Artikelen - Page 5

‘Willem van Oranje had Catalanen en referendum wél gesteund’

Ter voorbereiding van het ‘spektakelstuk’ Willem van Oranje waarmee toneelgroep Nomade momenteel door het land trekt, toog theatermaker Ab Gietelink naar Dillenburg, het Duitse stamslot van Willem de Zwijger.

Ab Gietelink: ‘Tussen 1567 en 1572 woonde Willem op Dillenburg, en het ging hem heel slecht. De opstand leek mislukt. Hij zat financieel aan de grond. Zijn bezittingen in de Nederlanden waren verbeurd verklaard, zijn medestanders de graven van Egmond en Hoorne waren onthoofd, zijn zoon was gegijzeld in Madrid, zijn broers waren omgekomen op het slagveld. Het had erg voor de hand gelegen als hij er het bijltje bij had neergegooid. Dan was de geschiedenis anders gelopen.’
De Duitse edelman had ook nog eens te kampen met een ongelukkig huwelijk. In 1571 beviel echtgenote Anna van Saksen op Dillenburg van een dochter. De vader was echter haar secretaris Jan Rubens, vader van de schilder. Gietelink: ‘Anna werd naar haar familie teruggestuurd en opgesloten in een dichtgemetselde kamer. Rubens kwam goed weg met tien jaar verbanning. Het ware huwelijkse geluk vond Willem pas bij zijn derde vrouw, Charlotte van Bourbon, een ex-non die vanwege haar overgang naar het protestantisme even berooid was als hij.’
In de ogen van Gietelink, die al jaren lid is van het Republikeins Genootschap (‘weldenkende mensen zijn republikein’) moet Willem van Oranje paradoxaal genoeg worden gezien als de grondlegger van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Gietelink: ‘Hij droeg expliciet de soevereiniteit op aan de Staten-Generaal , die daar eigenlijk helemaal geen trek in hadden.’ Die geest van Willem van Oranje zou wat hem betreft meer navolging verdienen. Gietelink: ‘De manier waarop wordt weggekeken van wat de Catalanen wordt aangedaan omdat ze de euvele moed hebben gehad een referendum over hun onafhankelijkheid te organiseren, druist in tegen alles waar de Zwijger voor stond. Puigdemont is een navolger van Willem van Oranje. Hetzelfde geldt voor de manier waarop in Nederland het raadgevend referendum na één tegenvallende uitslag de nek werd omgedraaid. Ik vind het schokkend.’

Het theaterstuk Willem van Oranje is van 19 t/m 21 september te zien op kasteel Doornenburg, op 27 september in Klooster Wittem, van 3 t/m 5 oktober in de Nieuwe Kerk Groningen, van 10 t/m 12 oktober in het Kapucijnerkerk Het Klooster Breda, van 18 t/m 19 oktober in de Grote- of Catharijnekerk Heusden en van 31 oktober t/m 2 november in de Oosterkerk in Hoorn. Info en tickets via theaternomade.nl.

Duitse vorstenhuizen een eeuw later


Door het afschaffen van de monarchie als staatsvorm in Duitsland moesten 22 Duitse vorsten (‘Bundesfürsten’) een eeuw geleden de troon opgeven. Hun families leven nog voort, hoewel er inmiddels ook een aantal zijn uitgestorven. Een kort overzicht van de belangrijkste huizen (en enkele minder belangrijke, gelieerd aan het Nederlandse koningshuis).

Tekst: Titus von Bönninghausen

Het is algemeen bekend dat de Duitse keizer Wilhelm II, tevens koning van Pruisen (uit het geslacht Hohenzollern, 1859-1941), asiel kreeg in Nederland. Hij had Duitsland de Eerste Wereldoorlog in gesleept, waarbij hij gehoor gegeven had aan het advies van de legerstaf. Een nazaat is Georg van Pruisen (geb. 1976). Als chef van de familie kwam hij onlangs in het nieuws omdat hij alsnog goederen claimt van de staat die ooit aan diens Huis hebben toebehoord. De verontwaardiging bij het publiek over deze vordering is groot, maar de Duitse overheid neemt de eis serieus. Anders dan men denkt is genoemde Georg weliswaar hoofd van het Huis Pruisen, maar is hij niet de oudste van het geslacht. Georg wordt echter het meest representatief geacht, door de hoge geboorte van zijn moeder. De oudere takken van het geslacht zijn minder voornaam door huwelijken met burgers.
Naast de Pruisische tak van Hohenzollern is er de katholieke tak van de prinsen van Hohenzollern in Zuid-Duitsland, vroeger Hohenzollern-Sigmaringen geheten. Deze familie was ooit heer van Boxmeer (N-Br) en van het Huys Bergh, waartoe uitgebreide bezittingen behoorden (gem. Montferland, Gld). Er bestaat daarom een speciale band tussen dit geslacht uit Zwaben en de beide Nederlandse plaatsen. Een voorouder, Leopold (1835-1905), stelde zich kandidaat voor de Spaanse troon. In reactie hierop verklaarde Frankrijk aan Pruisen de oorlog (Frans-Duitse oorlog van 1870-‘71). De katholieke Hohenzollerns hadden hun soevereiniteit reeds in 1849 aan de Pruisische tak overgedragen en waren dus nadien niet meer regerend. Toch geniet het Huis nog aanzien. Het heeft in Zwaben niet van het communisme te lijden gehad en daarom zijn deze Hohenzollerns zeer vermogend gebleven. Ze bezitten veel bossen en landerijen die geëxploiteerd worden. Naast bosbouw doet de prinselijke familie aan het produceren van wijn en sekt. Tevens wordt er in onroerend goed gehandeld en van oudsher waren er belangen in de staalindustrie, maar daar is een einde aan gekomen. Verder is het Huis actief in de toeristische sector. Kasteel Sigmaringen staat bijvoorbeeld voor het publiek open. (Het eigendom van kasteel Hohenzollern wordt gedeeld met de andere tak, die van de Pruisische Hohenzollerns).
In de vrijstaat Beieren wekt de voormalige koninklijke familie nog veel sympathie. De leden ervan treden weinig op de voorgrond. Wel geeft het hoofd van de familie – Frans van Beieren (1933) – acte de présence bij culturele en charitatieve projecten. Frans is officieel ‘hertog’, terwijl deze titel sinds de republiek van Weimar (1919) voor het Huis Beieren eigenlijk verloren ging. Aangezien de bevolking Frans toch hertog ging noemen na het overlijden van diens vader in 1996, werd deze historische titel alsnog voor hem geformaliseerd. De familie van Frans was tegen het nationaalsocialisme en heeft eronder geleden.


Aan lager wal

Het Huis van Saksen is gecompliceerd. Er bestaat een katholieke tak die afstamt van Albert, waarvan de koningen van Saksen uit de negentiende eeuw (hoofdstad Dresden) afstammen. Hun voorouders waren ook koning van Polen. Een representant hiervan in de moderne tijd was Albert van Saksen (1934-2012). Omdat hij ongehuwd bleef wenste zijn getrouwde zuster het Huis voort te zetten als Saksen-Gessaphe, via de vrouwelijke lijn dus. Maar Albert had nog een volle neef, de ongelukkige Timo van Saksen (1923-1982). Timo raakte aan lager wal: hij was verslaafd aan drugs, had onwettige kinderen, maar was ook enkele keren getrouwd. Zijn eerste huwelijk was met de dochter van een slager. Uit dat huwelijk werd Rüdiger (1953) geboren, die inmiddels zelf al grootvader is. De toekomst zal uitwijzen of diens kleinkinderen aansluiting zullen vinden bij de beau monde.
De zogenaamde Albertijnse tak had het vorstendom Saksen destijds niet verder opgedeeld onder de erfgenamen. Daarentegen had Ernst dit juist wel gedaan met zijn aandeel in het Saksische territorium. Daardoor ontstonden er meerdere protestante Saksische Huizen. Dat van Saksen-Altenburg is inmiddels uitgestorven, mogelijk staat dit ook het Huis van Saksen-Meiningen te wachten. Stamhouder ervan is Frederik, sinds 2015 ongehuwd vader van zoon Michaël. Op een tragische manier is verder het lot van het Huis van Saksen-Weimar bezegeld, want de enige stamhouder, Georg, verongelukte in 2018 tijdens het paardrijden. Van de Ernestijnse tak is alleen het Huis van Saksen-Coburg zeer uitgebreid. Tot een geheel ander geslacht behoort het Huis van Saksen-Anhalt, dat op termijn overigens zal uitsterven. Het gezin van Eddie van Anhalt (1941) bestaat namelijk alleen uit drie dochters.

Widukind
Het wapen van de vorstelijke Saksische Huizen is gemakkelijk te herkennen door de groene ruitenkrans diagonaal over het schild, die reeds zeer vroeg op zegels voor kwam. Een populair symbool is verder het Saksische ros, dat ook het Twents ros genoemd wordt. Het bestaat uit een steigerend wit paard op een rood veld. Dit is het wapen van zowel de streek Twente als van Westfalen. Er is een legende die zegt dat het om het witte paard gaat van de dappere Saksische aanvoerder Widukind uit de achtste eeuw. De hertogen van Brunswijk beschouwden zich als opvolger van Widukind. Sinds 1361 heeft dit Huis daarom de schimmel aan het wapen toegevoegd. De laatste regerende hertog was Ernst August van Brunswijk (1887-1953, ook genaamd ‘van Hannover’). Hij kreeg een bedenkelijke reputatie door de manier waarop hij zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft verrijkt. Zijn kleinzoon, Hendrik van Hannover (1961), neemt als historicus zijn grootvader gedeeltelijk in bescherming.
De koninklijke tak van het Huis van Württemberg, waartoe de Nederlandse koningin Sophia behoorde, is uitgestorven met Paulina (1877-1965; lid NSDAP). Deze tak werd in Stuttgart opgevolgd door de huidige katholieke familie. Voor de verwantschap van beide takken gaat men terug tot in de achttiende eeuw.
Het Huis van Waldeck-Pyrmont stond bijna op uitsterven. De enige stamhouder was Frederik (1865-1946). Berucht werd zijn zoon Jozias, van wie Anke Schmeling in 1993 de biografie Josias Erbprinz zu Waldeck und Pyrmont, der politische Weg eines hohen SS-Führers publiceerde. De familie is heden weer ruim vertegenwoordigd. Het Huis van Mecklenburg-Schwerin stierf in mannelijke lijn uit met Frederik (1910-2001; lid NSDAP en SS). Anders staat het Huis van Mecklenburg-Strelitz ervoor. Borwin is namelijk vader van twee zonen: Alexander en Michaël. Deze tak is katholiek en vooral woonachtig in Zuid-Duitsland. De familie komt in de literatuur ook voor als hertog van Mecklenburg, graaf van Carlow. Bij het Huis van Lippe was Fürst Leopold (1871-1949) weliswaar sympathisant van de NSDAP, maar hij bestemde zijn jongere zoon Armin (1924-2015) tot zijn opvolger van kasteel Detmold, en die was voorheen dienstweigeraar.

Verdwenen vorstenhuizen
Van de 22 vorstenhuizen die voor 1919 regeerden, is een derde deel al uitgestorven of staat dit binnen afzienbare tijd te wachten, althans waar het om de regerende tak gaat. Het Huis van Schwarzburg bestaat niet meer en van het Huis van Reuss eindigde de oudste soevereine tak in 1927 en de jongste in 1953. In het laatste geval ging het om prins Hendrik XLV Reuss (geb. 1895). Hij werd in 1945 door de Russen gevangen genomen en gold nadien als vermist. Daarom is 1953 een fictief jaar van overlijden voor hem. Bij het geslacht Reuss dat nog wel voortleeft gaat het om de staak tot ‘Köstritz’. Voor de samenhang van Reuss-Köstritz met de destijds regerende takken (1918) moet men in de stamboom Reuss ver terug, tot vóór 1700.
En hoe is het tenslotte met de Nederlandse monarchie gesteld? De laatste man uit het Huis van Oranje-Nassau was koning Willem III (1817-1890). In rechte lijn, dus in mannelijke lijn, stamde koningin Wilhelmina (1880-1962) van hem af. Met haar eindigde het Huis van Oranje-Nassau volledig volgens het traditionele adelsrecht. Bij de Nederlandse adel geldt afstamming ‘in rechte lijn’ nog altijd als criterium. De bijzondere regelingen voor het huidige Huis van Oranje-Nassau zijn strijdig met het adelsrecht. Dit heeft als merkwaardige consequentie dat indien men bij een rechtbank komt voor een rechter (die recht spreekt), men gewoonlijk in de rechtszaal een portret aantreft van de koning die níet ‘in rechte lijn’ een prins van Oranje-Nassau is. Naar het klassieke adelsrecht gaat het hierbij ten onrechte om een Oranje-Nassau, of gaat het met een woordspeling om ‘Onterecht Nassau’. De naam van het Huis voor wie recht is in de leer, luidt eigenlijk Van Amsberg. Ook hier geldt dat eenvoud het kenmerk is van het ware.

Titus von Bönninghausen (1957) verzorgt de historische rubriek in Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging. Daarin is dit jaar het thema Duitsland en Oostenrijk, 1918-1919.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

De participatie van de burger in de bestuursstaat

/

De legendarische Zwitserse zanger/componist Mani Matter (1936-1972) hield in 1965 een voordracht over het wezen van de democratie, die nu actueler is dan ooit. Op genuanceerde wijze schildert Matter, die ook jurist en bestuurskundige was, de valkuilen van directe democratie, volkssoevereiniteit en zelfbestuur. De Republikein kreeg van de erven van Mani Matter toestemming van deze rede een vertaling te publiceren.

Tekst: Mani Matter
Vertaling: René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat, zo luidt het onderwerp waarover we ons nu hebben te buigen. Aan dit onderwerp zal U, beste gymnasiasten, vooral dat woord ‘bestuursstaat’ zijn opgevallen. Wat zou dat te betekenen hebben, een bestuursstaat? Is het daarbij niet een soort angstvisioen dat uit die woorden opstijgt? We zouden niet zo snel geneigd zijn een buitenlander, die ons vraagt wat voor soort staat de Zwitserse eedgenootschap is, te antwoorden dat het hier een bestuursstaat betreft. Eerder zouden we zeggen dat Zwitserland een democratie is, en afhankelijk van ons temperament zou ons wellicht nog het een of ander te binnen schieten. We zouden aan de vele mogelijkheden denken, die de stemgerechtigde burger bij ons heeft om zijn mening tot uitdrukking te brengen: het volksinitiatief, het referendum, en daarbij nog deels de mogelijkheid tot directe deelname en spreekrecht bij gemeente of kanton en sowieso het samenspel tussen gemeente, kanton en bond dat voor een wezenlijk deel daartoe bestemd is, de participatie van de burger in een grotere mate mogelijk te maken.

Zwitserland is dus een democratie. En daarmee wordt het resterende deel van het thema plotseling curieus, aangezien daar sprake is van de participatie van de burger. De burger, de burgers, zij vormen toch het volk, en wij kennen allen genoeg Grieks om te weten dat democratie de heerschappij van het volk betekent, zodat daar dus sprake is van de heerschappij van de stemgerechtigde burger en niet alleen maar van diens participatie. Als alleen al die participatie een probleem oplevert dat toelichting behoeft, kan dat allicht een zucht van verwondering opwekken.
Daarom lijkt het gepast om eens stil te staan bij wat we eigenlijk onder democratie verstaan en het ideaal dat ten grondslag ligt aan onze staat eens nader onder de loep te nemen. Hoe zit die in elkaar? Wat zijn de moeilijkheden? Wat een democratie is, laat zich niet in een paar woorden samenvatten. Hoe simpeler de definitie, des te groter te de kans dat zij de zaak niet geheel recht doet. We zullen daarom proberen de verschillende gangbare voorstellingen van de democratie nader te bekijken.


Wie heeft de macht?

Een klassiek en heden nog wijd verbreide opvatting van de democratie is, dat er zoiets bestaat als het staatsgezag, het staatsapparaat. En het hangt er vanaf wie er bij dat staatsapparaat aan het roer staat, met welke staatsvorm men van doen heeft. De gebruikelijke staatsvormen zijn democratie, aristocratie en monarchie. Deze begrippen beantwoorden de vraag naar wie het staatsapparaat in handen heeft: ‘Wie heeft de macht ? – bij wie ligt de laatste beslissende bevoegdheid?’ Wanneer die in handen van één persoon is, hebben we te maken met een monarchie, waar die in handen is van een kleine groep, is er sprake van een aristocratie, en waar die in handen van het volk verkeert, spreken we van een democratie.

Het staatsbestel of het staatsapparaat wordt in deze visie beschouwd als gegeven, iets dat simpelweg bestaat. De verschillende partijen verdringen zich om een plaats in de stuurcabine van dit apparaat. Komt in dit gedrang het volk als winnaar uit de bus – een gebeurtenis die in Zwitserland dan wel al in de twaalfde dan wel pas in de negentiende eeuw wordt geplaatst – dan hebben we te maken met een democratie. Het volk is dan soeverein, het heeft de primair onbeperkte macht in handen waarvan alle andere bevoegdheden van de staat zijn afgeleid. En het oefent deze macht uit wanneer het bijvoorbeeld afgevaardigden kiest of stemt over de grondwet of over andere vragen die hem via een referendum worden voorgelegd. Daarmee staat het volk, zoals gezegd, aan het roer van het apparaat van de staat.

De individuele burger belandt op die manier nogal eens in een eigenaardige dubbelrol. Enerzijds maakt hij deel uit van de soevereiniteit die het gezag van de staat in handen heeft; anderzijds is hij als individu ook onderworpen aan dit staatsgezag en heeft hij dit als onderdaan te gehoorzamen. Toch leeft deze zienswijze in brede kring en niemand van ons is geheel vrij van redenaties die uiteindelijk tot deze terug te voeren zijn.

Zelfbestuur van het volk

In een geheel andere, de eerste zelfs in zekere zin tegensprekende zienswijze, die men ook bij ons in Zwitserland veel tegenkomt, moet onder democratie niet worden verstaan een staat waarin het volk de stuurknuppel van het staatsapparaat in handen heeft, maar een staat waarin het volk zelfbestuur heeft. Hier ligt een wezenlijk andere voorstelling van zaken aan ten grondslag. Hier is niet sprake van staatsmacht of van een staatsapparaat – daar is in dit denkmodel helemaal geen ruimte voor. Veel meer geldt hier de democratie als de staat waar tussen regeerders en geregeerden helemaal geen onderscheid meer bestaat. Het volk regeert zichzelf, regeerders en geregeerden zijn uitwisselbaar, zoals ook de belangen van de staat en het eigenbelang van de burger uitwisselbaar zijn.
Deze opvatting komt bij veel goede Zwitserse democraten tot uitdrukking – maar ook, op zeer spitse wijze, bij de jonge Karl Marx: hij kenschetst democratie ergens als ‘het opgeloste raadsel van alle grondwetten’ omdat hier de vervreemding tussen mens en staat opgeheven zou zijn. We zien Marx in deze benadering een voorschot nemen op de eindtoestand van de klasseloze samenleving, waar hij later als de communist Marx naar streefde. En dezelfde opvatting treffen we nogmaals aan bij een staatsrechtsgeleerde die meehielp bij de ideologische onderbouwing van het nationaalsocialistische Derde Rijk, bij Carl Schmitt. Ook bij deze is de uitwisselbaarheid van regeerders en geregeerden het wezenlijke van de democratie. Maar bij hem wordt dit wezen pas mogelijk gemaakt op grond van een daadwerkelijke gelijkheid van de staatsburgers, die dan ook een tegenstelling als vijand, als ongelijke, nodig hebben om zich bewust te zijn van de eigen politieke eenheid. Van daaruit vindt Schmitt dan al snel de weg naar de rechtvaardiging van rassenhaat en excessief nationalisme.

Op deze plek moet ik me tegen misverstanden wapenen. Ik wil hiermee niet zeggen dat degene die verkondigt dat democratie het zelfbestuur van het volk behelst, zich daarmee tot een verkapte nazi of een communist heeft gemaakt. Net zo min als ik vind dat deze beide één pot nat zijn omdat ze uitgaan van het hetzelfde model van de democratie. Het enige dat ik wil aantonen is tot wat voor merkwaardige gevolgtrekkingen men kan komen op grond van een doorgevoerde voorstelling van de democratie. Dit geeft aan hoe noodzakelijk het is zulke ideaalbeelden altijd weer te herleiden tot het denkmodel dat aan hen ten grondslag ligt.

Maar dan nu naar datgene wat wij onder democratie willen verstaan. U zult vermoeden dat de tweede zienswijze, die van de democratie als zelfbestuur van het volk, niet de mijne is. Dat is juist. Moeten we die eerste voorstelling daarom als de juiste beschouwen, die waarin het volk aan het roer van het staatsapparaat staat? Nee, ook dat niet.

Maar bestaat er dan nog een andere mogelijkheid, naast de opvatting dat de burgers samen het staatsgezag dragen, waarbij dan weer enigen daaraan onderworpen zijn – of de voorstelling waarbij er in de democratie geen staatsgezag is en regeerders en geregeerden met elkaar uitwisselbaar zijn?

Laten we eerst proberen te zien wat er mankeert aan deze beide opvattingen. De vertolkers van de tweede opvatting hebben in zoverre gelijk dat er eigenlijk niet zoiets bestaat als een staatsapparaat, een staatsgezag dat ergens buiten de burgers om bestaat en zich door deze of gene kan worden toegeëigend. Natuurlijk, er bestaat politie, er bestaat een bestuursapparaat, en daarbinnen is er ook nog zoiets als een bevelsstructuur, een hiërarchische ordening. Maar dat bestaat niet op zichzelf. Dit staat veeleer ten dienste van een taak die binnen de staat moet worden uitgevoerd, er schuilt een bedoeling achter. En als we nu uitgaan van alleen het gezag als een gegeven, dan is dat hetzelfde als muziek willen horen in de herrie.

Dat is het ene. Het andere is dat het volk niet één persoon is, die zich meester zou kunnen maken van zo’n apparaat – als dat al zou bestaan – om zich bij de stuurknuppel van de machine te nestelen, als een chauffeur van een tractor. Het volk is eerder een veelvoud van mensen met zeer uiteenlopende meningen en interesses. En ook wanneer deze mensen tot een meerderheidsbesluit komen, oefenen zij daarmee niet een gezag uit, maar maken ze gebruik van het enige instrument dat een meerderheid van mensen tot beschikking heeft om tot een besluit te komen: ze sluiten zich aaneen op basis van een voorgenomen handeling – die datgene betreft wat de meerderheid besluit – en zetten deze in. En dat is alleen een van de vele handelingen ter vervulling van een gemeenschappelijke opgave: een andere zou bijvoorbeeld een werkverdeling zijn, zoals: de een doet, de ander controleert.

De staat heeft een veelvoud van zulke handelingen nodig: het meerderheidsbesluit van de gezamenlijke burgerij is alleen maar de laatst aangewezen instantie, aangezien staatszaken iedereen gelijk aangaan en er daarom niets anders op zit als zich te verenigen en niemand zich kan aanmeten te weten wat goed is voor de ander.


Wat verwachten wij van een democratie?

Nu moeten we er goed voor waken niet te vervallen in die extreme voorstelling van het zelfbestuur van het volk. Want daartoe worden we hier zeker verleid: als er geen staatsapparaat is en als de staat een zaak is voor iedereen, is het toch het beste dat iedereen zichzelf regeert. Maar we hebben al laten zien wat daartegen in stelling is te brengen: het volk kan alleen al daarom niet over zichzelf regeren, omdat het geen eenheid vormt, met een door iedereen gedeelde mening en een gemeenschappelijk belang. Ook hier hebben we weer een veelheid aan uiteenlopende opvattingen en verschillende, deels ook conflicterende belangen.
En wanneer men dan zegt dat de staat toch heeft op te komen voor de welbegrepen belangen van de burger, toont zich precies daar het totalitaire gevaar van de aanname van het uitwisselbaar zijn van regeerders en geregeerden en van de verschillende belangen: dat plotseling nog maar weer enkelen – de dictator of de partij – uitmaken wat men onder dat welbegrepen belang moet verstaan.
Daarom slaat deze opvatting zo makkelijk om in het totalitaire. Daarbij komt natuurlijk de voor de hand liggende tegenwerping, dat het volk – ook al gaat dat bij meerderheidsbesluit – toch onmogelijk kan beslissen over alles en nog wat, ja, dat het niet eens in staat is een eenduidige richting aan te geven die de verschillende instanties alleen nog maar te volgen zouden hebben zonder zelf te hoeven beslissen. Dit nog afgezien van de vraag of het iets goed zou opleveren, als het al mogelijk was. Nodig zijn dus ook andere procedures als alleen het meerderheidsbesluit: want met alleen daarmee is de democratie hoogst gebrekkig voorzien, en op die manier kan het volk zichzelf dus niet regeren.

we weten niet precies, wat we in wezen van een democratie moeten verwachten

Waarom spreek ik zo uitvoerig over deze tegengestelde theorieën over het wezen van de democratie, waar het toch gaat om de actuele problematiek in onze tegenwoordige staat? Wel, ik ben ervan overtuigd dat een groot deel van de problematiek daaruit bestaat, dat we niet precies weten wat we in wezen van een democratie moeten verwachten. De vraag waaruit de participatie van de burger vandaag de dag zou moeten bestaan, kunnen we alleen beantwoorden wanneer we weten wat deze ‘heerschappij van het volk’ is, die wij in onze democratie zouden willen verwezenlijken.

Dus wat dan? Het schijnt dat de twee opties – indirecte heerschappij over het volk door zichzelf en directe heerschappij over de staat door bezit van de beslissende stuurknuppel van het staatsapparaat – de enige twee vormen zijn waarmee de heerschappij van het volk er zinvol uitziet. Valt er dan nog wat te zeggen voor een derde optie?
We moeten ons naar mijn mening voor alles hoeden voor de verleiding die in het Duitse taalgebied wordt geboden aan het enkelvoud van het woord ‘volk’: namelijk dat wij dat ons als een eenheid voorstellen, als een opperpersoon die op een of andere manier binnen de staat het laatste woord zou moeten spreken. In de Engelse taal wordt het woord voor volk – ‘the people’ – bijna altijd in meervoud gebruikt. En dat is niet voor niets. Want de Angelsaksen waren altijd beter dan wij toegerust op de omstandigheden die ik in het voorgaande op versimpelde manier heb weergegeven.

Controle die zich niet onttrekt

Wanneer men uitgaat van een volk als een pluriformiteit, dan is de vraagstelling ook van het begin af aan anders. Die luidt dan niet meer: hoe kan het volk heersen? Maar: hoe moeten wij het aanpakken om de opgaven van de ‘res publica’, die, zoals het woord al zegt, alle gemeenschappelijke opgaven behelst, op zulke wijze te arrangeren dat op een of andere manier iedereen is inbegrepen, dat iedereen de mogelijkheid heeft zijn mening te uiten en dat de openbare aangelegenheid van de controle daarop, zich niet volledig onttrekt aan degenen die het betreft?
Daarbij wordt slechts aangenomen dat het allemaal gemeenschappelijke opgaven betreft en dat er onder de betrokkenen niemand zich er op voor kan laten staan uiteindelijk uit te maken wat goed voor de ander is.
De Angelsaksen spreken daarom niet zozeer van zelfbestuur van het volk, zij hebben het over verantwoord regeren, ‘responsible government’ ; sterker nog, zij spreken sowieso niet vaak van heerschappij als iets dat vast staat, maar van regeren als een proces, het ‘governmental process’ – waaraan weliswaar velen deelnemen of de mogelijkheid hebben eraan deel te nemen, maar waar de deelnemers in de eerste plaats tegenover hun medeburgers verantwoording zijn verschuldigd en ook door hen worden gecontroleerd.
Wezenlijk bij dit denkbeeld is enerzijds dat er geen op zichzelf staand staatsgezag bestaat, geen staatsapparaat, maar alleen ambten waarmee bepaalde personen bepaalde opgaven krijgen toebedeeld om deze op een verantwoorde manier uit te voeren, en anderzijds, dat het volk niet als een vaststaande eenheid wordt beschouwd, maar als een veelvoud, die zich binnen het handelen van de staat telkens weer opnieuw moet verenigen. Daarbij draait het niet alleen om het vinden van een meerderheid, maar primair om het voeren van een gesprek in de openbaarheid. Democratisch is hier niet alleen het beslisrecht van het volk, maar de wederzijdse controle van de verschillende instanties, de openbaarheid van al het handelen van de staat, de vrije competitie van ideeën en natuurlijk de vrije en open discussie.

Ons thema is de participatie van de kiezer in de bestuursstaat, en we hebben al gezien dat daarmee een probleem is opgeworpen, dat deze participatie tegenwoordig niet zonder complicaties is, anders dan men zich het vroeger mogelijk heeft voorgesteld. Op grond van wat ik tot nog toe heb gezegd is het misschien mogelijk te zien hoe we dit probleem kunnen aanpakken.

De staat is onoverzichtelijk

Zeer vaak wordt dit thema ons namelijk in de donkerste tinten geschilderd. De democratie vereist, zo wordt gezegd, dat de gezamenlijkheid van de kiezers het laatste woord heeft over alle wezenlijke vraagstukken van de staat, dat deze zich daarover een oordeel vormt en vervolgens mag uitmaken wat ze daarmee wil. Tegenwoordig is dat echter steeds minder mogelijk. De staat is gecompliceerd en onoverzichtelijk geworden. Zijn opgaven hebben zich zodanig vermeerderd – door vereisten op sociaal gebied; door de noodzaak van vergaande planning in het economische leven; door de immer voortrazende ontwikkelingen binnen de technologie, die telkens weer nieuwe regelingen en ingrepen noodzakelijk maken – dat de burger simpelweg niet meer in staat is tot een vakkundig oordeel. Het bestuur, dat wegens de last van de opgaven immer in omvang toeneemt, beschikt tegenwoordig alleen nog over gespecialiseerde beambten, die ieder op hun gebied de verhoudingen overzien; het is op die manier uitgegroeid tot een macht voor wie het parlement, ja, zelfs de regering, het hoofd moet buigen, zodat het volk het roer volledig uit handen is genomen.

Wanneer men bepaalde artikelen over deze ontwikkeling, die ook bij ons worden geschreven, te lezen krijgt, ontkomt men vaak niet aan de indruk dat er voor de voorvechters van de democratie niets anders meer opzit dan zo snel mogelijk voor de eer te bedanken, af te treden en de hele zaak over te dragen aan een grote sterke man, die deze volkomen uit de hand gelopen ambtelijke schimmel nog weet te temmen.

Dat is echter niet datgene wat van ons wordt verlangd. Anderzijds laat de angstaanjagende ontwikkeling, die ik in het kort heb geschetst – het steeds gecompliceerder worden van de staat, de macht van het bestuur – zich geenszins verloochenen. Wat moeten we dan doen?

Een vertekend beeld van de democratie

Hier zou ik willen zeggen: ten eerste moeten we nu eens heel nuchter nadenken over wat we eigenlijk van een democratie mogen en moeten verlangen, om helder en bewust te komen tot ons ideaalbeeld, zodat we geen aanhangers worden van een utopie die er nooit geweest is en die er nooit zal zijn, en die we alleen met behulp van fictie in een virtuele werkelijkheid kunnen omzetten.
Zo bezien ligt het gevaar vooral bij de denkbeelden die ik U geprobeerd heb uit te leggen: dat van de absolute heerschappij van het volk over het staatsapparaat – die dan bezwijkt onder de realiteit van het overgrote gewicht van dit apparaat, dat zich niet zo makkelijk laat beheersen – of anderzijds de romantische voorstelling van zelfbestuur van het volk, die de noodzaak van een gespecialiseerd bestuur dat ook zijn eigen woordje moet spreken probeert te negeren en daarmee eindigt in fictieve voorstellingen.

Een voorbeeld van deze fictieve voorstellingen, waarmee een vertekend beeld van de democratie tot realiteit wordt vervalst, biedt ons de theorie van sommige landen in het oosten, zoals de DDR. Hier hebben we niet alleen met een democratie van doen, maar zelfs met een volksdemocratie, hetgeen zo uitgelegd wordt, dat deze democratie niet bestaat uit louter lege procedures, maar in plaats daarvan ook de ware belangen van het volk behartigt.
Hierop wil ik niet verder ingaan. Voor ons kader is het interessant hoe ondanks het machtige bestuurlijke apparaat, dat een staat die wordt gestuurd met een centrale planeconomie nog meer nodig heeft als wij, de democratie als volksheerschappij wordt gerechtvaardigd. Men zegt: de overwegende meerderheid van het volk is de klasse van arbeiders en werkenden. Wat hun ware belangen zijn, staat volgens de marxistisch-leninistische doctrine vast. Deze doctrine wordt echter vertolkt door de Partij en binnen die Partij door de partijleiding. Wanneer deze dus regeert, is dat een ware democratie. U ziet: een hoogst overtuigende wiskundige bewijsvoering – als de vergelijkingen tenminste zouden kloppen.

Gecompliceerde democratie

We keren terug naar ons onderwerp. Zoals gezegd, willen we niet komen tot de heerschappij van een volk dat als een eenheid wordt voorgesteld. Eerder neigen we ertoe dat er een regering nodig is die niet identiek is met het volk, en ook een bestuurlijk apparaat wiens expertise de democratie tot nut moet zijn, wil ze de huidige problemen het hoofd kunnen bieden. Deze op meer bescheiden leest geschoeide benadering van onze ideale democratie bestaat er slechts uit dat regering en bestuur hun gekwalificeerde opgave ten opzichte van hun medeburgers op een verantwoorde wijze uitvoeren, onder het oog van de openbaarheid en met een door procedures beveiligde controle, waarbij uiteindelijk iedereen is betrokken. En dan ook zo dat de vrije competitie van ideeën tenminste als mogelijkheid behouden blijft, terwijl we tegelijkertijd, in tegenstelling tot de Oostbloklanden, accepteren dat we de hoogste wijsheid niet in pacht hebben.

Waaruit bestaat nu, vanuit dit perspectief, de participatie van de kiezer? Ik wil mij nu richten op de in Zwitserland wel belangrijkste vraag, die van de meerderheid bij de stemronde voor een referendum, waarvoor iedere kiesgerechtigde burger periodiek wordt opgeroepen om zich met staatsaangelegenheden bezig te houden. Juist het referendum is een dankbaar object voor al die mensen die ons willen laten griezelen wanneer ze ons willen laten zien hoe ondoorgrondelijk de democratie tegenwoordig is geworden.

Kan men van de stemgerechtigde burger verlangen, zeggen zij, dat hij de vijftig tot honderd pagina’s tellende referendumvoorstellen leest en begrijpt, die bij de stemformulieren zijn gevoegd, dat hij ook kennis neemt van de argumenten van de tegenstanders van een voorstel in kranten en vlugschriften en deze op hun waarde schat en dan een ter zake kundig oordeel velt over iets aan een regeling voor een pensioenfonds, de bouw van een school of een bestemmingsplan? Is dat vandaag de dag niet onmogelijk geworden? Is daarmee echter ook niet de democratie onmogelijk geworden, die uiteindelijk toch verlangt dat de soeverein in de staat daadwerkelijk zou moeten heersen?


Democratie en compromis

Wat willen we deze mensen nu antwoorden? Ze zijn zeer talrijk, en niet zelden voeren ook zij, die niet naar de stembus gaan, ter verdediging aan dat zij niet in staat zijn de onderhavige kwesties te beoordelen. Of ze zeggen: ‘Die doen toch wat ze willen’. Juist die zin toont echter duidelijk het valse beeld, dat achter deze houding steekt; het impliceert namelijk dat ‘die’(dat betekent: zij daarboven) moeten doen wat wij willen. Maar dat is echter helemaal niet uitvoerbaar. Wij willen namelijk niet allemaal hetzelfde. En in verreweg de meeste gevallen kunnen we helemaal niet zo precies zeggen wat wij willen en hebben we tenminste iemand nodig die een keer met een voorstel komt. En nog beter is het, wanneer hij daarbij spreekt met mensen die weten wat ze willen, ja, ook met die zo vaak verdachte organisaties die een bijzonder belang bij de zaak hebben, en wanneer hij probeert tot een vergelijk te komen dan rekening houdt met alle belangen en probeert te komen tot een zo rechtvaardig mogelijke oplossing.

Dat is dan ook de gebruikelijke weg lang welke een voorstel tot stand komt. En deze weg houdt ook zeer veel democratisch in, niet alleen het meerderheidsbesluit, dat erop volgt: namelijk het democratische overleg. En hier moet ik U een wellicht teleurstellende bekentenis doen, namelijk dat ik zelf het zo verguisde compromis beschouw als iets dat ten diepste democratisch is, want niemand heeft de absolute waarheid in pacht, of de juiste oplossing, en daarom moet men het binnen een democratie eens worden over een mogelijke oplossing. Ongetwijfeld wordt dat in Zwitserland vaak overdreven, maar in wezen heeft het compromis ook goede kanten, en zonder compromis komt men geen stap verder.

Een dergelijk product van veelvuldig overleg, zo’n met vallen en opstaan getroffen compromis, komt dan uiteindelijk ter stemming. Daar moet ik direct toegeven, dat de moeite die het kost zo’n voorstel te beoordelen voor de kiezer daadwerkelijk groot is. Slechts een gering percentage van de kiezers is in staat het voorstel met kennis van zaken op zijn merites te beoordelen. Maar moet de kiezer dan werkelijk per stemformulier regeren en zeggen: ja, dat is precies wat ik wil, ik heb het van a tot z gecontroleerd en ik zou het zelf niet anders hebben gedaan; of: nee, in Art. 27 lid 2 van het wetsvoorstel staat een fout? Als dat de bedoeling van het referendum is, moeten we het per direct afschaffen. Dat is inderdaad onmogelijk.

Ik zou echter willen zeggen: het referendum is geen middel tot zelfbestuur van het volk. Daarvan kan helemaal geen sprake zijn op de manier waarop sommigen zich dat voorstellen. Het referendum is eerder slechts een middel om de verantwoordelijke regering bij de realiteit te houden, als het de autoriteiten dwingt acht te slaan op hun medeburgers, zich voor hen te rechtvaardigen voor hun daden, en de medeburgers anderzijds in staat stelt controle uit te oefenen, zodat datgene dat zich al te manifest verwijdert van de overtuiging van de meerderheid, binnen de staat niet kan worden doorgezet.

Natuurlijk, deze controle is zeer grof en oppervlakkig. Ze mag zeker niet dienen om degenen die vanwege hun gespecialiseerde expertise of hun bijzondere opmerkzaamheid betrokken waren bij het uitwerken van een voorstel, te ontheffen van hun verantwoordelijkheid. Het is in mijn ogen het slechtste wat er is als parlementariërs zichzelf verontschuldigen door te zeggen: het volk heeft hier toch mee ingestemd? Dat is geen excuus. Het volk kan alleen de zichtbare fouten controleren of de vragen, die in de verkiezingscampagne tijdens debatten zijn gesteld en die voor iedereen te volgen zijn.

Ik denk, dat wanneer hen deze wat meer bescheiden voorstelling van het referendum duidelijk gemaakt zou kunnen worden, meer mensen zorgvuldiger zouden omgaan met hun stemrecht dan nu het geval is, waarbij men hen een versie voorspiegelt die een illusie is.

Het volksinitiatief

Nog een woord over volksinitiatieven. Ook die kunnen natuurlijk een middel zijn waarmee het volk als het ware over de autoriteiten heen kan springen en zichzelf besturen kan. Maar in dat overspringen schuilt wel een gevaar. Ik merkte al op, dat voorstellen die op de gebruikelijke manier zijn uitgewerkt door bestuur, regering en parlement, tijdens deze hele procedure zijn onderworpen aan overleg tussen iedereen die in de kwestie een bijzonder belang heeft of er een bijzonder ter zake deskundig oordeel over heeft. Dat leidt er in de regel toe dat de diverse opinies en belangen op een evenwichtige manier tegen elkaar worden afgewogen. Dit overleg is in Zwitserland heel belangrijk, hoewel ze zich helaas veel te weinig in de openbaarheid afspeelt (we zouden op dit gebied overigens het een en ander van de Amerikanen kunnen leren, die veel minder bang zijn voor democratische openbaarheid dan wij, hoewel zij bij God zeker niet minder geheim te houden hebben).

In Zwitserland is dit overleg daarom zo belangrijk, omdat het ervoor zorgt dat we rekening houden met onze minderheden, wier positie bij een meerderheidsbesluit van het volk bij een referendum minder goed is gewaarborgd, en dat zorgt in de regel voor meer gedifferentieerde en betere wetsvoorstellen. Daarentegen behelzen volksinitiatieven zo nu en dan simpelweg radicale oplossingen over de hoofden van de betrokkenen heen.

Goddank worden zulke voorstellen bijna altijd verworpen. Soms waren ze dan toch nog van enig nut omdat ze tenminste hadden gewezen op een probleem, dat zonder het voorstel wellicht over het hoofd was gezien. Zo hebben deze initiatieven in de praktijk nog de heilzame werking van een ventiel, waardoor onvrede kan worden afgereageerd over zaken, die inderdaad vaak zijn ingegeven door eenzijdigheid bij de instanties, of werpen ze vragen op waaraan te weinig aandacht is besteed of die nooit tot uitdrukking zijn gebracht.

Ik geloof dat men deze volksinitiatieven niet al te serieus moet nemen en vooral dat gevoelige en belangrijke problemen beter niet langs deze weg kunnen worden behandeld. De beleving van het politieke bedrijf, die van hen uitgaat, hebben we in Zwitserland echter vaak bitter hard nodig.

We moeten waakzaam blijven

Staat u mij nog een laatste opmerking toe. Ons onderwerp betreft weliswaar alleen van de participatie van de stemgerechtigde burger. Maar ik zou onder die participatie van de burger niet alleen verstaan dat deze zijn stem uitbrengt, maar ook, dat hij daar waar hij iets te zeggen heeft, ook daadwerkelijk meepraat.
Zoals ik al zei is het op basis van een realistische voorstelling van de democratie voor de gemiddelde burger vaak moeilijk ook maar de meest rudimentaire controle uit te oefenen op de gecompliceerde voorstellen die onze bestuursstaat aan hem voorlegt. En toch wordt van hem meer gevraagd dan alleen een blind vertrouwen in de autoriteiten onder het motto ‘Die weten toch wat ze doen’, die gemakzuchtige houding die we ook bij onze politici maar al te vaak aantreffen. De collectieve verantwoordelijkheid van allen voor de staat is ook in de bestuursstaat onontkoombaar en vraagt onze voortdurende waakzaamheid.

U allen, die hier het gymnasium heeft bezocht, is het waarschijnlijk duidelijk dat de gemiddelde kiezer over de meeste politieke vragen geen ter zake kundig oordeel weet te vellen. Maar u zal, zeker als u gestudeerd heeft, zelf ook een terrein hebben waarin u een expert bent, en ieder gebied heeft altijd ook een politiek aspect. Binnen dit terrein kunt u beoordelen of dat wat de staat doet goed is of juist slecht. En hier bent u gehouden uw oordeel niet alleen toe te vertrouwen aan uw stembiljet, ook als u in geen enkel openbaar lichaam zitting heeft, en vooral als u tot de slotsom bent gekomen dat het niet juist is u te mengen in het debat of uw mening te laten horen in de pers. Houdt u zichzelf niet voor te goed voor dat zogenaamd vunzige politieke bedrijf. Juist in die zo onoverzichtelijke bestuursstaat moeten de specialisten ieder op hun gebied meehelpen de democratische controle wakker te houden, zodat het responsible government zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekt.

Ik ben aan het eind gekomen. U ziet, overdreven pessimistisch ben ik niet. Zeker is dat de staat en de problemen van de staat steeds gecompliceerder worden, net zoals het moderne leven, en er alle reden voor vertwijfeling is. Maar ook in deze dingen lijkt mij de enige bruikbare arbeidshypothese een misschien niet geheel gegrond, doch nuchter vertrouwen, dat zich voor alles hoedt voor valse idealen.

Ik dank u allen. En hoop bij de discussie op levendige tegenspraak.

Deze vertaling is ontleend aan het boek Was kann einer allein gegen Zen Buddhisten – Philosophisches, Gedicht, Erzähltes und Dramatik, samengesteld door Joy Matter uit het ongepubliceerde werk van haar echtgenoot Mani Matter, dat in 2016 is verschenen bij uitgeverij Zytlogge. Vertaling: René Zwaap. De rechten van deze tekst berusten exclusief bij de nabestaanden van Mani Matter. Deze vertaling verscheen in nr. 1 van jaargang 2017 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis en burgerschap.


Het politieke testament
van een groot kunstenaar

Mani Matter was 36 jaar oud toen hij in 1972 op weg naar een optreden bij een inhaalmanoeuvre tegen een boom opreed. Daarmee verloor Zwitserland – beter het gezegd het Duitstalige gedeelte van het land – een zanger-componist van buitengewoon formaat, een kunstenaar die in zijn eentje de kwintessens vormde van een heel cultuurgebied.
Geboren in 1936 als Herman-Peter Matter in Bern, met een Nederlandse moeder en een Zwitserse vader, ontwikkelde ‘Mani’ Matter een geheel eigen liedkunst, die werd gekenmerkt door grote poëtische zeggingskracht, virtuoos taalgebruik (waarbij hij zich exclusief bediende van het Berner dialect) en een fijnzinnig, absurdistisch gevoel voor humor. Veel van zijn liederen bevatten subtiel politiek commentaar. Hele generaties groeiden op met zijn liederen en nog altijd is hij onverminderd populair. In 2016, in zijn tachtigste geboortejaar, verscheen Mani Matter: eine Biografie, geschreven door Wilfried Meichtry en in het Landesmuseum van Bern was een grote tentoonstelling aan zijn leven en werk gewijd.
Behalve liedkunstenaar was Mani Matter ook jurist. De titel van zijn proefschrift luidde ‘Die pluralistische Staatstheorie’ (ondertitel: Oder Der Konsens zur Uneinigkeit), dat hij tot de laatste voetnoot voltooide maar nooit heeft ingediend (het werd in 2012 alsnog gepubliceerd). Hij liet een academische loopbaan aan zich voorbij gaan om op de bühne te kunnen staan met zijn gitaar. Als jurist in dienst van de gemeente Bern was hij een groot kenner van het Zwitserse staatswezen, met zijn referenda en volksinitiatieven. Hij was actief in de lokale politiek van Bern, maar had – daarvan getuigt ook zijn hier gepubliceerde redevoering – zijn bedenkingen tegen al te radicale opvattingen van de directe democratie.
Zijn redevoering over de ‘participatie van de burger in de bestuursstaat’, dat in 2016 voor het eerst werd gepubliceerd, kan worden gelezen als zijn politieke testament. (René Zwaap)

Een gerechtelijke moord

/

In De zaak Oldenbarnevelt geeft historicus Wilfried Uitterhoeve zich enige moeite te bestrijden dat de veroordeling en daaropvolgende onthoofding van ex-raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt moet worden gezien als een gerechtelijke moord. Maar wie zijn werk leest kan zich moeilijk aan die indruk onttrekken.

Tekst: Maurits van den Toorn

Het proces tegen en de onthoofding van landsadvocaat Oldenbarnevelt vormen geen hoogtepunt in de Nederlandse geschiedenis. In zijn boek De zaak Oldenbarnevelt beziet historicus Wilfried Uitterhoeve de gang van zaken als de noodlottige consequentie van een nog onvoldoende uitontwikkeld staatsrecht in de jonge Republiek.

Het is geen complete biografie, Uitterhoeve heeft zich zoals al uit de titel van het boek blijkt geconcentreerd op de twee jaar waarin zich de nederlaag van Oldenbarnevelt en de zijnen aftekende en op de maanden van zijn arrestatie, gevangenschap, verhoren, doodvonnis en onthoofding. Een biografie is er trouwens al, in vijf delen zelfs (J. den Tex, Oldenbarnevelt, 1960-1972). Wel bevat het boek een korte levensschets van Oldenbarnevelt, als we de verhalen mogen geloven een zeer capabel maar ook een onaangenaam mens: wraakzuchtig jegens tegenstanders en zeer geldbelust. Volgens de negentiende-eeuwse historicus Robert Fruin ging het om ‘den grootsten staatsman, naar mijn oordeel, die ooit ons land bestuurd heeft’. Dat oordeel wordt gedeeld door zijn twintigste-eeuwse collega Arie van Deursen, die hem beschouwt als ‘de grootste staatsman die Nederland in al de eeuwen van zijn bestaan heeft gekend’. Treurig dat juist deze man op hoge leeftijd zijn leven op het schavot moest eindigen.

Het is dan ook niet vreemd dat het doodvonnis en de onthoofding van Oldenbarnevelt in mei 1619 altijd controversieel zijn gebleven. De achtergronden van het conflict zijn divers. Er waren sinds het begin van de zeventiende eeuw politieke twisten over het wel of niet voortzetten van de oorlog tegen Spanje, met als uiteindelijk compromis geen vrede maar een bestand van twaalf jaar. De achtergrond van die twist was vooral economisch: oorlogsmoeheid en een grote schuldenlast wezen in de richting van vrede of op z’n minst een bestand, terwijl Maurits, legerofficieren en vlootbevelhebbers, maar ook kooplieden die profiteerden van handel met of kaapvaart op West-Indië en handelshuizen die verplaatsing van de handel naar Antwerpen vreesden, voor voortzetting van de strijd waren.

Kaapvaart
Uitterhoeve noemt ook wat minder frisse redenen waarom Maurits tegen het staken van de strijd was: het zou hem aanzienlijk in zijn inkomen schelen door vermindering van salaris bij het stilleggen van de actieve oorlogsvoering, hij verloor ook de hem toekomende percentages uit de kaapvaart en uit brandschattingen in de grensgebieden met het Zuiden. Bovendien zou zijn statuur als veldheer verloren gaan. Landsbelang en privébelang botsten duidelijk wel eens met elkaar. Oldenbarnevelt kocht de tegenstand tegen het door hem gewenste bestand af door ervoor te zorgen dat Maurits, Frederik Hendrik, Willem Lodewijk en Louise de Coligny ‘welhaast werden bedolven onder een goudstroom.’

En er waren religieuze spanningen tussen Arminianen en Gomaristen, de uit de geschiedenisles op school bekende ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ die verschillende opvattingen hadden over de predestinatie (is de goddelijk uitverkiezing absoluut, zoals Gomarus stelde, of is er ook nog sprake van een zekere mate van menselijke wil, omdat de mens zelf de keuze kan maken om tot het ware geloof te komen?), met gekoppeld daaraan verschillende ideeën over de positie van de kerk in de staat. Kortom, voldoende materiaal om tot ontbranding te komen na het (tijdelijk) wegvallen van de druk van een buitenlandse vijand in 1609.

Uitterhoeve ziet de manier waarop het conflict tussen Maurits en Oldenbarnevelt werd beslecht als het gevolg van nog niet uitontwikkeld staatsrecht. De politieke (en parallel daaraan ook de religieuze) verhoudingen waren vastgelopen en er was geen regulier mechanisme, zoals een nieuwe meerderheid in de Staten of de vervanging van de regering door de hoogste machthebber, om de verhoudingen weer vlot te trekken. De verhoudingen veranderen kon alleen door een of andere vorm van staatsgreep – mooi begrip daarvoor: ‘de wet verzetten’– waarna de partij die aan het kortste eind trekt gevangen wordt genomen en in een proces, op grond van gefingeerde beschuldigingen, wordt veroordeeld.

Vooropgezet doel
Het idee is vaak dat er sprake is geweest van een gerechtelijke moord na een proces dat verliep volgens het uit het Wilde Westen bekende principe ‘We will give you a fair trial and then we will hang you’. Toch is dat volgens Uitterhoeve niet het geval. Hij schrijft: ‘Van een gerechtelijke moord is mijns inziens sprake als de tegenstander wordt gedood, niet geheel en al zonder proces, maar dan wel in een proces met als vooropgezet en vaststaand doel de tegenstander te doden. Dat is hier niet het geval geweest.’
Toch lijkt ook hij er niet helemaal uit te komen, want even verderop merkt hij op dat het gezelschap van de 24 rechters uit tegenstanders van Oldenbarnevelt bestond en dat een ‘scherpe veroordeling’ praktisch vaststond. Maar dan: ‘Ik krijg niet uit de pen dat zij in wijsheid en naar eer en geweten hebben beslist. Ze waren uit op een afrekening, en wie nog twijfels had over zo’n afrekening moest natuurlijk vrezen voor de wraak van Maurits.’ En: ‘Het was wel een politiek proces, dat in het geheel niet voldeed aan de maatstaven van een gewoon strafproces (‘gewoon’ naar de maatstaven van toen). Ad hoc, zonder wettelijke basis, als onderdeel van een staatsgreep, werd een rechterlijk college geformeerd. Dat werd zodanig samengesteld dat het vonnis zou zijn gericht zoal niet op een fysieke dan toch een politieke uitschakeling van de leider van de tegenpartij.’ Dat riekt toch wel sterk naar ‘vooropgezet en vaststaand doel’, zodat het verschil met een politieke moord met het blote oog amper waarneembaar is.

Nepnieuws
Dat het ging om een politiek proces (op basis van de tamelijk bizarre verdachtmaking dat Oldenbarnevelt de Republiek aan de Habsburgers zou willen uitleveren, een vorm van effectief ingezet nepnieuws) is onomstreden. Uitterhoeve is er ook van overtuigd dat Maurits aan die door het land rondzingende verdachtmaking geen geloof hechtte. Dat maakt het proces in feite nóg politieker, want in plaats van de formele beschuldiging van land- of hoogverraad – crimen laesae maiestatis, een delict dat veelal met de dood bestraft wordt – komt dan het politieke meningsverschil boven drijven over wie het nu werkelijk voor het zeggen had in de Republiek. Zo gezien sneuvelde Oldenbarnevelt in een puur politieke strijd tegen Maurits’ pogingen om zijn machtspositie te vergroten, wellicht zelfs de volledige soevereiniteit over de gewesten te verwerven voor het huis van Oranje-Nassau.

Wat nu eigenlijk de drijfveren van Maurits zijn geweest om zo hard op te treden blijft onduidelijk. Zou hebben meegespeeld dat hij pas Prins van Oranje-Nassau was geworden na het overlijden van zijn oudere halfbroer Philips-Willem in 1618, tot dan toe de titelhouder, en meende iets te moeten bewijzen? Toch was zijn politieke positie niet bedreigd en zijn militaire vakmanschap onomstreden. Religieuze scherpslijperij? Hij had de zijde van de strenge gelovigen gekozen, terwijl Van Oldenbarnevelt in de traditie van Willem van Oranje stond: de opstand en de oorlog met Spanje waren er omwille van de vrijheid en vrijheden (libertatis causa); het was niet primair wat de radicale calvinisten vonden een religionis causa. Maar of Maurits, van wie bekend was dat hij regelmatig dames-voor-één-nacht op het Binnenhof ontving, nu zo’n radicale calvinist was? Uit politieke overwegingen wellicht. De afrekening met Oldenbarnevelt c.s. stelde Maurits in ieder geval in staat zonder al te veel tegenstand door te gaan met zijn ‘proces van zelfverheffing’, al bleef hij als stadhouder uiteindelijk dienaar van de Staten, die na het overlijden van Willem II in 1650 lieten blijken dat ze het ook wel zonder stadhouder afkonden.

Het blijft hoe dan ook een onfrisse en in sommige opzichten nog steeds onduidelijke affaire. De onduidelijkheid zal hebben bijgedragen aan de controverse die er altijd is blijven bestaan rond het proces-Oldenbarnevelt. Hoe gevoelig de affaire in sommige geesten bleef, bleek zo’n drie eeuwen later toen het Haagse gemeentebestuur uit serviliteit jegens de Oranje-Nassaus, die uiteindelijk tóch het erfelijk koningschap in de wacht hadden gesleept, jarenlang erover zou twijfelen of plaatsing van een standbeeld van Van Oldenbarnevelt niet kwetsend zou zijn voor de koninklijke familie. Na lang delibereren kwam het standbeeld er uiteindelijk in 1934 toch.

Wilfried Uitterhoeve:
De zaak Oldenbarnevelt. Val, proces en executie.
Uitgeverij VanTilt, Nijmegen
ISBN 978 94 6004 4113
Prijs € 23,50

Column Hans Maessen: Prins Bernhard verdient geen straatnaam

Wat is in een naam, vraagt Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen zich af. Zoals in het zuiden van de Verenigde Staten standbeelden worden gesloopt van Robert E. Lee, zou het Nederlandse straatbeeld moeten worden gezuiverd van de nagedachtenis van Prins Bernhard. En het Wilhelmina-plantsoen kan eigenlijk ook niet meer.

Tekst: Hans Maessen

In mijn woonplaats heten de twee hoofdstraten Wilhelminalaan en Julianalaan. Ik heb me altijd afgevraagd hoe dat toch kon, immers het zijn eeuwenoude straten en Wilhelmina en Juliana zijn van recentere datum. Het blijkt dat een burgemeester in de jaren dertig het dorp meer allure wilde geven en daarom de namen Beekweg en Molenweg liet veranderen in Wilhelminalaan en Julianalaan. En het werkte. Er werden mooie huizen aan deze lanen gebouwd en het dorp trok deftiger publiek.
Hieraan moest ik denken toen enkele weken geleden de naam van het Prins Bernhard Cultuurfonds aan de orde werd gesteld door John Jansen van Galen in een publicatie van het Drents museum. Bernhard had immers niets met cultuur en was juist iemand die geld dat bedoeld was voor goede doelen in zijn eigen zak stak. Dit onderwerp lag blijkbaar zo gevoelig dat de directeur van het museum de publicatie verbood en daarmee censuur pleegde. Hij vreesde voor de jaarlijkse subsidie van het fonds aan zijn museum. Helaas werd het geen nationale rel, al zou dat wel gepast zijn geweest.
Andere organisaties gaan wat voorzichtiger om met hun koninklijke naamgever. Zo spreken we tegenwoordig over KWF Kankerbestrijding. Op hun site kom je nauwelijks een verwijzing naar hun naamgeefster – Koningin Wilhelmina – tegen. Dat lijkt me verstandig, zeker gezien het recente boek van Gerald Aalders over Wilhelmina. Hij fileert haar tot nog toe zorgvuldig in stand gehouden profiel tot op het bot. Ze was een anti-democratische, wereldvreemde en eigenwijze vorstin. Haar rol in de Tweede Wereldoorlog is zeer twijfelachtig. Onder andere vanwege deze onthullingen, werd Gerard Aalders onlangs door de leden van het Republikeins Genootschap uitgeroepen tot Republikein van het jaar 2018.
Enkele jaren geleden heeft het Republikeins Genootschap het Prins Bernhardplein in Amsterdam omgedoopt in het Bernhardhondplein. Met een ludieke actie hebben we toen het naambordje op dit drukke en lelijke verkeersplein vervangen. Het bordje heeft er een hele tijd gehangen.
Namen van straten, pleinen, organisaties genoemd naar historische figuren, en zeker genoemd naar koninklijke personen, kunnen omstreden worden in de loop van de geschiedenis. Straatnamen zijn veranderd, zoals in mijn dorp. Personen worden omstreden, zoals Coen en Van Heutz. In alle landen van de wereld speelt dit probleem, zo ook in de VS, waar in het zuiden nog veel discutabele personen uit de burgeroorlog vereeuwigd zijn in standbeelden en straatnamen. Naar mijn mening moeten die namen veranderd worden als de historische inzichten erom vragen.
De discussie hierover aangaan is belangrijk om lering te trekken uit de geschiedenis en geen foute personen te blijven eren. Straatnamen veranderen is van alle tijden. Al verzetten monarchisten zich tegen naamsveranderingen, ook voor hen geldt dat foute personen geen voorbeeld mogen zijn voor onze kinderen.

Hans Maessen is voorzitter van het Republikeins Genootschap

De Kosten van het Koningshuis: het volledige rapport

Woord vooraf

Dit onderzoek naar de kosten van het Nederlandse koninklijk huis is erop gericht te komen tot de vaststelling van een nettobedrag dat de Nederlandse burger jaarlijks gemiddeld kwijt is aan het in stand houden van de Oranje-monarchie en op grond daarvan aan de hand van vergelijkingen met andere landen (zowel republieken als koningshuizen) te zien of de huidige Nederlandse staatsvorm duur dan wel goedkoop uitvalt.

Het gaat om een optelsom van kosten, die in sommige gevallen uit de diverse begrotingen kunnen worden gehaald (uitkeringen, vergoedingen etc.) maar in veel gevallen creatief rekenwerk vereisen. Vitaal onderdeel van deze exercitie is een schatting van het vermogen van het koningshuis, hetgeen relevant is omdat dit vermogen vanwege de grondwettelijke gunsten die de monarchie ten deel vallen voor een belangrijk deel fiscaal onbelast blijft. De aldus aan de nationale schatkist onttrokken sommen dienen te worden opgeteld bij de kosten van de monarchie, zo is de hier gehanteerde methode. Net zoals bij de Belastingdienst te doen gebruikelijk, werken we aan de hand van aannames op basis van de beschikbare gegevens, en mochten deze aannames foutief zijn – hetgeen natuurlijk niet honderd procent valt uit te sluiten – horen wij graag van de regering of het koningshuis in welke zin we de uit de literatuur en eigen onderzoek gedistilleerde cijfers zouden moeten aanpassen, net zoals een belastingplichtige bezwaar kan aantekenen tegen de hem of haar opgelegde aanslag.

Het logo van het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders WillyLeaks. Ontwerp: Studio GoedZo, Amsterdam
Dit onderzoek is uitgevoerd door de redactie van tijdschrift De Republikein in opdracht van het Republikeins Genootschap en werd gefinancierd met behulp van crowdfunding. Een van de onderdelen van het onderzoek behelsde het in gebruik stellen van WillyLeaks, het ‘digitale meldpunt voor koninklijke klokkenluiders’, een nog altijd in gebruik verkerend mailadres (willyleaks@derepublikein.nl) voor tips en adviezen ten behoeve van het onderzoek, dat functioneert op basis van volstrekte vertrouwelijkheid.

Via WillyLeaks ontving het onderzoeksteam velerlei bruikbare wenken over grote en kleine aspecten van de met het koningshuis gemoeide kostenposten – ze zijn in deze rapportage verwerkt. Waar het gaat om vertrouwelijke informatie die alleen bij de gratie van anonimiteit is gedeeld, is er bij de verwerking in deze rapportage voor gezorgd dat e.e.a. niet herleidbaar is tot de bron.

Dit rapport is onderdeel van een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de laatste zeven grote monarchieën in Europa zoals dat wordt uitgevoerd binnen de Alliance of European Republican Movements (AERM), de federatie van republikeins georiënteerde organisaties in Groot-Brittannië, Spanje, Zweden, Noorwegen, Denemarken, België en Nederland. De gehanteerde methodiek om te komen tot een totaalbeeld van de kosten van het vorstenhuis is geïnspireerd op het rapport Royal Expenses van de Britse republikeinse organisatie Republic.

Dit onderzoek kan worden beschouwd als een doorlopend proces en is met de publicatie van deze rapportage dan ook niet afgesloten. Dat kan ook moeilijk anders, aangezien veel van de hier besproken materie is omgeven door de geur van mysterieuze staatsgeheimen, hetgeen de discussie in de Tweede Kamer over het vermogen van de Koning en het Koningshuis keer op keer ernstig heeft vertroebeld. Het zou ten zeerste te zijn aanbevelen als de zittende regering een eind zou maken aan alle speculaties door de volksvertegenwoordiging het resultaat te bieden van een grondig boekenonderzoek van het koninklijke vermogen en dat van de andere vertegenwoordigers van het koninklijk huis.

De redactie van De Republikein dankt de volgende personen voor hun waardevolle tips en adviezen bij de totstandkoming van dit onderzoek: Gerard Aalders, Philip Dröge, Jan Maliepaard, Ries Roowaan, Martien Schurink en Gerard van der Zwan, plus alle anonieme tipgevers via WillyLeaks.

De eindredactie van dit rapport was in handen van René Zwaap en Maurits van den Toorn, met bijdragen van Maurits van den Toorn, Gijs Korevaar en Thom deLagh.

Inleiding

Het onderzoek ‘De Kosten van het Koningshuis’ , dat de redactie van dit tijdschrift uitvoerde in opdracht van het Republikeins Genootschap, kreeg breed aandacht in de media. Met name de berekeningen van het koninklijk vermogen – essentieel vanwege de fiscale vrijstellingen die daar in de Grondwet voor zijn gereserveerd – baarden veel opzien en misbaar.
Enkele dagen voor de presentatie in perscentrum Nieuwspoort in Den Haag op 29 april 2018 kwam de Rijksvoorlichtingsdienst met de mededeling dat de koning geen aandelen heeft in Koninklijke Olie Shell, noch in andere bedrijven die het predicaat ‘koninklijk’ in het banier voeren. Een unieke stap. Tot dan toe heerste in Den Haag een ‘omerta’ over het bezit van de koning(in). Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet-De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis. In dat rapport stond alleen te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’. Naar de pers werd indertijd een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana gelekt.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? De Rotterdamse hoogleraar Rechtsgeleerdheid H. van Maarseveen (1926-2012), die als ambtenaar van Binnenlandse Zaken gemoeid was bij de naspeuringen van de commissie, kwalificeerde het onderzoek in 1976 als ‘fake’. In een interview met het weekblad Haagsche Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Aangezien het privévermogen van de vorst ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting, was de hoogte van dat vermogen essentieel voor ons onderzoek. We kwamen uit op een bedrag van minstens 12 miljard euro. NRC Handelsblad had het in dit verband over een ‘losjes uitgevoerd onderzoek’. Maar zo losjes waren de berekeningen niet.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland (ABN), die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland. In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht.

Koninklijke olie
Dan het belang in Shell. Volgens de RVD dus niet in handen van de koning, maar over zijn moeder en zijn echtgenote – die eveneens wettelijk zijn vrijgesteld zijn van vermogensbelasting – deed de dienst geen mededelingen. Ook heeft het koningshuis het vermogen geparkeerd in diverse stichtingen die fiscaal buiten schot blijven: de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Koning Willem III nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van het Koninklijk Huis. Zie daar de basis van de aannames in dit rapport. Gegevens uit het verleden geven weliswaar net als op de beurs geen garanties voor de toekomst of zelfs het heden, maar bieden wel aanknopingspunten. Wellicht zijn die grote belangen in de loop der decennia te gelde gemaakt, of in andere beleggingen of trustfondsen terecht gekomen. Maar dat geld is natuurlijk niet weg. Aangezien volgens de Belastingdienst elke modale sufferd een jaarlijks rendement van 4 procent op zijn vermogen moet kunnen behalen, zal het Koninklijk huis – gesteund door een legertje professionele beleggingsadviseurs – daar ook echt wel in slagen. De onduidelijkheid waar het geld is belegd wordt door dergelijke ontkenningen alleen maar groter, de onzekerheid over mogelijk ongewenste belangenverstrengeling ook.

Kern van het probleem bij die aannames is dat ze nodig zijn door de onduidelijkheid over de kosten en de weigering van opeenvolgende regeringen om meer duidelijkheid te verschaffen. De RVD kan het dan wel over ‘giswerk’ hebben, men draagt zelf aan de onduidelijkheid bij door geen opening van zaken te geven. Bovendien zijn de bedragen die het Koningshuis met zijn succesvolle optredens in binnen- en buitenland de Nederlandse economie jaarlijks zou opleveren net zo goed giswerk.
Een enkele reactie in de media was het gevolg van slecht leeswerk. Zo had Het Financieele Dagblad kritiek op de post van veertig miljoen euro voor beveiliging, die volgens de krant niet alleen de beveiliging van het Koninklijk Huis dekt, maar ook van leden van de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet. Jammer voor het FD, maar uit het rapport-Zalm blijkt zonneklaar dat het bij dat bedrag toch echt alleen om beveiligingskosten voor het Koninklijk Huis gaat.
Uiteindelijk gaat het maar om één ding: maak de totale kosten van de monarchie inzichtelijk. Pas dan kunnen we als volwassen mensen op basis van betrouwbare gegevens een zinvolle discussie voeren of we dat wel over hebben voor het sprookje van Oranje.

Deel I: De officiële cijfers tegen het licht

De Grondwet bepaalt in artikel 40 dat de koning een uitkering van de staat ontvangt. De Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) uit 1972 werkt deze grondwetsbepaling verder uit.
In de rijksbegroting worden uitgaven voor koning, echtgenote en koning die afstand van het koningschap heeft gedaan, dus voor Willem-Alexander, Máxima en Beatrix, gesplitst in drie delen: een persoonlijk inkomen (A), personeels- en materiële kosten (B) en functionele uitgaven en doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken dan de eigen begroting van de koning (C). Het persoonlijk inkomen voor dit trio staat in de begroting van de koning in 2018 op 8,2 miljoen euro, 143.000 euro meer dan in voorgaande jaren. In 2022 stijgt dit trouwens tot bijna 9,7 miljoen euro, omdat prinses Amalia dan 18 jaar is geworden en als ‘vermoedelijke opvolger van de Koning’ op 1,5 miljoen per jaar kan rekenen.
De ‘functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap’, zoals de officiële formulering luidt, zijn goed voor 28,3 miljoen euro. Voor de C-component (doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken) komt daar nog 5, 8 miljoen euro bij. In 2018 is dat in totaal dus 42,3 miljoen euro. Dit is inclusief het gebruik van luchtvaartuigen (geraamd op bijna 834.000 euro); eerder betrof dat grotendeels het gebruik van het regeringsvliegtuig PH-KBX. Nu dat niet meer beschikbaar is en de aangeschafte Boeing pas begin 2019 arriveert, wordt het geld besteed aan de huur van andere vliegtuigen. Wie mocht twijfelen over het nut daarvan wordt op de website van het Koninklijk Huis terecht gewezen: ‘De Koning en de echtgenote van de Koning vliegen altijd in het openbaar belang,’ heet het daar.

Extracomptabele bijlage
Maar dit is nog niet alles. Er komt nog 17,1 miljoen euro bij, zo blijkt uit de zogenaamde ‘extracomptabele’ bijlage bij de begroting. Het gaat daarbij om 2 miljoen euro voor uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken (dit slaat neer op de begroting van Buitenlandse Zaken), 15 miljoen euro voor de paleizen Huis ten Bosch, Noordeinde en het Koninklijk Paleis in Amsterdam (op de begroting van Wonen en Rijksdienst) en 87.000 euro onderhoudskosten van het jacht De Groene Draeck (op de begroting van Defensie). De officiële totale kosten bedragen daarmee 59,4 miljoen euro.
Een groot deel van de kosten zit ‘onder water’ in de vorm van beveiliging en bewaking. Dit vormt een onderdeel dat voor rekening komt van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Defensie.
Ook in de genoemde bijlage, die sinds 2016 bij de begroting zit, blijven die kosten onzichtbaar. Daarin is slechts te lezen: ‘Uit dit budget worden uitgaven voor alle beveiliging van personen en objecten gedaan, dus voor zowel leden van het Koninklijk Huis als leden van het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer. Het budget laat niet zien hoe de uitgaven in het budget worden verdeeld over de verschillende personen en objecten. Dat zou veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, omdat dit ongewenst informatie over de beveiliging zou kunnen geven’.
Opvallend daarbij is dat die ongewenste informatie een paar jaar geleden wél openbaar is gemaakt en toen weinig opzien heeft gebaard. In 2009 waren de ‘overige uitgaven’ voor het Koninklijk Huis namelijk ruim 77 miljoen euro, inclusief beveiligingskosten. Die kwamen toen nog voor rekening van het ministerie van BZK (13.750.000 euro) en van Defensie (25.898.000 miljoen euro), bij elkaar dus bijna 40 miljoen euro. Samen met de declarabele functionele uitgaven in dat jaar van ruim 25 miljoen euro en de grondwettelijke uitkeringen van bijna 7 miljoen euro leverde dat een totaal kostenplaatje op van 110.036.000 euro op aan kosten Koninklijk Huis.
Dit bedrag komt uit een rapport dat is opgesteld door oud-minister van Financiën Gerrit Zalm in opdracht van minister-president Balkenende. Aanleiding daarvoor was de wens de begroting van het Koninklijk Huis een andere vorm te geven, wat vervolgens ook is gebeurd (alle aanbevelingen uit het rapport werden overgenomen).
Van 2009 is zonder al te veel problemen naar het heden te extrapoleren, want we kunnen aannemen dat de kosten voor beveiliging sindsdien niet substantieel zijn gewijzigd. Als het al is gelukt om efficiënter te werken – wat immers het nobele streven van elk kabinet is – dan wordt de eventuele opbrengst daarvan ongetwijfeld teniet gedaan door de (lichte) inflatie en de scherpere beveiliging als gevolg van de toegenomen terreurdreiging in de afgelopen jaren. Anders gezegd: we kunnen stellen dat ook nu de beveiligingskosten voor de leden van het Koninklijk Huis neerkomen op zeker 40 miljoen euro. Als we dan de A-, B- en C-componenten plus de bedragen in de extracomptabele bijlage plus beveiligingskosten bij elkaar optellen, komen we op 99,4 miljoen euro. Dat is conservatief gerekend, grote kans dat het meer is. Bovendien is ook dit bedrag nog aan de krappe kant, want ter wille van de monarchie worden ook elders uitgaven gedaan.

Koningsdag
 
Zo is er Koningsdag, in 2016 gevierd in Zwolle. De gemeente had daar een begroting van 920.000 euro voor opgesteld. Dordrecht deed het in 2015 voor 955.198 euro, Tilburg was in 2017 de gelukkige en had er in de begroting 700.000 euro voor gereserveerd. In alle gevallen gaat het alleen om externe kosten, de ongetwijfeld vele werkuren van de gemeenteambtenaren zijn niet berekend. Al met al kunnen we ramen dat elke Koningsdag rond één miljoen euro kost, waarmee het tussenbedrag oploopt naar 100,4 miljoen euro.

Er is meer: wat kost het een gemeente als een royal een ‘eenvoudig’ werkbezoek brengt? In 2013 legde het koninklijk paar een twintig minuten durend ‘flitsbezoek’ af aan de stadskern van Hoorn. De kosten daarvan ten laste van de gemeentelijke begroting bedroegen 75.000 euro, zo deelde het college van B en W mee na vragen vanuit de gemeenteraad. Het overgrote deel van dit bedrag ging op aan incidentele beveiligingsmaatregelen. Een deel van de binnenstad werd gedurende een groot deel van de dag afgesloten. Ondernemers klaagden over omzetverliezen. Die zouden eigenlijk ook bij de monarchale kosten moeten worden opgeteld, maar laten we uitgaan van dat bedrag van 75.000 euro voor 20 minuten.
 
In het Jaaroverzicht van het Koninklijk Huis, in februari 2016 voor de zevende keer verschenen, staan over het jaar 2015 zo’n 340 publieke activiteiten, zoals werk- en streekbezoeken, openingen van tentoonstellingen, het bijwonen van herdenkingen en toespraken. De ene activiteit is uitgebreider en gecompliceerder qua organisatie dan de andere, maar als we – op basis van de kosten in Hoorn – de kosten per keer op 75.000 euro schatten (grote kans dat het meer is), dan komt dat voor 300 activiteiten neer op 22,5 miljoen euro op jaarbasis. De keuze om slechts 300 bezoeken te tellen in plaats van 340 is omdat buitenlandse bezoeken niet zijn meegerekend. Daarvoor zijn immers al kosten opgevoerd in de begroting van Buitenlandse Zaken.

Daarmee komen we op een tussenstand van totale koninklijke kosten à 122,9 miljoen euro op jaarbasis, en dat alles gebaseerd op cijfers die we hebben geput uit officiële rapportages van de overheid.
 
Veel uitgaven zijn niet of nauwelijks en/of alleen bij benadering terug te vinden. Dat is niet slim, want elke keer dat er weer iets aan het licht komt, leidt dat tot heisa in de media en in de Kamer. Dat gebeurt over van alles, ook betrekkelijke kleinigheden als de onderhoudskosten van De Groene Draeck. Aan voorbereidings- en vergadertijd is er over deze kwestie zo langzamerhand meer dan dat bedrag uitgegeven. Het gebeurt ook over wat er aan kosten nog gaat komen, zoals de aankondiging van de toelage van 1,5 miljoen euro die kroonprinses Amalia vanaf haar achttiende krijgt. Overigens: toen de toenmalige kroonprinses Juliana in 1927 achttien jaar werd, kreeg ze uit ‘s Rijks kas een jaarlijkse toelage van 200.000 gulden. Als je de koopkracht van dat bedrag omrekent naar het heden (het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een handige omrekentool) komt dat, misschien niet eens heel toevallig, neer op 1,5 miljoen euro.

Alle, maar dan ook écht alle uitgaven op een rijtje leidt ook tot verontwaardiging en gedoe, maar het is voor een vaardige premier beter uit te leggen. Bovendien is de discussie dan in één keer gevoerd, terwijl die nu steeds weer opnieuw oplaait. Het ooit bestaande idee ‘zolang het maar niet al te duidelijk is wat het koningshuis kost, komt er geen gedoe over’ is al lang is zijn tegendeel omgeslagen. Niet voor niets vroeg de Kamer in oktober 2014 in een motie van Pechtold en Van Toorenburg om meer transparantie ten aanzien van de kosten van het koningshuis. Toevoeging van een extracomptabele bijlage aan de begroting zonder dat alle kosten daarin te vinden zijn, heeft daar weinig verbetering in gebracht
 
Deel II: Verborgen kosten binnen het ambtelijke apparaat

De leden van het Koninklijk Huis hebben een aantal privileges die de Staat geld kosten, zonder dat die in de boeken staan als uitgaven voor het Koninklijk Huis. Omdat deze kosten niet opvraagbaar zijn, betreden we hier het domein van het creatieve rekenwerk.
Nederland heeft wereldwijd circa 140 ambassades en consulaten. De ambassades hebben niet zelden een ruimte beschikbaar die uitsluitend ten dienste staat voor een bezoek van het Nederlandse staatshoofd, bestaande uit slaapgelegenheid en ruimtes voor sanitaire voorzieningen. Vanzelfsprekend staan deze ruimten bijna voor 100 procent van de tijd leeg. Deze leegstand brengt wel veel kosten met zich mee. Ze moeten worden schoongehouden en bij tijd en wijle een verfje krijgen. Het hoeft geen betoog dat deze kosten niet in verhouding staan tot het weinige gebruik dat er door het staatshoofd – of door familieleden die uit naam van het koningschap waarnemen – van wordt gemaakt.
  (Voormalige) ambtenaren bij het ministerie van Buitenlandse Zaken wisten ons via WillyLeaks te melden dat het in het verleden veelvuldig is voorgekomen dat het staatshoofd de ruimte op de ambassade niet toereikend vond en de voorkeur gaf aan een verblijf in een veel-sterren hotel, waarmee de kosten nog hoger opliepen.
Veelvuldig gefrequenteerd werd sinds de komst van Máxima Zorreguieta in de Oranje- gelederen de Ambassade in Buenos Aires. Voordat Willem-Alexander staatshoofd werd heeft hij, als prinsenpaar samen met Máxima, vele malen voor langere tijd de familie Zorreguieta bezocht. Onmiskenbaar betrof het een familiebezoek, maar voor deze gelegenheden werd de beschikbare ruimte in de ambassade voor het staatshoofd dankbaar gebruikt. De grens tussen functioneel en privégebruik is hier vaag.
  Ook de ambassade in Parijs werd volgens onze ambtelijke bronnen veelvuldig gebruikt door Máxima, die daarbij vooral werd gelokt door de haute couture van de modestad.
  Ambassades plegen op A-locaties in de duurste steden ter wereld te staan. De bouw van de ambassade in Berlijn kostte bijvoorbeeld 57,5 miljoen euro en de ambassadeur in Moskou is jaarlijks 1,5 miljoen euro aan huisvesting kwijt. Het exacte aandeel dat hier wordt opgeofferd aan een mogelijk koninklijk bezoek valt natuurlijk niet te becijferen – maar een schatting 10 miljoen euro op jaarbasis lijkt wel het allerlaagste minimum.
 
122,9 miljoen plus 10 miljoen levert een tussenstand op van 132,9 miljoen euro per jaar in de meest behoudende berekening denkbaar.
 
Eveneens niet zichtbaar in de rijksbegroting is het feit dat diplomaten van Buitenlandse Zaken, direct en ook ondersteunend werkzaam zijn voor het Hof (o.d.i. het Kabinet van de Koning(in)), de privésecretarie van de majesteit op Noordeinde en allerlei andere privé- en zgn. functionele uitjes en ontmoetingen van de familie van Oranje.
 
Al deze ambtelijke kosten (uren, extra werkzaamheden, allerlei inzet van ambassades in het buitenland) zouden bij de kosten voor het koningshuis moeten worden opgeteld. Het gaat hier voornamelijk om medewerkers op academisch niveau die volgens het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren (BBRA) tussen de schalen 11 tot 20 zitten, hetgeen minimaal goed is voor een maandsalaris van 2.996,94 euro (schaal 11) en maximaal 9.159,50 (schaal 18).
Alle buitenlandse contacten van het Hof en de familie van Oranje worden voorbereid en begeleid door Buitenlandse Zaken. Dat betreft niet alleen de inhoudelijke, maar ook de praktische zaken bij staatsbezoeken (inkomend en uitgaand) en allerlei andere bezoeken van buitenlandse functionarissen en ook (semi-) privéreisjes van de Oranjes. Voor officiële bezoeken en contacten moet altijd een (omvangrijk) achtergrond- en gespreksdossier worden samengesteld – zeer tijdrovend werk. Al het andere werk moet daarvoor namelijk wijken: het Hof heeft altijd voorrang. Jarenlang was een oud-ambassadeur (niveau directeur-generaal) volledig vrijgesteld om fulltime al deze Hofdossiers nauwgezet te bekijken en beoordelen.
Voor een inkomend staatsbezoek moet niet alleen voor de majesteit zelf een (gespreks)dossier worden voorbereid maar ook voor diens partner – die immers ook een gesprek gaande moet zien te houden.
In de tijd dat Willem-Alexander nog kroonprins was, was er volgens de ambtelijke bronnen die ons via WillyLeaks contacteerden op het Ministerie van Waterstaat een complete ambtelijke unit voor hem werkzaam vanwege zijn waterbeheer-hobby. Ambtenaren op BZ maakten mee dat de kroonprins jaarlijks naar Duitsland afreisde (ook voor privébezoeken) en dat hij daar bezoeken en gesprekken had die ook moesten worden voorbereid. Ook moest dan het complete Consulaat-Generaal wekenlang in de touwen om e.e.a. voor te bereiden. Ambtenaren die weigerden dit op zich niet binnen hun functieomschrijving vallende werk te doen, eindigden hun ambtelijke bestaan op de Boulevard of Broken Dreams (het souterrain bij BZ waar alle hopeloze gevallen hun dagen slijten met zinloze projecten).

Marathon van New York
 
Hierbij ook relevant is dat als iemand van de koninklijke familie ook maar ergens heen gaat, ook voor vakantie of weekendtrip, de hele ambassadestaf in dat land klaar moet staan om te assisteren. Er gaat dan een officieel bericht uit aan de ambassadeur dat een lid van de koninklijke familie ‘in uw ambtsgebied verblijft, dan-en-dan aankomt (vervoer klaarstaand graag)’, waarbij verwacht wordt dat aan alle behoeften tegemoet wordt gekomen. Berucht bij het Consulaat te New York is de marathon van New York, waar de broers Van Vollenhoven altijd graag meelopen, volledig gefaciliteerd door de rijksambtenarij. De gehele consulaatsstaf is dan z’n hele weekend kwijt om de prinsen te accommoderen.
Bij een staatsbezoek moeten er ook tafelredes worden geschreven. Die van de MP en andere ministers worden uiteraard geschreven op hun departementen en die van de majesteit plegen te worden geschreven op BZ in samenwerking met het Kabinet van de Koning (ook rijksambtenaren). In de tijd van het koningschap van Beatrix kwam het regelmatig voor dat de majesteit dat zelf wilde doen, althans, niet zelf natuurlijk, maar wel uit het zicht van de verantwoordelijke ministers, dus: op haar eigen Noordeinde-privé- secretariaat. Ook daar werden dan ambtenaren van BZ bij ingezet, aangezien BZ’ers geacht worden goed gescreend te zijn.
Voorts moet hier ook de andere dan inhoudelijke bijstand tijdens staats- en andere bezoeken worden genoemd, oftewel alle klusjes om de koninklijke familie tevreden te houden.
Natuurlijk, ook een president zou bij de uitoefening van zijn functie ambtelijke ondersteuning behoeven, maar in dat geval zou er niet een hele familie moeten worden bediend, en zou het maar een fractie kosten van het nu gespendeerde bedrag. We schatten de kosten van deze ambtelijke hulptroepen die niet als zodanig in de rijksbegroting te traceren zijn als koninklijke kosten heel conservatief op 5 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand inmiddels is opgelopen op 137,9 miljoen euro per jaar.

Aansturing Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging

Naast de ambtenaren van BZ waarover het Koninklijk Huis kennelijk vrijelijk mag beschikken zonder dat hun kosten worden opgeteld in de officiële rekensommen van de koninklijk kosten, werd in de affaire die speelde rond Edwin de Roy van Zuydewijn in 2013 ook duidelijk dat het koningshuis kennelijk ook als opdrachtgever fungeert van diverse veiligheidsdiensten. Zo moest premier Rutte de Tweede Kamer in 2013 bekennen dat het wijlen prins Bernhard was geweest die in 2000 de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) opdracht gaf om de gangen van Edwin de Roy van Zuydewijn na te gaan. Dat bleek uit Rutte’s antwoorden na Kamervragen die volgden op een onthulling van journalist Joost Ramaer in weekblad De Groene Amsterdammer van 27 november 2013. Behalve de ex-van prinses Margarita zouden ook zijn ‘ouders en zusters’ zijn onderzocht.
Toenmalig minister-president Balkenende verklaarde in maart 2003 in een brief aan de Tweede Kamer dat de geheime diensten tegen De Roy van Zuydewijn waren ingezet door Felix Rhodius, de toenmalige directeur van het Kabinet der Koningin. De Roy van Zuydewijn bleek ook nog onderzocht door de AIVD (voorheen de BVD), die het dossier van De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst in Amsterdam lichtte nadat Bernhard De Roy van Zuydewijn – zo blijkt uit een mededeling van ex-Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes, die Bernhard lang heeft geïnterviewd – had omschreven als ‘een vijandelijk projectiel dat onschadelijk moet worden gemaakt’. Uit een onthulling van EenVandaag in 2006 bleek dat het particuliere detectivebureau K-2 in 2003 was ingezet om De Roy van Zuydewijn te schaduwen. Onder de camouflage van de ministeriële verantwoordelijkheid ligt er kennelijk een open mogelijkheid voor de koninklijke familie om veiligheidsdiensten en privédetectives op kosten van de Staat aan te sturen met opdrachten die hun privédomein betreffen.
Ook van de verantwoording van dit ‘meerwerk’ ontbreekt ieder spoor in de boeken. We hanteren bij deze cijferexercitie een jaarlijkse post van een – wederom minimaal geschat – miljoen euro per jaar, waarmee we uitkomen op een tussenstand van 138,9 miljoen euro.

Deel III: Fiscale privileges

Illustratie: Joep
‘Koning dumpt belastingmannetje’ kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG Meijburg in Amstelveen, waar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.
  De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het Koninklijk Huis zou hebben verzorgd, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager aan De Telegraaf. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen.’
Die extreme geheimhouding behoeft niet te verbazen, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het vermogen van de vorst, alsmede dat van Máxima en Beatrix, volgens artikel 40 van de Grondwet ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’vrijgesteld is van vermogensbelasting.
  De drie zijn met hetzelfde artikel in de Grondwet ook vrijgesteld van het betalen van belastingen over schenkingen en erfenissen die ze van een ander lid van het Koninklijk Huis ontvangen. Artikel 33 van de Successiewet voorziet er in dat iedereen die een schenking of een erfenis ontvangt van de Koning of een ander lid van het Koninklijk Huis daarover geen belasting betaalt.
Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen voor het koninklijk huis om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen.
  Daarnaast zijn de royals volgens de Wegensverkeerswet vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting en hoeft de koning op grond van een Europese verordening geen invoerrechten te betalen over giften of geschenken die in het kader van internationale betrekkingen zijn gedaan, maar die privileges blijven in dit verband buiten beschouwing, al doen verhalen de ronde als zou wijlen prins Bernhard gebruik makend van deze omstandigheden een leuke bijverdienste hebben gehad aan het belastingvrij importeren van luxe auto’s om deze door te verkopen.

Vermogensbelasting
Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De relevante vraag in dit verband is over hoeveel kapitaal het Koninklijk Huis (dus anno 2018 Willem-Alexander, Máxima en Beatrix) beschikt dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.
 
Rijkste vrouw ter wereld
 
Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet- De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis, onder leiding van de VVD’er David Simons, hoogleraar staats- en administratief recht aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, de PvdA’er Jo van der Hoeven, hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, en Jan de Pous, die namens de Christelijk-Historische Unie minister van Economische Zaken was geweest in het kabinet-De Quay (1959-1963), en sinds 1964 voorzitter was van de Sociaal-Economische Raad. Het doel was dat aan de belastingvrijdom die de Oranjes tot dan toe hadden genoten paal en perk werd gesteld, maar dat bleek niet zo eenvoudig. De commissie kreeg ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken ter beschikking gesteld die een blikje in de koninklijke boekhouding mochten werpen.
De bevindingen van de commissie over de hoogte van het Oranje-vermogen werden nooit naar buiten gebracht, alleen dat dit vermogen veel kleiner zou zijn dan was aangenomen. Naar de pers werd gelekt een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana, de toenmalige vorstin. Wanneer men de historische opbouw van het Oranje-kapitaal sinds de eerste Oranje-koning Willem I overziet, mocht dat bedrag opvallend laag worden genoemd.
Binnen de commissie-Simons bestond grote onenigheid over de vraag of de leden van het Koninklijk Huis ook successierechten (erf- en schenkbelasting) zouden moeten betalen, zo blijkt uit het rapport Het inkomen van de koning, dat eind 2017 in opdracht van premier Rutte werd gepubliceerd door een commissie onder leiding van hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit Carla van Baalen. Deze had opdracht gekregen om uit te zoeken of een onthulling van RTL Nieuws over een geheime deal tussen het Koninklijk Huis en het kabinet-De Jong, waarbij het koningshuis werd gecompenseerd voor de belasting die het vanaf 1970 moest gaan afdragen, op waarheid berustte.
De PvdA’er Van der Hoeven was binnen de commissie belastingvrijdom voorstander van de lijn dat de leden van het Koninklijk Huis voortaan ook belasting zouden afdragen over erfenissen en schenkingen, zo blijkt uit het rapport van de commissie-Van Baalen, die onder meer toegang had tot de aantekeningen van de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken jhr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden, die in het herzieningstraject van de financiële relatie tussen de koning en het Rijk een cruciale rol speelde. Van der Hoeven bewoog hemel en aarde om de koning te verplichten successierechten af te dragen, maar het kabinet-De Jong wenste daar niet op in te gaan en liet in de Grondwet opnemen dat de leden van het Koninklijk Huis vrij zijn van erf- en schenkbelasting. Van der Hoeven beklaagde zich steen en been, maar werd overruled door staatssecretaris van Financiën Grapperhaus, vader van de huidige minister van Justitie.

‘Kom niet aan het inkomen van de Oranjes’
 
Toen Van der Hoeven vervolgens in 1980 voorgedragen werd als vicevoorzitter van de Raad van State, stak Beatrix daar een stokje voor. ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’, verklaarde toenmalig premier Van Agt daaromtrent tegenover H.U. Jessurun d’Oliveira in De Republikein van juni 2016.
In het rapport van de commissie-Simons werd het vermogen van het Koninklijk Huis niet gespecificeerd. Er stond alleen in te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? Een ex-ambtenaar van Binnenlandse Zaken die betrokken was geweest bij de naspeuringen van de commissie-Simons, de latere hoogleraar Rechtsgeleerdheid aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam H. van Maarseveen (1926-2012), kwalificeerde het onderzoek naar het vermogen van de Oranjes als ‘fake’. In een interview met Jan Brokken van het weekblad Haagse Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Andere autoriteiten op dit gebied hebben eveneens hun scepsis over de lage schatting van de commissie-Simons geuit. Hoogleraar Algemeen Belastingrecht van de Universiteit van Leiden H. Vording schreef in zijn Fiscale positie van de koning (2015): ‘Met betrekking tot de vrijstelling voor het successierecht is de vraag, of de in 1970 aangevoerde overweging dat het staatshoofd “niet beschikt over een zeer hoog vermogen” nog immer juist is.’
Bijkomend probleem bij deze discussie is dat het vermogen deels is ondergebracht in stichtingen die niet belastingplichtig zijn. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen en fiscaal onbelast blijven zolang dit vermogen niet wordt aangesproken. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst (ABD), een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belastingvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing.
In hun rapport ‘Begroting van de Koning, evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schrijven de ABD- ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen.’ Dat is echter maar de vraag: zolang het geld op de rekeningen van de stichtingen staat geparkeerd, is er sprake van fiscale neutraliteit, zodra er echter uitgekeerd zou gaan worden aan de royals, zou de belastingplicht bij opheffing van de belastingvrijdom even goed weer gelden.
Het bestaan van deze stichtingen wordt gememoreerd in het rapport-Van Baalen. Het gaat om de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau genoemd, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Er was, concludeerde de commissie-Van Baalen, eind jaren zestig geen ‘geheime belastingdeal’ om de Oranjes te compenseren voor het verlies van een stukje van hun belastingvrijdom. Maar er was wel degelijk een deal. ‘Het was duidelijk dat er een relatie was tussen de afschaffing van de gedeeltelijke belastingvrijdom en de invoering van het inkomensbestanddeel’, aldus de commissie in het rapport. ‘Maar minder duidelijk was hoe deze relatie precies in elkaar stak. Daarover werd in de openbaarheid niets gezegd. Tijdens de interne discussies kwam dit punt echter nadrukkelijk naar voren.’

Deal of geen deal?
Kortom: die compenserende maatregelen waarmee RTL Nieuws op de proppen kwam, bestonden wel degelijk en ze zijn anno 2018 nog steeds van kracht. Ze waren alleen niet zo geheim als werd gesuggereerd. De leden van het Koninklijk Huis verloren hun belastingvrijdom maar zeer gedeeltelijk. Ze bleven vrij van vermogensbelasting ‘voor het deel van het vermogen dat dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie’ en erfbelasting hoefden ze onder het nieuwe regime vanaf 1970 ook niet af te dragen. De PvdA legde zich daarbij neer, ondanks de terechte constatering van PvdA-Kamerlid Van den Bergh in 1971 dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’.
Het zijn niet de minste stemmen die zich hebben gekeerd tegen de koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uit emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal-Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie van het Koninklijk Huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het Koninklijk Huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd.’
Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.
 
Boze Bernhard
Hoeveel geld zou er voor de schatkist verloren kunnen gaan aan deze gedeeltelijke belastingvrijdom? In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schat Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn immer spraakmakende lijst van de rijken der aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorstin. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’.
Gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal moet dat bedrag onwaarschijnlijk laag worden genoemd.

Op naam geregistreerd aandeel van Wilhelmina bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van ABN.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. Dat het koningshuis ook na de dood van Willem I een dikke vinger bleef houden in de Nederlandse Handelsmaatschappij blijkt uit een opmerking in het proefschrift Voor Handel en Maatschappij Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1824-1964 van T. De Graaf. Deze meldt dat in 1956 een besluit van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NHM om het presidentschap af te schaffen werd teruggedraaid vanwege bezwaren van prins Bernhard, hoewel deze na zijn korte ‘stage’ bij de bank bij zijn komst in Nederland geen officiële functie bij de NHM had. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland, die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland.
In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht. Tot voor enkele maanden voor het overnamegevecht vanaf eind 2006 schommelde de koers van de ABN Amro op iets boven de 40 miljard. Dat betekent: als de koninklijke familie de aandelen voor 2007 al verkocht zou hebben, zou het dus niet gaan om zes miljard, maar eerder om 4 miljard.
 
Koninklijke olie
 
Koning Willem III, de kleinzoon van Willem I, nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds, over de directeur van de Shell-groep van 1901 tot 1937 Henri Deterding, vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis in het perspectief van Deterding ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
 
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. In april 2018 wist de Rijksvoorlichtingsdienst te melden dat Willem-Alexander zelf geen aandelen had in de oliemaatschappij. Maar die aandelen kunnen even goed in handen zijn van zijn moeder of van zijn vrouw (die er ook geen belasting over hoeven te betalen) of geparkeerd bij een van de stichtingen waar het Oranje-vermogen is ondergebracht.
 
Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van leden van het Koninklijk Huis.
 
Het aandelenpakket van de Oranjes moet in de loop der tijden breed zijn uitgewaaierd over de hele wereld. In Nederland gelden ook Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.
 
Ook interessant in dit verband is het door Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijnen in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Hollandse Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana een miljoen gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet-Den Uyl de mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijn had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld.
 
Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors, Fiat en Rolls Royce genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werd gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar, zoals het zakenblad Fortune meldde  in de editie van 12 oktober 1987.
 
Goed verdeeld
 
De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

Boekhouder dreigt met openbaarmaking
 
Uit berichtgeving van Het Financieele Dagblad bleek in januari 2018 dat de koninklijke familie minstens 51 beleggingsrekeningen heeft lopen bij Box Consultants in Waalre. Een ex- boekhouder van Box, Erwin Hogers, dreigde in een juridisch conflict met zijn ex-werkgever met openbaarmaking van de gegevens over deze koninklijke beleggingen. ‘Weet de koning wel dat zijn vermogensbeheerder wordt verdacht van valsheid in geschrifte?,’ zou de ex-boekhouder – die inmiddels de wijk naar Zuid-Afrika zou hebben genomen – hebben gezegd tijdens een rechtszaak waarin zijn ex-werkgever hem op straffe van dwangsommen het zwijgen probeerde op te leggen. De advocaat van Box stelde bij die gelegenheid ‘onomkeerbare gevolgen’ in het vooruitzicht als de ‘uiterst gevoelige informatie over cliënten van Box Consultants c.s. – onder wie leden van het Koninklijk Huis – op straat kan komen te liggen’.
 
De boekhouder kreeg een sanctie van 2 miljoen euro opgelegd door het Gerechtshof als hij zijn mond tegen derden over Box zou openen. Vooralsnog is deze zaak in nevelen gehuld, maar het maakt wel duidelijk dat het aandelenbezit van de koninklijke familie inmiddels breed moet zijn verdeeld. Hier kan gerust over een zakenimperium worden gesproken – een imperium dat zich bovendien kan beroepen op unieke fiscale privileges.
 
Op grond van de hiervoor in beeld gebrachte historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds koning Willem I zou het vermogen van het minimaal moeten worden geschat op 12 miljard euro. Dat vermogen kan deels onder Willem-Alexander, deels bij zijn vrouw en deels bij zijn moeder zijn ondergebracht, of geparkeerd zijn in de stichtingen die het Koninklijk Huis heeft opgericht, en blijven zo uit het schotveld van de fiscus. En het zou wel een heel moedige belastinginspecteur moeten zijn om daar moeilijke vragen over te gaan stellen.
 
Een einde aan de gedeeltelijke belastingvrijdom van de Oranjes zou de Nederlandse schatkist een aanzienlijke inkomstenbron kunnen opleveren. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes. Met 12 miljard gaat het om 192 miljoen euro. Daarmee kunnen alle kosten van het Koninklijk Huis worden voldaan. Vooralsnog moet dit hypothetische bedrag worden gerekend bij de kosten van het Koninklijk Huis – zodat de tussenstand inmiddels van 138,9 euro naar 330,9 miljoen euro is opgelopen.
 
Vrijstelling erfbelasting
 
Daarbij opgeteld dienen nog de gederfde inkomsten vanwege de vrijstelling van erfbelasting. Volgens de huidige regels bedraagt erfbelasting bij een vermogen hoger dan 123.248 euro 20 procent voor echtgenoten en kinderen en 36 procent voor kleinkinderen. Bij een vermogen van 12 miljard euro gaat er dus met elk overlijden van een Oranje-vorst een bedrag van minimaal 240 miljoen euro aan erfbelasting verloren voor de schatkist. Gelet op de gemiddelde leeftijd van 75 die de Oranje-vorsten tot nu toe bereikten (Willem I 1772-1843, Willem II 1792-1849, Willem III 1817-1890, Wilhelmina 1880-1962, Juliana 1909-2004) kosten deze belastingvrijstellingen de schatkist minimaal 3,2 miljoen euro op jaarbasis, waarmee we uitkomen op een tussenbedrag van 334,1 euro aan kosten per jaar
 
Onroerend goed
 
In het huidige bestel worden paleis Noordeinde, paleis Huis ten Bosch en het Koninklijk Paleis Amsterdam door de staat gratis aan de koning tot gebruik ter beschikking gesteld. Daarnaast komt de rekening voor renovatie en onderhoud en de WOZ-waarde ook bij de belastingbetaler terecht. Wanneer deze dure woon- dan wel kantoorruimtes op A-lokaties tegen commerciële tarieven zouden worden verhuurd dan wel verkocht – hetgeen een gevolg zou kunnen zijn van de invoering van een republikeinse staatsvorm – zou dat de staat veel geld kunnen opleveren.
 
In de periode 1997-2000 bepaalde de gemeente Den Haag de waarde van Paleis Noordeinde op 18 miljoen euro en die van Huis ten Bosch op 7,5 miljoen euro, terwijl het paleis op de Dam een waarde vertegenwoordigt van maar liefst 100 miljoen euro, want tot die waarde is het bedrag van 10 miljoen gulden waarvoor de gemeente Amsterdam in 1936 afstand deed van alle rechten op het voormalige stadhuis inmiddels opgelopen. De gederfde staatsinkomsten als gevolg van het bestaan van de monarchie lopen daarmee op met 130 miljoen.
 
Belastingvrije schenking

Eind 2017 werd bekend dat prinses Beatrix haar landgoed De Horsten in Wassenaar en Voorschoten zeer recent aan haar zoon de koning had geschonken. Dankzij het belastingvrije schenkingsregime hoefde Willem-Alexander daar geen euro belasting over te betalen. De waarde van het geschonken landgoed wordt geschat op 25 miljoen euro, de waarde van de huizen en andere gebouwen die op de grond staan niet meegerekend. Met een heffing van 20 procent die normaal zou zijn voor andere stervelingen krijgt de BV Oranje hier ten koste van de Nederlandse staatskas een douceurtje van minimaal 5 miljoen euro.
 
Begin juni 2017 werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige paleis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op.
 
In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het pand in kwestie ging, nadat de Staat het had verworven, dienen als pied à terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening natuurlijk voor het Rijk.

Verbouwingskosten
De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten van de diverse paleizen.
 
Zo wordt nu al jaren het 17e eeuwse paleis Huis ten Bosch grondig opgeknapt en gemoderniseerd. Het paleis was toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd. Huis ten Bosch kampte onder met waterschade en houtrot. Stopcontacten zouden niet geaard zijn en de waterleidingen zouden nog van lood zijn. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn volgens de laatste melding van de Rijksvoorlichtingsdienst inmiddels toegenomen tot 63,1 miljoen euro.
 
Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.
 
Renovatie Drakensteyn

 
De staat draaide ook op voor de grote renovatie van kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Na de publicatie van de eerste versie van dit rapport werd bekend dat het kasteeltje naar beproefd recept zal worden verkocht aan de staat, maar wel blijft dienstdoen als woning van de gewezen vorstin. De kosten van de eerdere verbouwing worden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen. Opvallend is ook dat het kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van een vergelijkbaar optrekje in het naburige Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakesteyn, maar wordt bijna vier keer zo hoog aangeslagen.
 
Al deze vaak incidentele posten zijn moeilijk terug te berekenen tot een jaarlijke kostprijs, maar ter behoud van het overzicht stellen we dat de huisvesting van de royals de staat jaarlijks minstens 10 miljoen euro aan meerkosten (inclusief gederfde inkomsten) brengt – waarmee we komen op een tussenstand van 344,1 miljoen euro aan koninklijke kosten per jaar.
 
Kunst en juwelen
 
De Oranjes verdienen ook de nodige miljoenen aan kunsthandel en ontduiken daarbij soms ook aantoonbaar de belasting. Zo gingen op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s twee schilderijen onder de hamer uit de particuliere collectie van prins Bernhard en prinses Juliana. De veiling, A Future for Nature genaamd, was georganiseerd door baron Heinrich Thyssen-Bornemisza. De opbrengsten zouden ten goede komen aan het Wereldnatuurfonds (WNF). Juliana en Bernhard doneerden twee schilderijen: De heilige familie, van de Spaanse meester Bartolomé Esteban Murillo en De verkrachting van Europa, toegeschreven aan de Italiaanse Elisabetta Sirani. Murillo’s doek zou volgens het veilingboekje weg moeten voor een bedrag tussen de 60.000 en 80.000 Britse ponden.
 
De vermeende Sirani was geschat op een bedrag tussen de 6000 en 8000 pond. De binnengehaalde bedragen waren spectaculair hoger: De heilige familie deed 600.000 pond, terwijl De verkrachting van Europa ook het veelvoud van 100.000 pond opbracht. De gulle gever bleef anoniem. Uit een brief van de schatkistbewaarder van Juliana, R.M. Smits, blijkt dat Juliana de royale gift in de vorm van een lijfrente weer kon aftrekken van de door haar te betalen belasting . Juliana verplichtte zich tot het jaarlijks betalen van  200.000 pond over een periode van vijf jaar ten bate van het WNF. Als ze eerder zou komen te overlijden, zou het resterende bedrag in één keer aan het WNF worden uitgekeerd. Schatkistbewaarder Smits in zijn brief aan het WNF: ‘As the installments of the life-annuity are income-tax deductible you will no doubt understand our interest in this instrument’. Kortom: Juliana had er zo een aftrekpost bij, en dat voor twee schilderijen die eigenlijk nog geen tiende waard waren van de som waarvoor ze uiteindelijk werden aangekocht. Boze tongen in het kunstbedrijf beweren dat deze tactiek van het kunstmatig ophogen van de waarde van kunst wel vaker wordt gevolgd. Doordat kopers anoniem blijven, is het bijvoorbeeld heel goed mogelijk om de doeken zelf te kopen, zodat men zichzelf een geweldige fiscale aftrekpost bezorgt, terwijl de opbrengsten gewoon weer kunnen worden besteed. In dit geval bleek de opbrengst van de veiling echter helemaal niet te gaan naar het Wereldnatuurfonds, want dit fonds maakte de opbrengst vervolgens over naar een Zwitserse privérekening van prins Bernhard, die het geld besteedde aan Operation Lock, de codenaam voor een – desastreus uitgepakt – plan van de Nederlandse prins om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn en olifanten tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen, zoals beschreven staat in het boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) van de hand van de Britse natuurbeschermer John Hanks. Los van politieke complicaties riekte deze transactie ook naar belastingontduiking.
 
In 2016 kwam de onthulling dat het Koninklijk Huis in 2012 en 2014 in het geheim belangrijke historische kunstwerken had verkocht aan een buitenlands museum en een Nederlandse privéverzamelaar. Het schilderij Bosbrand van de befaamde negentiende eeuwse Javaanse schilder Raden Saleh was door de kunstenaar geschonken aan koning Willem III, maar was door de veertien kleinkinderen van Juliana verkocht aan de National Gallery Singapore nadat het was gerestaureerd door de Stichting Restauratie Atelier Limburg in Maastricht. De vraag is wie voor de restauratiekosten is opgedraaid. En daarnaast: aangezien het schilderij een geschenk aan het staatshoofd was, mocht deze schenking dan wel als privébezit van het koningshuis worden verkocht?
Een niet nader genoemd lid van het Koninklijk Huis verkocht de waardevolle Atlas Munnicks van Cleeff, een verzameling van 1.200 oude tekeningen van de stad en de provincie Utrecht, aan zakenman John Fentener van Vlissingen.
 
Deze transacties hebben gemeen dat het Koninklijk Huis ze heimelijk had uitgevoerd en dat zij alleen door toedoen van de pers in de openbaarheid kwamen. Het is een indicatie dat het Koninklijk Huis opereert in de kunsthandel, dat het dit het liefst in anonimiteit doet, dat de verhandelde kunstwerken mogelijk geschenken aan de Staat waren, dat de opbrengst van zogenaamd ten bate van charitatieve doeleinden geveilde kunstwerken in werkelijkheid weer op privérekeningen van de royals kwamen en dat het ook onduidelijk is voor wiens rekening de restauratiewerkzaamheden van sommige kunstwerken zijn gekomen. Opheffing van de monarchie zou een einde kunnen maken aan deze dit koninklijke gehossel met kunst, hetgeen wij becijferen als een besparing ten gunste van de overheidskas van 1,4 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand van deze rekensom is opgelopen tot 345,5 miljoen euro.
 
Duurste monarchie van Europa
 
Met 345,5 miljoen euro aan kosten per jaar is de Oranje-monarchie met stip de duurste monarchie van Europa. De Belgische hoogleraar Herman Matthijs vergeleek in 2012 de kosten van de diverse monarchieën en staatshoofden met elkaar. In 2013 verscheen een samenvatting van zijn onderzoek in het Tijdschrift voor Openbare Financiën. Hij kwam tot de conclusie dat Groot-Brittannië (38 miljoen) de duurste monarchie had. Dat was echter zeer geflatteerd, want de Britse organisatie Republic raamde de totale kosten van de Britse monarchie in 2017 op 345 miljoen pond, wat in de huidige koersverhouding neerkomt op 398 miljoen euro. Groot-Brittannië is met 65,6 miljoen inwoners echter bijna vier keer zo groot als Nederland. Daarmee heeft Nederland met stip de duurste monarchie van Europa. 345,5 miljoen aan kosten gedeeld door 17,2 miljoen inwoners komt neer op een bedrag van 20 euro aan kosten per jaar per bewoner in Nederland voor de monarchie, terwijl de 65,6 miljoen Britten per hoofd een bedrag van ongeveer 6 euro kwijt zijn.Inmiddels zijn van diverse landen cijfers bekend. Na Nederland (345,5 miljoen euro) en het Verenigd Koninkrijk (345 miljoen pond) is nu ook Zweden klaar met het becijferen van de werkelijke kosten het koningshuis. Zweedse Republinska Föreningen het houdt op op 137 miljoen Zweedse kronen, hetgeen in euros ongeveer 13,7 miljoen zou zijn. Invoering van het Zweedse model in Nederland zou om budgettaire redenen in ieder geval hogelijk gewenst zijn.
 
Tot slot moeten we in dit verband nog even stilstaan bij de bewering van econoom Harry van Dalen, verbonden als econoom aan de Universiteit van Tilburg, dat het koningshuis jaarlijks 4 tot 5 miljard euro bijdraagt aan de schatkist.
 
De Tilburgse econoom vergeleek monarchieën met andere staatsvormen. Van Dalen constateerde dat het nationale inkomen van monarchieën over de afgelopen decennia 1 procent meer groeide dan een willekeurige republiek of dictatuur. Volgens Van Dalen trekt een monarchie door zijn stabiliteit eerder buitenlandse investeerders aan. Bovendien brengen de handelsmissies die op staatsbezoeken meegaan in het kielzog van het Nederlandse staatshoofd 200 miljoen euro per keer op, zo becijferde het ministerie van Economische Zaken.
 
In dat verband is het de moeite waard de woorden te herhalen van journalist Max Westerman tijdens het jaarcongres van het Republikeins Genootschap in 2017 over de rol van de koning en aanhang tijdens de zakenmissies van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland:
 

Max Westerman
‘Er kan geen enkele grote economische deal worden aangewezen waarbij hun betrokkenheid een rol zou hebben gespeeld. Het is ook idioot om te denken dat ondernemers op een handelsmissie een transactie zou worden gegund omdat zij vergezeld worden door een koninklijke entourage. Zo werkt het kapitalisme toch echt niet. Ik denk eerder dat het tegendeel waar is. Dat de koning meer hindert dan helpt. (…) De meeste handelsmissies doen het zonder koninklijke franje. En dat is maar goed ook, zo vertelden mij een paar functionarissen die de handelsmissies helpen organiseren. Als de koning erbij is, is de sfeer totaal anders, vertelden ze. Formeel, gespannen, krampachtig. Iedereen loopt op eieren. Dat is nu eenmaal wat royalty met de mens doet; burgers worden tot dweperige onderdanen, en ook veel buitenlanders staat het klamme zweet in de handen. Dat is niet de beste sfeer voor creatief zakendoen. Degenen die handelsmissies met en zonder koning met elkaar kunnen vergelijken zeggen dan ook: geef ons maar de missies zonder. Althans dat vertellen ze je ’s avonds bij de borrel. Ze zullen het niet in hun hoofd halen dat op het NOS-journaal te herhalen. En de staatsomroep zou het natuurlijk ook niet uitzenden. In dertig jaar buitenlandjournalistiek heb ik met eigen ogen kunnen constateren dat de toegevoegde waarde van het koningshuis voor het Nederlandse imago en de Nederlandse economie nihil is.’
 
Wij sluiten ons geheel bij die woorden aan – het valt op geen enkele manier te bewijzen dat koninklijke deelname aan handelsmissies daadwerkelijk heeft bijgedragen aan toename van het aantal opdrachten voor het nationale bedrijfsleven.De bewering van Van Dalen in casu de louterende werking van de monarchie op de stabiliteit van een land en daarmee op de economische groei kan met een verwijzing naar Zwitserland – dat in zijn geschiedenis nog nooit een gekroond hoofd heeft gekend – ook al makkelijk worden ontkracht.

Zwitsers model
Geconcludeerd moet worden dat opheffing van het koningshuis ten faveure van een republikeinse staatsvorm zoals bijvoorbeeld Zwitserland, een land van vergelijkbare grootte als Nederland, waar het presidentschap jaarlijks rouleert tussen de leden van de Bundesrat (de ministersploeg), tegen een jaarvergoeding van 445.163 Zwitserse franken per jaar, aangevuld met een vergoeding van 30.000 franken en 12.000 franken. Verder krijgt de roulerende president zijn kosten voor telefoon en computer vergoed, een representatief voertuig in gebruik en een eerste klasse treinabonnement. Totale kosten: minder dan 500.000 Zwitserse franken, is 424.000 euro.
 
Er valt dus meer dan 345 miljoen euro jaarlijks te besparen bij de afschaffing van de Nederlandse monarchie ten gunste van een presidentschap naar Zwitsers model. Daarbij dient dan – wellicht – wel afgetrokken het bedrag dat de Nederlandse staat bij wet zal moeten ophoesten ter compensatie van de kroondomeinen. Volgens de Wet op de Kroondomeinen (1959) schonk Wilhelmina dit grootste landgoed in Nederland (10.00 hectare) aan de staat, onder voorwaarde dat de Oranje-vorst zou blijven beschikken over alle inkomsten van het domein, inclusief het genot van de jacht. De staat draaide voortaan op voor de onderhoudskosten. Bij wet werd vastgelegd dat het hele bezit bij het uitroepen van de republiek of verandering van koningshuis zou worden teruggegeven aan de Oranjes dan wel financieel zou worden gecompenseerd, vermeerderd met de wettelijke rente.
 
‘Mocht ooit de republiek uitbreken, dan wacht de Oranjes – met dank aan de genereuze Nederlandse staat en de Hoge Schenkster – een mooie toekomst als grootgrondbezitter’, zoals historicus Gerard Aalders schrijft in zijn biografie Wilhelmina, werkelijkheid, mythe en fictie(2018). Wellicht zou een nationalisering hier op zijn plaats zijn. Niettemin blijft afschaffing van de monarchie ook met inbegrip van deze verliespost een  bezuinigingsmaatregel waarvan elke minister van Financiën zou moeten watertanden.

Wat levert de monarchie op?

Na het onderzoek naar de kosten van het koningshuis is het hoog tijd uit te zoeken wat het oplevert.

Tekst Hans Maessen

Volgend op het onderzoek naar de kosten van de monarchie is het Republikeins Genootschap nu van plan een onderzoek te doen naar de opbrengsten van de monarchie. Ook daar gaan allerlei ongefundeerde verhalen over de rondte. Bij elk staatsbezoek van Willem-Alexander, zo wil de mythe, komt er een stortvloed aan zakelijke transacties vrij en explodeert onze export naar het uitverkoren land. Net als bij het onderzoek naar de kosten van de monarchie willen we nu de onderste steen boven krijgen over die opbrengsten.
In 2011 schreef een van onze gewaardeerde leden, wijlen Ton Johannisse, een artikel over dit onderwerp in De Republikein. Een staatsbezoek was volgens hem ‘meer folklore dan een economische activiteit’. Een staatsbezoek voorbereiden kost vaak bijna twee jaar. Er gaat alleen een handelsdelegatie mee als dat ook zakelijk interessant is. Het staatshoofd bemoeit zich in het algemeen juist niet met zakelijke contacten tijdens zo’n bezoek. Dat is logisch want dat is niet zijn taak. We hebben met Bernhard gezien waar dat soort contacten toe kunnen leiden.
Belangrijke zakelijke contracten hebben vaak eveneens een lange voorbereiding nodig. Die lopen natuurlijk nooit parallel met de voorbereidingen van een staatsbezoek. Voor de vorm wordt er wel eens achteraf een contract officieel bekrachtigd om het wat feestelijk cachet te geven. Dat levert een mooie foto op en wellicht wat aandacht in de Nederlandse pers.

Onbenaderbaar
Vaak loopt de koning ook wat in de weg tijdens een staatsbezoek, omdat hij de sfeer erg formeel maakt. Voor zakelijke succes zijn informele contacten juist belangrijk. Een staatsbezoek levert ook vaak weinig publiciteit op in het bezoekende land, juist omdat onze koning volstrekt onbenaderbaar is voor de pers. Een journalist kan hem dus nooit eens een vraag stellen of zijn mening horen om er een leuk verhaal van te maken. Dus dan schrijven ze maar geen verhaal!
Ton Johannisse vergeleek ook de ontwikkeling van de exportcijfers na een staatsbezoek. Volgens de monarchistische theorie schieten die na een staatsbezoek omhoog. Maar helaas niets bleek minder waar. Er was nooit een knik omhoog in de exportgrafieken te bespeuren. Staatsbezoeken worden ook vaak gebracht aan landen waar de economische banden zich toch al juist positief ontwikkelen. Dan is de stijging van de export een ‘self-fulfilling prophecy’.
Professor Harry van Dalen van de Universiteit in Tilburg beweerde dat de koning ons jaarlijks 4 tot 5 miljard aan welvaart oplevert. Dat zou dan komen omdat hij zo’n symbool is van een stabiel land! Toch knap dat andere landen met een gekozen staatshoofd ook stabiel en welvarend kunnen zijn. Het zijn sprookjes. Elk staatsbezoek kost ongeveer 1,5 miljoen euro en levert niets op. De monarchie is er alleen voor binnenlands gebruik en kost per jaar 345 miljoen euro. Voorwaar, de leugen regeert!

Mabel vroeg hulp aan Ed van Thijn

/

Oud-burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn (PvdA) maakte zich sterk voor de rehabilitatie van Mabel van Oranje, zo onthult Willem van Bennekom in zijn biografie Ed van Thijn: Leven als opdracht.

Dat Mabel van Oranje nog een appeltje te schillen heeft met oud-premier Balkenende was al langer duidelijk.Ze heeft het nooit kunnen verkroppen dat premier Balkenende indertijd weigerde een Goedkeuringswet in te dienen voor haar huwelijk met Prins Friso. Dit op grond van de ‘onjuiste informatie’ die Mabel zou hebben verteld over haar relatie met drugsbaas Klaas Bruinsma. Friso kwam voor de keuze te staan: ‘de troon of het meisje’. Dus verloor Friso zijn plek in het Koninklijk Huis toen hij met Mabel trouwde. In 2007 kwam het paar in het nieuws toen bekend werd dat zij vanuit paleis Huis ten Bosch een uitspraak van Balkenende over de affaire op eigen houtje hadden gewijzigd in de Engelstalige Wikipedia. Balkenende had het nu niet meer over ‘onjuiste’ informatie maar ‘onvolledige’. Mabel moest diep door het stof.
Uit de biografie Ed van Thijn: leven als opdracht van Willem van Bennekom blijkt dat het daarmee voor Mabel nog niet gedaan was. De voormalige burgemeester van Amsterdam leerde Mabel Wisse Smit kennen tijdens zijn activiteit als verkiezingswaarnemer namens de Verenigde Naties in Bosnië in 1996. In een café werd hij bestormd door een ‘uitbundig-enthousiaste, attractief blonde dame’ die hem ‘hartstochtelijk’ begroette. Mabel stelde zichzelf voor als directeur van de European Action Council for Peace in the Balkans. Van Thijn maakte ook kennis met haar vriend Mohamed Sacirbey, de vertegenwoordiger van de Bosnische Federatie bij de VN. ‘Het werd het begin van een overdonderende avond,’ aldus Van Thijn.

Als een blok gevallen
Volgens biograaf van Bennekom viel Van Thijn ‘als een blok’ voor Mabel. Al werd hij wat ongemakkelijk toen ze plotseling voor deur van zijn kantoor in Sarajevo stond om hem te doordringen van de ernst van zijn werk als verkiezingscontroleur namens de VN. De kennismaking verdiepte zich toen Van Thijn werd uitgenodigd voor Mabels verjaardagsfeest in haar ‘stamkroeg’ in Sarajevo. ‘In haar zwarte, afkledende, diep uitgesneden japon’ zag ze er prachtig uit’, noteerde Van Thijn.
Een kleine tien jaar later, op 6 februari 2004, stond Mabel weer bij Van Thijn op de stoep, nu in Amsterdam, inmiddels als de verloofde van prins Friso. Het was enkele maanden na de scoop van Peter R. de Vries over Mabels relatie met hasjkoning Bruinsma. Van Bennekom: ‘Hoewel de aanstaande echtelieden zich ermee hadden verzoend dat er geen goedkeuringswet bij het parlement was ingediend, waren ze nog altijd ongelukkig met de manier waarop ze toen waren behandeld. Met name door premier Jan Peter Balkenende. Het was niet eerlijk geweest. Inderdaad had Mabel de premier onvolledig geïnformeerd over de aard en de duur van haar omgang met de vermoorde drugshandelaar Klaas Bruinsma, en natuurlijk had Friso ten onrechte niet ingegrepen, maar was wat Mabel had gezegd, hoe onvolledig het aanvankelijk ook geweest was, ook onjuist? Nee, vonden de verloofden. In zijn kennelijke haast om tot een besluit te komen had de premier hun in de beslissende fase bovendien nauwelijks gelegenheid tot wederhoor geboden.’
Balkenende had geweten dat Mabel niet dé vriendin van Bruinsma was geweest, vertelde Mabel. Hij had zelfs geweten wie het wel was: Ottolien Lels, een vriendin van Mabel. Maar had de AIVD ooit serieus met deze Ottolien gesproken? Ze vroeg Van Thijn was of hij haar rehabilitatie op zich wilde nemen. Ook twee andere vertrouwenspersonen waren ingeschakeld. Die waren echter tot het advies gekomen de zaak te laten rusten. In hun taxatie zou hernieuwde aandacht werken als een boemerang.
Van Thijn zette zich aan de zaak. ‘Het kwam tot verschillende vervolggesprekken waarbij “de feiten” beetje bij beetje verder werden uitgediept en steeds bleek hoe diep de frustratie bij Friso en Mabel nog zat’, schrijft Van Bennekom. ‘Van Thijn wist dat het ingewikkeld zou worden – en probeerde geen valse verwachtingen te wekken. Wat hem uiteindelijk voor ogen kwam te staan, was niet zozeer een parlementair onderzoek als wel een nuchter feitenoverzicht in een serieuze krant of een opinieblad’.

Ottolien Lels
In december 2012 had Van Thijn een lang gesprek met Ottolien Lels, het echte vriendinnetje van Bruinsma. Ze bevestigde hem wat ze ook al eerder had gezegd, dat niet Mabel maar zijzelf de vriendin was geweest. ‘Het was de wetenschap dat er in Den Haag iets niet had gedeugd,’ zegt Van Thijn in het boek. Maar het lukte hem niet daar een goede vorm voor te vinden. Tot zijn grote frustratie.
Inmiddels is Friso gestorven en Van Thijn werd getroffen door een ziekte die hem in een rolstoel deed belanden. Mabel zoekt hem nog regelmatig op, aldus de biograaf. ‘Zijn enige troost is dat zij hem inmiddels heeft gezegd het besluit om “ermee te stoppen” te kunnen billijken. Haar vasthoudendheid, zegt Van Thijn, vloeide voort uit de opvatting dat ze in het belang van haar kinderen alles moest hebben gedaan om haar naam te zuiveren. Dat de inspanningen nergens toe hebben geleid – Mabel kan er volgens Van Thijn inmiddels mee leven’.

Ed van Thijn: leven als opdracht, geschreven door Willem van Bennekom, verscheen bij uitgeverij Boom.

Prins Zonder Franje: hoe een rebels tv-programma de kop werd ingedrukt

Met de satirische tv-serie De Prins zonder Franje vatte omroep BNN in 2003 het plan op om de discussie over het erfelijk koningschap voor een breed publiek op de agenda te zetten. Vlak voor de start werd het programma de nek omgedraaid.

Tekst Frits Hendrik Emmerik
Fotografie: Ruben Renaud

Ons erfelijk koningshuis is een verbazingwekkend instituut. Het is een speelbal tussen terecht en onterecht, tussen functioneel en zinloos en tussen werkelijkheid en fictie. In de discussies kaatsen de meningen heen en weer tussen twee weerbarstige wallen. Zo is er de eeuwige prijsvergelijking tussen het koningshuis en een president. Over het nut en de onzin raken we niet uitgepraat. Goed dat er een persoon met aanzien boven alle partijen staat, voor het geval het er politiek om spant? Maar nu de feitelijke functie zo goed als totaal is uitgekleed, wat heeft die poppenkast dan nog aan autoriteit in te brengen? Kortom, wat overblijft zijn de vastgeroeste standpunten van drie partijen: voor of tegen, en als derde die van de gemakzucht: ‘Ach, het is nou eenmaal zo, je doet er toch niks aan, dus maak je niet druk.’
De oorlogsgeneratie wil nog wel eens aanhalen dat de koninklijke familie een grote steun was voor de achterblijvers in de bezette gebieden. Als iemand dan tegenwerpt dat de Oranjes als eersten op de boot naar Engeland en Canada zaten, dan wordt dat weer verdedigd als noodzakelijk om het verzet te kunnen leiden. Kortom, het is een eindeloze discussie zonder bevredigende conclusie. Niemand heeft helemaal ongelijk.

Succesvol merk

Feit blijft dat de populariteit van ons koningshuis schommelt tussen de zestig en tachtig procent en dat je op basis van democratische overwegingen kan stellen dat Nederland een erfelijk koningschap toejuicht, tot die met vlaggetjes zwaaiende meerderheid er de waanzin van zou inzien. Nu doet de marketingmachine van ons vorstenhuis fantastisch werk om dat te voorkomen. ‘Oranje’ is een succesvol merk dat met veel public relations en promotie wordt onderhouden. De doelgroep wordt op de wenken bediend met nieuws, leuke en spannende weetjes en vermeend stiekeme roddels. Het als moderne tool in de marketingcommunicatie gepresenteerde ‘storytelling’ is nergens zo succesvol als met het product ‘Oranje’. Het houdt de omzet stabiel en de aandeelhouders tevreden.
Wie de onzin van het erfelijk koningschap wil aantonen moet van goeden huize komen. En lef tonen, want wanneer je aan de poten gaat zagen, begeef je je op gevaarlijk terrein. Er staat een vijfde colonne klaar, die onzichtbaar zijn werk doet. De leden van het koningshuis zwijgen altijd en hun cordon beschermt het instituut zonder zich op de voorgrond te begeven. De trouwe aanhangers hebben toegang tot de hoogste kringen waar ze in alle stilte de wensen – nooit orders – van de top kunnen aangeven. Het systeem steekt zo sluw in elkaar, dat die wensen wel als strikte orders worden uitgevoerd zonder dat er iemand verantwoordelijk voor is. Onder politici hebben zelfs principiële tegenstanders van het erfelijk koningschap zich ontpopt als hoeders van de continuïteit van het koningshuis. Die vanzelfsprekendheid van de Oranje heerschappij over Nederland sterkt de massa nog eens te meer in hun verzetsloze acceptatie van het fenomeen. Je moet dus een alternatieve route bewandelen om concreet aan te tonen dat het erfelijk koningschap als middeleeuwse erfenis niet past in een moderne samenleving.

Vrolijke satire
Dat is begin deze eeuw precies wat een conceptmaker doet besluiten een televisieprogramma te schrijven waarin de onzin op een humoristische wijze wordt belicht: De Prins zonder Franje, een vrolijke concurrent van de troonopvolger.
In de aanloop naar de opvolging van koningin Beatrix krijgt Willem Alexander alle gelegenheid zich te profileren. Als enige, en op de keper beschouwd sluit hij daarmee alle andere Nederlanders uit van het begeerlijke ambt. Is dat niet strijdig met Artikel 1 van de Grondwet? Juristen buigen zich met enige regelmaat over deze kwestie en menigeen komt tot de conclusie dat een rechter zich daar over zou moeten uitspreken. Met zijn erfelijke kenmerken staat de troonopvolger vast en daarmee discrimineert hij alle overige Nederlanders. Maar welke rechtbank durft het aan de eis tot een eerlijke en algemene sollicitatieprocedure ontvankelijk te verklaren?

De Prins zonder Franje maakt er een vrolijke satire van. In de aanloop, die de prins neemt om zijn moeder te gaan opvolgen, creëert het programma een tweede sollicitant. Een concurrent, die het doen en laten van de prins parodieert. Niet als chique en afstandelijke heer, maar als vriendelijke gozer van het volk. De één in een zwart rokkostuum, de medekandidaat in een overall en met een kartonnen kroon op het hoofd. Van de toespraken tot de ontmoetingen en presentaties van Willem Alexander die het journaal en de diverse blauw bloed-programma’s ons tonen, maakt de Prins zonder Franje een eigen versie. Schip gedoopt? Onze volksprins blaast zijn rubberboot op om in de sloot een stukje te gaan varen. De prins heeft zijn prettig ogende prinses, de Prins zonder Franje stelt ons zijn lieve buurmeisje voor. Kortom, het programma creëert een vrolijke concurrent, die doorlopend aantoont dat al die koninklijke activiteiten allemaal maar opgeklopte niemendalletjes zijn.

Maar tegelijkertijd vraagt hij zich meer en meer af waarom hij niet werkelijk een kans maakt om naar het koningschap te solliciteren. Het cabareteske programma krijgt een verdieping als hij de kijker meeneemt naar advocaten om zijn zaak voor te leggen. Hij onderzoekt de kansen op een gunstige uitspraak en toont meer en meer aan dat het erfelijk koningschap niet strookt met de letter van de wet en zeker niet met de bedoeling ervan. Met de televisiekijker komt de Prins zonder Franje per aflevering tot meer inzicht. De illusie dat het koningshuis een logisch, vaststaand en onomstreden feit is wordt gaandeweg doorgeprikt. In welke andere zaken zijn erfelijke factoren doorslaggevend bij het uitspreken van voorkeuren? Dat station zijn we in onze meningsvorming toch al lang en breed voorbij? Waarom zouden we ons zo’n ethische uitglijder in het geval van een koningshuis dan wel mogen permitteren?

Van Kooten en De Bie-aanpak

In 2003 komt het concept voor De Prins zonder Franje in handen van een impresario. Hij ziet een rol voor één van de cabaretiers in zijn stal en neemt de schrijver mee naar een invloedrijke televisieproducent. Die reageert slagvaardig en informeert een collega, die voor alle uitzendgemachtigden doorlopend naar vernieuwende ideeën zoekt. Binnen enkele dagen zitten schrijver en producent aan tafel bij BNN. Die omroep voelt het gemis van de in 2002 overleden Bart de Graaff en is naarstig op zoek naar een stout en spraakmakend programma. Het enthousiasme binnen de burelen van de omroep overtreft alle verwachtingen. Er wordt uit de kring van bekende programmamakers en presentatoren onmiddellijk een creatief team samengesteld. Er wordt weken achtereen gebrainstormd en geschreven. Om straks zo actueel mogelijk te reageren op de activiteiten van Willem Alexander wordt de aanpak van programma’s als die van Van Kooten en De Bie gekozen. Elke week improviseren op basis van de actualiteit, veel materiaal schieten, selecteren, monteren en uitzenden. Vooraf worden locaties uitgezocht. Het huis van de Prins zonder Franje. Een bordes op het Lange Voorhout voor zijn publieke toespraken. De omgeving waar hij leeft. De winkelstraten waar hij zijn toekomstige onderdanen ontmoet om in gesprek te gaan over zijn kandidatuur en de onredelijkheid van het erfelijk koningschap.
Er wordt gebrainstormd over een programma om met de Prins zonder Franje aan ledenwerving voor BNN te gaan doen. Zijn kartonnen kroon als bouwplaat, voor promotionele activiteiten. Ansichtkaarten met steunbetuigingen. De tekst van het lied ‘Prins zonder Franje’ wordt geschreven.

Repressie
Het team roept het advies van de voorzitter van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG) in en laat zich zowel voorlichten als angst aanjagen. Jazeker, er zijn kansen om die ouderwetse erfelijkheid aanhangig te maken, maar waarom zou dat nog nooit zijn gebeurd? Zijn de rechters niet voor het leven benoemd door de kroon? En als het programma in de publiciteit komt en de makers voor het voetlicht worden gebracht, welke repressie wordt dan in stelling gebracht?
Ach kom toch, brengen de BNN-vertegenwoordigers daar bijna verontwaardigd tegen in. We leven toch in een rechtsstaat? De NRG-voorzitter helpt de creatieve geesten uit de droom. Volgens hem zal alles uit de kast worden getrokken om het programma zo niet te voorkomen, dan wel op alle mogelijke manieren tegen te werken. Niet in het openbaar, want daar komen Kamervragen van. Op alle niveaus wordt de subtiel afgeschermde repressie in werking gezet. Dat de telefoons zullen worden afgeluisterd doet de wenkbrauwen van de programmamakers fronsen, maar echt geloven doen ze het niet.
De voorzitter van het NRG zegt toe het team te blijven adviseren, want ook hij ziet de potentie van de Prins zonder Franje. De waarschuwingen van de ervaren republikein verminderen het enthousiasme van de makers niet. Wel haakt menig gegadigde voor de rol van de Prins zonder Franje af. Binnen BNN is er niemand voor te porren, ondanks het onwrikbare geloof in het programma. Terecht misschien, want haal je met de controversiële Prins de publiciteit, dan is je carrière getekend. Een Swiebertje-effect is nog het minste nadeel. Je gaat als een aanvechter van een bijna heilig instituut de geschiedenis in. Vooral ook omdat alle betrokkenen het over één ding eens zijn: het hilarische programma met serieuze ondertoon zal minimaal aantonen dat de erfelijkheid een vorm van discriminatie inhoudt. En wanneer het een succes wordt kan het sprookje van het koningshuis een stevige knauw krijgen. Dat maakt de vertolker van de Prins zonder Franje niet algemeen geliefd en vermindert de bewegingsruimte binnen zijn toekomstige carrière.

Moeizame casting
Zo toert het team zonder al te veel resultaat langs theaters om cabaretiers te polsen voor de bij voorbaat gewraakte rol. Er zijn zeker gegadigden. Het koningshuis is een dankbaar onderwerp voor conferenciers. Deze sketch kan de kroon op je werk zijn en dat leidt tot veel interesse. Ook van de neef van een huisprediker van de Oranjes. Hij ambieert de rol, maar wil vooraf wel overleg met de familie. Hij haakt vervolgens meteen af. De moeizaam verlopende casting brengt wel de nodige voorkennis in de theaterwereld. Ook het vastleggen van de rechten op het idee en de teksten, als het concept bij een chique Haagse notaris in depot wordt gegeven, geeft ongewild riskante informatie vrij. Nu zijn niet alleen de omroep, de medewerkers en de schrijver op de hoogte van wat er op de tv gaat komen. Maar de voorbereidingen gaan door en het programma krijgt steeds meer vorm en inhoud. De Prins zonder Franje wordt aangebracht bij de programmadirectie van de publieke omroep om over enkele maanden een plaats te krijgen in het uitzendschema.
De planning voorziet eind 2003 in de première van de Prins zonder Franje. De maanden daarvoor maakt BNN zich klaar om de opnames van enkele vaste items op te nemen, meteen als de casting voor de hoofdrolspeler is afgerond. Maar het stille rumoer rond De Prins zonder Franje weerhoudt menig gegadigde ervan de rol te accepteren. Toch gaan de voorbereidingen door en iedereen is er van overtuigd dat er uiteindelijk een Prins zonder Franje zal opstaan. Het programma moet er hoe dan ook komen. Toch? Voor het geval zich onverhoopt geen cabaretier aandient wordt zelfs de bedenker van het programma als protagonist achter de hand gehouden.

Koude douche
Plotseling, uit het niets, komt er een kort bericht van BNN. Een koude douche. De Prins zonder Franje gaat niet op de buis verschijnen, de voorbereidingen worden gestaakt en alle plannen, ideeën en teksten gaan in de papierversnipperaar. Het waarom is niet duidelijk. Overleg tussen alle betrokkenen over dit onverwachte einde levert slechts vraagtekens op. De ware reden komt onder geen beding aan het licht. De directie maakt slechts duidelijk dat op veel vragen geen antwoorden zullen volgen. Is er van hogerhand een verbod opgelegd? Geen antwoord. Stond de kwaliteit van het idee ter discussie? Integendeel, zo wordt de medewerkers verzekerd. Alle betrokkenen kunnen alleen maar gissen naar de waarheid. Volgt er een antwoord dan blijft het beperkt tot ‘sommige zaken kan je maar beter niet weten’ en ‘het gaat niet door; het waarom doet niet ter zake’. Externe medewerkers worden keurig uitbetaald en bedankt voor de tijd en inzet.

Waarom nu dit min of meer suggestieve artikel? De ware reden voor het vroegtijdig einde van De Prins zonder Franje zal nooit aan het licht komen. Er zijn betrokkenen die zeggen dat er geen vertrouwen was dat het leuk en onderhoudend zou worden. Dat strookt niet met de voortvarendheid waarmee de productie werd opgepakt en langdurig uitgewerkt. Ervaren televisiemakers kunnen zich op basis van een concept al een betrouwbaar oordeel vormen. Het lijkt meer op een excuus om niet te hoeven verklaren dat het simpelweg niet mocht van de overheid, dat het werd verboden. Omdat die reden weer tot allerhande andere speculaties zou leiden, werd er simpelweg geen ruchtbaarheid aan het stoppen van de productie gegeven. Was het de publieke omroep, die de confrontatie met de Oranjes niet aandurfde? Kregen de Oranjes er lucht van en deden zij hun invloed gelden? Het was een vele malen indringender aanval op het erfelijk koningshuis dan zoiets als Lucky TV, dat slechts bijdraagt aan de populariteit van Willem Alexander en Máxima. De betrokkenen zullen de waarheid nooit onthullen en worden ze ernaar gevraagd, verschuilen ze zich achter uiteenlopende drogredenen. Je kunt altijd beweren dat er twijfels waren over de invulling. Je kunt zeggen dat de zender geen ruimte had voor een dergelijk programma en dus geen zendtijd kon reserveren. Onschuldige verklaringen om de eventueel harde waarheid te kunnen verzwijgen.

Al snel verdween de Prins zonder Franje in de vergeetput. Weg was de kans om een groot publiek op zowel hilarische als indringende wijze uit te leggen hoe raar het is dat iemand voor een functie in de wieg wordt gelegd zonder dat anderen de kans krijgen er voor in aanmerking te komen. Dat je wellicht in strijd met de grondwet alle overige Nederlanders discrimineert. En dat niemand de misstand aanhangig zal maken, puur omdat niemand dat durft.

Tenslotte:

In dit artikel zijn de namen van de betrokkenen zorgvuldig weg gelaten. Waarom? De gang van zaken met De Prins zonder Franje wijst op de reëel aanwezige kans dat er enige invloed is uitgeoefend op de betrokkenen om te stoppen en te zwijgen. Zij kunnen dus ernstig in verlegenheid worden gebracht als zij aan De Prins zonder Franje worden herinnerd.
Wat het artikel wel aantoont is dat de positie van het koningshuis uiterst stabiel is en steunt op een meerderheid van al dan niet weldenkende mensen. Incidenten uit het verleden hebben slechts een lichte wankeling veroorzaakt. Je moet een snijdend argument formuleren en dit met grote kracht in stelling brengen om de logge meerderheid aan het twijfelen te brengen.
Of je legt je erbij neer, onder de verzuchting ‘ach, het is nou eenmaal zo, je doet er toch niks aan, dus maak je niet druk’ en je laat de tijd zijn werk doen. Want eens komt de dag dat het verdienmodel van een sprookjesfamilie leegloopt op een overdaad aan redelijk inzicht. Dan is de tijd van Nederland zonder Franje eindelijk aangebroken.

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR. 2, JUNI 2018

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk
René Zwaap

Prins zonder franje
Frits Hendrik Emmerik

De dood van Spinoza’s leermeester
Tseard Zoethout

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Het gelijk van Nanda van der Zee
René Zwaap

Van het republikeins front: de verborgen schatten van het koningshuis

Privatiseer de monarchie
Ricus van der Kwast

Journalistiek gaat ten onder aan nulnieuws
Ricus van der Kwast

Grenzen aan de Hollandomania
Anton van Hooff

De opstand van het ressentiment
Serge van Duijnhoven

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 3 en slot)
Paul Damen

Boekrecensie: een boeiend contact
Gijs Korevaar

Boekrecensie: eerherstel voor wijdlopige twijfelaar met faalangst
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: de Mannen van Gods woord zijn niet vies van politiek stuntwerk
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Buigen voor Bhumipol
Manuel Kneepkens

Column Hans Maessen: een formidabele tegenstander

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

1 3 4 5 6 7 22