Geert Wilders

Inhoud maart-editie 2022: Nelleke Noordvervliet over de terugkeer van de republiek

/

In de nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, een interview met schrijfster Nelleke Noordervliet naar aanleiding van haar Hans van den Bergh-lezing op 18 maart 2022 in Utrecht.

Ze kon haar oren niet geloven toen ze de koning op tv aan het woord zag over zijn besluit de Gouden Koets ‘voorlopig’ op stal te houden, ‘ totdat het Nederlandse volk er weer aan toe is’. Ze vertelt: ‘Het eerste wat ik me afvroeg: is dit aandoenlijke verhaaltje echt door een professionele speechschrijver in elkaar gezet? Het kwam allemaal zo onbeholpen op me over. De enige manier dat het nog gewerkt had kunnen hebben, was als hij het met vette ironie had gebracht, een beetje in de stijl van Koning Willy op Lucky-tv. Maar ja, daar was het weer het podium niet voor.’

Ook inhoudelijk kon de schrijfster, die in haar werk veelvuldig aandacht besteedt aan het Nederlandse koloniale tijdperk (ook in haar nieuwste roman Wij kunnen dat spelen de ‘politionele acties ‘ in Indonesië een rol) weinig met de koninklijke speech. ‘Het is natuurlijk een waanidee dat die koets met zijn beladen koloniale geschiedenis en die treurige plaatjes op de zijkant ooit nog met goed fatsoen de straat op kan. Het is goed dat dat ding nu in een museum staat en dat moet vooral zo blijven.’ Ook de politieke polarisatie in het kielzog van de pandemie en de rehabilitatie van door haar diep bewonderde Menno ter Braak komen aan de orde.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn over de maskers van Vladimir Poetin en diens erkenning met de fake-republiekjes Donjetzk en Loehansk als opmaat naar de Russische inval in Oekraïne. ‘Misplaatste empathie met Poetin kan ons nog lelijk opbreken.’

Veel aandacht voor de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië, in het spoor van de recente publicatie van het officiële onderzoek van NIOD c.s. Over de Grens en het boek De Indische Doofpot van Mauric Swirc. De excuses van premier Rutte aan  Indonesië zouden een gepast vervolg krijgen als Willem-Alexander daar verontschuldigingen aan  vastknoopt voor het door de Indonesiërs nog zo immer innig gehate ‘Cultuurstelsel’. Die systematische uitbuiting was uiteindelijk exclusief de verantwoordelijkheid van diens soevereine voorvaderen Willem I en Willem II. Daarnaast vergt het door Maurice Swirc gememoreerde  voorstel van Prins Bernhard in 1946 om gedetineerde Nederlandse SS’ers in te zetten tegen de Indonesische vrijheidsstrijders beslist nader onderzoek.

Columnist Gerard Aalders vraagt zich af waarom Willem-Alexander nog steeds wegkomt met het koloniale verleden van de Oranjes. ‘Ruim 500.000 mensen werden gedood in de tijd dat Nederland een Oranje als staatshoofd had. De Belgen, wier koning Leopold II zich in de Congo tussen 1880 en 1910 misdadig misdroeg, hebben zich wél rekenschap gegeven van die periode. Willem-Alexander echter gaat schaamteloos voorbij aan zijn eigen achtergrond en geschiedenis.’

Na de ‘diepe excuses’ van premier Rutte aan Indonesië voor het gebruikte geweld tijdens de politionele acties is het tijd dat Nederland zich zelf eens aan de invordering van oude historische schulden zet, aldus Thomas von der Dunk. Ten behoeve van het ministerie van Buitenlandse Zaken maakt de historicus de balans op, en hij geeft vooral een claim tegen Italië op grond van het optreden van de Romeinen tegen de Batavieren een goede kans.

Ex-PvdA-senator Joop van den Berg reageert op het voorstel van premier Rutte voor een comeback van de koning aan de formatietafel. ‘Niemand kan mij het positieve effect van ’s konings optreden uitleggen.’

Ricus van der Kwast maakt de balans op van de schade van twee lange zware pandemiejaren, zowel op het gebied van gezondheid, internationale veiligheid als bestuurlijk. ‘Door vast te houden aan een vals idee van vrijheid en inspraak laten we ons juist opsluiten in hokjes, verliezen we onze individualiteit en zetten we onze democratie op het spel.’

Een debat over een kuur tegen het populisme: inperking van het kiesrecht door middel van een test in elementair burgerschap kan een kuur zijn tegen de snelle erosie van het democratisch draagvlak, betoogt socioloog Johan Oud. Redacteur Maurits van den Toorn van De Republikein deelt de zorg van Johan Oud,  maar stelt dat het voorgeschreven middel van het kiesexamen zijn eigen gevarenzones kent.

In de rubriek ‘Van het republikeins front’ aandacht voor het republikeinse vuur dat in het 70ste jubileumjaar van Elizabeth II opflakkert in het Verenigd Koninkrijk, Australië en andere landen binnen de Britse Gemenebest die nog steeds met de Queen zijn opgezadeld. De Britse publiciste Polly Toynbee gaat ervan uit dat de Britse monarchie deze eeuw niet meer haalt: ‘De steun voor dit disfunctionele stuk antiek neemt met iedere generatie verder af en is fragiel geworden.’

Met zijn ontkenning van de zware mensenrechtenschendingen in China tegen de Oeigoerse minderheid heeft hoogleraar Tom Zwart van het Cross Cultural Human Rights Centre van de Vrije Universiteit zich als onafhankelijk wetenschapper gediskwalificeerd, meent publicist Rolf Wennekes. ‘Wat een ontwaarding van de titel hoogleraar‘.

Raymond van den Boogaard bekeek de nieuwe superproductie waarmee het Duitse RTL de Sisi-cultus uit de jaren vijftig met Romy Schneider nieuw leven inblaast. Het sentimentele fondant van weleer maakt plaats voor uitbundige seks, maar voor het overige blijft het sprookje intact, constateert hij. ‘Wat dat betreft conformeert ook de nieuwe Sisi zich dus aan de historische leugen die achter elke monarchie steekt: die van een buiten tijd en plaats staand instituut van een hogere orde. Iets ‘bij de gratie Gods’, om eens een middeleeuwse formulering te citeren, waaraan het volk zich – aan de kant van de weg of voor het tv-scherm – mag vergapen.’

De nabestaanden van de veelgelauwerde historicus Hermann von der Dunk kregen na diens overlijden een brief van de Kanselarij van de Nederlandse Orden: of het verleende eremetaal in de Orde van de Nederlandse Leeuw subiet kon worden geretourneerd. Alternatief was de betaling van een borgsom.  Reden voor zoon Thomas von der Dunk zich nader te verdiepen in de prijskaartjes die aan de diverse koninklijke onderscheidingen hangen: ‘Het goedkoopst was de eremedaille van de Orde van Oranje-Nassau, voor 46 euro had je die. Althans de versie in zilver, voor de gouden kwamen er nog twaalf euro boven op. Het duurste bleek het Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw: 3384 euro droog aan de haak. Daar konden we niet aan tippen, die was vast alleen voor zeer kapitaalkrachtige personen. Het Ridderschap bleek zonder dat grootkruis metallurgisch in elk geval nog geen vijfde daarvan waard. Voor welgeteld 590 euro mochten we de “onze” houden.’

Dichter Manuel Kneepkens herkent in mede-Limburger Geert Wilders veel van de traditionele ‘buuttereedner’ tijdens het carnaval in hun provincie van herkomst. Maar daarbij maskeert de geboren Venloër de traditionele Limburgse gemoedelijkheid met een haast calvinistisch-Hollands fanatisme.

Aandacht voor de eerste aflevering van Dissident, het blad van de jongerenafdeling van Baudet’s Forum voor Democratie, waar de allerzwartste reactie gepaard gaat aan ‘seks met veel geluid en veel orgasmes’, conform de wensen van de partijleider in een groot interview.  ‘Dat wordt oordopjes mee bij het komende zomerkamp van de JFvD.’

De Duitse havenstad Lübeck was tijdens het keizerrijk van Wilhelm I en Wilhelm II een zelfstandige republiek. Wellicht een nastrevenswaardig voorbeeld voor ‘de republiek Amsterdam’? De Duitse historicus Michael Hund laat zien hoe de trotse Lübeckers zelfs niet bezweken voor de grootheidswaan van Kaiser Wilhelm II.

Maurits van den Toorn bespreekt de biografie De Zwijger, het leven van Willem van Oranje door René van Stipriaan.  ‘Van Stipriaan portretteert een man die vooral op sleep wordt genomen door de gebeurtenissen om hem heen en die als reactie daarop aanvankelijk schromelijk boven zijn macht grijpt.’

Roel van Duijn las de autobiografie van GroenLinks-politicus Alexander de Roo, sleutelfiguur in de Europese vergroening. Het boek laat zich lezen als ‘een geschiedenis van de groene partijvorming in de wereld’ .

In de serie ‘Appeltjes van Oranje’ aandacht voor de betrokkenheid van Prins Bernhard en Philips bij een geheim atoomproject in het Argentinië van dictator Juan Perón, uitgevoerd door de Oostentijkse kerngeleerde Ronald Richter, die eerder was betrokken bij pogingen om Hitler aan een atoombom te helpen.

Verder columns van Henk Westbroek over de geschrapte passages in de Amalia-biografie van Claudia de Breij, Manuel Kneepkens over de wenselijkheid van een Groene Koets,  Simpliccisimus over nepotisme in de Raad van State en Republiek-voorzitter Floris Müller over de Rijksvoorlichtingsdienst als verlengstuk van monarchale marketing. Natuurlijk ook de vaste Blik van Joep Bertrams.

 

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement via deze link.

De republiek van een dichter: Gabriele d’Annunzio als wegbereider van Mussolini

/

Vrouwen en homoseksuelen genoten gelijke rechten in de stadsstaat Carnaro, die de Italiaanse dichter Gabriele d’Annunzio uitriep op de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog.  Maar Carnaro was ook de geboortewieg van het fascisme. Manuel Kneepkens over de opkomst en ondergang van de republiek van de ‘goddelijke kale’ en zijn vele epigonen.

 

Tekst: Manuel Kneepkens

 

De stichter van de Republiek van Carnaro, de dichter Gabriele d’Annunzio ( 1863 -1938) werd geboren als de zoon van de burgemeester van Pescara, een stad aan de Adriatische Zee in de regio Abruzzo. Hij groeide op in een huis vol vrouwelijke familieleden , die hem als een prinsje verwenden.

Als zeventienjarige wist hij al de media te bespelen- dat waren de kranten toentertijd. De pers was toen nog volop ‘de koningin van de aarde’. Film en radio als massamedia moesten nog komen.

Toen hij namelijk zijn eerste dichtbundel publiceerde, liet d’Annunzio het gerucht verspreiden, dat hij dodelijk van zijn paard was gevallen. Want hoe jonger gestorven een dichter, hoe groter aandacht voor diens poëzie ….

Erotische escapades

Het leven van d’Annunzio bestond van toen af aan, naast zijn niet gering dichterschap, uit het continu financieel op een te grote voet leven plus een eindeloze serie erotische escapades. Hij hield al zijn veroveringen nauwkeurig bij in een serie notitieboekjes. En daar waren niet geringe namen onder.

Bijvoorbeeld de grote Eleonara Duse, toentertijd naast Sarah Bernhardt de bekendste actrice van het Fin de Siécle, wist hij zelfs negen jaren aan zich te binden. En dat, terwijl hij haar vrijwel continu bedroog.

In 1910 was zijn schuldenlast zo hoog, dat hij Italië hals over kop ontvluchtte. Om vervolgens zijn larger than life-leventje: zijden pakken , kostbare parfums, dure vrouwen, hazewindhonden, enzovoorts – voort te zetten in Parijs. Waar hij met open armen werd ontvangen door de decadente kring rond graaf Robert de Montesquiou, de precieuze dandy, die model heeft gestaan voor het personage Des Esseintes in de roman À rembours van Huysmans en baron Charlus in À la recherche du temps perdu van Marcel Proust.

Geheime overeenkomst

In het voorjaar van 1915 was in Italië de vraag aan de orde of het land moest meevechten in de Eerste Wereldoorlog. De meerderheid van de bevolking was tegen. In het diepst geheim echter had de Italiaanse regering Salandra al een overeenkomst met de Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland) gesloten en daarbij allerlei toezeggingen inzake gebiedsuitbreiding in wat later Joegoslavië zou gaan heten, verworven ( Italia irredenta). Het grote publiek was daarmee onbekend.

Op woensdag 5 mei 1915 maakte d’Annunzio zijn grootse (en weloverwogen ) rentree in Italië. Hij onthulde die dag op theatrale wijze het Monumento ai Mille , opgericht ter ere van Garibaldi en zijn rebellenleger op de rots van Quarto aan de baai van Genua. Vanaf deze plek was Garibaldi in 1860 zijn Italiaanse eenwordingsoorlog begonnen, de Risorgimento. Garibaldi en zijn mannen waren inmiddels zoveel jaar later een ware ‘mythe’ geworden in Italië ‘van heroïek en vitaliteit’.

Die rede van D ’Annunzio was een en al vuur: over het vuur van de eenwording, het vuur waarin wapens gesmeed worden , het vuur dat leven schenkt, het vuur dat levens eist, het ontembare vuur, etc. Het vuur zou heel zijn verdere leven zijn favoriete metafoor blijven. In de twee bekendste van zijn toneelstukken, Het Schip en Jorio’s dochter, gooit de heldin zich vrijwillig op de brandstapel. Fiume, waar hij zijn Republiek van Carnaro zou stichten, zou hij steeds de Stad van het Vuuroffer noemen. En zijn soldaten, de Arditi : ‘barnstenen vlammen’

In zijn rede bij het Garibaldi-monument mengde hij moeiteloos teksten uit de Klassieken succesvol met Nieuw-Testamentische beeldspraak. D’Annunzio bestond het daarbij om de meest pacifistische tekst in de Bijbel, de Bergrede (‘Zalig de zachtmoedigen’) om te smeden tot een vurige aansporing tot deelname aan de oorlog.

‘Zalig de jongeren die hongeren naar glorie, want zij zullen bevredigd worden….

Zalig de barmhartigen, want zij zullen een schitterende stroom van bloed te stelpen hebben .. etc.’

Men trachtte de rede af te doen als typisch de retoriek van een dichter, maar in feite begreep d’Annunzio meer van de moderne tijd, die in opkomst was – die van de massa en de massamedia – dan de liberalen en sociaal-democraten, die toentertijd de Italiaanse politiek domineerden. In dat debat over Italië ’s oorlogsdeelname draaide het immers nauwelijks om redelijke argumentatie, maar om emotie. ‘Degene die de emoties het hoogst kan doen oplaaien, die krijgt “het volk” aan zijn zijde…’

Ziedaar het geheim van het rechtspopulisme, zowel toen als nu.

D’Annunzio slaagde er dus in met zijn vurige toespraken, die massaal werden bijgewoond – op de Piazza del Popolo in Rome alleen al 200.000 enthousiaste Italianen – de publieke opinie te bewerken ten gunste van het deelnemen aan de oorlog aan de zijde van Frankrijk. Onze Latijnse zuster !

Kortom, de succesvoller verleider van vrouwen bleek nu ook een succesvol verleider van de massa. Over Frankrijks bondgenoten Engeland en Rusland repte de dichter nooit. D’Annunzio zag de Eerste Wereldoorlog als een strijd tussen het Latijnse en het Germaanse ras (!), waarbij dat laatste moest worden verpletterd.

Gewelddadig

Die toespraken stonden dus bol van gewelddadigheid. De menigte werd o.a. doodleuk aangespoord politici, die tegen de oorlog waren, te bedreigen en te mishandelen. ‘Wacht ze op! Overmeester ze! Als er bloed vloeit, zal het net zo gezegend zijn als het bloed dat vloeide in de loopgraven!’

Als Italië dan in 1915 inderdaad aan de kant van de Entente aan de oorlog gaat deelnemen, ziet d’Annunzio dat dan ook als het resultaat van zijn optreden. En het Italiaanse publiek dacht evenzo.

De strijd tussen Italië en Oostenrijk speelde zich af in het berglandschap, ver in het achterland van Venetië, rond de rivier de Isonzo, in de onherbergzame streek Carso, die wordt geteisterd door een uiterst gure wind, de Bora. Een buitengewoon ongunstige plek voor een leger om de strijd aan te binden. Nog meer dan in de loopgravenoorlog aan het westelijk front, was hier feitelijk sprake van massasuïcide.

De Italianen moesten immers vanuit de dalen aanvallen. De Oostenrijkers genesteld op de hoogten en pieken, waren duidelijk in het voordeel.

De dienstdoende Italiaanse generaal Cardona had weinig consideratie met zijn soldaten, die zijn onmogelijke opdracht ‘alsmaar aan vallen’, rigoureus dienden uit te voeren. De geringste insubordinatie werd streng gestraft. Executie van onwillige soldaten kwam bijna dagelijks voor.

In de twaalfde (!) slag aan de Isonzo wist Oostenrijk gesteund door Duitse hulptroepen Italië zelfs verpletterend te verslaan: ‘de nederlaag bij Caporetto’. Het Italiaanse leger trok zich in wanorde terug achter de rivier de Piave. Duizenden Italiaanse soldaten deserteerden of werden krijgsgevangen gemaakt. Britse, Amerikaanse en Franse troepen moesten Italië te hulp snellen.

Pas in de herfst van 1918 , vlak voor het einde van de oorlog, wist men terug te slaan, ‘de overwinning bij Vittorio Veneto’.

 Übermensch met vleugels

D’Annunzio nam enthousiast deel aan ‘zijn’ oorlog. Maar niet in Cargo. In de lucht. Als vliegenier. Want was ‘de Vliegenier’ niet het prototype van de Übermensch – de mens, hoog verheven boven de anderen, waarop Nietzsche doelde? Hij toonde zich daarbij dapper, op het roekeloze af. Tussen 1915 en 1918 vloog hij in de houtje-touwtje vliegtuigjes van toentertijd over vijandelijk gebied om eigen- handig bommen naar beneden te werpen. Hij raakte zwaar gewond, liep ernstige oogschade op, maar klom, zodra hij kon, weer aan boord.

Zo leidde hij op 4 augustus 1918 het uit negen vliegtuigjes bestaande vliegeskader La Serenissima  op een 700 mijl raid naar het vijandelijke Wenen en terug. Boven Oostenrijks hoofdstad gooide de dichter geen bommen, maar pamfletten.

Deze unieke ‘geweldloze oorlogsdaad’ heet in Italië ‘Il volo su Vienna’.

Bij de vredesbesprekingen in Versailles kwam Italië er bekaaid vanaf. Woodrow Wilson, de Amerikaanse president, achtte de geheime afspraken van Italië met de Entente van nul en generlei waarde. Hij drukte op de Balkan de nieuwe staat Joegoslavië door. Alles wat Italië van Italia irredenta kreeg was de stad Triëst.

Italië was op dat moment intern ontredderd. Er zwierven bendes rond van oorlogsveteranen. Jonge mannen zonder werk, dank zij de oorlog gehard en gewend om geweld te gebruiken. Met een groep van deze Arditi – en vergezeld van twee cameraploegen! – begaf D’Annuzio zich naar de havenstad Fiume (Rijeka) aan de Kroatische kust, een stad met een in meerderheid Italiaanse bevolking. En veroverde de stad zonder een schot te lossen. Van de geallieerde troepen (het waren voornamelijk Italiaanse) die hem hadden moeten tegen houden, liepen de nodige soldaten over. Drie jaar later herhaalde Mussolini, die altijd goed naar d’Annunzio ’s doen en laten gekeken heeft, dit bravourestuk met zijn Mars op Rome.

D’Annunzio stichtte in Fiume de Vrijstaat Carnaro met hemzelf aan top. Carnaro is de naam van de baai waaraan Fiume ligt. Die staat moest een ‘poëtische politiek’ gaan voeren. Als grondwet kreeg de nieuwe staat dan ook een Gedicht. De grondwet werd door d’Annunzio in dichtvorm geschreven.

Voor de sociaal-economische paragraaf daarin tekende de anarcho-syndicalist Alceste De Ambris. Hij voerde het corporatisme in. Ondernemers en arbeiders zitten samen in een corporatie en lossen gezamenlijk hun problemen op. De PBO , de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, was de naoorlogse variant daarvan in Nederland. Waarvan het huidige Poldermodel van overleg, recent nog uitlopend in een Sociaal Akkoord, op zijn beurt weer een late nabloei is.

De Grondwet van Carnaro kende negen van zulke corporaties. Elk representeerde een onderdeel van de gemeenschap. Eén van de zeelieden, een van de ambachtslieden, een van de ‘intellectuele bloem van het volk’ (leraren, studenten, kunstenaars), enzovoort, maar er was ook nog een tiende: de Corporatie van de Superieure Mens (Nietzsche!). Die corporatie had dus maar één lid: duce d’Annunzio.

Volledige gelijkberechtiging

Opvallend was in die grondwet van Carnaro in 1920 de volledige gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Daar was de rest van Europa toen nog niet aan toe. En al helemaal niet aan de volledige gelijkberechtiging van homo- en heteroseksuelen. Daarin liep de dichter d’Annunzio absoluut voorop.

Zeer belangrijk was de instelling van het College van Aediles, (afgekeken van het oude Rome) dat zorg dragen moest voor de kunst en cultuur. Carnaro was een kunstenaarsstaat. Creativiteit was burgerplicht. Muziek het hoogste goed. ‘In het regentschap van Carnaro is de muziek een religieus en sociaal instituut…gelijk het kraaien van de haan het ochtendrood tevoorschijn roept, zo roept de muziek op tot de geestelijke vrijheid van de mens’, heette het in deze eerste en voorlopig enige poëtische grondwet ter wereld.

Duce d’Annunzio had van zijn vrijstaat een veel te hoge dunk. Bijna zo hoog als van zichzelf. Het ministaatje Carnaro moest niet meer en niet minder dan een ‘gidsstaat’ voor de hele wereld worden. Hij presteerde het zijn poëtisch-politieke schepping te vergelijken met, in volgorde, het Athene van Pericles, het Rome van Augustus, het Florence van de Medici en het Weimar van Goethe.

Ongebreidelde paringsdrift

Lees – en huiver- wat de Engelse dichter Osbert Sitwell , die in Fiume tijdens de hoogtijdagen van d’Annunzio’s bewind aanwezig was, schrijft over de ‘vrijstaat’ Carnaro. Allereerst, dat die vrijstaat wel heel letterlijk een vrijstaat was … één grote vrijpartij. De homoseksuelen onder de Arditi omarmden elkaar openlijk in de parken. Ongebreideld was hun paringsdrift; de hetero’s deden niet voor hen onder.

Fervent cocaïnegebruik was niet vreemd aan deze continue orgie.

De gevolgen konden niet uitblijven. Er moest een speciaal hospitaal voor geslachtsziekten worden ingericht.

Fiume was een groot, wellustig Carne vale. Het ene spektakel na het andere; de ene parade na de andere. Alle dagen feest. Iedere dag hield d’Annunzio een gloedvolle speech van af het balkon van het stadhuis. Zijn legionairs begroeten hem dan met de oud-Romeinse groet met de gestrekte arm. Later zou Mussolini die groet voor zijn fascistische beweging overnemen. En ook de ellenlange balkonspeeches.

Zo vrij als Fiume was voor de Italianen, zo onvrij was het overigens voor de Kroatische minderheid, waartegen d’Annunzio’s legionairs soms meedogenloos optraden.

Magisch Centrum Fiume trok uit heel Europa jongeren aan. Als Amsterdam en Californië in de Jaren Zestig. Men was er hippie én Hell’s Angel tegelijk! De soldaten gingen er in de wonderlijkste uniformen van eigen makelij gekleed. En…creatieven. Alleen al uit Italië, om eens een paar namen te noemen: de Futurist Marinetti, ook al zo’ n aanbidder van geweld (‘la guerre est la seule hygiëne du monde’), de jonge dirigent Arturo Toscanini, de uitvinder Marconi, en Benito Mussolini, die in Fiume zijn ogen goed de kost gaf.

Het kon niet uitblijven. Vrolijk, vitaal rechts degenereerde binnen de kortste keren tot decadent rechts. Men kan nu eenmaal geen samenleving in stand houden op een recept van seks, drugs and rock n’ roll.

Dat blijkt meteen al uit de wonderlijke ‘economie’ die de vrijstaat er op na hield.

Fiume was tot dan toe altijd een rijke havenstad geweest, verbonden door een spoorweg met Boedapest in het verre achterland. In feite had het dus altijd als de haven van Hongarije. gediend. Maar handelscontacten met het achterland waren inmiddels geheel stil komen te liggen, o.a. door d’Annunzio’s komst.

En zo ook de haven.

Piraterij

Voor de broodnodige bevoorrading van de stad ging men over tot piraterij. D’Annunzio stelde een ‘task force’ samen uit de Arditi onder leiding van zijn adjudant Guido Keller, die hij de Uscocchi noemde, naar de piraten die actief waren geweest in de 16e eeuw in de Adriatische zee.

De Uscocchi deden hun uitvallen vanuit de haven van Fiume in motorboten en plunderden de depots van de Geallieerden, gelegen langs de baai van Carnaro.

De Uscocchi hoefden maar zelden hun wapens te gebruiken. Veel soldaten van de zogenaamde Geallieerde, maar in feite Italiaanse troepen, sympathiseerden met Fiume. Zij waren maar al te graag bereid even de andere kant op te kijken.

Ook gingen Arditi als verstekelingen aan boord van vrachtschepen in naburige havens. Waren die schepen eenmaal in volle zee, dan kwamen de Arditi in hun imposante zwart-zilver uniformen, plotseling tevoorschijn en dwongen de bemanning koerste zetten naar Fiume. Daar werden de schepen feestelijk ontvangen en feestelijk leeggehaald.

Meer en meer werd de vrijstaat een toevluchtsoord voor criminelen. Die vestigden zich op de verlaten dokwerven en staken al spoedig in wangedrag de Arditi naar de kroon. Het was een reden voor een delegatie van burgers van Fiume om zich in Rome te beklagen en de Italiaanse regering dringend te verzoeken een einde aan het regime van d’Annunzio te maken.

Dictator

Tussen het woord dichter en het woord dictator is maar een paar letters verschil. Maar die zijn dan ook cruciaal. D’Annunzio wiste die letters meer en meer uit. Dichter d’Annunzio werd de dictator d’ Annunzio. Zo voerde hij met de bedoeling de eigenzinnige Arditi meer in de hand te kunnen houden, een hervorming van zijn leger door, die er op neer kwam dat het officierendom werd afgeschaft. Van nu af aan waren alle militairen gelijk. Zeer democratisch, op het eerste gezicht dan…want er was een máár ….er was één persoon en daaraan was men absolute gehoorzaamheid verschuldigd : commandant d’Annunzio! Reden voor menig officier om Fiume te verlaten. Zodat de Arditi onhandelbaarder werden dan ooit.

De nieuw aangetreden Italiaanse minister-president Giolitti durfde eindelijk te handelen tegen de populaire oorlogsheld. In november 1920 sloten Italië en Joegoslavië het verdrag van Rapallo. Fiume werd volgens dit verdrag een onafhankelijke stad, verbonden met Italië. Bovendien kreeg Italië Carso, Zara, bijna geheel Istria en een paar eilanden in de Adriatische zee toegewezen.

Het meeste van wat d’Annunzio jaren lang voor Italië had opgeëist was verkregen, maar het was gebeurd zonder zijn betrokkenheid. Geen Italiaans bloed had de grond ‘doordrenkt’ en ‘geheiligd’, zoals naar de mening van de dichter diende te geschieden, wilde het werkelijk Italiaanse grond zijn. Het was geen heroïsche overwinning, het was in zijn ogen een ordinaire deal. Erger nog, het verdrag verplichte Italië zorg te dragen dat d’ Annunzio afstand deed van het bestuur van de stad.

Mussolini adviseerde de dichter het verdrag te erkennen. Fiume werd onafhankelijk van Joegoslavië en verbonden met Italië, wat wilde hij nog meer? Maar de dichter wenste zijn macht niet op te geven. Fiume was zijn podium. Bovendien had zijn vriend Marconi inmiddels een radio-installatie aangebracht, waardoor de dichter plots een wereldpubliek had en hij zich meer dan ooit ‘wereldleider’ kon voelen. Nee, hij ging niet in de coulissen te verdwijnen. Hij zou niet wijken!

De regering Giolitti blokkeerde vervolgens de haven met twee oorlogsschepen, waaronder de trots van Italië, de Andrea Doria. De strijd om Fiume begon op Kerstavond 1920 en eindigde op Tweede Kerstdag. D’Annunzio, ondanks al zijn stoere retoriek, capituleerde, toen de Andrea Doria het gouvernementspaleis, waarin hij zijn onderkomen had, met granaten begon te beschieten. De enige tegenactie bestond eruit dat d’Annunzio’s adjudant Keller over Rome vloog om een pot rottende wortelen naar beneden te gooien boven het Parlementsgebouw en een witte roos boven het Vaticaan. Een typisch d ‘Annunziaanse act, maar d ’Annunzio had er part noch deel aan. Keller had geheel eigenmachtig gehandeld en in feite had d’Annunzio Keller en zijn Arditi al niet meer in de hand.

Honderden keren had de dichter het volk, verzameld onder zijn balkon, doen uitschreeuwen ‘Fiume o morte!’ en ‘Italia o morte !’ Nu was die heroïsche dood, die hij zo verheerlijkt had, eindelijk onder handbereik … maar nee.

Mars op Rome

Voor een keer triomfeerde zijn gezond verstand over zijn belligerent geraas. De apostel van dood en glorie koos voor het leven. En verliet Fiume.

Drie jaar later volbracht Mussolini zijn Mars su Rome. De Mars op Rome – naar het voorbeeld van Julius Caesar- waarop de dichter d’Annunzio vaak had gezinspeeld, maar die hij nooit had aangedurfd

Legio afvaardigingen vanuit het moederland waren vaak genoeg in Fiume langs geweest om de dichter tot die Mars te smeken. Maar hij liet ze meestal ontvangen door zijn tweede man Giurati, die de leiding had over de dagelijks gang van zaken, waarmee de dichter zich niet bemoeide. Want daar stond hij ver boven. Hij hield zich uitsluitend bezig met zijn redevoeringen en het stichten van steeds grootsere ceremonieën, parades en feesten. D’Annunzio’s spilzucht daarbij bracht Giurati tot wanhoop.

Giurati vertelde die delegaties uit het moederland dan ook strijk en zet, dat de door hen zo aanbeden d’Annunzio volstrekt ongeschikt was om het bestuur over Italië over te nemen. Ze moesten iemand anders verwachten.

Giurati zelf vertrok op een gegeven moment verbitterd uit de republiek van Carnaro. Om drie jaar later op te duiken als minister in de regering Mussolini.

Hij werd in Fiume opgevolgd door Alceste d’Ambris. Maar die hield zich net als d’Annunzio meer met de Grondwet bezig dan met de dagelijkse gang van zaken. Dus er veranderde wat betreft de langzame neergang van Fiume niets.

Prins van Montenevoso

Mussolini, in 1922 eenmaal aan de macht in Italië, ging behoedzaam om met d’Annunzio. De dichter bezat nog altijd veel aanzien, zeker in fascistische kringen.

Hij kocht zijn ijdeltuitige concurrent op het rechtspopulistische front af met de titel Prins van Montenevoso (‘Prins van de Besneeuwde berg’) en liet de Italiaanse staat het Vittoriale bekostigen, het geld verslindende architectuur-project, bij Gardone aan het Gardameer, waarmee d’Annunzio zich onledig hield in zijn laatste jaren, en dat hem bij leven tot paleis diende, en na zijn dood tot mausoleum. .

In 1938 stierf de dichter, niet nadat hij Mussolini herhaaldelijk gewaarschuwd had tegen Hitler. Hij moest nu eenmaal van Duitsers niets hebben. Tevergeefs. In het jaar van d’Annunzio’s sterven zou Mussolini de Führer op grootse wijze ontvangen in Rome. De As was geboren.

Hoe is het gesteld met de erfenis van d’Annunzio? Die is helaas weinig poëtisch te noemen. D’Annunzio verwekte Mussolini en Mussolini Hitler. En Hitler de Tweede Wereldoorlog. Het rechtspopulisme is daardoor jarenlang na de oorlog in Europa nagenoeg niet meer aan de orde geweest.

Maar heden is de Tweede Wereld oorlog ‘geen moreel ijkpunt meer’. Zeventig jaar na de Holocaust is het rechtspopulisme weer salonfähig in Europa, ditmaal in een nieuwe, gematigde variant ( ‘fascisme light’) : de anti-moslimpartijen van Le Pen, Fortuyn, Wilders, etc. ( ‘Zij, met hun bomgordels onder hun djellaba’s, zijn de fascisten! Niet wij!’)

Een aantal minder schokkende ideeën uit de Carnaro-trommel had overigens zijn revival al in de Jaren Zestig. De Vrije Liefde. De gelijkberechtiging van homoseksuelen. En vooral de verering van de Jeugd. ‘La giovennezza, grande bellezza!’, was het lijflied van de Arditi in Fiume, overgenomen alweer door Mussolini , voor zijn fascistische stoottroepen. De futurist Marinetti, zoals vermeld ook aanwezig in Fiume, in vele opzichten een geestverwant van d’Annunzio, hanteerde in zijn Futuristisch Manifest de kreet : ‘Wie ouder dan dertig is, moet dood!’

Mei ’68 in Parijs was milder: ‘Wantrouw iedereen boven de dertig!’

Soms is er niets nieuws onder de zon.

En de ‘poëtische politiek’? Die is heden non-existent.

Iets van een ‘poëtische politiek’ lijkt niettemin gewenst. Al was het maar als tegenwicht tegen het economistisch denken, dat heden het politieke klimaat in Europa beheerst. ‘De lyriek is de moeder van de politiek’ (Lucebert)… maar uit Carnaro dient wel een les getrokken. Dat zo’n politiek zich verre dient te houden van elke vorm van geweld. De poëtische politiek zal een geweldloze activiteit zijn of zij zal niet zijn. Want de poëzie is een humanisme. Die notie was weg bij d’Annunzio.

Tenslotte, de overeenkomsten tussen d’Annunzio en Fortuyn zijn te opvallend om hier ongenoemd te laten. ‘ De gepolijste kale kop’, la testa di ferro.- óók al door Mussolini geplagieerd – waarom Gabriele D’Annunzio door zijn volgelingen ‘de Goddelijke Kale’ werd genoemd. Een koosnaam, waarmee wijlen Theo van Gogh Pim Fortuyn placht aan te spreken.

Het narcisme. Het hedonisme. De media-gerichtheid. De theatraliteit. Het charisma. De verafgoding door de volgelingen.

Het achteloos maken van schulden. De ongebreidelde promiscuïteit. Het dandyisme.

Het operette-achtig militarisme van Duce d’Annunzio in Fiume en het dito ‘At your service!’ van Pim Fortuyn. De geschiedenis een keer als grote klucht en een keer als kleine…

Er zijn natuurlijk ook verschillen. Fortuyn was een columnist (in Elseviers weekblad), geen dichter. Hij was ook niet fysiek gewelddadig ( wel verbaal…) Integendeel. Hij werd het slachtoffer van fysiek geweld.

Maar zoveel is zeker: met Fortuyn is de Italianisering van de Nederlands politiek begonnen. En zijn voornaamste geestelijke erfgenaam blijkt thans de Limburgse ‘dandy’ Geert Wilders te zijn. Na het Kale… het Geblondeerde Hoofd!

Litanesk scanderen

De PVV–leider beoefende zelfs een spreektactiek van d’Annunzio , die Fortuyn ongebruikt liet: het litanesk scanderen.

D’Annunzio, dagelijks, vanaf zijn balkon in Fiume:

‘Aan wie de victorie?’

‘Aan ons!’

‘Aan wie de victorie?’

‘Aan de helden!’

Wilders in een café in Den Haag:

‘Willen jullie meer of minder Europa?’

Minder!

Willen jullie meer of minder Marokkanen?

‘Minder!’

 

Evviva Italia!

 

Manuel Kneepkens ( Heerlen 1942) , is dichter en publicist. Zijn laatst verscheen dichtbundel is Kaleidoscopie van een Jaar (De Contrabas, Utrecht, 2015) Als criminoloog schreef hij: Het Rijk van de Demonen, Het Bombardement van Rotterdam. Hij was twaalf jaar fractievoorzitter van de Stadspartij in de gemeenteraad van Rotterdam ( 1994 -2016).

 

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je mee een unieke stem in het Nederlandse medialandschap verder te ontwikkelen.

Mijn gekozen donatie € -

 

 

Grenzen aan de vrijheid van expressie

Mocht Wilders in een volle zaal de aanwezigen opzwepen met zijn ‘minder Marokkanen’- uitspraak? De drie rechters zeiden aan het slot van het proces: nee, dat mocht niet. Tot chagrijn van Wilders, die de rechters in een tweet ‘knettergek’ noemde. De wetenschap blijkt verdeeld over de veroordeling.

Tekst Gijs Korevaar

De juridische studievereniging Justus Lipsius van de Leidse universiteit organiseerde eind december een debat tussen de Amsterdamse emeritus hoogleraar politieke theorie Meindert Fennema en Paul Cliteur, professor encyclopedie van de rechtswetenschap te Leiden.

Meindert Fennema verdedigde het naar eigen zeggen ‘extreme standpunt’ dat racisme niet strafbaar moet zijn. Het beledigen van groepen, van godsdiensten of wat dan ook, niet strafbaar, de vrijheid van meningsuiting gaat boven alles. ‘De meeste mensen durven niet zo ver te gaan. Ook collega Paul Cliteur niet’, aldus Fennema. ‘Ik ben tegen het artikel over aanzetten tot discriminatie en groepsbelediging op basis waarvan Wilders is veroordeeld. Maar zolang die wetten bestaan, moeten die worden gehandhaafd’.

De Amsterdamse emeritus hoogleraar wil de regels voor de vrijheid van meningsuiting graag opgerekt zien. Een mens – en zeker een politicus – moet alles kunnen zeggen. Er is natuurlijk wel een grens aan die vrijheid. Niemand mag oproepen of aanzetten tot geweld. Dat staat al in de wet. Fennema: ‘Ik wil er een tweede criterium aan toevoegen: oproepen of aanzetten tot uitsluiting. Dat gaat over uitsluiting van de natie. De natie – het land – is een vereniging en er is zeker ballotage, maar er bestaat geen royement. Burgerrechten kan je niet afnemen. Een religie is eigen keuze. Misschien heb je niet gevraagd om moslim te worden, maar het blijven is een keuze. Je kan er van af. Je kan een Marokkaan echter niet vragen om geen Marokkaan meer te zijn. Je kan een Nederlands paspoort nooit innemen. Ja, behalve als iemand in vreemde krijgsdienst is getreden’. Daarom is Meindert Fennema ook zo fel in zijn oordeel over de website waar mensen Sylvana Simons oproepen het land te verlaten. Dat valt volgens Fennema in die laatste categorie – aanzetten tot uitsluiting – en zou strafbaar moeten worden gesteld.

Paul Cliteur profileerde zich de afgelopen maanden als verdediger van Geert Wilders. Hij heeft zelfs op het proces een ‘getuigenis van de waarheid’ afgelegd op verzoek van de rechtbank. Daarover had hij eerder met Wilders’ advocaat Knoops contact gehad. ‘Ik heb met veel genoegen in de rechtbank over vrijheid van meningsuiting gesproken. Het is toch bizar dat een politicus terecht staat voor dingen die hij heeft gezegd, terwijl hij op de dodenlijst van Al Qaida staat. Het blijft vreemd dat drie rechters een oordeel moeten geven over wat een politicus zegt’.

De Leidse hoogleraar zette Wilders in perspectief. ‘Ik denk dat hij onderdeel is van een internationale beweging. Trump natuurlijk, maar ook Marine le Pen, Pegida. Als Wilders wordt vervolgd, zijn er in de wereld wel veel meer mensen die voor de rechter zouden moeten komen. De Franse tekenaars van Charlie Hebdo? De Deense cartoonist met zijn tekening over de profeet Mohammed?’

Kritieke situatie

In het proces waren volgens Cliteur de sterkste argumenten voor vrijspraak moreel. Rechtsfilosofische overwegingen, niet wetstechnisch, aldus de hoogleraar. ‘Daarom ben ik op zoek gegaan naar wetsartikelen op basis waarvan toch vrijspraak mogelijk was. Maar dat heeft het niet gehaald. Is hij terecht veroordeeld? Ik had het wel verwacht. Ik heb de rechtbank nog voorgehouden dat we in een kritieke situatie leven, dat terrorisme een enorm probleem is en dat we de rechtspraak niet voor het karretje van dat terrorisme moeten spannen. We moeten de vrijheid hoog houden. Die verantwoordelijkheid rust op uw schouders, heb ik de rechters gezegd. Maar dat hebben ze niet gedaan’.

Toch blijft Cliteur de vrijheid verdedigen van Geert Wilders om te zeggen wat hij wil. ‘Je moet kunnen zeggen welke migrant je wel en welke je niet wilt toelaten. Het lijkt heel interessant om daar normen voor te ontwikkelen’, aldus Cliteur over de ‘minder minder’ uitspraken van Wilders. ‘Het is een toevoeging aan het publiek debat. Er was een taboe over de cijfers van de jeugdcriminaliteit onder Marokkaanse jongens. Er was geen sprake van dat hij een hele bevolkingsgroep heeft bedreigd. Zijn uitspraken gaan niet over Kamervoorzitter Arib of burgemeester Aboutaleb’.

Fennema: ‘Een zaal laten scanderen dat er minder Marokkanen moeten komen, dat gaat niet meer over het oproepen tot een publiek debat. Ik was spastisch als kind in Friesland en ik werd gepest. Dan kwamen er jonge blonde jongens achter me aan rennen en dat had echt niets met een oproep tot debat te maken. Ik kan me dus voorstellen dat Marokkaanse Nederlanders zich bedreigd, opgejaagd, voelden. Dan is de overheid verplicht bescherming te bieden’.

Cliteur: ‘Salafisten hebben een radicale interpretatie van de godsdienst. Die willen in een theocratie leven in plaats van in een democratie. Mag je daar tegen optreden? Ja, dat moet als weerbare democratie’.

Fennema, met een achtergrond als lid van de Communistische Partij Nederland, onderstreepte wel het gevaar van repressie van gedachtegoed, van partijen. In Duitsland is decennialang het ‘Berufsverbot’ van kracht geweest waarmee communisten werden geweerd uit overheidsdienst. Dat systeem bestond niet in Nederland. ‘Ik sluit niet uit dat het links-radicalisme in Duitsland daardoor gewelddadiger is geweest dan hier. Het geweld neemt toe door het verbieden van de waarheid, die deze mensen in pacht denken te hebben. En bovendien: Hoe groter een cordon sanitaire, hoe groter de macht van de leiding van de partij, want de partijleden kunnen nergens anders heen’.

PVV rijp voor rechterlijk verbod

In zijn proefschrift Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie buigt Bastiaan Rijpkema zich over de weerstand die de rechtsstaat kan bieden aan antidemocratische partijen zonder haar eigen principes te ondergraven. Een actueel probleem, gezien de dreigende verkiezingsoverwinning van de PVV. Aan drie voorwaarden die het Nederlands recht biedt om deze partij te verbieden is inmiddels ruim voldaan, oordeelt oud-hoogleraar migratierecht Ulli Jessurun d’Oliveira.

Tekst Ulli Jessurun d’Oliveira / Foto: Roel Rozenburg

Deze Leidse dissertatie is behoorlijk actueel, en bovendien in heel toegankelijk, bijna intiem helder Nederlands geschreven. Het gaat om een probleem dat in het interbellum de kop opstak – trouwens niet zonder voorlopers –  en dat nu ook al weer een paar decennia aan de orde is: het opkomen van antidemocratische bewegingen en partijen en wat daartegen te doen. Die vraag is problematisch voor de democratie en de rechtsstaat omdat weerstand bieden aan antidemocratische bewegingen al gauw in het eigen vlees van democratie en rechtsstaat snijdt. Grondrechten, zoals dat van vereniging en vergadering, van de vrijheid van meningsuiting worden gekort, democratische uitgangspunten verlaten. Over deze paradox, dit dilemma gaat het boek.

De schrijver heeft een rechtsfilosofische scholing, maar zijn boek slaat de vleugels wijder uit. Het gaat in het algemeen over de grenzen van tolerantie van (westerse) democratieën, niet alleen Nederland, en daarnaast verwerkt hij ook de inzichten van politicologen en sociologen in zijn theorie. Waar draait het om?  Het gaat om het vinden en uitwerken van een theoretische rechtvaardiging van  weerbaar optreden (door de staat) die niet in strijd komt met uitgangspunten of kenmerken van de democratie. Geeft men een smalle, procedurele  definitie van de democratie als een door het volk geïnspireerde meerderheidswil, dan is het gedaan met een legitimatie van weerbaar optreden. Dan dient men genoegen te nemen met een meerderheidswil die de democratie of belangrijke delen daarvan afschaft. Zoals  toenmalig minister van Justitie Donner zei: ‘Als tweederde van alle Nederlanders morgen de sharia zou willen invoeren, dan moet die mogelijkheid toch bestaan?’  Hij vond ‘de meerderheid telt de essentie van de democratie.’  Vijf jaar later, als minister van Integratie,  heeft hij dit grondwettelijke standpunt nog iets verduidelijkt door op te merken dat hij zich wel zou doodvechten tegen het ontstaan van zo’n constitutionele tweederde meerderheid.

Tussenpositie

Definieert men daarentegen democratie als niet alleen een kader van procedures waarin het volk zijn zegje zegt, maar vult men haar op met een aantal fundamentele waarden en beginselen, dan is de weerbaarheid gegrond, wanneer een of meer van die waarden en beginselen gevaar gaan lopen. Dat is nu volgens de schrijver weer een te ruim jasje voor de fundering van bestrijding van ondemocratische bewegingen. Men komt dan terecht in een verstarring en een totalitaire democratie-opvatting waarin minder verandering wordt getolereerd.  Daarom opteert Rijpkema voor een tussenpositie: hij omschrijft als wezenskenmerk van de democratie de mogelijkheid om op de dwalingen zijns weegs terug te keren, de ruimte voor zelfcorrectie. Wanneer die ruimte bedreigd wordt heeft een democratie het recht om zich daartegen te weren, omdat  anders een situatie ontstaat waarin die zelfcorrectie niet meer mogelijk is. Kern is dus niet de meerderheidswil à la Donner, noch ook een waaier van fundamentele rechten en een procedure (meerderheidsbesluiten) , maar één enkel kernmechanisme: het voortdurend open houden van de mogelijkheid om van fouten te leren, bij te sturen, van opvatting te veranderen, nieuwe omstandigheden te verdisconteren, alles wel belichaamd in het volk en zijn vertegenwoordiging.

Wat zijn de bastions voor het beschermen van die ruimte tot zelfcorrectie? Of: elementen waarvan de aantasting grond geeft voor terugslaan? Rijpkema noemt er drie: het beginsel van evaluatie, uitgedrukt in het actief kiesrecht en vrije, geheime en periodieke verkiezingen, waarmee  een oordeel afgegeven wordt over het afgelegde parcours en een richting voor de toekomst wordt aangegeven; het beginsel van politieke concurrentie, gepositiveerd in het passief kiesrecht en het recht van vereniging en vergadering; en, ten derde, het beginsel van de vrije meningsuiting. Komen deze drie beginselen die het zelfcorrectiemechanisme schragen op de tocht te staan, dan is de staat gelegitimeerd om maatregelen te treffen. Niet alle maatregelen. Schrijver bepleit uiterste terughoudendheid , en mikt vrijwel uitsluitend op een verbod van partijen die deze bastions beogen te slechten, en die daarmee het zelfreinigend vermogen van de democratie, haar wezenskenmerk, aantasten. Het gaat daarbij niet eens om partijen die hun aanvallen kracht bijzetten met geweld en intimidatie: daar gaat het strafrecht over, en dat is reactie genoeg. Nee, het gaat om handelen binnen het democratische raamwerk bij het propageren en uitdragen van programma’s die zo’n aanval tegen de democratie inzetten. Zeg maar een nazipartij die geweldloos aan de macht komt, en vervolgens een totalitaire eenpartijstaat inricht.

Rijpkema ontleent zijn theorie aan de Amsterdamse SDAP’er en hoogleraar staatsrecht George van den Bergh aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam, mijn eerste leermeester op dat terrein. (Eerder, op het gymnasium de historicus B.W.Schaper, later hoogleraar in Leiden, wiens vader een beroemd/berucht Kamerlid was, en later Jo van der Hoeven, die bijna eindigde als vicevoorzitter van de Raad van State, over wie ik berichtte in De Republikein nr.2 van 2016. Van den Bergh was bovendien de vader van Hans van den Bergh, medeoprichter van De Republikein.) Van den Bergh’s  inaugurele oratie uit 1936 De democratische staat en de niet-democratische partijen heeft tachtig jaar geleden veel stof doen opwaaien en veel discussie uitgelokt, en was ook in zijn tijd van betekenis, met het antwoord dat hij gaf op de opkomst van de NSB en de KPN, partijen die hij overigens in zijn rede niet noemde. In zijn boek geeft Rijpkema een overzicht van de denkbeelden van auteurs die min of meer in dit straatje van de zelfcorrectie als grondslag voor de militante democratie passen, onder wie de Duitse émigré Loewenstein, die ongeveer in dezelfde tijd als Van den Bergh soortgelijke ideeën ontvouwde. Ook confronteert hij zijn eigen opvatting met die van andere denkers, zoals  Karl Popper, Carl Schmitt, John Rawls en flink wat anderen.

Verdedigende tegenmaatregel

De weerbaarheid van de democratie, gelegitimeerd door het idee van de veranderbaarheid van opvattingen binnen het democratische kader dient terughoudend ingezet te worden. Groeperingen die de democratie aantasten hoeven niet allemaal gemarteld en vermoord te worden. Maar verboden mogen ze wel. De vraag is dan: wanneer is het moment aangebroken om zo’n verdedigende tegenmaatregel te nemen?  Wanneer mag het, en wanneer is het zinvol? Daarvoor gaat de schrijver te rade bij het geldende Nederlandse recht, de rechtspraak van het Europese Mensenrechtenhof,  het Europese Hof van Justitie, en het Duitse Bundesverfassungsgericht. Op die vraag zijn veel verschillende antwoorden denkbaar. In elk geval, aldus de schrijver, dient er een toereikende rechterlijke controle op zo’n door staatsorganen in te stellen verbod zijn. En wat de timing ervan betreft: er is niet één moment aan te wijzen waarop het verbod mag ingaan. Naast de objectieve vaststelling dat een partij het zelfcorrigerend vermogen van de democratie aantast, is een opportuniteitsbeginsel op zijn plaats, dat bepaalt of de ingreep  door de beugel kan en nuttig is.

Hiermee is in grove trekken weergegeven wat de theorie van Rijpkema behelst. Er is plaats voor een paar bijdragen tot het debat.

In de eerste plaats is daar het uitgangspunt van de veranderbaarheid van de uitkomsten van het democratische debat. Niemand zal willen ontkennen, dat deze mogelijkheid tot zelfcorrectie – verbetering- verslechtering – een belangrijk aspect is van het democratische model, al komt ze ook in andere stelsels voor. Maar er bestaat geen algemene overeenstemming dat dit nu juist het wezenskenmerk van de democratie uitmaakt. Dat betekent dat het hier een definitie betreft die om adhesie vraagt, maar deze nog niet deelachtig is. Het is een zogenoemde stipulatieve definitie, een definitie die de auteur aan zijn publiek voorschotelt om door de ontvangers omarmd te worden. Met andere woorden: er blijven een flink aantal andere, meer materiële definities of kenmerken over die zich als grondslag  kunnen aandienen voor legitimatie van hardhandig optreden van de democratie zonder dat dit het democratische karakter van dat optreden loochenstraft of aantast.

Zo is onlangs geopperd om een verbodsgrond te construeren los van enige, kwetsbare, definitie van democratie: met een beroep op de Duitse rechtsfilosoof Radbruch is dit de gedachte van de eveneens Leidse wetenschapper  Gelijn Molier. Ook vanuit natuurrechtelijke uitgangspunten is zo’n verdedigingsrecht op te bouwen. Het voert te ver hier  zulke concurrerende theorieën te bespreken; het is voldoende om te suggereren dat de reductie van de democratie tot zijn zelfcorrigerende vermogen als hèt essentiële kenmerk, betrekkelijk willekeurig is. Stipulatieve wezensdefinities zijn met hun absolutistische pretenties in het algemeen al met een zekere scepsis te bezien.

Dan: hoewel het oppervlakkig gezien lijkt, dat Rijpkema een positie inneemt vlak bij  de smalle, procedurele definitie en zich verwijdert van de brede die ook een aantal fundamentele rechten en waarden omvat, blijkt uit de uitwerking ervan dat er toch een heel scala aan materiële waarden en beginselen geïnjecteerd wordt: actief en passief kiesrecht, toegang tot periodieke, algemene en geheime verkiezingen, recht van vereniging en vergadering, uitdrukkingsvrijheid, een onafhankelijke rechterlijke macht en allicht nog wel wat meer. Wat is er immers voor nodig om de genoemde rechten en beginselen, die instrumenteel en essentieel zijn voor de handhaving van het zelfcorrigerend vermogen, te waarborgen?  Dan komt het recht op onderwijs om de hoek kijken, het recht op gelijke behandeling, de godsdienstvrijheid, het recht op een sociaal bestaansminimum, maar ook de machtenscheiding die impliciet is in het vereiste van een onafhankelijke rechterlijke macht, en zo kan men doorgaan. Langs de achterdeur sluipt toch een brede materiële definitie van democratie binnen, en daarmee wordt dan ook een wel heel militante weerstand gelegitimeerd.

Zo komen we op nog een ander probleem: is de verdediging van de democratie niet ook en tegelijkertijd  onvermijdelijk een verdediging van de rechtsstaat? Zeker, die  twee zijn niet identiek, en kunnen tegenover elkaar komen te staan. Democratisch genomen besluiten kunnen de rechtsstaat aantasten. Neem het onlangs aangenomen wetje om mensen die zich aansluiten bij een terroristische organisatie, in welke hoedanigheid dan ook, als foreign terrorist fighter of als marketentster, het Nederlanderschap af te nemen als ze zich buitenslands bevinden en nog een andere nationaliteit overhouden. De rechtsbescherming tegen zulk een intrekkingsbesluit is beneden peil, en de intrekking is zelf strijdig met internationale regelingen, met name het in een protocol bij het Europese Mensenrechtenverdrag vastgelegde recht om terug te keren naar het land waarvan men de nationaliteit bezit. Het afnemen van de nationaliteit uitsluitend om zo’n terugkeer te beletten is vierkant daarmee in strijd. Bovendien discrimineert de wet tussen enkelvoudig Nederlanders en bipatride Nederlanders, welke laatste  voor dezelfde gevaarlijke daden een andere straf of maatregel opgelegd krijgen dan de enkelvoudig Nederlanders, en bovendien treft ze vooral etnische groepen als Turken en Marokkanen. Hiermee wordt de nationaliteit van bipatriden brozer dan die van enkelvoudig Nederlanders, en dat betekent dat zij tot tweederangsburgers worden gedegradeerd. Dat moest ik even kwijt als illustratie van het gat tussen rechtsstaat en democratie. Hoewel het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op flink wat verzet stuitte – de stemming was 38 tegen 37- zie ik toch het zelfcorrigerend vermogen van de representatieve democratie op dit en andere punten niet met groot optimisme tegemoet. Hoe dan ook: het uitgangspunt van het hele debat is toch dat langs parlementair-democratische weg een totalitaire partij aan de macht kan komen, die niet alleen de democratie afschaft, maar noodzakelijkerwijs ook een aantal fundamentele rechtsstatelijke beginselen.

Zelfcorrigerend mechanisme

Het heeft er de schijn van dat Rijpkema een soort ideale democratie voor ogen heeft, terwijl er allerlei mengvormen bestaan die aan dit ideaalbeeld afbreuk doen en in de richting van min of meer elitaire of autocratische stelsels opschuiven, waarmee het zelfcorrigerende mechanisme weliswaar blijft bestaan, maar de invloed van het volk toch gering is, en de democratie op de tocht staat. Officieel is Turkije een democratische, seculiere republiek, maar het referendum om de status van de president zodanig te versterken dat deze nog sterkere trekken krijgt van een autocratisch heerser, kan moeilijk  gelden als een uitdrukking van de volkswil in een klimaat van repressie van de vrije meningsuiting, de knechting van de rechterlijke macht, het verbod van onwelgevallige politieke partijen enzovoort. Men kan dan soms lang wachten tot de democratie heroverd is. Voorlopig lijkt onze NATO-bondgenoot Turkije al te ver heen om weerstand te bieden aan ondemocratische ontwikkelingen.

En hoe staat het in ons eigen land met het zelfverdedigingsmechanisme? We hebben geen specifiek op politieke partijen gerichte verbodsbepaling. Art. 2:20 van het huidige Burgerlijke Wetboek vertelt ons dat het criterium is: strijd met de openbare orde, een containerbegrip waaronder van alles kan vallen. Is de werkzaamheid van een rechtspersoon zoals een vereniging in strijd met de openbare orde, dan wordt zij op verzoek van het openbaar ministerie door de rechtbank verboden verklaard en ontbonden. Is het doel in strijd met de openbare orde, dan kan de rechter nog een termijn geven om de doelstelling aan te passen en binnen de kaders van de openbare orde te brengen. Er wordt in Nederland heel terughoudend opgetreden tegen politieke partijen, omdat het OM benauwd is om in politiek vaarwater te raken. Vandaar dat de terechtwijzingen  soms vanuit de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens komen, zoals  in 2012 met de SGP is geschied, die op de vingers getikt werd wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen: de laatsten konden binnen de partij het passief kiesrecht niet uitoefenen. De SGP haalde bakzeil, en laat kandidaatstelling nu mondjesmaat toe. Hier zien we dat de gelijkheid van man en vrouw  behoort tot het ijzeren bestand van de democratie, dat ook in de organisatie van de politiek en de politieke partijen  gewaarborgd dient te worden. Of gaat dit Rypkema te ver? Die gelijkheid wordt toch voorondersteld bij het actief en passief kiesrecht dat Rypkema wel associeert met dit noodzakelijke kernbestand.

Verbod Turkse Refahpartij

Ik laat de toezichtfunctie van het Europese Hof hier vanwege de ruimte  verder  buiten beschouwing, hoewel deze absoluut niet onbelangrijk is. De rechtspraak van dit college heeft het debat in Nederland sterk beïnvloed, omdat het toelaat dat staten ondemocratische partijen verbieden. In de zaak van de Refahpartij, die de meerderheid had verworven in het Turkse parlement, had het Turkse Constitutionele Hof die partij verboden wegens schending van het grondwettelijke beginsel van de seculariteit, de scheiding van staat en godsdienst,  en dat verbod werd door het Mensenrechtenhof in 2003 in stand gelaten, met overwegingen die ook een blauwdruk kunnen vormen voor nationale verbodsregelingen. Ook de organen van de EU  kunnen een toezichthoudende functie uitoefenen, zoals bijvoorbeeld de interventies van de Europese Commissie bij de onderwerping van het Constitutionele Hof in Polen.

Wie na een verbodenverklaring en ontbinding toch doorgaat met de activiteiten maakt zich in Nederland schuldig aan het strafbare feit van art.140 Wetboek van Strafrecht: deelnemen aan een criminele organisatie. In 2015 heeft de regering in een brief aan de Tweede Kamer (Notitie anti-democratische groeperingen van 2 maart 2015, nr. 29279, nr,226) de  zaken op een rijtje gezet en de conclusie getrokken dat ‘het Nederlandse rechtsstelsel op zichzelf voldoende waarborgen omvat om – als sluitstuk op het zelfreinigend vermogen van de democratie- omverwerping en afschaffing van de democratische rechtsorde te voorkomen.. (…) Het bestaande instrumentarium kan worden ingezet tegen ‘organisaties  met (a) doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven  van onze democratische rechtsorde (…) mits sprake is van (b) concrete handelingen die daar (mede) op zijn gericht en voorts – in het geval van politieke partijen- (c) aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie voldoende naderend is.’

De regering gaat dus verder dan Rijpkema  en omarmt een veel meer materiële definitie van democratie en rechtsstaat, en  ziet bovendien ruimte om een specifiek op politieke partijen toegespitst verbodscriterium te ontwikkelen, ontleend aan de rechtspraak van het Europese Mensenrechtenhof: het gevaar voor de democratie moet ‘voldoende naderend’ zijn. Dat laat natuurlijk nog plaats voor allerlei vormen van invulling. Een splinterpartij kan men laten lopen als een irrelevante lunatic fringe, maar een partij met flinke aanhang moet men niet zo groot laten groeien dat zij niet meer met democratische middelen te stoppen valt. Een en ander binnen het algemene verbodsartikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek; nieuwe wetgeving werd niet overwogen. Dat is  niet helemaal begrijpelijk, omdat toch in feite door de regering binnen het algemene kader van de openbare orde specifieke  en differentiërende criteria werden ontwikkeld voor het verbod van politieke partijen. Heel in het algemeen zou er wat wetgeving kunnen worden ontwikkeld voor een regiem van politieke partijen.

Groep Wilders

Richtte de Kamer zich op non-existente islamistische partijen, wij kunnen ook eens kijken naar de PVV. Dat is een merkwaardige rechtspersoon, en die persoon is Geert Wilders. De rechtspersoon bestaat uit de vereniging Groep Wilders, waarvan G. Wilders het enige lid is, gecombineerd met de Stichting Groep Wilders (later omgedoopt in Stichting vrienden van de PVV), waarvan G. Wilders het enige statutaire bestuurslid is. Niemand anders heeft zeggenschap in beide samenstellende delen.

Nu zijn er twee aspecten aan een politieke partij: enerzijds de interne partijdemocratie, en anderzijds  de doelstellingen met daarmee samenhangende praktijken. Men kan zich afvragen of de autocratische en dictatoriale partijorganisatie, waarmee de praktijk binnen de partij, die afgezien van de founding father alleen vrijwilligers kent, in overeenstemming is, niet strijdig is met grondbeginselen van de democratie. De PVV heeft, anders dan de SGP, niet eens vrouwelijke leden in de partij. Het volkomen ontbreken van enige democratie in de interne partijorganisatie is verdacht en vormt een voorafschaduwing van de staatsorganisatie die de PVV in gedachten lijkt te hebben. Zeker gecombineerd met de regelmatige uitingen van de leider over nepparlement en neprechters.

Getrumpetter

Daarnaast is, nu naar buiten toe, het streven naar etnische zuiveringen waarvoor het lid Wilders inmiddels veroordeeld is een duidelijke aantasting van de menselijke waardigheid en het democratische gelijkheidsbeginsel. Ik noem een stuk of wat punten uit de verkiezingsprogramma’s van de laatste jaren. Het ontnemen van actief en passief kiesrecht aan bipatriden;  verbod op naturalisatie van mensen die hun eerdere nationaliteit niet kunnen afschudden, lees Marokkanen en Argentijnen (Maxima!);  alle islamitische scholen en moskeeën sluiten; de Koran verbieden; Immigratiestop voor personen uit islamitische landen.  Dat en veel meer getrumpetter onder het motto : Nederland weer van ons!  Het komt neer op het ook gepropageerde afschaffen of wijzigen van het centrale artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel is neergelegd, onafhankelijk van afstamming of godsdienst. Bovendien gaat het programma in tegen de democratische orde door kiesrecht te willen ontnemen aan een aanzienlijk segment van de bevolking, enfin, er is eigenlijk geen redelijke twijfel mogelijk dat de PVV antidemocratische doelstellingen kent, en die ook krachtig uitdraagt, zoals ook zichtbaar wordt als men de redevoeringen van de heer Wilders tot zich laat doordringen. De centrale slogan, Nederland weer van ons, vat een en ander nog eens samen: ‘ons’ dat zijn de dragers van de joods-christelijke cultuur en stam en ‘weer’ verwijst naar een situatie en een tijd die nooit bestaan hebben, maar dat terzijde.

Blijft over de derde toets die de regering aanlegt als voorwaarde voor een verbod: is het aannemelijk dat er gevaar bestaat dat beleid op komst is (‘voldoende naderend’ ) dat deze plannen tot uitvoering brengt? Dat vraagt om een zorgvuldige taxatie en beoordeling van een concrete situatie. Er moeten aanwijzingen zijn dat de plannen kans van slagen zouden kunnen hebben.  De beoordeling is aan de nationale autoriteiten, en met name het openbare ministerie dat hier het initiatief heeft. Het Mensenrechtenhof  geeft de nationale autoriteiten de benodigde speelruimte, omdat die het beste in staat zijn om de situatie te beoordelen (al staan die er soms te dicht op om in te durven grijpen). Een belangrijk aspect is de politieke aanhang: is die verwaarloosbaar of  aanzienlijk? Ik meen dat de kieslustige aanhang van de PVV , zoals die blijkt uit de verkiezingen van de laatste tien jaar, zodanig is, dat die op zich de drempel passeert die het Mensenrechtenhof in de Refah-zaak heeft geformuleerd: ‘(…) the danger of that policy for democracy is sufficiently established and imminent.’ Is de kans daarop verwaarloosbaar, gegeven de geringe adhesie aan een antidemocratische partij, dan is een verbod niet op z’n plaats.

In een recente uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht, dat over een verbod van de NPD moest oordelen, kwam daarom terug op een eerdere uitspraak waarbij het de Duitse Communistische partij ( KPD) had verboden, omdat het feit dat naar menselijke berekening niet te verwachten viel dat die zijn ongrondwettige programma in de voorzienbare toekomst ten uitvoer zou kunnen leggen, niet aan een verbod in de weg stond. Nu oordeelde het constitutionele Hof  dat het uitgesloten was dat de NPD zijn doeleinden langs parlementaire of buitenparlementaire weg zou kunnen bereiken, gegeven zijn lage organisatiegraad, zijn geringe ledental, zijn beperkte weerklank en dergelijke indicaties meer, en dat dus een verbod niet aan de orde was. Met ander woorden: de Duitse democratie werd door het Hof voldoende weerbaar gevonden om zich zonder een verbod te keren tegen de NPD.

Hoe moeten we deze indicatoren nu beoordelen ten aanzien van de PVV?  Op het moment van schrijven ziet het er naar uit dat de PVV de grootste partij in het Nederlandse parlement kan worden. Naar parlementair gebruik is de grootste partij aangewezen om als eerste te proberen een kabinet te vormen. Nu verschillende grotere partijen hebben aangekondigd niet te willen samenwerken met de PVV zal deze waarschijnlijk niet aan een regering kunnen deelnemen. Het is niet  vanzelfsprekend dat zo’n quarantaine heilzaam zal werken, en verder zal ook een oppositiepartij , groot of klein, een zekere invloed kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld via de verkiezingsprogramma’s die begerig lonken naar de aanhang van de PVV. Met anderen ben ik van mening dat aan de drie voorwaarden voor een verbod van de PVV, ook naar Nederlands recht, is voldaan. Of het verstandig is om de machinerie voor verbod en ontbinding  van de PVV in werking te stellen vraag ik me intussen af.  Anderzijds: mocht de PVV een absolute meerderheid bereiken, dan is het te laat om in te grijpen.

Ik besluit. De studie van Rijpkema is lezenswaardig, goed geschreven, en levert een waardevolle bijdrage tot het actuele debat over een democratie met tanden. Het zijn, zo voeg ik er aan toe, vooral ook de burgers die deze weerbaarheid  in hun dagelijkse doen en laten ten toon dienen te spreiden, ook los van hun functie als electoraat.

 


 

Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie.

Bastiaan Rijpkema

Uitgever Nieuw Amsterdam 2015.

Bastiaan Rijpkema

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

ISBN      9789046820049

Prijs € 24,99

 

Ulli Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar Migratierecht en was voorzitter van de Stichting De Republikein