Artikelen - Page 8

Spaanse koning oppermachtig in Dan Brown’s occulte wereld

Onlangs opende de Amerikaanse successchrijver Dan Brown in Amsterdam de Ambassade voor de Vrije Geest, een studiecentrum voor esoterische levensinzichten. In zijn nieuwe occulte thriller Oorsprong betrekt Brown het Spaanse koningshuis in zijn schemerwereld van magische mysteriën en moordzuchtige religieuze leiders.

Tekst: Gijs Korevaar

 

Het verhaal van Oorsprong begint in Bilbao waar een wiskundig genie en futuroloog een ontdekking presenteert waardoor wetenschap en godsdienst nooit meer hetzelfde zullen zijn. Ook de vaste hoofdrolspeler van Brown – professor kunstgeschiedenis Robert Langdon – is weer van de partij. Maar op het hoogtepunt van de avond, net als de spreker zijn geheim wil onthullen, wordt hij doodgeschoten. De directeur van het museum en Robert Langdon gaan samen naar Barcelona op zoek naar het antwoord op de vraag waar alle godsdiensten zich mee bezig houden: waar komt de mens vandaan en waar gaan we als mensheid naar toe? Hebben  de wereldreligies zich tegen de wetenschap gekeerd? Langdon en de beeldschone jonge directrice van het museum proberen de moord en daarmee het mysterie te ontrafelen.

Tot zover een gebruikelijk plot van Dan Brown: een actiethriller met een cultureel sausje. Het verhaal wordt echter onwaarschijnlijker als de lezer let op die beeldschone Ambra Vidal naast professor Robert Langdon. Ambra blijkt namelijk de verloofde van de Spaanse kroonprins te zijn. En die is volgens Oorsprong misschien iets minder fanatiek katholiek dan zijn vader, maar baalt evengoed van de bemoeienissen van zijn verloofde, die de bijl kunnen zijn aan de wortel van het geloof. De kroonprins beveelt haar naar Madrid te komen, maar zij weigert en gaat mee met Langdon. Ook de speciale agenten uit de elite-eenheid die de koning beschermt, kunnen haar niet weerhouden.

Het lijkt alsof de koning de touwtjes van de macht stevig in handen heeft. En dat de kroonprins klaar staat om die touwtjes over te nemen als zijn oude, zieke vader het loodje legt. Brown lijkt zich ervan bewust te zijn dat Spanje tegenwoordig een parlementaire democratie is, maar het lijkt niet echt tot hem doorgedrongen dat politici meer touwtjes in handen hebben dan een monarch in een modern Westers land.

Dit staat in schrille tegenstelling tot zijn verdieping in moderne technieken en informatica. Naast uitgebreide uitleg en bewondering voor klassieke kunstwerken en lof voor architect Antoni Gaudí en diens Sagrada Família; de beroemde modernistische kathedraal in Barcelona. Van zelflerende computers, robotisering en moderne communicatiemethoden weet Dan Brown alles af. En zoals van hem mag worden verwacht, strooit Brown met weetjes over gebouwen en kunstwerken die Langdon en Ambra onderweg tegenkomen.

 

Schromelijk overdreven

Van staatsinrichting weet Dan Brown blijkbaar minder af. De rol van de koning in Spanje wordt schromelijk overdreven. Even onwaarschijnlijk is dat de verloofde van zo’n belangrijke man er met een Amerikaan vandoor kan gaan zonder dat de geheime dienst haar kan stoppen. Maar misschien is de concentratie van macht bij een president wel normaler dan hier in Europa waar parlementen de uitvoerende macht controleren. Vanuit die achtergrond is het idee van de Amerikaan misschien begrijpelijk, maar een republikein kijkt dan toch met gefronste wenkbrauwen naar hoe zo’n immens populaire schrijver met waarheid en geschiedenis omgaat. Het zal zijn miljoenen fans niet deren en het beïnvloedt de boekenverkoop ongetwijfeld niet, maar een kritische noot is wel op zijn plaats.

 

 Dan Brown

Oorsprong

Uitgeverij Luitingh-Sijthoff

500 pagina’s

ISBN 9789024576791

Prijs boek 24,95 euro

 

 

Leiden in last om Claus in uniform

Als hoofdredacteur van het Leids Universiteitsblad haalde Manuel Kneepkens zich de woede van de rector magnificus op de hals vanwege een artikel over de consternatie die was ontstaan over het voorgenomen huwelijk van Beatrix met ex-Wehrmachtofficier Claus von Amsberg. Een Oranje herinnering.

 

Tekst Manuel Kneepkens

Het academiejaar dat ik aankwam in Leiden (1960) was het jaar waarin Beatrix van Oranje-Nassau bezig was cum laude af te studeren. Anders dan jaren later bij haar zoon Willem-Alexander haalde niemand het toentertijd in zijn hoofd om de scriptie, die haar dat predicaat cum laude had op geleverd, op te vragen. Wat dat betreft is de journalistiek inzake het koningshuis toch wat assertiever geworden. Overigens is het resultaat hetzelfde gebleken: nul komma nul. De universiteit bij monde van geschiedenisprof. Henk Wesseling, de scriptiebegeleider van Willem-Alexander – weigerde botweg. En onder de W.O.B., de wet openbaar bestuur, werd het document niet geacht te vallen.

Beatrix woonde toen aan het Rapenburg, vlak naast het Academiegebouw.

Of ze daadwerkelijk in Leiden was, de Kroonprinses, en niet bv. weer eens op  wintersport was of ergens een lintje aan het knippen, kon je weten omdat dan haar sportwagen , een Jaguar, voor haar ‘studentenhuis’ geparkeerd stond.

Daar ook bevond zich zo nu en dan een man in een regenjas op opvallende onopvallende wijze tussen de bomen. Haar beveiliger.

Je kon Beatrix in die dagen ’s ochtends met ferme tred vandaar de brug over

het Rapenburg over zien gaan , de Kloksteeg in, op weg naar ‘het Gravensteen’, het Juridische Instituut. Vaak op gepaste afstand gevolg door de Regenjas.

 

Blozende sinaasappelwangetjes

Ik vond Beatrix niet onappetijtelijk toentertijd, met die blozende sinaasappelwangetjes met een kuiltje erin en die enigszins deinende loop van haar. (Waarschijnlijk veroorzaakt door een lichte bekkenverbuiging, het gevolg van te veel paardrijden, aldus een toenmalig jaargenoot van me, een wijsneuzig student medicijnen.)

Beatrix droeg toen het haar ook nog tamelijk normaal en niet zoals later in die merkwaardige gietijzeren pruikvorm als van de Kaartenkoningin (‘ Kop eraf !’) in Alice in Wonderland. Ze deinde daar dan over de kasseien van de Kloksteeg met zo’n rieten mandje aan haar arm, het èle-mandje geheten . Èles zo heetten toen in Leiden de leden van de VVSL, de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden. En die meisjesvrouwen droegen allemaal zo’n mandje, alsof ze allemaal Roodkapjes waren op weg naar Bedlegerige Grootmoedertjes om daar te gaan mantelzorgen avant la lettre in plaats van naar het ochtendcollege Burgerlijk Recht.

Nu het incident. Ik stond met een  handjevol  eerstejaarsrechten in de pauze een kopje thee te drinken in de hal van het Gravensteen. Verderop stond de Prinses, omringd door wat jaargenoten. Opeens kwam de Regenjas als uit het niets te voorschijn en richtte zich tot ons: ‘Heren, het zou zomaar kunnen, dat het de Prinses behaagt om een praatje met u te maken. Als zij zich dan tot u richt, denkt u er aan dat u niet antwoordt met Beatrix en je en jij, maar met Koninklijke Hoogheid en u, daar staat zij op’.

De kiem voor mijn huidige republikeinse gezindheid moet daar toen zijn gelegd. Niet veel later was daar plotseling Claus… en Leiden in Last!

Want…was de Universiteit niet gesticht door Willem van Oranje en alleen daardoor al diep verbonden met het Koningshuis? Kritiek op het koningshuis was absoluut uit den boze in Leiden. Maar een mof als prinsgemaal van de toekomstige koningin, dat was evenzo onverteerbaar. De Telegraaf had namelijk een foto afgedrukt van Claus von Amsberg in Wehrmachtskostuum. Gevolg: grote consternatie. Beelden zijn nu eenmaal dringender dan woorden.

Uit het overwegend rechts te noemen docentencorps van de Leidse universiteit stond zowaar een aantal hoogleraren op die publiekelijk protesteerden tegen het voorgenomen huwelijk , de groep-Bachrach. Er bestond toen in Leiden van universiteitswege het Pro en contra-gezelschap dat discussies organiseerde over actuele onderwerpen. Om de affaire Claus-Beatrix kon men niet heen.

Er werd een debatavond georganiseerd. Ik was toen hoofredacteur van het LUB, het Leids Universiteitsblad, d.w.z. van het studenten-LUB. Het kwam eens in de veertien dagen uit. In de week daartussen kwam het blad uit als… het Docenten-LUB. Dat stond toen onder leiding van de latere D66-coryfee, prof. Glastra van Loon. Beide bladen bestaan niet meer. Zij zijn opgevolgd door het huidige blad van de Leidse universiteit Mare.

Ik stuurde mijn huisgenoot op Rapenburg 24, Jan van der Putten, naar het Forum voor een verslag van de avond. Feitelijk kun je zeggen dat diens carrière als journalist min of meer met dat stuk is begonnen. Want Jan is weliswaar als classicus afgestudeerd, maar zijn hart lag al in zijn studententijd bij de journalistiek.

Hij zal zijn glanzende carrière als journalist beëindigen als correspondent China voor De Volkskrant en is ook heden nog actief als schrijver van boeken over China en als medewerker van De Groene Amsterdammer. Ik vroeg hem toestemming om bijgaand relaas Sinterclausavond (zie hieronder) opnieuw te publiceren. En daar heb ik mijn reden voor, zoals zal blijken. Een toestemming, die ik natuurlijk prompt kreeg. Wel merkte Jan op dat hij ‘zijn jeugdwerk’ bar slecht geschreven vond. Tja… herlees ik mijn werk, dan lees ik een grafschrift, heeft eens Marsman opgemerkt…

Het nummer was nog niet uit of ik werd door de secretaresse van de Rector

Magnificus gebeld met het dringende verzoek nog die dag bij de hotemetoot langs te komen. Dat deed ik. De man bleek in alle staten. Voor hem op het bureau lag het nummer van het LUB met een paar woeste strepen bij het artikel Sinterclausavond. ‘Koningin Juliana is reüniste! Zij krijgt uw blaadje bij het ontbijt! U dient publiekelijk uw excuses te maken voor deze schandelijke tekst! En als hoofdredacteur per direct af te treden’.

‘Wat is er zo schandelijk aan deze tekst?’

‘Dát u mij dwingt mij het woord uit te spreken! Dat van die venerische ziekte, natuurlijk …ongelofelijk ! Schandalig!’

‘De verslaggever heeft niets anders gedaan dan opgeschreven wat er die avond gezegd is’.

Dit had nooit geschreven mogen worden, meneer! U biedt uw excuses aan. U treedt af. Mijn kamer uit’.

‘Maar, meneer de rector, Art 7 van de grondwet – dat heb ik hier in Leiden geleerd, trouwens – verbiedt censuur. U wilt het studenten-LUB de mond snoeren. Ik bied geen excuses aan en ik treed ook niet af’.

‘De deur uit!’

 

Verdienmodel

Een uur later had ik Stenfert Kroese aan de telefoon, de uitgever van het LUB, maar tevens ook van alle Leidse universitaire boekuitgaven – daar zat zijn verdienmodel… –  en hij smeekte mij af te treden. Natuurlijk had ik gelijk, maar de rector had gedreigd de samenwerking te stoppen – geen tekst zou er nog van universiteitswege naar zijn bedrijf komen – als hij, Stenfert Kroese, er niet voor zorg zou dragen , dat ik aftrad…

En ja, als ik volhardde in mijn principiële houding, als dat inderdaad gebeuren ging dan zou hij vrijwel geheel zijn personeel moeten ontslaan. Want dan was er nauwelijks nog werk voor zijn uitgeverij. Voor dit argument ben ik toen door de knieën gegaan. D.w.z. ik ben afgetreden. Excuses heb ik geweigerd te maken. Excuses moet je maken als je iets verkeerds hebt gedaan.

Aan het LUB heb ik toen nog stiekem een heel jaar meegewerkt onder het pseudoniem Dubrakjee ( Du Perron-Ter Braak- Jezus…)

 

 

Sinterclaus-avond

 

(Uit het Leids universiteitsblad studentennummer 4 november 1965

31e jaargang – nummer 7)

 

Amsterdam was tegen geweest, dat was duidelijk. Leiden was allebei. De zaal klapte na een briljant of pathetisch betoog of na een puntig aforisme, ongeacht of er vóór- of tegenstanders aan het woord waren geweest. Bedoelde voorzitter dominee Eekhof dát, toen hij al direct bij het begin zo dringend verzocht om Leidse Waardigheid?

Het was geen échte pro et contra-vergadering geworden, want dan zou er een stemming moeten plaatsvinden en dat was blijkbaar o, zo gevaarlijk, zeker in deze o, zo oranjetraditionele stad. Het wás nu trouwens ook al gevaarlijk. Niets voor niets bracht de presiderende dominee aan de Curatoren zo nadrukkelijk dank.

Dezelfde Curatoren, die doodsbenauwd waren geweest dat het uit de hand zou lopen, o.a. door de vrees van een plechtig bezoek van een pronte provoploeg uit Amsterdam. Een ongetwijfeld waardige knokploeg werd achter de hand gehouden. Misschien waren er, net zoals in Amsterdam, rechercheurs in burger aanwezig. Custos Erades was in ieder geval zeer bedrijvig.

Er heerste dus een paniekerige sfeer. Toen Maarten Biesheuvel quasi-kwaad een zakboekje naar de forumtafel wierp, waarachter Pedro van Hoek juist over de geslachtelijke kwaliteiten van het Oranjehuis aan het oreren was, gaf de voorzitter de zaal een stevige uitbrander die iedereen de schrik in de benen deed slaan. Als er nóg eens met propjes zou worden geschoten, zou de hele klas naar huis worden gestuurd ! Nou dan pas je wel op. Het incident Biesheuvel werd door de meesten niet begrepen. Een plaatselijk blad schreef dat de enige uitzondering op het ordelijk verloop van de bijeenkomst betrof een uitlating van het forumlid A.P. van Hoek, die een minder vriendelijke opmerking over prins Hendrik(!) plaatste, hetgeen door een van de aanwezigen niet werd genomen.

Biesheuvel vroeg later het woord. Dat kon hij alleen krijgen als hij naar voren wilde komen; hij mocht niet op zijn plaats blijven. Al gauw werd duidelijk dat iedere spreker die zich verstaanbaar wilde maken wel naar voren moest komen! Symptomatisch voor de in ieder geval zorgen dat-er-niets- gebeurt-sfeer.

 

Het Forum

Theoretisch zaten er in dit forum evenveel vóór- als tegenstanders van het huwelijk Beatrix-Claus. In de praktijk kwam vóór op 4 en tegen op 2, want Reina Prinsen Geerligs prijs-winnaar Van Hoek slaagde er niet in, zo hij dat al wilde…, zijn argumenten-pro te verkopen. Ik zie hem als een van de beste sprekers-contra, ware het niet dat zijn aanpak veel weg had van de onthulling van een chronique scandaleuse en dit deed bepaald afbreuk aan de serieuze, zelfs ‘beklemmende’ (prof. Daalder) discussie van deze avond.

Een zin als: ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat Willem III tegen 1880 venerisch al zo ver heen was, dat hij onmogelijk voor de conceptie van Wilhelmina kan hebben zorg gedragen’ hoort zonder meer niet thuis in een Beatrix-Claus debat 85 jaar post conceptionem.

De Volkskrant-journalist J. van Schaveren gooide zijn verdediging over de ethische  boeg. Europa wordt één, de Duitsers – althans hun geld –  zijn welkom in ons land, in Rotterdam is een Duitse week gehouden. A.F. Luyendijk: ‘Onzin, die Duitse week was leuk georganiseerd , maar lang niet iedereen stond te juichen’.

Daags daarop redacteur Luyendijk in de NRC: ‘Hij (de heer Van Schaveren) vestigde ook de aandacht op de handelsbetrekkingen met Duitsland, op de samenwerking met Duitsland in de E.E.G. en op de ontwikkeling in Rotterdam, die naar hij zei, niet te denken is zonder het Duitse achterland.

Forumlid Van Maris: ‘De Duitsers zorgen voor Rotterdams achterland, hetzelfde achterland dat Rotterdam bombardeerde’. Uit de zaal werden onvriendelijke dingen tegen de heer Van Schaveren. Het had eleganter gekund.

Het bewogen betoog dat prof. Drion de zaal inslingerde vormde geen front

met dat van de Volkskrant-redacteur. Uit meer punten bleek dat de voorstanders van dit huwelijk het heel moeilijk hebben met het zoeken naar argumentatie.

Prof. Drion zei dat hij een eventueel verlies van de monarchie zou betreuren, ‘maar we zullen het wel overleven’.

Toen hij het warme, menselijke hart liet spreken, ontdooide hij bijna het gladde ijs waarop hij zich begaf. Het ging over de vraag of de koningin staatsrechtelijk niet te ver was gegaan met haar uitspraak (over de verbintenis Beatrix-Claus. M.K. ) tijdens het Felderhof-TV-interview : ‘En ik verzeker u, het is goed!’

De volksvertegenwoordiging had zich immers nog niet kunnen uitspreken.. .

Prof Drion: ‘In andere gevallen zou ik als jurist geprotesteerd hebben, maar deze koningin mocht deze woorden spreken zonder onze constitutie in gevaar te brengen’.

Volgens Van Hoek draaide deze woorden van de koningin de klok terug tot vóór 1848.

Van Maris: ‘Historische omstandigheden hebben in het algemeen de positie van het Oranjehuis bepaald. Eveneens historische omstandigheden maken ’t onaanvaardbaar, dat de heer Von (?)Amsberg naast de troon komt te staan.’ Niet iedereen begrijpt het.

De Rijks-daalder

Prof. Daalder is zoals bekend hier ter stede hoogleraar in de wetenschap der politiek en redacteur van het Docenten-LUB. De huwelijksvoorstanders mogen blij zij dat hij geen actieve rol speelt in de politiek, want dan houdt van hun standpunt geen puntje stand! Gelukkig is van een Rijks-daalder nog geen sprake. Hij hield een briljant en lucide betoog, niet alleen in eerste instantie toen men studeertafelwerk kon vermoeden. In tweede zitting was zijn niveau ongewijzigd, toen hij op onverwachte vragen inging. Zijn analyse van de gebeurtenissen gaf geen plezierig beeld te zien: ‘Er zijn nu al tekenen, dat Joodse landgenoten zich opnieuw bewust worden van het feit, dat zij zich voortaan in hun verhouding tot het Hof in de eerste plaats Jood zullen voelen en niet Nederlander’.

Het Parool had die dag de ‘geheime’ brief van Nederhorst gepubliceerd; een nieuw bewijsstuk in het requisitoir van mr Daalder te Leiden in het proces rond een omstreden huwelijk. In dit forum kwam overigens de houding van prinses Beatrix weinig uit de verf; maar dit werd door Nederhorst op zijn eigen unieke wijze hersteld.

Prof. Daalder bracht duidelijk de beklemmende sfeer over waarin deze hele kwestie is komen te verkeren.

De woorden van de heer Luyendijk zijn het beste te vinden in zijn eigen NRC-stukje. In de Volkskrant treffen we niets aan.

De wijze waarop door de beide hoogleraren van het forum gesproken werd over de heer De Quay , de man van de Nederlandse Unie van 1940 – 1941 en later minister-president, zou men tijdens het bewind van het kabinet-De Quay moeilijk voor mogelijk hebben kunnen houden.

Een aardig gezicht bood de eerste rij. Leidse Studenten Raad-voorzitter Kees Schuyt scheidde de hoogleraren Bachrach (van de anti-groep-Bachrach) en Berkhof (van de pro-groep-Verzijl.

‘Er zijn belangrijker kwesties. Het is niet de moeite waard om je hierover op te winden! Maar waar ik me werkelijk nijdig om kan maken, is…’

Daarom besteden we er toch maar aandacht aan.

 

J.M.P.B. van der Putten

 

 

 

 

 

De Boekverkoopster: ‘Het paleis verwacht geen rekeningen’

’s-Gravenhage, 1 juni 2002

 

Interviewer: In de serie ‘Mensen rond de troon’ praten we vanavond in Den Haag met mevrouw Theresa Kaft. Mevrouw Kaft is boekverkoopster en zij heeft een boekwinkel in Den Haag. Nu zult u zeggen, wat is daar zo bijzonder aan en waarom wordt mevrouw Kaft geïnterviewd in de serie ‘mensen rond de troon’. Wel, het bijzondere is dat de boekwinkel van mevrouw Kaft gelegen is aan het Noordeinde in Den Haag en wel dicht  bij het werkpaleis van hare majesteit.

De eerste vraag, die ik dan ook aan mevrouw Kaft wil stellen is of hare majesteit ooit bij haar in de winkel is geweest. Mevrouw Kaft, is dat het geval?

Kaft: Jazeker, hare majesteit is één keer in de winkel geweest, maar dat is nu al weer een paar jaar geleden.

Interviewer: Eh, en heeft de majesteit toen een boek bij u aangeschaft?

Kaft: Nou, nee, zo ver ik mij herinner niet.

Interviewer: U kunt uzelf dus geen hofleverancier noemen?

Kaft: Oh ja, dat wel. Dat Hare majesteit slechts eenmaal in de winkel is geweest en toen niet heeft gekocht wil nog niet zeggen dat ze geen boeken van mij afneemt. Meestal stuurt ze één van haar personeelsleden. Die komt dan eens in de twee weken om de nieuwste boeken in te zien.

Interviewer: Oh, dus u heeft al veel boeken aan het hof geleverd?

Kaft: Ja, dat is denk ik inderdaad het geval.

Interviewer: Mevrouw Kaft, u zegt dit op een toon alsof u er onder lijdt. Menig boekverkoper zou toch de hemel danken wanneer zij het koningshuis als klant zou hebben, een rijkere klant kun je je toch niet wensen. Wie wil zich niet hofleverancier kunnen noemen?

Kaft: Ach weet u, zo zou ik er vroeger ook over gedacht hebben, maar met de ervaring die ik de laatste jaren heb opgedaan zou ik niets prettiger vinden, dan mij geen hofleverancier te hoeven noemen. Ik zou het een voorrecht vinden wanneer ik niet aan het hof hoefde te leveren.

Interviewer: Tsja maar, wat bedoelt u? Geen hofleverancier. Waarom niet?

Kaft: Ach, als u dat wilt weten, dan wil ik u het wel vertellen. Het begon allemaal toen hare majesteit werd gekroond en zij vervolgens besloot in den Haag te gaan wonen. Tot die tijd had ik een goedlopende zaak. In het gebouw dat de majesteit nu als werkpaleis heeft zat tot die tijd het Institute of Social Studies, het opleidingsinstituut voor studenten uit ontwikkelingslanden. Dagelijks bezochten studenten van het instituut mijn winkel. In de loop van de tijd stemde ik mijn collectie daar op af. Op een gegeven moment had ik een collectie over de ontwikkelingssamenwerking opgebouwd, die je in heel Nederland niet kon vinden, maar kort na de kroning vertrokken de studenten uit het gebouw en nam hare majesteit Noordeinde nummer 68 in gebruik als werkpaleis.

Interviewer: Oké, u verloor de markt van arme studenten maar kreeg daar toch een nieuwe afzetmarkt voor terug en wel een rijke koninklijke familie?

Kaft: Was dat maar zo, qua inkomsten had ik liever die arme studenten uit de Derde Wereld gehouden in plaats van die rijke koninklijke familie.

Interviewer:  Maar waarom? Lezen de Oranjes dan geen boeken?

Kaft: Oh, dat wel. Ik zie ze nog komen in één van de eerste weken nadat de majesteit mijn winkel had bezocht. Een man in livrei komt de winkel in en zonder een woord te spreken – zelfs geen begroeting – begint hij de schappen te inspecteren om na een uur tegen mij te zeggen dat de collectie niet overeenstemt met de wensen van de nieuwe bewoners van het werkpaleis.

Interviewer: Dat werd zo tegen u gezegd?

Kaft: Ja, er werd ook nog bij gezegd dat het paleis verwachtte dat ik de collectie zou aanpassen. Tsja, wat doe je dan, je vraagt netjes, als ware het een lezersonderzoek, ‘en wat voor boeken wenst hare majesteit te lezen?’ Het antwoord was dat majesteit veel boeken leest over oorlog, andere staatshoofden en de jacht. Welke oorlog en wat voor jacht vroeg ik informatief. Het antwoord was nogal onthutsend. Elke oorlog en alle soorten jacht, antwoordde de livrei.

Interviewer: En vervolgens heeft u zich, de verlangens van de majesteit kennende, er op toegelegd om op de terreinen van oorlog, staatshoofden en jacht een collectie op te bouwen?

Kaft: Ja, maar zo makkelijk gaat dat niet. Je kunt wel van alles in huis gaan halen, maar alles wat je in huis haalt moert wel worden betaald en daarom moet je wel verkopen.

Interviewer: Maar u had toch een goede rijke afnemer, namelijk het koninklijk huis, beter kan het toch niet?

Kaft: Beter kan het toch niet? Slechter kan het niet zult u bedoelen.

Interviewer: Ik begrijp niet waar u het over heeft.

Kaft: Laat ik het u dan uitleggen. Nadat de livrei mij had uitgelegd wat voor boeken het koninklijk huis leest, heb ik mijn collectie over ontwikkelingssamenwerking in de ramsj gedaan en honderden boeken aangeschaft over oorlog, staatshoofden en jacht. Ik heb dat ook aan het paleis laten weten, je moet toch een beetje reclame maken. Een paar dagen laten kwam er een livrei in de winkel. Ook deze keer kon er geen begroeting af. Na vijf kwartier had hij zo’n 25 boeken uit de schappen gehaald en op de toonbank neergelegd. Het viel mij nog op dat er wel erg veel boeken over oorlog en jacht bij zaten. Maar goed, ook voor het koninklijk huis geldt de regel: de klant is koning. Vanuit het magazijn, dat achter de winkel ligt, had ik inmiddels een flinke doos gehaald om de boeken in te kunnen vervoeren. Wanneer de livrei de boeken in de doos begint te doen vraag ik – achteraf gezien nogal naïef – betaalt u contant of zal ik een rekening sturen. Ik kreeg geen antwoord, alleen een glimlach op het gezicht van de livrei. Dus op rekening, dacht ik.

Interviewer: En vervolgens heeft u een rekening gestuurd?

Kaft: Dat klopt, maar het leidde tot niets.

Interviewer: Leidde tot niets?

Kaft: Nee, de rekening werd niet betaald. In eerste instantie denk je dan dat de rekening in het ongerede is geraakt en stuur je een herinnering. Maar ook dat leidde niet tot betaling. En ondertussen verstrijken de weken en hebben de medewerkers van het paleis al weer drie ladingen boeken bij mij weggehaald. Wederom veel over oorlog en jacht. Dus besluit je op een dag om het paleis te bellen, maar zo makkelijk gaat dat niet. Na menig keer te zijn doorverbonden had ik dan eindelijk één van de particuliere secretarissen aan de lijn. Ik leg uit dat ik de boekverkoopster drie huizen verder op het Noordeinde ben en dat er vier maal een lading boeken bij mij is weggehaald. Ik vertel dat er inmiddels vier rekeningen naar het paleis zijn gestuurd, die allemaal nog niet zijn betaald en dat ik graag wil weten wat er mis is.

Interviewer: En wat was daarop het antwoord?

Kaft: Dat was nogal veelzeggend. Er werd gezegd: ‘Oh, u heeft een rekening gestuurd. Dat is niet de bedoeling. Het paleis verwacht geen rekeningen’.

Interviewer: Het paleis verwacht geen rekeningen?

Kaft: Dat werd inderdaad gezegd: ‘Het paleis verwacht geen rekeningen’. Ik werd toen pissig en heb gezegd: ‘En de boekwinkel verwacht geen wanbetalers’.

Interviewer: En zijn die rekeningen toen betaald?

Kaft: Ja, na een paar maanden zijn ze betaald, maar ik moet er wel bij zeggen, niet ten volle. Ze hadden van het totale bedrag 25procent afgetrokken voor, zoals onder mededelingen op de betaalopdracht stond, ‘trouwe klantenkorting’. Als u weet dat ik op boeken gemiddeld ongeveer 20 % verdien, begrijpt u wel dat ik er, met het koninklijk huis als klant, geld op toe moet leggen.

Interviewer: Maar sinds die tijd hebben ze wel netjes betaald?

Kaft: Nee, ze zijn overgeschakeld op een andere strategie.

Interviewer: Een andere strategie?

Kaft: Ja, de volgende keer kwam de livrei wederom een doos vol boeken halen – dit keer meer over jacht dan oorlog – maar toen hij deze had ingepakt zei hij: ‘Majesteit wil graag de boeken op zicht om een goede keus te maken. De boeken die zij niet wil, breng ik bij u terug’. Vervolgens kreeg ik zo’n drie weken later alle boeken terug met de mededeling: ‘Majesteit vindt deze boeken bij nader inzien niet interessant genoeg’.

Daarna vertrok de livrei, de doos vol boeken achterlatend. Toen ik de doos openmaakte, zag ik het meteen: ze waren allemaal gelezen, het ene boek was nog meer beduimeld dan het andere. In een geïllustreerd boek over middeleeuwse jachtpartijen trof ik koffievlekken aan. In een biografie over de Franse oud-president Charles de Gaulle zaten zelfs vetvlekken. Kortom, ik zat met een doos vol boeken die onverkoopbaar waren. Aan wie moet je ze verkopen? Kijk, ik ben geen tweedehands boekverkoopster. Ik kan mijn klanten toch niet opzadelen met boeken waar vetvlekken op zitten?

Interviewer: Wat heeft u toen gedaan?

Kaft:  Tsja, het zit je niet lekker. Heb je de rijkste familie van Nederland tot klant en dan blijkt dat ze te zuinig zijn om een boek te kopen. En weet u, ik moet ook leven. Maar op een zekere dag kwam ik op een idee. Het kwam eigenlijk doordat een oude kennis een bezoek aan mijn winkel bracht. Hij werkt bij de KB.

Interviewer: De KB?

Kaft: Ja, de KB.

Interviewer: Maar wat bedoelt u daarmee?

Kaft: Oh, sorry. De KB is de afkorting van de Koninklijke Bibliotheek, u weet wel dat grote witte gebouw dat naast het Centraal Station staat. Ik vertelde hem van mijn problemen met de zuinigheid van het koninklijk huis en heit feit, dat als het zo door zou gaan ik mijn winkel binnenkort zou moeten sluiten. Nu wil het geval dat de Koninklijke Bibliotheek op veel terreinen een grote collectie verzamelt. Mijn vroegere collega vertelde mij dat op het gebied van oorlog en staatshoofden zij in feite alles aanschaffen wat er verschijnt. Wat betreft de jacht lag dat wat anders, maar daar kon hij wel wat voor bedenken. En zo vertrok hij. Een paar dagen later was hij terug met de boodschap dat hij zijn superieuren had kunne overtuigen dat het verzamelen van boeken over de jacht toch ook een prioriteit zou moeten zijn, vooral omdat de koninklijke familie er zoveel interesse voor heeft en de Koninklijke Bibliotheek ten slotte een koninklijke bibliotheek is.

Interviewer: Maar hoe loste dit nu uw probleem op?

Kaft:  Oh, dat ging vervolgens vrij gemakkelijk. De Koninklijke Bibliotheek verzamelt nu de boeken die het koninklijk huis leest. Ik heb een afspraak met de Koninklijke Bibliotheek dat alle nieuwe boeken die zij kopen eerst bij mij in de winkel komen. Vervolgens leent het koninklijk huis die boeken, leest ze en geeft ze vervolgens aan mij terug onder de noemer dat ze toch niet zijn wat ze ervan hadden verwacht. Vervolgens gaan de boeken terug naar de Koninklijke Bibliotheek waar ze in de collectie worden opgenomen.

Interviewer: En de Koninklijke Bibliotheek heeft er geen bezwaar tegen dat er koffie- en vetvlekken op die boeken zitten?

Kaft: Nee, het is tenslotte een koninklijke bibliotheek en dan moet het toch kunnen, dat de boeken koninklijk vet en koninklijke koffievlekken bevatten.

Interviewer: Mevrouw Kaft, u heeft nu een afspraak met de Koninklijke Bibliotheek. Voor u is het denk ik de enige mogelijkheid als boekleverancier van het koninklijk huis om te overleven, maar waar ik toch nieuwsgierig naar ben is de vraag of u nu alle boeken, die hare majesteit ‘op zicht’ krijgt, ook altijd terug krijgt. Is er niet één keer geweest dat de boodschap van het koninklijk huis was dat ze een boek hebben gehouden omdat ze het interessant vonden?

Kaft:  Nee, ik geloof het niet. Of toch. Oh ja, één keer hebben ze een boek niet teruggegeven maar hebben ze het gehouden. Ik heb dat ook betaald gekregen, uiteraard onder vermindering van de 25 procent ‘trouwe klanten korting’, die het huis van oranje zichzelf toekent.

Interviewer: Weet u ook nog hoe dat boek heette?

Kaft: Hoe dat boek heette? Eens even denken. Oh ja, nu weet ik het weer, het was niet zo maar een boek, het was een studieboek en het heette: ‘Hoe verklaar ik mijn buren de oorlog tijdens een jachtpartij?’

Interviewer: Wat zegt u, hoe heette dat boek?

Kaft: Dat boek heette: ‘Hoe verklaar ik mijn buren de oorlog tijdens een jachtpartij?’

Interviewer: Mevrouw Kaft, hartelijk dank voor dit gesprek.

 

‘De Boekverkoopster’ is een hoofdstuk uit het boek Spuwen in de Koninginnesoep: Elf interviews met ‘Mensen rond de troon’, geschreven door Zet van Wander. Dit boek is te bestellen via http://www.bestselleraanzee.nl/zetvanwander.

 

 

Ontbijt royale

In zijn binnenkort te verschijnen roman Ontbijt Royale blikt Peter Schoenmaker vooruit naar een tijd dat Nederland na de zoveelste moeilijke kabinetsformatie weer een republiek is. De koninklijke familie wijkt uit naar Frankrijk om daar chambres de hôte uit te baten. Ze moeten wel omdat de nieuwe minister van Financiën een naheffing met boete oplegt vanwege 150 jaar belastingontwijking. Een voorpublicatie.

 

Tekst Peter Schoenmaker

 

 

‘Ik ken zomertijd, ik ken wintertijd, maar ik ken geen majesteit’

– Alfred Heineken

 

 

 September 20xx, ergens in de Limousin, Frankrijk

 

De gesoigneerde oude dame draait de deur van haar kamertje op slot en luistert nog even of er niemand aankomt. Dan doet ze voorzichtig een netje om haar kapsel en klimt in haar smalle bed. Uit haar tas haalt ze de iPad van haar schoondochter, die haar nog gewaarschuwd heeft: ‘Kijk nou niet Moeder. U kreeg het altijd al te kwaad bij Lucky TV’. Toch heeft ze besloten om naar de persiflage van Koefnoen te kijken waarin ‘Ik Vertrek’ op de korrel wordt genomen. Het duurt even voor ze doorheeft hoe ze de oordopjes moet aansluiten en stopt ze dan voorzichtig onder het netje in haar oren. Even later wordt ze inderdaad bozer en bozer als, na de begintitels, haar eigen familie op de hak wordt genomen:

‘Vandaag zijn we op bezoek bij de familie Van Buren. Vader Willy is werkzoekende, nadat zijn functie overbodig was geworden. Ook moesten ze hun dienstwoning bij Den Haag verlaten.  Ze zijn nu op zoek naar een geschikte locatie in Frankrijk om daar een chambre d’hôte en een mini-camping te beginnen. We treffen ze in de Corrège, waar ze tijdelijk in een blokhut wonen op het terrein van een camping. Náást de moeder van Willy, die op haar beurt het slachtoffer werd van het sluiten van het verzorgingstehuis waar ze woonde. De drie dochters zijn het huis uit en in Nederland gebleven om daar te studeren.’

Willy: ‘Ja, dit is maar tijdelijk hoor. Peter van der Vorst, die toevallig gelijk met mij werkloos werd, kende de zoon van de eigenaar hier van vroeger. Prachtig! Ik werk nu even in de keuken en in ruil mogen we hier gratis wonen tot het hoogseizoen begint’

Zijn vrouw: ‘Ja, maar je zei eerst dat we op een kasteel gingen wonen’

‘Nou ja, dat had ik ook begrepen en toen hij zei dat ik wel een handje mee moest helpen dacht ik dat ik de kasteelgasten moest ontvangen, een handje geven en zo, want daar ben ik goed in.’

Zijn vrouw: ‘Beetje dom, want nu sta je borden te wassen!’

Zijn moeder: ‘Als je opa nog leefde was het allemaal niet gebeurd.’

‘Rustig, moeder. Het is allemaal tijdelijk. Je weet het, Duitsers scoren altijd in de laatste minuut. Maar wat wou ik zeggen? O ja, we hebben het dus niet breed, want we kregen ook nog onverwacht een flinke aanslag voor honderdvijftig jaar achterstallige belasting en daar is al ons eh, spaargeld aan opgegaan. Ik heb nu tijdelijk een WW-uitkering. Dat is trouwens geen vetpot tegenwoordig. Ik dacht met zeventig procent van mijn laatstverdiende loon nog wel uit te kunnen komen, maar er zit een limiet aan, net geen drie mille in de maand en daar pikt de belastingdienst ook nog een deel van in. En me moeder heeft haar AOW natuurlijk. Gelukkig mocht ik de auto van de zaak houden, een hele veilige auto maar nogal zwaar, dus die lust wel een slokje. Ha, ha. Ja, en dan ga je zitten denken, wat nu? In mijn vak zijn vacatures schaars kun je wel zeggen en het zijn bovendien altijd familiebedrijven die de boel ondermekaar proberen te regelen. Het arbeidsbureau zag ook weinig heil in omscholing. Maar toen lag er in dit huisje een boekje dat een eerdere gast heeft achtergelaten. “Je maakt wat mee als hotelier” heet het en dat bracht me op het idee om een chambre d’hôte te gaan beginnen. Je wilt toch niet van een uitkering blijven leven, toch? We zoeken nog naar een pand, maar de slogan heb ik al. “Voor een vorstelijke vakantie”. Niet slecht hè? Voor de opening van de camping ga ik Armin van Buren vragen om plaatjes te draaien, vinden de meisjes ook leuk. Zal hij toch wel doen? Koffie, moeder!’

Moeder: ‘ Ja, lekker, waar is mijn belletje?’

Willy: ‘Ha,ha. Ze moet er nog steeds aan wennen dat ze niet meer in haar eh, verzorgingstehuis woont en is nog niet zo thuis in de keuken. Je schoondochter gaat wel effe koffie zetten moeder, komt eraan. Kijk, daarom is het ook zo moeilijk om een geschikt pand te vinden hè? De dames willen alleen naar chateautjes kijken en die zijn er genoeg natuurlijk. Maar dan? Ze staan niet voor niks al jaren leeg en moeder houdt toch wel van een beetje luxe. Jammer dat ze die pied-à-terre in Den Haag niet mocht houden, was net netjes verbouwd. Maar ja, toen kwamen ze met die achterstallige belasting, ook voor haar. Dus zo’n chateautje verbouwen en warm stoken zit er niet meer in.

Ik ben eerst nog naar de WA-verzekering gegaan omdat ik dacht – vanwege de naam – dat die mijn schade dekte, maar die bleken alleen schade te vergoeden die ik zelf veroorzaak. Daarna hebben KPMG nog gevraagd of ze niet een bezwaarschrift wilden indienen, maar als je hoort wat die vragen. Joh! Dat kun je als gewone man toch niet opbrengen?’

 

Op dit punt wordt het de eenzame kijkster te veel. Haar blauwe bloed bereikt het kookpunt en het scherm van de iPad spat uiteen tegen een muur, waarna het snoertje van de oordopjes nog onder haar trillende kin bungelt en langzaam nat wordt als tranen van woede beginnen te druppelen.

 

Citaat uit het ‘Van de Hoofdredactie’, De Telegraaf:

 

‘Vandaag is onze hele voorpagina zwart. Symbool van een inktzwarte bladzijde in de geschiedenis van ons mooie land. In hun liefde voor het pluche hebben zij die zich de vertegenwoordigers van het volk noemen hun kiezers keer op keer gemanipuleerd en hun keuze voor de republiek is zeker niet die van onze lezers.

Na al die jaren ons land onbaatzuchtig en met enorme inzet te hebben gediend is onze geliefde Koninklijke Familie aan de kant geschoven. De valse woorden van dank waarmee dat gebeurde verdronken in de krokodillentranen van de nieuwe machthebbers.

Die moeten toch even kijken naar het kleine oranje stipje op onze zwarte pagina. Een klein teken van hoop, een vonkje van warme liefde voor de Van Oranje-Nassaus. Een vonkje dat zal worden aangeblazen door het volk dat zich buitenspel gezet voelt. De talloze reacties die wij krijgen van onze lezers geeft aan dat het vonkje zal opgloeien en ontvlammen.

De tijd zal komen dat deze regering in haar eigen zwaard valt en onze voorpagina weer oranje kleurt…’

 

Peter Schoenmaker (69) verkocht koekjes bij Verkade, faalde in de IT-sector, had meer succes als meubelontwerper en belandde uiteindelijk in de reclame. Opende in Haarlem op zijn 49e Spaarne 8, het eerste boutique-hotel ter wereld, en verplaatste dat later naar Zuid-West-Frankrijk. Hij is overtuigd republikein en ziet de toekomst somber in. ‘Ontbijt Royale’ verschijnt in de loop van 2018 bij uitgeverij Van Dorp. Van elk verkocht boek zal 1 euro naar het Republikeins Genootschap gaan. Lezers van De Republikein kunnen voorintekenen op het boek door een e-mail te sturen naar peter@peterschoenmaker.nl.

Tomas Ross: ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’

‘Nederland ligt op de knieën voor Oranje’, oordeelt Tomas Ross, succesvol auteur die veel spannende boeken over de koninklijke familie heeft geschreven. In het komende derde deel van zijn trilogie over Nederlands-Indië spelen Wilhelmina en Bernhard weer een belangrijke rol.

 Tekst Gijs Korevaar

De trilogie Voor koningin en vaderland. Bernhard, de schavuit van Oranje. Het meisje uit Buenos Aires. Het verdriet van Wilhelmina. Onze vrouw in Tripoli. Tomas Ross schrijft veel en vaak over de Oranjes. De schrijver zelf haalt er de schouders over op. Kan hij er wat aan doen dat de Nederlandse politiek zo saai is? Dat er zelden flamboyante figuren boven het maaiveld van ‘Den Haag’ uitsteken?

‘Mijn fascinatie met prins Bernhard is simpel. Hij was direct of indirect betrokken vanaf zijn intrede in Nederland – dat was omstreeks 1936 – betrokken bij alle bekende affaires en schandalen in ons land’, aldus de schrijver in de sfeervolle vergaderzaal van zijn uitgever De Bezige Bij. Hij draait nog eens een extreem dunne sigaret – ‘de enige die hier mogen roken zijn Remco Campert en ik, wij zijn de enige schrijvers die nog roken’ – en doet het raam open om de lucht te verversen.

Tomas Ross is het schrijverspseudoniem van Hagenaar Willem Hogendoorn, zoon van een verzetsman uit de Tweede Wereldoorlog die daarna lid werd van de meteen in 1945 opgerichte Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), voorloper van de huidige AIVD. Het is daarom ook niet zo verwonderlijk dat spionnen, intriges en veiligheidsdiensten vaak een rol spelen in zijn verhalen. In zijn boeken neemt hij altijd echte gebeurtenissen als uitgangspunt en daar spint hij een heel verhaal omheen. Het is veelal voor zijn lezers moeilijk vast te stellen waar feiten overgaan in fictie. Zijn werk wordt omschreven als ‘faction’, de samenvoeging van feiten en fictie.

Over Bernhard raakt Tomas Ross niet snel uitgesproken. ‘Wilhelmina heeft zich wezenloos gezocht naar een goede echtgenoot voor Juliana, maar de een na de ander haakte af. Uiteindelijk werd het Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, wetende dat hij een enorme playboy was, ook wetende van zijn lidmaatschap van de SS. Nog nooit vertoond: hij kreeg een salaris van 200.000 gulden netto. Natuurlijk netto, want de Oranjes betalen geen belasting. Prins Hendrik, de man van Wilhelmina, kreeg helemaal niks’.

 

Onderkoning van Indië

Voor Bernhard was het een stap omhoog wat betreft status en geld. Ross denkt echter dat de ambities van de prins-gemaal verder gingen. In de oorlogsjaren wilde hij met Wilhelmina naar Indië gaan, maar de koningin voelde daar niets voor. En dan als onderkoning van Indië? Mocht ook niet. ‘Wilhelmina hield niet van Londen en zat op een buitenplaats in de bossen. Daar zat Bernhard helemaal zonder controle, want Juliana was ver weg in Canada. Geheime agenten, het leger en allemaal mooie meiden om zich heen. Na de oorlog hoopte hij naast Juliana koning te worden. Dat ging niet door. De politieke partijen kwamen terug. Daar zijn de oude mannen weer, zou Wilhelmina hebben gezegd. Toen kwam in de jaren vijftig de affaire met gebedsgenezeres Greet Hofmans. Bernhard wilde Juliana onder curatele stellen, dan zou hij regent worden voor zijn dochter Beatrix. Die was toen veertien. Dat ging ook al niet. Dan maar het bedrijfsleven in, moet hij hebben gedacht. Tot de zaak Lockheed’.

Tomas Ross heeft over al deze zaken boeken geschreven. Over het omkoopschandaal rond Lockheed, over de reizen van de prins naar Argentinië en zijn bemoeienis met Zorreguieta en diens dochter Máxima. Het hof bleef ijzig stil. ‘Als het niet waar is, reageer dan’, zegt Tomas Ross. Een keer heeft prins Bernhard aan het eind van zijn leven een open brief in De Volkskrant geschreven waarin hij alle verhalen naar het land van de fabeltjes verwees. Ross: ‘Maar dat boek over Máxima dan? Reageer dan. Maar de koninklijke familie heeft goede adviseurs. Adviseurs waar Bernhard natuurlijk niet naar luisterde. Het is natuurlijk voor hen beter om niet te reageren, maar voor mij is dat wel jammer. Zo’n brief van prins Bernhard. Geweldige reclame voor mijn boeken’.

 

Onaantastbaar

En ondertussen blijft zo’n beetje heel Nederland braaf in de monarchie geloven. ‘Ze wanen zich onaantastbaar. Ik weet zeker dat mijn vader, als die nog had geleefd tijdens de Lockheed-affaire, zou hebben gezegd dat het een communistisch complot tegen Nederland was. Hij zou het niet hebben geloofd. Het Nederlandse volk ligt dagelijks op de knieën voor de Oranjes. Nog zo’n ding: bij bezoeken aan andere landen gaan de deuren sneller open als de koning erbij is. Dan krijgen de bedrijven extra opdrachten. Onzin natuurlijk’.

De mensen denken dat die monarchie echt iets van Nederland is. Maar daar denkt de auteur toch net anders over. ‘We zijn veel langer een republiek geweest dan een koninkrijk. Al de jaren van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren we hartstikke rijk en machtig. In de tijd van de koningen van Oranje zijn we gereduceerd tot een klein landje’.

Ross heeft net het manuscript voor het derde deel van zijn trilogie over Nederlands-Indië ingeleverd bij de uitgeverij. ‘Daarom zie ik moe uit’, lacht hij. Ook in die serie speelt het koninklijk huis – Wilhelmina en Bernhard vooral – een belangrijke rol. En daarna? Weer de Oranjes in een nieuwe episode? ‘Mijn volgende project wordt Blonde Dolly. De prostituee in Den Haag die is vermoord. Hoe kan het dat zo’n vrouw zoveel geld had? Waarom is ze vermoord? Nee, daar krijg ik geen Oranje in. Dat is ook maar goed ook. Een keer geen koning of koningin. Daar ben ik wel aan toe’.

 

Seks, Oranje en literatuur

Tekst Daphne Meijer

Waar is de Nederlandse tegenhanger van Hilary Mantels Wolf Hall? Of Nancy Mitfords Madame de Pompadour? Of desnoods Konsaliks Nadja, de dochter van de duivel, over Raspoetin? Deze boeken bestaan er niet over de Oranjes. Kees ’t Hart publiceerde niet zo lang geleden een historische roman over een vorst in ruste in een bosrijke omgeving ergens in Nederland, maar zijn boek gaat over ex-keizer Wilhelm II.

Zijn de Oranjes eigenlijk wel interessant genoeg om romanpersonages te zijn? Wie kan vijf boeken noemen waarin de Oranjes voorkomen als hoofd- of desnoods bijfiguren? Nou? Ja, die ene. Soldaat van Oranje van Erik Hazelhoff Roelfzema. En de werken van Tomas Ross.

Er is veel geschreven over de Oranjes, in de loop der eeuwen, dat wel. Maar fictie? Er is sprake van een paradox. Op een andere plek in de Nederlandse literatuur heerst er namelijk een overvloed aan Oranjes. In het theater en op de televisie. De langstlopende voorstelling in de Nederlandse theatergeschiedenis is toch echt Soldaat van Oranje. Dat is echt heel knap.

De grote bloeitijd van de Oranjes op het toneel en nadien ook op de televisie is begonnen in de jaren negentig , onder verantwoordelijkheid van de eerder dit jaar overleden toneelschrijver Ton Vorstenbosch. Hij begon in de jaren tachtig toneel te schrijven, onder andere voor actrice Nel Kars. Kars trok jarenlang de theaters rond met drie solovoorstellingen over koningin Sophie, koningin Anna Paulowna en prinses Marianne. Het menselijk drama achter de koningen Willem II en Willem III.  Vorstenbosch wist met Wilhelmina, Je Maintendrai in 1998 de stap te maken naar het grote publiek. Want Wilhelmina, daar lusten we als toneel- en televisiekijkers wel pap van. Van Wilhelmina en van Bernhard.

Britse theater- en televisiemakers keren steeds terug naar de Tudortijd. Dit heeft te maken met wat literatuurwetenschappelijke types als ik intertekstualiteit noemen. Iemand schrijft een roman/toneeltekst/scenario over een koning. Dat roept bij andere schrijvers de wens op om een eigen draai aan het verhaal te geven. Aangezien de historische afloop vast ligt, varieert men met vertelperspectief. Het verhaal van Hendrik VIII gezien door de ogen van ‘the other Boleyn girl’, of verteld door hoveling Thomas Cromwell.

Maar het heeft ook met iets anders te maken. Wat hebben Hendrik en Bernhard met elkaar gemeen? Seks. En Elisabeth I en Wilhelmina? Macht en eenzaamheid. It’s lonely at the top; wij die niet aan de top zitten, horen dat in elk geval graag.

Een theatervoorstelling over onze eigen Tudortijd zal er niet komen, bijvoorbeeld over de confrontatie tussen prins Maurits en Johan van Oldebarneveldt. Geen seks, immers. Wel nog altijd actuele ruzies over de autonomie van de Nederlandse steden, en over het dilemma doorvechten of een bestand sluiten. We weten hoe het afgelopen is. Het zwaard waarmee Maurits Van Oldenbarneveldt liet onthoofden, is te zien in het Rijksmuseum en anders kan iedereen het nalezen in ’t Stokske van Oldenbarneveldt van Joost van den Vondel.

‘Maak het kort’, waren Van Oldenbarneveldts laatste woorden. Die klinken door in menige onthoofdingsscène in Game of Thrones. Zodat Van Oldenbarneveldt en Maurits misschien toch op televisie zijn, maar dan anders.

 

 

Een enigszins absurde avond

Oswald Spengler betuigde zich in zijn boeken een enthousiaste voorstander van geweld, racisme en dictatuur. De feestelijke lancering van de Nederlandse vertaling van zijn hoofdwerk De Ondergang van het Avondland was dan ook opmerkelijk.

Tekst Merijn Oudenampsen

Het was een groots intellectueel evenement zoals we daar in Nederland er maar weinig van hebben. Afgelopen oktober presenteerde uitgeverij Boom in een afgeladen zaal van poptempel Paradiso de Nederlandse vertaling van Oswald Spenglers De Ondergang van het Avondland. Het controversiële en volumineuze boek van Spengler verscheen oorspronkelijk in het Duits, in twee delen in 1918 en 1922, en was nog niet eerder naar het Nederlands vertaald. En de controverse, zoals we weldra zullen zien, draait om de vraag wat nu precies de relatie is tussen de ideeën van Spengler en die van de nazi’s.

Het zou een enigszins absurde avond worden in Paradiso. Als eerste was de uitgever aan het woord, die met klem benadrukte dat het boek op velerlei manieren gelezen kon worden, en dat al deze perspectieven zo hun merites hadden. Vervolgens was de beurt aan de vertaler, Mark Wildschut, die in een soort pre-emptive strike besloot om op voorhand eventuele discussie over het boek de pas af te snijden.  Hij sloeg zijn ogen ten hemel en liet weten dat het toch absurd was dat Spengler door velen als een racist wordt gezien en zelfs een halve nazi. Hij zag het als een onbegrijpelijk onrecht dat Spengler was aangedaan. De onvermijdelijke politieke controverse over De Ondergang van het Avondland zou geen recht doen aan de intellectuele en literaire rijkdom van de tekst, die het volgens Wildschut verdient om op een open wijze gelezen te worden. Velen in het publiek knikten vol sympathie.

‘Interculturele dialoog’

Wildschut werd afgelost door de filosoof Ad Verbrugge, een drijvende kracht achter de publicatie van de vertaling. Verbrugge prees De Ondergang van het Avondland als het ‘beslissende boek voor de 21ste eeuw’. De enthousiaste visie van Verbrugge klinkt ook door in de promotieteksten van de uitgever en de flaptekst van het boek, waar het als ‘relevanter dan ooit’ wordt beschreven: ‘De ondergang van het Avondland biedt een manier van denken die vandaag de dag weer net zo actueel is als toen het boek voor het eerst verscheen’. Tevens zijn er van Verbrugge speciale videocolleges te vinden op de website van Boom, om de lezers op weg te helpen. Net als Wildschut ontkent Verbrugge de extreemrechtse associaties waar het werk van Spengler traditiegetrouw mee is omgeven. Hij liet zelfs weten dat Spenglers werk een belangrijke inspiratie kan bieden voor de ‘interculturele dialoog’.

Weliswaar waren er die avond in Paradiso ook kritische stemmen te horen. Maar toch, het perspectief dat overheerst in de vele besprekingen van het boek in de media is opmerkelijk mild en in sommige gevallen zelfs opvallend enthousiast.

‘Aanstellerig’

In een recent tweegesprek in Vrij Nederland lieten de schrijver Tommy Wieringa en de conservatieve politicus Thierry Baudet weten sterk geïnspireerd te zijn door Spengler. Het is verrassend dat de associatie met een denker als Spengler blijkbaar als aanbevelenswaardig geldt. In een bespreking van het boek in De Groene Amsterdammer stelde historicus Chris van der Heijden dat het ‘aanstellerig’ is om in Spengler een ‘voorafspiegeling van het hitlerisme’ te zien. En dat het een simplisme is om te stellen dat de man een voorloper van het fascisme zou zijn geweest. Het is allemaal onderdeel van de zeer merkwaardige receptie die Spenglers werk ten deel valt in Nederland.

Voor wie het werk van Spengler enigszins kent is de associatie met Hitler zeker niet aanstellerig. Spengler was een felle en activistische antidemocraat die opriep tot een ‘caesariaanse’ dictatuur, waarin het individu geheel opgaat in ‘de totaliteit’ en daarbij ‘bevelen ontvangt en gehoorzaamt’. Daarnaast entameerde Spengler een rassenstrijd op wereldschaal. Het Duitse ras zou de ‘witte volkeren’ moeten leiden in de strijd tegen wat Spengler presenteerde als het grootste gevaar: de opkomst van de ‘gekleurde rassen’. Je vraagt je af wat Ad Verbrugge en Boom precies voor ogen hebben met de stelling dat Spenglers werk net zo actueel is als toen het verscheen.

De relevante vraag is niet zozeer of Spengler beschreven kan worden als voorloper of voorafschaduwing van het nationaalsocialisme. Hij leefde en schreef tenslotte nog ten tijde van de opkomst van de nazi’s. Zijn relatie tot het nazisme is veel directer. De betere vraag is of Spengler toentertijd een actieve bondgenoot was van de nazi’s. Spengler ontmoette Hitler persoonlijk en wisselde met hem van gedachten. Hij stemde op Hitler in de presidentsverkiezingen van 1932. En hij verwelkomde de machtsgreep van de nazi’s in 1933 in zijn boek Jahre der Entscheidung (1933): ‘De nationale revolutie van 1933 was iets geweldigs en zal het in de ogen van de toekomst blijven, vanwege de elementaire, bovenpersoonlijke kracht en de spirituele discipline waarmee deze voltrokken werd. […] De Duitse dromers verhieven zich met een imponerende rust, om een pad naar de toekomst te openen’.

Het voert te ver om Spenglers gedachtegoed gelijk te stellen met het nazisme, daarvoor waren er te veel onderlinge meningsverschillen. Alhoewel Spengler zich in zijn boeken een enthousiaste voorstander betuigde van geweld, racisme en dictatuur, vond hij de nazi’s te volks, te anti-elitair en hun rassenleer te weinig verfijnd. Het gangbare perspectief onder historici is dat Spengler een belangrijke inspiratiebron vormde voor het nationaalsocialisme.

‘Germaans ideaal’

Zo vinden we in De ondergang van het Avondland begrippen die een vooraanstaande rol zouden gaan spelen in de ideologie van de nazi’s. De term ‘het Derde Rijk’ komt in het boek voor, beschreven door Spengler als ‘het Germaanse ideaal’. En er is de rechtse toe-eigening van het begrip socialisme als een conservatieve, hiërarchische en imperialistische orde, een visie die centraal zou komen te staan in het nationaalsocialisme. De Ondergang van het Avondland staat vol met passages die getuigen van een wereldbeeld dat zonder overdrijven sociaal-darwinistisch genoemd kan worden. Spengler behoort als denker ontegenzeggelijk tot het politieke spectrum dat politicologen ‘extreem-rechts’ noemen. Het etiket ‘extreem’ duidt hier op een principiële afwijzing van de democratie en de vergoelijking of verheerlijking van geweld.

Spenglers werk moet in de context gezien worden van de bredere conservatieve beweging waar hij deel van uitmaakte, de Konservative Revolution. Onder deze stroming van radicale conservatieven vinden we intellectuelen als Arthur Moeller van den Bruck, Edgar Jung, Ernst Jünger, Carl Schmitt en Hermann Rauschning. Deze aristocratische en/of monarchistische stroming, had zich gecommitteerd aan een broze alliantie met de nazi’s in de Weimar periode, beschreven door historici als een ‘fataal verstandshuwelijk’. Zoals de radicale conservatief Hermann Rauschning zelf stelde in zijn beroemde boek Die Revolution des Nihilismus (1937), geloofden de leden van de Konservative Revolution dat zij de nazibeweging voor hun eigen doeleinden konden gebruiken. Zij zagen de nazi’s als de Girondijnen en zichzelf als de Jacobijnen van de rechtse revolutie die in Duitsland gaande was. Het ‘duivelspact’,  zoals Rauschning het noemde, hield stand tot de machtsgreep van 1933, toen de nazi’s hun voormalige bondgenoten niet meer nodig bleken te hebben.

Het nazisme was voor een belangrijk deel een vulgarisatie van het werk van de intellectuelen van de Konservative Revolution. De notie van het Derde Rijk, ook gepopulariseerd door Spengler, werd uitgewerkt in Das Dritte Reich (1923) van Arthur Moeller van den Bruck. Hij gebruikte de term om een conservatief ‘socialistisch’ ideaal te propageren, dat alle klassen zou kunnen verenigen onder een autoritair militaristisch regime. Op basis van zijn aantekeningen voor het tweede deel van De Ondergang van het Avondland schreef Spengler het zeer expliciete politieke pamflet Preussentum and Sozialismus. Hierin roept hij op tot een wereldwijde rassenoorlog: ‘De enige echte Internationale is enkel mogelijk door de overwinning van het idee van een enkel ras over alle anderen, en niet door het vermengen van alle meningen in een kleurloze massa’. Samen met het werk van Moeller van den Bruck vormde het een van de bouwstenen van de doctrine van het nationaalsocialisme. Zoals Von Klemperer stelt in zijn klassieke ideeëngeschiedenis van de Konservative Revolution, werd de nazibeweging ideologisch gevoed door deze conservatieve intelligentsia. Na de machtsgreep van de nazi’s werden de radicale conservatieven kritischer op het nationaalsocialisme. Terwijl de nazi’s op hun beurt overgingen tot het vervolgen van de Konservative Revolution. Sommige leden van de beweging, zoals Rauschning, vluchten het land uit en ontwikkelden zich tot prominente critici van het nazisme. Anderen, zoals Jung, werden door de nazi’s vermoord. Weer anderen, zoals Spengler, verkozen een Innere Emigration. Sommigen, tot slot, gingen op in de NSDAP.

Onderbelicht

De prominente rol van Spengler en van de Konservative Revolution is lang onderbelicht gebleven in de dominante beeldvorming over het nationaalsocialisme. Dat heeft ten dele te maken met het feit dat de geschiedenis in sommige gevallen is geschreven door (radicale) conservatieven. Rauschning beschreef het nazisme in zijn invloedrijke boek uit 1937 als een beweging zonder serieuze ideeën; dynamiek en daadkracht waren doelen op zich geworden. Het nationaalsocialistische gedachtegoed was slechts een maskerade. De elite van de NSDAP geloofde niet werkelijk in concepten zoals Ras, Volk en Lebensraum. Het nazisme was een doctrineloze revolutie volgens Rauschning, bepaald door het ressentiment van de lagere klassen. Hitler leefde volgens hem ‘in een wereld vol ressentiment en wraakzucht’.

Rauschning had een belangrijke reden voor het naar voren schuiven van deze interpretatie: zo hield hij de sleutelrol van het gedachtegoed van de Konservative Revolution buiten zicht. Dit beeld van het doctrineloze fascisme vond breed opgang. We vinden we vandaag de dag nog immer terug in toonaangevende studies, zoals Robert Paxtons The Anatomy of Fascism. Gelukkig wordt deze lezing van de geschiedenis inmiddels door steeds meer historici betwist, zoals Robin te Slaa laat zien in zijn recente boek Wat is Fascisme?, dat dit jaar ook bij Boom is uitgegeven.

Menno ter Braak

Het werk van Rauschning, die zelf dus enige tijd een prominente nazi was, werd in Nederland vertaald en uitgedragen door Menno ter Braak. Het heeft onze visie op het nationaalsocialisme significant beïnvloed. Net als Rauschning stelde Ter Braak dat het fascisme geen beweging van ideeën was, het zou enkel bestaan uit de manipulatie van volksressentiment.

We zijn niet gewend om extreemrechts met een diepgaand gedachtegoed te associëren. Misschien is dat een deel van de verklaring voor de curieuze en soms weinig kritische omgang met het gedachtegoed van Spengler die we vandaag de dag in Nederland zien.

 

Merijn Oudenampsen is politicoloog en socioloog. Zijn proefschrift The conservative embrace of progressive values: On the intellectual origins of the swing to the right in Dutch politics is een ideologiestudie van de Fortuyn-revolte. Hij is momenteel als postdoc verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij onderzoek doet naar de politieke geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland.

Grondwet met gebreken

Een onrustbarend bericht in NRC-Handelsblad van 9 november jl.: Nederlandse scholieren weten bitter weinig van het democratisch bestel en de Grondwet. Natuurlijk wordt meteen het onderwijs verantwoordelijk gemaakt. Docenten pareren het verwijt met een gebrek aan lesuren. Zou het echter niet eerder liggen aan die gebrekkige Grondwet zelf?

 

Tekst Anton van Hooff

 

Hoe kunnen leerlingen uit de Grondwet opmaken dat Nederland een democratie is? Het woord valt in de hele grondwet niet! Daarentegen definieert Duitsland zich in artikel 20.1 als een ‘democratische en sociale bondsstaat’. In de Nederlandse Grondwet komt ‘sociaal’ slechts één keer voor en dan niet als een vastgelegd grondrecht. Er wordt alleen gezegd dat de bestaanszekerheid der bevolking de overheid een zorg is (20.1).

Nu kan men beweren dat juist vanzelfsprekendheden maar beter niet kunnen worden vastgelegd. Blijkt het bestaan van de democratie niet uit een onberispelijke praktijk? Wel, laten we ons de leerling voorstellen die de Grondwet begint te lezen. Eerst moet hij het adembenemend lange artikel 1 behappen. Daarin wordt discriminatie op ‘wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond’ niet toegestaan.  Dit artikel bleek een wassen neus toen ik in 2001 gediscrimineerd werd ten opzichte van burger drs. Willem-Alexander van Oranje Nassau. Hij had wel zijn buitenlandse bruid hier, terwijl ik me tegelijkertijd keurig hield aan de Vreemdelingenwet, die bepaalt dat de vreemde partner buiten Nederland een verblijfsvergunning moet afwachten. Ik leed dus onder feodale discriminatie. Daaraan had de grondwetgever natuurlijk helemaal niet gedacht, maar die fossiele vorm van discriminatie viel toch zeker onder ‘of op welke grond dan ook’. Vergeet het maar: de Commissie Gelijke Behandeling verklaarde mijn klacht niet ontvankelijk.

Koningschap is ongrondwettig

Nu zullen niet veel leerlingen bezig zijn een partner uit het buitenland te halen. Onbekommerd leest hij door. Uit artikel 2 leert hij dat de wet bepaalt wie Nederlander is. Dan komt hij bij artikel 3: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Dit is een grondrecht, dat al door Perikles in zijn befaamde lofrede op de democratie van 430 v. Chr. werd benadrukt. In Nederland is echter het hoogste ambt voorbehouden aan mensen die van achter Van Oranje Nassau heten. Toen Beatrix op aftreden stond, heb ik er vergeefs voor gepleit dat het Nieuw Republikeins Genootschap op grond van dit artikel een kandidaat voor het koningschap zou stellen en tot de hoogste Europese rechter toe moest uitvechten dat deze kandidatuur conform de Grondwet was; het zou niet de eerste keer zijn dat Luxemburg of Straatsburg Nederland dwingen zijn eigen Grondwet toe te passen. Maar helaas verliest het RG zich liever in ludiek gedoe.

Ik had mijn ervaring van feodale discriminatie in 2001 niet nodig om republikein te worden. Ik ben dat sinds ik kon denken. Als ik als republikeins apostel optreed, vat ik mijn blijde boodschap samen in 2H, 3P: ‘om Historische, Humanitaire, Principiële, Politieke en Pedagogische redenen moet in Nederland de republiek worden hersteld.’ Het Historische argument is wel duidelijk: in 1581 zijn we als vrije natie bij het Plakkaat van Verlatinge een staat zonder erfelijk vorst geworden (Ja, ik weet wel dat men eerst nog naar een nieuwe landsheer heeft gezocht. Gelukkig lukte dat niet zodat in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State maar soeverein maakte).

 Levenslang toneelspel

Humanitair is het niet te verantwoorden dat leden van de familie Van Oranje Nassau tot een levenslang toneelspel worden gedwongen zonder dat ze ooit kunnen geloven op grond van bewezen competentie iets in het leven bereikt te hebben. Principieel zijn democratie en monarchie niet met elkaar te verenigen. Politiek is het erfelijke staatshoofd een spelbederver. Pedagogisch is de monarchie een slechte les in democratie. Ik dacht daarbij eerst vooral aan de mensen die de koning schrijven in de overtuiging dat hij er wel iets aan kan doen. Maar het sterkste opvoedkundige argument is dat met dit staatsbestel en deze krakkemikkige grondwet jonge mensen niet tot democratische burgers kunnen worden gevormd.

Pas artikel 6 stelt de vrijheid van mening en meningsuiting aan de orde: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden.’ Belijden is puur religieuze taal. Ik heb wel een levensovertuiging, maar belijd die echt niet. Duidelijk is dat het hier in wezen gaat om de vrijheid van godsdienst. Die is ook maar een mening – en nog een ongefundeerde ook, meent deze atheïst. Het recht op vrije meningsuiting wordt verderop in de Grondwet nogal zuinigjes erkend.

Ter vergelijking kijken we weer naar de moderne Grundgesetz van de BRD. In de preambule verklaart het Duitse volk zich deze grondwet te hebben gegeven. Hier wordt dus meteen de volkssoevereiniteit vastgelegd. Het Nederlandse staatshoofd regeert echter bij de gratie Gods. De vorst van onze zuiderburen heet tenminste nog Koning der Belgen.

Waar artikel 1 van onze Grondwet zich verliest in woorden, zegt de Duitse tegenhanger eenvoudig: ‘Alle mensen zijn voor de wet gelijk’(art.3). De volgende artikelen garanderen in klare taal de vrijheid van levensovertuiging en van meningsuiting. Met zulke formuleringen is in het vak Burgerschaftskunde tenminste wat te doen.

Geen scheiding der machten

In de geschiedenisles leren onze leerlingen dat in de achttiende eeuw het principe van de scheiding der machten werd bedacht. Ze moeten zelfs het magische begrip Trias Politica kennen. Hun wordt echter niet verteld dat Nederland daaraan nog lang niet toe is. De Raad van State is zowel adviesorgaan van de regering als rechtscollege. De Grondwet is niet onderworpen aan gerechtelijke toetsing door een constitutioneel hof.

De Grondwet is ook helemaal niet de basis van de wetgeving. Rechters mogen wetten niet toetsen aan de Grondwet. Nog erger: burgers kunnen niet naar de rechter gaan om hun grondwettelijke rechten op te eisen, terwijl Duitse burgers hun gelijk kunnen halen bij het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe.

Wat is de Grondwet dan wel? Niet meer dan een plechtstatig reglement waaraan de Staten-Generaal als wetgevende macht zich belooft te houden als ze wetten uitvaardigen, een geval dus van de politieke slager die zijn eigen vlees keurt.

Bij dit alles verbaast het me dat Nederland op de democratieschaal die The Economist jaarlijks publiceert, nog zo hoog staat. Weliswaar behoren ‘we’ niet bij de top. Daar staan Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland, Zwitserland en de Scandinavische landen, met Noorwegen op plaats één, met een score 9,93. Nederland krijgt als cijfer 8,8. In 2006 stond het nog op de derde plaats.

 

Angst voor referendum is angst voor democratie

In ruil voor een plekje op het regeringspluche nam D66 afscheid van het referendum. Na de deceptie van het Oekraïne-referendum is aan het progressieve spectrum een grote allergie ontstaan jegens het instrument van de volksraadpleging. Ten onrechte, meent Arjen Nijeboer van de NGO Meer Democratie. Nederland heeft niet een halfslachtig maar een compleet referendum nodig. 

Tekst Arjen Nijeboer

Het referendum houdt de gemoederen deze dagen flink bezig. Argumenten voor en tegen vliegen ons in de media om de oren. Wat daarbij meestal mist, is een fundamentele verantwoording van het referendum. Die luidt wat mij betreft ongeveer zo.

Democratie betekent letterlijk ‘volksheerschappij’. In een democratie wordt geen autoriteit erkend boven de verzamelde burgers; het volk is soeverein. Dat betekent noodzakelijk dat burgers onderling in politiek opzicht gelijk zijn. Wetten hebben autoriteit, niet omdat ze worden goedgekeurd door een vorst of één of andere elite, maar omdat degenen die de wetten moeten gehoorzamen – de burgers – deze wetten op één of andere manier hebben kunnen goedkeuren. Met andere woorden, wetten zijn legitiem omdat het vrije afspraken zijn tussen onderling gelijke burgers, de leden van de rechtsgemeenschap.

Het referendum als oervorm is het meest primaire mensenrecht. Stel, een groep mensen spoelt aan op een onbewoond eiland en besluit daar een nieuwe staat te stichten. De een zegt: laten we vertegenwoordigers kiezen die een grondwet opstellen. Een ander zegt: nee, laten we ze loten. Nummer drie is anarchist en wil helemaal geen staat. De vierde wil dat de professoren in het gezelschap alle besluiten nemen. De anderen zeggen eigenlijk niet zoveel. Hoe kunnen deze mensen komen tot een algemeen aanvaard besluitvormingssysteem? Dit kan alleen door alle voorstellen op een rij te zetten en er een referendum over te houden. Elke andere oplossing zou als een machtsgreep van een minderheid over een meerderheid worden ervaren. Pas uit zo’n referendum kan alle legitieme wetsvorming voortkomen, de hele rechtsstaat incluis.

Verdwenen zuilen

Als de burgers tevreden zijn met een zuiver vertegenwoordigend stelsel en geen behoefte hebben aan direct-democratische besluitvorming, dan is een systeem zonder referenda legitiem. Dat was in Nederland tot pakweg de jaren ’60 het geval. Maar sindsdien is onze samenleving ingrijpend veranderd. De zuilen zijn verdwenen en burgers hebben geen automatische binding meer met één partij. Ze zijn mondig en hoger opgeleid. Ze hebben meningen die dwars door alle partijen heenlopen. En sinds de jaren ’70 geven peilingen aan dat een ruime meerderheid bij gelegenheid direct-democratisch wil beslissen. Het referendum is volgens peilingen veruit het populairste instrument voor democratische vernieuwing , populairder dan bijvoorbeeld de gekozen burgemeester en premier of het districtenstelsel.

Een referendum is in feite een moderne vorm van volksvergadering waarbij de deelnemers niet langer fysiek bij elkaar komen. De voorafgaande discussies vinden niet centraal plaats, maar decentraal – via de media, op internet, in je vriendenkring, in het verenigingsleven.  Daarbij is het logisch om burgers in principe dezelfde bevoegdheden en mogelijkheden te geven als parlementariërs. Want de rechten van de volksvertegenwoordiging zijn afgeleid van die van de burgers, en worden via de verkiezingen tijdelijk aan de parlementariërs  ‘geleend’. Het parlement kan nooit meer besluitvormingsrechten hebben dan de bevolking.

Dat betekent dat referenda dus bindend moeten zijn en dat er geen uitgezonderde onderwerpen zijn.  Burgers moeten niet alleen parlementaire wetten kunnen blokkeren, maar ook zelf voorstellen op de agenda kunnen zetten via het volksinitiatief. Ook moeten er, net als bij verkiezingen, geen minimale opkomstdrempels gelden. Opkomstdrempels miskennen het mandateringsbeginsel, want zowel bij verkiezingen als bij referenda geven de niet-stemmers de facto een mandaat aan de wel-stemmers om het besluit te nemen c.q. de volksvertegenwoordiging aan te wijzen. Anders zouden de niet-stemmers door hun niet-deelname elke democratische besluitvorming onmogelijk kunnen maken. Denk aan de boycotacties die in vele landen worden georganiseerd in referendumsystemen met opkomstdrempels.

Weerstand

Na het Oekraïne-referendum van april 2016 is de weerstand tegen directe democratie onder met name de progressieve, spraakmakende elites toegenomen. Er zijn talrijke opiniestukken en commentaren verschenen met allerlei argumenten tegen het referendum. Allereerst de tegenwerping dat een onderwerp als het Oekraïne-verdrag te complex is voor de meeste mensen. Maar over welk onderwerp ook een referendum wordt gehouden, tegenstanders roepen altijd dat het onderwerp te complex is en dat burgers de ter stemming gebrachte voorstellen meestal niet gelezen hebben. Ze laten weg dat politici dat meestal ook niet doen. Een boegbeeld in de ja-campagne voor het Oekraïne-verdrag, Alexander Pechtold,  verklaarde voorstander te zijn zonder het Oekraïne-verdrag te hebben gelezen.

Politici gebruiken net als burgers ‘information shortcuts’: ze varen op het oordeel van (fractie)specialisten en halen hun informatie uit de media, uit stemadviezen van experts en maatschappelijke organisaties, en andere secundaire bronnen. Politici beoordelen wetten en verdragen op hoofdzaken. Precies hetzelfde geldt voor de meeste burgers.  Een politieke keuze is geen wiskunde, maar een keuze die wortelt in ideeën en gevoelens over wat gewenst, rechtvaardig en realistisch is. Op dat vlak zijn politici net gewone mensen.

Bovendien zouden de meeste vragen niet met  ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden zijn. Maar politici stemmen uiteindelijk ook  voor of tegen een wet of besluit. Het enige verschil is dat zij soms – lang niet altijd – voor de stemming nog amendementen kunnen indienen. En dit geldt alleen voor de Tweede Kamer, want de Eerste Kamer die de eindbeslissing omtrent wetten en verdragen neemt, heeft – officieel althans – geen recht van amendement. Bij verdragen is het alleen nog tekenen bij het kruisje.

‘Linking’

Dan de tegenwerping dat bij referenda meestal ‘linking’ optreedt, vermenging van de voorliggende politieke vraag met andere afwegingen. Referenda zouden op die manier niet over het eigenlijke onderwerp gaan. In werkelijkheid vindt die vermenging juist plaats binnen het zuiver vertegenwoordigende systeem. Bij verkiezingen buitelen alle mogelijke standpunten over alle mogelijke onderwerpen chaotisch door elkaar heen, verkiezingsdebatten springen van de hak op de tak, en vier jaar lang deelname aan de ‘publieke discussie’ moet voor burgers leiden tot één ‘keuze’, een soort dierlijke kreet à la ‘Voor de rooien!’ of ‘Tegen de roomsen!’ Bij een referendum is daarentegen in principe een veel zakelijker publiek debat mogelijk dan bij verkiezingen, juist omdat één onderwerp centraal staat. In het referendumland bij uitstek, Zwitserland, is linking bij referenda een onbekend verschijnsel, juist omdat burgers steeds opnieuw bindende referenda kunnen aanvragen over alle mogelijke onderwerpen, en via het volksinitiatief  ook steeds zelf eigen voorstellen aan een referendum kunnen onderwerpen. Wie zich dus zorgen maakt over linking, zou de burgers meer directe democratie moeten bieden in plaats van minder.

Kleine minderheid

Critici stellen verder dat bij een referendum vaak een kleine minderheid beslist, omdat 51 procent van 30 procent van de kiezers (namelijk de opkomstdrempel die momenteel geldt) al de doorslag kan geven. Pardon? In een zuiver vertegenwoordigend bestel kan één enkele persoon de doorslag geven, omdat slechts 225 mensen (de leden van de Tweede en Eerste Kamer, samen 0,00002 procent van de kiesgerechtigden) beslissen. In feite is het nog extremer, omdat in werkelijkheid slechts een handjevol partijleiders en hun getrouwen beslissen: volgens onderzoek van weblog Sargasso ligt de fractiediscipline in de Tweede Kamer bij stemmingen op welgeteld 99,998 procent. In Noord-Korea halen ze dat niet.  Daarbij maken dezelfde critici nooit opmerkingen over verkiezingen met lage opkomsten. Als de opkomstdrempel van 30 procent in de huidige referendumwet ook voor verkiezingen zou gelden, dan hadden de Europarlementsverkiezingen van 1999 in Nederland wegens de opkomst van 29,9 procent ongeldig moeten worden verklaard. Hierbij installeerde een kleine minderheid van de kiezers een wederom kleinere parlementsmeerderheid dat vervolgens 5 jaar carte blanche krijgt om alle mogelijk beslissingen te nemen, ook op onderwerpen die tijdens de verkiezingen helemaal niet speelden.

We hebben nu twee nationale referenda (nou ja, het eerste was eigenlijk een plebisciet: een referendum van bovenaf) gehad over Europese verdragen. Het argument dat zo’n referendum ervoor zorgt dat Nederland in z’n eentje een verdrag voor heel Europa kan blokkeren, is al even onzinnig. In werkelijkheid is dit namelijk geen gevolg van het referendum, maar van de verdragsstructuur van de Europese Unie, die aan elke lidstaat een vetorecht geeft. Het is evengoed mogelijk dat het parlement van Malta het Oekraïne-verdrag blokkeert terwijl de Maltese bevolking voor het verdrag is, maar zich niet kan uitspreken omdat een referendum niet mogelijk is.

Argumenten tegen referenda zijn meestal argumenten tegen democratie als zodanig. Niet voor niets zijn dezelfde stromingen die destijds tegen de introductie van het algemeen kiesrecht waren – de liberalen en christen-democraten – nu ook tegen referenda. Het zijn nu vooral progressievelingen die zich in de media zuur en sceptisch uitspreken over referenda. Dat heeft mijns inziens vooral te maken dat het huidige politieke klimaat rechtser is dan 20 jaar geleden. Maar dat zou niet moeten. Ze zijn toch ook niet tegen verkiezingen, alleen omdat er partijen winnen die hen niet aanstaan?

Bananenrepubliek

De Nederlandse regering wil het halve referendum wat we hebben, afschaffen. Daarmee draait ze de klok in democratisch opzicht decennia terug. De huidige referendumwet gaat terug op het advies van de Commissie-Biesheuvel, die in 1985 positief adviseerde over de invoering van het correctieve referendum (en overigens ook het volksinitiatief). En er is sprake van recidive: eerder (van begin 2002 tot eind 2004) hadden we ook een referendumwet die een niet-bindend correctief referendum mogelijk maakte, maar een Kamermeerderheid ging akkoord met het afvoeren daarvan (o.a. omdat notabene de LPF daarmee akkoord ging). Nederland is daarmee, voor zover mij bekend, naast de voormalige DDR het enige land dat het referendum afschafte na het eenmaal te hebben ingevoerd. We hebben dus al twee keer een referendumwet gehad en twee keer werd c.q. wordt deze door een latere parlementsmeerderheid weer afgevoerd. Nederland gaat daarmee steeds meer op een bananenrepubliek lijken, waar gewone Nederlanders heen en weer worden gepushed door elites die niet weten wat ze willen.

Historische terugvallen naar eenmaal overwonnen toestanden zijn Nederland niet vreemd. We waren ooit één van de eerste republieken ter wereld, en zijn later toch weer teruggevallen – nota bene via interventie van buitenlandse mogendheden – naar een monarchie. En sprekend over het republikanisme valt nog iets op. Er zijn wereldwijd twee staten waar echte directe democratie (hoewel altijd vatbaar voor verbetering) bestaat: Zwitserland en de helft van alle Amerikaanse deelstaten. In Zwitserland hebben ze al vroeg met de adel afgerekend en de VS hebben nooit adel gekend. De VS en Zwitserland zijn ook zo’n beetje de meest republikeinse staten ter wereld. Dat is mijns inziens niet toevallig. In monarchieën leren mensen om met de handen gevouwen omhoog te kijken en zich als lakeien te gedragen zodra rijken en machtigen zich in hun nabijheid bevinden. Daarom zijn republikanisme en directe democratie twee handen op één buik.

Arjen Nijeboer is campagnemanager bij Meer Democratie, de beweging voor fundamentele verdieping van de democratie. Hij is ook bestuurslid bij Democracy International, de internationale coalitie van organisaties voor democratische verdieping. Met Jos Verhulst schreef hij Directe democratie: feiten, argumenten en ervaringen omtrent het referendum, dat in 10 talen verscheen. Meer Democratie voert de komende tijd campagne om de nationale referendumwet te redden. Zie www.meerdemocratie.nl

Verloren in de sneeuw (gevolgd door kort verhaal ‘De Daad’)

In 1994 publiceerde dichter-auteur-zanger Serge van Duijnhoven een kort fictief verhaal over een Nederlandse kroonprins die tijdens de wintersport in een dodelijke lawine wordt gelokt. Zeventien  jaar later kreeg zijn verhaal met terugwerkende kracht een profetische lading. De dichter kijkt terug in verwondering. Zijn verhaal is bijgaand te lezen.

 

Tekst Serge van Duijnhoven

 

‘Natte dode hond’, zo heet het geval in schrijverstermen. Le chien encadavré. De werkelijkheid die de fictie inhaalt, waarna je als literator geen poot meer naar je verhaal kunt uitsteken. Omdat hetgeen je geschreven hebt plotsklaps bij de realiteit verschrompelt en verbleekt. En gaat stinken. Precies, als natte dode hond. Omdat de Tijd er zijn even putrifiërende als toxische werking op heeft losgelaten.

Iedere schrijver maakt in zijn leven zoiets wel eens mee. Sommigen vaker dan anderen. Dichters, bijvoorbeeld, werd een goede eeuw geleden de plicht toegeschreven om ‘ziener’ te zijn. ‘Le poète doit être un voyant’, verordonneerde genie Arthur Rimbaud in 1871. Charles Baudelaire zwijmelde in zijn programmatische gedicht Correspondances over de synchroniciteit van gebeurtenissen die elkaar als in een estafette het stokje leken door te geven of soms zelfs overlapten.

Toen ik op een vrijdagmiddag in februari 2012 vanuit Nederland naar Brussel reed, en de autoradio aan had staan, realiseerde ik me vrijwel meteen met een typisch geval van ‘natte dode hond’ opgezadeld te zitten.  Toen de nieuwslezer van Business Nieuws Radio zijn uitzending Zakendoen met… onderbrak voor een op dat moment nog ongeconfirmeerd bericht dat een van de prinsen van Oranje in Lech onder een lawine was geraakt, moest ik even langs de berm van de weg mijn Transporter tot stilstand brengen om het nieuws tot me door te laten dringen.

Wat was het geval?

De Daad

In 1994 schreef ik voor de door Rob van Erkelens samengestelde verhalenbundel ‘De daad’, waarin een jongere generatie scribenten hun kunnen mocht etaleren, een gelijknamig verhaal over een jongen die in de contreien van Lech zijn prinselijke kompaan van het Huis van Oranje moedwillig een lawine in leidt. Ik had het personage van de dader losjes gebaseerd op Florian Moosbruggen, een skifanaat die ik net als de prins uit het verhaal had leren kennen tijdens een diepsneeuwkamp in Uttendorf waar ik in 1986 als vijftienjarige aan deel had genomen.Toen ik in die berm even later vernam dat Florian Moosbruggen  tijdens het ongeluk daadwerkelijk de skipartner was geweest van prins Friso, om wie het hier blijkbaar ging, schalde er een harde vloek over de parkeerplaats bij Minderhout.

In een klap kreeg mijn verhaal van weleer, dat bedoeld was als een onschuldig literair spielereitje van een inmiddels Republikein geworden dichter-in-spe, een giftige lading van jewelste. Je reinste voodoo, puur toeval, correspondance, zesde zintuig, hoe je het ook wenste te noemen: mijn verhaal uit 1994 was door de ‘Schneebrettlawine’ waarin prins Friso zich klem skiede in een klap verworden tot een even pathetisch als typisch geval van ‘natte dode hond’.

 

Sociale afvalstortkoker

Terug in Brussel, haalde ik het verhaal tevoorschijn, pakte het bij de stinkende lurven, en dumpte het onwelriekende kadaver in de sociale afvalstortkoker op het internet die ook wel bekend staat als Facebook. Aldaar werd het lijk van een verhaal onmiddellijk verder gedissecteerd in de nietsontziende internationale nieuwslawine die zich over het drama op Litzen-Zuger Tobel in Vorarlberg had gestort, zoals een minuscule vlieg kon worden opgeslorpt door de uitgerolde tong van een leguaan. Het verhaal ging – stinkend of niet – alsnog een tweede leven leiden. Het werd overgenomen door literaire websites, een enkele krant wijdde er een kort stukje aan. En NRC-Handelsblad-verslaggever Gert van Langendonck schreef vanuit Cairo meesmuilend dat het voorspellende sjamanisme van Van Duijnhoven wellicht iets was voor de voorpagina van zijn krant: ‘Onze verslaggever was erbij – in de lawine. Zeventien jaar voor die zich voordeed’. Natuurlijk verwees Van Langendonck hier op villeine wijze naar hoofdredacteur Peter Vandermeersch en verslaggever Jannetje Koelewijn, die Neerlands enige kwaliteitskrant qualitate qua hadden verlaagd tot het niveau van de riooljournalistiek. Door met roddels uit de gangen van het hospitaal in Innsbruck – geheel in de stijl van De Telegraaf – het nieuws te openen. En daarbij in een klap ook iedere journalistieke en medische deontologie aan de eigen elitaire laars te lappen.

 

Roem en dood

Bert Wagendorp, chroniqueur van alles wat ten voeten uit als Hollands kan worden omschreven, probeerde in zijn column in de Volkskrant een verklaring te zoeken voor de overweldigende media-aandacht die het lawineongeluk van prins Friso boven de rivieren ten deel valt. ‘Roem die de dood ontmoet – of althans in het gezicht kijkt – brengt ons onmiddellijk in de hoogste staat van paraatheid. En als de dood zich dan ook nog eens in een ongebruikelijk jasje hult en een onkwetsbare als slachtoffer heeft gekozen, heb je de aandacht van de wereld.’

Van een private tragedie van een pechvogel uit het Huis van Oranje, kreeg het ongeluk allengs – en juist door de medialawine die op de echte lawine volgde – mythische proporties. Er was het hele weekend lang geen enkel ander nieuwsitem dat tot de burelen en kanalen wist door te dringen. De natie vergaapte zich aan de beelden van een in shock verkerende koninklijke familie op wintersport, die in de trant van de Kennedy’s opnieuw door het noodlot werd getroffen. Premier Rutte verklaarde dat het ganse Nederland volk ten diepste meeleefde met Hare Majesteit koningin Beatrix en haar familie. Waar de grens ligt tussen medeleven, sensatiezucht en leedvermaak werd onder een dik pak sneeuw aan het zicht onttrokken.

Intussen bleef ik verbijsterd zitten met mijn natte dode hond van een verhaal uit 1994. In tegenstelling tot alle media-exposure betreffende Johan Friso, wens ik mijn harige kadaverdiertje hierbij dan toch alsnog in eer en luwte te begraven.

 

 

De Daad – het verhaal

van een lawineterrorist

Vanuit mijn kamer heb ik zicht op het chalet waar WA ver­blijft. Als ik schuin naar boven kijk zie ik tien ramen met houten luiken die iedere ochtend worden open­ge­klapt. De ramen zijn als ogen. Soms knip­peren ze. Soms, als ik me lang concen­treer, is het of ze terug staren, met achterdochti­ge blikken. Blikken van verwijt.

Dat verwijt is onnodig. Ik ken WA lang genoeg. Ik koester geen enkele persoonlijke wrok tegen hem. Ik vind hem sympa­thiek, eenvoudig, geen gluiperd of arrogante hansworst (zoals Char­les). Misschien is het zo dat ik hem bewonder. Was het niet de terrorist Carlos die zei bewonde­ring te hebben voor de personen op wie hij het gemunt had? Hij kan het zeg­gen. Carlos is de eerste die weet hoe weinig het persoon van degene op wie je je pijlen richt er toe doet. Niets, minder dan niets. Doden op grond van persoonlijke gevoelens is primitief, doden op grond van de verwezenlijking van een rationeel te verdedigen idee ruimt de weg voor vooruitgang en, ja, een hogere bescha­ving.

Ik ontmoette WA tien jaar geleden voor het eerst, in een plaatsje hier vlakbij, in Uttendorf. Mausi en B. (de prinsjes) hadden mij geïnviteerd voor een vakantie die zij met vrienden in de diepe sneeuw wilden doorbrengen. WA verbleef twee dagen met ons in de Rudolfshütte, een grote herberg-achtige hut op 2300 meter hoogte. Het was in de tijd dat WA nogal wat ontzag had voor Mausi en B., zelfs enigszins jaloers op hen was. Mausi en B. waren razend popu­lair. Zij speelden muziek, rook­ten, dronken, hadden tal van vrienden en werden veel vrijer gelaten dan hun oudste neef. WA had veel minder vrienden, was weinig zeker van zichzelf en erg zenuwachtig, en werd voortdu­rend in de smiezen gehouden door de pers en door zijn recher­cheurs die zich in op­dracht van zijn hoogverheven moeder gedroegen als een soort van geheime dienst.

WA deed tijdens onze tochten door de diepe sneeuw zijn best vooraan te blijven, maar raakte regelmatig achterop. Om rede­nen die meer met toeval dan met karakter te maken hebben, besloot ik me over de kroonprins te ontfermen. Ik, die vaker in het gebied was geweest, kende een route die het pad dat de anderen volgden aanzienlijk afsneed. Door voor te wenden dat het snelle pad van eenzelfde moeilijkheidsgraad was, wist ik WA te behoeden voor angst of spijt. Hij volgde me op de weg die ik al skiënd voor hem baande, en zo slaagden wij erin eerder te arriveren dan de groep, waarop WA triomfan­telijk tegen zijn neefjes kon zeggen dat hij een andere weg genomen had ‘omdat het hem allemaal wat te langzaam ging’. Zo achter­dochtig als Mausi en B. mij aankeken, zo vol verbazing staar­den ze naar de blonde jongen die het altijd tegen hen had afgelegd.

Het moet deze blik geweest zijn die voor WA van gouden betekenis was, want in tegenstelling tot de twee prinsjes (die zich vernederd voelden, en door mij verraden) heeft WA mij nadien, in de jaren dat het hem lukte om naar Lech af te reizen, verschillende malen uitgenodigd om tochten met hem te maken in het gebied van de Vorarlberg. Voor de eerste twee uitnodigin­gen heb ik bedankt. Het leek me geen goed idee om tot de vaste patronage te gaan behoren van de koninklijke familie.

Ik heb altijd duidelijk laten merken dat ik lak had aan de monarchie; in mijn ogen een verwerpelijke en archaïsche staatsvorm. WA en de prinsjes hebben ook altijd geweten van mijn bezwaren. Mijn gedachten heb ik nooit verzwegen, hoe onscherp geformuleerd ze in het begin ook waren. Cu­rieus genoeg was het juist die kritische houding die zowel de prins­jes als WA in mij wisten te waarde­ren. Te veel worden zij blijkbaar om­ringd door mensen die zich aan hen verga­pen, die hun hielen likken of zich aan hen vast­klam­pen in de hoop daar beter van te worden. Voor jonge mensen van aan­zien is er vaak niets heer­lijkers dan zich te bewegen in ruimtes waar dat aanzien voor even niet bestaat. Men moet herinnerd kunnen worden aan de fictie van zijn posi­tie, om op andere momen­ten te kunnen geloven in de bijzondere bete­kenis ervan.

Toch ben ik enkele jaren geleden, toen ik inmiddels (net als WA trouwens) geschiedenis studeerde, op de invi­tatie ingegaan. Niet dat ik van princi­pes was veranderd. Integen­deel. Tijdens de laatste jaren van mijn middelba­re schoolperi­ode en op de universiteit was mijn overtuiging aangescherpt tot een sluitende vorm van radicalisme. Ik deba­teerde openlijk over de wense­lijkheid en de toekomst van de monarchie en publiceerde in het kader van mijn studie een, wat ik noemde, ‘röntgenopname’ van de princi­pes van die staats­vorm, in de vorm van een histo­ri­sche allego­rie. De term röntgenopname is toepasselijk. Het betrof namelijk een kleine biografie over Haile Selas­sie, de in 1974 omvergeworpen Ethio­pische vorst wiens armetie­rige botjes pas jaren na zijn overlijden onder het toilet van een kamer in zijn voormalige paleis werden terug­gevon­den.

Het idee een week met WA in de bergen door te brengen, werd door mijn radicalisme niet abjecter. Het won juist aan aantrek­ke­lijkheid. Het zou me nog van pas kunnen komen. Ik besloot de proef op de som te nemen en in mijn agenda reser­veerde ik de data die WA mij had doorge­geven.

WA stond er op dat ik net als de anderen zou verblij­ven in het chalet van de familie Moos­brug­ger, dat de konink­lijke familie ieder jaar huurt voor de lieve som van drie­duizend gulden per dag. Pas later hoorde ik dat de BVD grote bezwaren had geuit tegen mijn aanwezigheid, waarbij het zelfs tot een vertrou­wenscrisis met WA is gekomen. Dat ik extra gescreend werd en een tijdje in de gaten ben gehou­den was een routine waar WA moeilijk iets tegen­in kon brengen. Maar toen de rechercheurs mij een brief schre­ven waarin stond dat de week in Lech helaas niet door kon gaan (de brief was al gepost voor WA ervan op de hoogte was gebracht), schijnt WA zowat uit elkaar geklapt te zijn van woede. Ik weet niet waar de kroon­prins allemaal mee heeft gedreigd of wat hij over mij heeft gezegd, maar direct werd ik opgebeld met de mededeling dat er een vergissing in het spel was, en nog de volgende dag kreeg ik een brief van de BVD met een bevestiging van mijn verblijf in Oostenrijk. De enige concessie die WA had moeten doen, was dat ik niet in het chalet zou verblijven, maar een eigen apparte­ment kreeg toegewe­zen. Het appartement waar ik ook nu weer verblijf.

Voor de Veiligheids­dienst zijn de weken in de sneeuw een ramp. Op de tast, glib­berend en glijdend moet zij in­staan voor de veiligheid van de Oranjes, daar waar een gewone fami­lie al nauwelijks beschermd kan worden tegen letsel of schade. Het is allemaal overi­gens niet zonder leedvermaak. Hoe groter de ontberingen van de lijfwach­ten, hoe groter het plezier dat WA en zijn familie aan de vakantie beleeft.

Tijdens mijn verblijf in Lech, drie jaar geleden, hield ik me gedeisd. De Veiligheidsdienst liet me duidelijk haar ach­terdocht mer­ken, maar dat was vooral omdat de recherche niet, en ik wel met WA op en buiten de pistes overeind kon blijven. Er was voor de dienst geen moge­lijkheid om WA en mij bij te houden of te volgen tijdens onze tochten. WA moest noodgedwongen skieën met een walkie-talkie vastgehaakt om zijn middel, en telkens doorgeven waar we van plan waren in het gebaande gebied uit te komen. Een recher­cheur stond ons dan, vernikkeld van de kou of zuur van de inspanning om op tijd te komen, beneden op te wachten.

Een grappig voorval herinner ik me nog goed. Het speelde zich af in een van de discothe­ken van het bergdorp. Het voor­val zal na morgen, in de ogen van de rechercheurs, zeker een nieuwe betekenis krijgen.

Gewend als hij is aan de voor­keurs­behande­ling die hij in Nederland altijd krijgt, had WA zich­zelf en zijn lijfwachten aan de deur laten legitimeren. De deur werd daarop wagen­wijd openge­zet en WA en gevolg konden zich zonder toegangsticket onge­dwongen mengen tussen de deinende massa. Mede om te ontko­men aan het regime van zijn lijfwachten sloop WA al snel weg naar een uithoek van de bar, waar hij aan de praat raakte met een stel Engelse dames. WA had mij verzocht om op de dans­vloer te blijven zodat de lijf­wach­ten de indruk zouden hebben dat de prins zo weer terug zou komen.

Intussen had het nieuws dat de kroonprins van Nederland op de dansvloer stond zich als een lopend vuurtje door de discotheek verspreid. Lech stikt niet bepaald van de Neder­landers. Het plaatsje is naar Hol­landse maatstaven te mondain en te duur. Een vreemde gouden rots temidden van alle goedkope gebieden in de buurt. Voor al degenen die niet zo goed bekend waren met het Holland­se ko­nings­huis moet het in de drukte daarom niet eenvoudig zijn geweest te achter­halen welke jongen nou precies de aanko­mend vorst van dat kleine noorde­lijke landje was.

Uitkomst brachten de lijfwachten, tinnen soldaten die met hun plichtsbesef-snorren en stijve pakken in iedere nachtgele­genheid uit de toon zouden vallen. Er vormde zich een cirkel van belangstellenden rondom de bodyguards, die als waakzame kievitten de tent afspeurden terwijl ik tussen hen in stond geklemd. Jongens bleven van afstand en op hun hoede naar mij loeren, terwijl verschillende meisjes in mijn buurt kwa­men, om een sigaret vroegen of een klein gesprek met mij aanknoop­ten. Daarbij vermeden ze zorgvuldig iedere verwijzing naar mijn af­komst, om mij niet de indruk te geven dat het hen daarom te doen was. Ik onderging het allemaal gelaten en gaf geen krimp.

De twee rechercheurs werden knap zenuwachtig, en vroegen of ik wist waar WA uithing. ‘Hij wilde zichzelf wat op­knap­pen’, loog ik. ‘Tegen mij zei hij dat hij zo terug zou zijn en dat ik maar vast wat rondjes moest draaien op de dansvloer. “Jij hebt vanavond eerste keus”, zei hij.’

De twee namen maar half genoegen met mijn antwoord. Na nog enkele minuten te hebben gewacht ging een van hen naar beneden, waar de toilet­ten zich bevonden.

De meeste meisjes die zich in mijn buurt waagden gingen al snel giechelend weer terug naar hun eigen vrienden, onzeker geworden door mijn afwachten­de houding en niet wetend of een langer gesprek zonder enig benul van de hofetiquette wel aan te raden was. Eén meisje, met lang blond poezehaar, zilver­kleu­rige lipstick, een zwart près-du-corps jurkje (hele­maal de smaak van WA), was wat brutaler. Echt pienter was ze niet, dat merkte ik vlug ge­noeg, aan de manier waarop ze praatte, de grote ogen waarmee ze me aan­staarde. Daar stond tegenover dat ze ook minder gehaaid was. Ze was gewoon nieuws­gierig, en schaamde zich niet om dat te laten merken.

‘Mag ik je misschien wat vragen?’, vroeg ze. Zo te horen kwam ze uit het noorden van Duitsland. ‘Ben jij het, de kroon­prins van de Nederlanden?’

De lijfwacht naast mij, zag ik, was niet gelukkig met de hele situatie. Hij ver­moedde natuurlijk, en niet ten onrechte, weer een of ander vooropgezet plan waarmee WA hem en zijn kompaan te grazen nam. Ik keek het meisje aan en zei dood­kalm, maar luid genoeg zodat de lijf­wacht het kon horen: ‘Nee, ik ben niet de kroonprins. Ik ben slechts zijn moorde­naar’.

Ik hoorde de rechercheur grommen. Het meisje lachte wat schaapachtig. Ik bood haar een Martini aan (het glas rinkelend van de ijsklontjes) en liep naar de zithoek achter de bar aan het andere einde van de disco. Daar stelde ik haar voor aan WA. ‘Dit is de echte, het slacht­of­fer’, zei ik tegen haar. WA was diep in gesprek met de Engel­se vrouwen, en had nauwelijks oog voor het meisje. ‘Je wordt gezocht, WA’, zei ik. WA keek op. Hij knik­te. Zijn blik was begrijpend en droef tegelijk. Het was een hartveroverende, verscheurende blik, zelfs voor een verstokt anti-monar­chist als ik. Ik zocht iets wat uit­komst kon bieden. Ik be­greep wat WA wilde, rustig en zonder belemme­ringen en ver­wij­ten van fami­lie, lijfwachten en pers. Ik viste de sleutel van mijn appar­te­ment tevoorschijn. Ik drukte hem die in zijn handen. WA was verrast.

‘En jij dan?’, riep hij uit.

‘Ik red me wel”, zei ik. ‘Ik red me wel’.

Wellicht wekt het verbazing dat ik, die WA toch van zo nabij heb leren kennen, volhard in mijn over­tuiging, mijn principes. Maar wat is een samen­leving zonder principes waar­voor men bereid is te vechten? Of we het durven erkennen of niet, onze hele geschie­denis is uiteinde­lijk gebaseerd op de ijskoude wetten van offer­vaardig­heid en strijd. Daarbij is er een onderscheid te maken tussen de acteurs (die de uitvoe­ring van nieuwe princi­pes mogelijk maken), het publiek (dat passief toekijkt), en de slachtoffers (zij die een pas op de plaats moeten maken om aan nieuwe wetten doorgang te verle­nen). Zelf heb ik me van kinds­been af geassocieerd met de eerste catego­rie: die der ac­teurs.

Vanwege het voortdurend fingeren van de ernst is het gebrek aan humor van acteurs meestal ontstel­lend. Het is iets waar ik me voor hoed. Ik zie de grap van het koningschap wel degelijk in, en laat met groot plezier om de zoveel tijd voetzoe­kertjes los op onze Koninklijke Familie. Daarbij is het hoogst amu­sant om te zien dat iedereen, zowel pers en recher­che als publiek, stelselma­tig de mogelijkheid van sabo­tage uit de weg gaat, hoezeer de bewijzen ook voorhanden zijn.

In Neder­land gelooft men nog altijd graag dat de blik­sem kan worden geweerd door de ogen te sluiten. Ieder­een is hier zo gewend geraakt aan de eigen slapte, dat men onder geen beding nog wil geloven dat er `orga­ni­saties’ of `perso­nen’ zijn die serieus en uit oprechte over­tuiging uit zijn op een einde van het koningshuis.

Als WA op humoristische wijze om het leven kon worden gebracht, had ik die methode gevolgd. Maar ik betwijfel of de dood ooit humoristisch kan zijn. Een opgeleg­de, plotse­linge dood kan ironisch zijn, want de persoon in kwestie staat er onmachtig tegenover en heeft zijn dood in principe niet ge­wild. De dood toont echter nooit een grimas om werkelijk vrolijk van te worden. Vladimir Nabokov noemde de dood ooit de pointe van de grap die het leven is. Dat was de verbitterde Russische schrijver ten voeten uit. Zijn zwartgerande humor was even aansteke­lijk als dwaas: een vergeefse poging om revanche te halen op een heer die uiteindelijk nooit met zich laat spotten.

Ik heb nog allerlei mogelijkheden de revue laten passe­ren. Sommige daarvan waren te gezocht, andere zouden in Enge­land misschien succes hebben gehad, maar in Neder­land als te smakeloos zijn gezien. Talloze voorstellingen heb ik me ge­maakt: WA die ineenzakt op de trap van het huis in Delft waar zijn illustere voorganger, de vader van de Repu­bliek, door Balthasar Gerards werd vermoord (de eeuwige wederkeer). WA naakt met blote dames en heren in een bubbelbad, in extase stik­kend in een damp van chloor en mo­noxide. WA drinkend tot zijn leven uit zijn lever lekt gedurende een broeierig ge­lag in een van zijn favo­riete café’s (een einde waar hij zelf veel plezier aan zou beleven, en ik ook, maar dat gedis­kwali­ficeerd wordt omdat het beslist te veel eer is de dood te sterven van zijn grote naamgenoot uit Macedonië). Nee, het moet maar gebeuren zoals gepland, hier in de bergen.

WA wil een tocht met mij maken via de achterkant van de Vorarlberg. Geen gemakkelijke opgave. Alleen de klim erheen neemt normaal gesproken meer dan een dag in beslag. Maar de prins is van plan om erheen te vliegen per gehuurde helicop­ter. WA heeft twee jaar gele­den in Eersel zijn helicop­ter­brevet gehaald, en het tot nog toe alleen kunnen gebruiken bij het jubi­leum van zijn grootvader, op Soesterberg. Een co-piloot zal het toestel van de Vorarlberg weer terug vliegen, naar het win­ter­vlieg­veld in het dal.

Ik heb lang geduld gehad, maar nu moet het er dan toch van komen. Ik ben uitgerust en vroeg opgestaan. Buiten is het nog donker. De luiken van het chalet van WA zijn gesloten. Alles in het dorp is nog rustig. Alleen de sneeuw­schuivers die de weg naar het dorp schoon­houden en tegen de berm een brokke­lige wal van sneeuw opwerpen, hoor ik af en toe. Op de pistes zie ik de lichtjes van boelies die bezig zijn om alle oneffen­heden weg te werken. Drie dagen lang heeft het gesneeuwd.

Volgens de weerbe­richten zal het nu mooi weer worden, warm zelfs. De wind is gedraaid naar het zuidwes­ten. Dat betekent dat het met de kracht van de zon in maart tot op grote hoogte zal dooien. De sneeuw zal zwaar zijn, de red­dingswerk­zaamheden zullen erdoor worden vertraagd. Zelf heb ik eenmaal een ern­stige lawine overleefd, in Frank­rijk. Het hangt er helemaal van af hoe snel je bent, en of je niet ten val komt. Die keer in Frankrijk voelde ik me als de eerste marathonloper, Filip­pides, een man die snel­ler liep dan iemand ooit gegaan was. Een man met de dood op zijn hie­len. Dit keer, achter WA, zullen de rollen zijn omgekeerd. Dit keer ben ik het die hem op de hielen zit, die man met zijn hoofd glimmend van inspan­ning, ons toekom­stige staats­hoofd, onze vorst.

 

Amsterdam, 3-7 oktober 1994

 

1 6 7 8 9 10 22