ergste wandaden van de Hollanders in Ambon en Atjeh of de Spanjaarden in Centraal-Amerika. Onder het bewind van het domaine privé werd de bevolking gedwongen belastingen te betalen, maar omdat er – doelbewust – nog steeds geen geldeconomie in de Vrijstaat was geïntroduceerd, werden de Congolezen gedwongen om hun belastingen te voldoen met corveediensten. Dit leidde tot een uitgebreid stelsel van dwangarbeid waartegen de slavernijpraktijken, die Leopold geacht werd te bestrijden, bleekjes afstaken. Agenten van de Vrijstaat trokken van dorp naar dorp om arbeidskrachten te ronselen, gewapend met geweren en de beruchte chicottes, zwepen van nijlpaardenhuid. Als de mannen het bos in waren gevlucht, werden de vrouwen en kinderen gegijzeld. Soms werden de dorpelingen aangezet tot het overvallen van buurdorpen om aan mankracht te komen.

Aan het systeem lag een ingrijpende transformatie van de Congolese economie ten grondslag. In de beginjaren van de Vrijstaat leverde het gebied een groot deel van de wereldproductie aan ivoor, de grondstof voor pianotoetsen, beeldjes, haarkammen, sieraden, schaakstukken, damstenen, handgrepen van wandelstokken en biljartballen. Het is de situatie die Joseph Conrad in 1890 aantrof toen hij in het gebied was, later beschreven in zijn befaamde Heart of Darkness. Het mysterieuze personage Kurtz is een buitengewoon succesvolle handelaar in ivoor en heeft op grond daarvan een vreeswekkende reputatie opgebouwd. Maar halverwege de jaren negentig komt in Europa en de Verenigde Staten de ‘fietsgekte’ op gang nadat John Boyd Dunlop de rubberen fietsband had uitgevonden. Congo wordt vrijwel van de ene op de andere dag de belangrijkste rubberproducent van Afrika: in het oerwoud wordt ‘wilde rubber’ gewonnen. In Conrad’s tijd exporteerde de Vrijstaat nog geen 150.000 kilo rubber, zes jaar later is dat bijna anderhalf miljoen kilo. De rubberwinsten stegen ver uit boven de winsten op ivoor op de Antwerpse beurs, en bedroegen netto zo’n zeven miljoen francs. Het winnen van de rubber was ‘beestachtig werk’, waar je geen vrijwilligers voor kon vinden. De oplossing lag voor de hand: Congolezen moesten voortaan belasting betalen in de vorm van rubber. De belastinggaarders maakten gebruik van alle denkbare middelen om hun opbrengsten te realiseren. Als je weigerde werd je gestraft, als je niet genoeg rubber had verzameld werd je gestraft, als je erop werd betrapt dat je een rank afbrak in plaats van aftapte werd je gestraft, als je probeerde te vluchten werd je gestraft. ‘Overal hoor ik dezelfde berichten over wat er in de Congo Vrijstaat gebeurt’, kreeg Stanley te horen van een vroegere medewerker, rubber en moord, slavernij in de allerergste vorm.’ De leden van de Force Publique kregen munitie mee op hun rubberexpedities. Bij terugkeer moesten ze laten zien dat hun kogels doelmatig waren gebruikt: ze mochten alleen op weigerachtige of opstandige dwangarbeiders schieten en onderweg geen jachtpartijen ondernemen. Het bewijs voor de doelmatigheid was de afgehakte rechterhand van de dode. Het hek was van de dam – als je toch een wild dier had geschoten, hakte je de hand af van een levende dorpeling. Net zo makkelijk. En kinderen kon je vermoorden met knuppels, dat scheelde weer munitie en lastig gedoe. Het wijdverbreide fenomeen van de afgehakte handen en andere ledematen is een belangrijke reden geweest voor de verontwaardiging over de manier waarop Leopold zijn domein beheerde. Hij had Congo omgetoverd tot een knekelveld.

Protesten weggelachen

De protesten tegen de gang van zaken in de Vrijstaat klonken al vroeg. De bestuursambtenaar Edouard Manduau vervaardigde in 1885 een veelzeggend schilderij: La Civilisation au Congo. In het midden van het doek wordt een zwarte man afgeranseld met een zweep, anderen kijken wat lusteloos toe. Op de voorgrond staat een blanke man die aantekeningen maakt in een notitieblok. Hij is kennelijk de opdrachtgever van de bestraffing. Felle protesten klonken ook van met name Britse en Amerikaanse protestantse zendelingen en reizigers. Een voorbeeld is de open brief die de Amerikaanse dominee George Washington Williams in 1890 schrijft aan Leopold. In de allerbeleefdste frasen laat hij er geen twijfel over bestaan dat de koning volkomen ongeschikt is om Kongo te besturen. Hij maakt melding van onmenselijke wreedheden, de smerige behandeling van vrouwen en meisjes, corruptie, diefstal, slavernij; kortom, het treden met voeten van alle bepalingen van de Berlijnse Conferentie. Hij concludeert: ‘Tegenover het bedrog, fraude, berovingen, brandstichterij, moord, slavenjacht en algehele wreedheid in het optreden van de Regering van Uw Majesteit, staat hun geschiedenis van voorbeeldig geduld, hun geest van lijdzaamheid en vergevingsgezindheid die de zogenaamde beschaving en de godsdienstigheid van de Regering van Uw Majesteit zou moeten doen blozen van schaamte’.  Maar wie gelooft een dominee? Die zwart is bovendien! Talloze overeenkomstige aanklachten worden in de wind geslagen, weggelachen, onder het tapijt gemoffeld.

Misdadig bewind

De omslag komt pas met het optreden van Edmund Dene Morel. Deze rederijfunctionaris, die zowel vloeiend Frans als Engels spreekt, ontdekt onregelmatigheden in de boeken van Antwerpse scheepvaartmaatschappijen. Vrijhandel? Uit Congo komen tropische producten als ivoor en rubber, wel degelijk, maar wat gaat er terug naar Congo? Goedkope katoentjes, voor een deel, maar vooral veel munitie, oorlogstuig, kettingen, hekwerken. Door nauwkeurig onderzoek komt hij tot de schokkende conclusie dat zich in Congo een misdadig bewind heeft gevestigd onder leiding van de Soevereine Koning. Hij publiceert erover in zijn eigen, speciaal voor dit doel opgerichte tijdschrift: West African Mail. In zijn boek Red Rubber. The Story of the Rubber Slave Trade Florishing on the Congo uit 1906 vat hij zijn bevindingen samen, een schokkend relaas aan de hand van uitgebreide ooggetuige verslagen, documentenonderzoek en vraaggesprekken. Al die eerdere protesten waren dus geen incidentele oprispingen van wereldvreemde kwezels.

De Britse overheid, nooit te beroerd om het eigen kolonialisme ten voorbeeld te stellen aan de rest van de wereld, stelde een onderzoekscommissie samen onder leiding van Roger Casement, Brits consul in de Vrijstaat. Wat is er waar van de aantijgingen van Morel? Casements rapport verschijnt in 1904 en komt tot ondubbelzinnige conclusies: wat Morel heeft gevonden klopt volkomen! De werkelijkheid is hooguit nog stukken erger. Casement en Morel steken de koppen bij elkaar en richten de Congo Reform Association op met als doel om Leopold zo snel mogelijk te ontheffen van zijn beschavingsmissie. De beweging krijgt een grote aanhang, niet in de laatste plaats onder schrijvers en intellectuelen. Misschien voornamelijk uit kringen die eerder juist hun hoop hadden gevestigd op de ‘verlichte geest’ van Leopold. Enkele prominenten waren Booker T. Washington en zijn secretaris (de latere hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Chicago) Robert Ezra Park, Anatole France, Sir Arthur Conan Doyle (The Crime of the Congo). De chocolademiljonair William Cadbury steunde de acties met geld. In 1904 benaderde Roger Casement ook Joseph Conrad. Ze kenden elkaar nog van hun ontmoetingen in Kongo. Je moet lid worden van de Congo Reform Association, zei Casement. Ach, antwoordde Conrad, wat ben ik nou helemaal, een onbetekenend schrijvertje dat niemand kent. Bovendien had hij van al die handenafhakkerij niets gemerkt toen hij in Congo was, dat was van na zijn tijd. Conrad had er geen bezwaar tegen als Leopold zou verdwijnen, maar wat moest er in de plaats komen? Kolonialisme volgens Engels model? Frans model? Dat was inderdaad de bedoeling van de Congo Reform Association – kolonialisme met een menselijk gezicht. Maar Conrad werd geen lid, hij was tegen elke vorm van kolonialisme.

Mark Twain

De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef een pamflet (‘opbrengsten voor het goede doel’) waarin hij liet zien hoe Leopold vermoedelijk had gereageerd op al die protesten: King Leopold’s Soliloquy. De koning moppert over de ‘ratten’ die alles overhoop hebben gehaald. ‘Ze hadden hun grote mond moeten houden want ze hebben het wél over een koning! Een geheiligd personage dat niets te verwijten valt omdat hij door God zelf is uitverkozen en benoemd op een belangrijke post; wie kritiek levert op een koning pleegt godslastering, want God heeft vanaf het begin alles gezien en heeft nooit ontevredenheid of afkeuring laten blijken, noch enige hindernis opgeworpen’. Twain’s fantasie zal niet al te veel van de werkelijkheid hebben afgeweken. Het is zoals hoge dames en heren altijd tegensputteren… hoe dúrf je!

Massaal werkkamp

Leopold moest weg en in 1908 werd Kongo-Vrijstaat omgedoopt tot Belgisch-Kongo. In de loop der jaren is het oordeel over de Soevereine Koning niet milder geworden. Onlangs nog werd zijn persoonlijke domein gekarakteriseerd als een massaal werkkamp, waar ‘de beestachtigste straffen werden uitgedeeld voor de lichtste overtredingen’. Vooral door Adam Hochschild (King Leopold’s Ghost: a story of greed, terror and heroism in colonial Africa) is de discussie actueel geworden over de algemene kenmerken van Leopold’s bewind, vooral in vergelijking tot soortgelijke episodes uit de geschiedenis. Volgens hem is door toedoen van de koning minstens vijftig procent van de totale bevolking uitgeroeid; 15 miljoen mensen, misschien wel twintig miljoen. Als dat klopt mag Leopold zonder meer als een van de grootste misdadigers uit de geschiedenis worden gekarakteriseerd. ‘Hoe moeten we dat noemen?’, vraagt Hochschild zich af. ‘Is dat geen meedogenloze destructie van levens?’ En hij concludeert: ‘Dat is inderdaad precies de omschrijving die het woordenboek gebruikt voor holocaust (met een kleine letter h)’.

***

De auteur heeft dankbaar gebruik gemaakt van diverse bronnen, waarbij vooral moet worden genoemd: Maya Jasonoff, The Dawn Watch. Joseph Conrad in a Global World. London (William Collins) 2017; Mark Twain, King Leopold’s Soliloquy. Boston, Mass. (The P.R. Warren Co); David van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis. Amsterdam (De Bezige Bij) 2012. Verder uiteraard het werk van Joseph Conrad en dat van de journalist Adam Hochschild, ook zijn bijdragen in The New York Review of Books.

1 4 5 6 7 8 22