Gerbrandy

Staatsgreepkoorts in de polder

Het verhaal van Bart Gruson in De Republikein over de geplande staatsgreep van  oud-premier Gerbrandy in 1947 maakte nogal wat reacties los. Maar het was zeker niet het enige coupplan dat werd uitgesmeed in het Koninkrijk der Nederlanden na de Tweede Wereldoorlog.

Tekst: René Zwaap

Het had weinig gescheeld of Nederland was op donderdag 24 april 1947 veranderd in een dictatuur. Dat meldde oud-hoofdredacteur van Het Parool Sytze van der Zee in zijn in 2015 verschenen biografie van François van ’t Sant, Harer Majesteits trouwste onderdaan getiteld. Van ’t Sant, vertrouweling van Wilhelmina tijdens de ballingschap in Londen gedurende WO II, werd op de hoogte van de geplande staatsgreep gebracht door ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema, die fungeerde als koerier van oud-premier in oorlogstijd Gerbrandy.

Linggadjati

Aanleiding voor de geplande staatsgreep was het Akkoord van Linggadjati, dat voorzag in de dekolonisatie van de overzeese gebiedsdelen in Indonesië. Onder het rechtse volksdeel, niet in de laatste plaats bij de leiding van de Nederlandse strijdkrachten, had het ontwerpakkoord geleid tot een ware furie. De enige oplossing die men in deze kringen voorzag, was het gewapenderhand ten val brengen van de regering-Beel. Groepen verzetsstrijders, met name uit het godvruchtige Westland, zouden die dag naar Den Haag trekken om alle ministers gevangen te nemen.

De bedoeling van Gerbrandy was om via Van ’t Sant de instemming met de plannen te krijgen van koningin Wilhelmina. Inmiddels was ook de inlichtingendienst van de Amsterdamse politie achter het coupplan gekomen. Die was ter ore gekomen dat PvdA-voorzitter Koos Vorrink op de dodenlijst van de coupplegers stond. Tegelijkertijd zouden in Soerabaja en Batavia Indonesische republikeinen in de boeien worden geslagen om de geplande dekolonisatie te verhinderen. Twee man stonden al bij Vorrinks huis in Den Haag te wachten om hem te liquideren. Maar de socialistenleider had juist die nacht besloten in Amsterdam te blijven en zo ging de staatsgreep niet door. Waarmee in ieder geval duidelijk werd dat ook staatsgreepplegers in Nederland er zich graag met een Jantje van Leiden afmaken.

Noodproclamatie

De geruchten over een komende staatsgreep hielden echter aan, zodanig dat de Amsterdamse burgemeester A.J. d’Ailly zich genoopt voelde een noodproclamatie op te stellen: ‘Stadgenoten! Op dit ogenblik trachten misdadige reactionaire elementen het wettig gezag opzij te schuiven en zich meester te maken van de staatsmacht. Met mijn gehele persoon stel ik mij achter het wettige gezag en Hare Majesteit de Koningin; zo ook het bestuur der stad’.

Hoe Wilhelmina over de plannen dacht is ook na de onthullingen van Van der Zee niet bekend. Zeker is dat zij door haar vertrouweling Van ’t Sant op de hoogte is gesteld van de geplande actie, maar of zij die steunde  valt als gevolg van het feit dat Van ’t Sant zijn hele archief testamentair de haard in liet werpen, niet meer te achterhalen, zo schrijft Van der Zee.

Gladio

Het was niet de laatste keer dat de Indonesische kwestie inspireerde tot staatsgreepkoorts in de polder. Onderzoekers Bob de Graaff en Cees Wiebes meldden in hun in 1992 verschenen studie Gladio der vrije jongens, over het ondergrondse paramilitaire netwerk van de NAVO dat na de oorlog werd opgericht in het geval dat er een inval van de Sovjet-Unie zou plaatsvinden, dat er in 1949 serieuze plannen circuleerden om premier Willem Drees en diens minister van Overzeese Gebiedsdelen Van Maarseveen te kidnappen dan wel te liquideren. Met die actie zou moeten worden voorkomen dat de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië zou plaatsvinden. Het plan werd ternauwernood verijdeld door de marechaussee.

Westerling

Enkele jaren daarna broedde de oprichter van de splinterpartij Conservatieve Partij Nederland, de Rotterdamse tandtechnieker Jean van Wijk, een plan uit om de gevreesde KNIL-militair Raymond Westerling, alias ‘de bloedonderzoek van Celebes’, de regering gewapenderhand ten val te doen brengen.

Luns

Ook het rooms-rode kabinet Cals ontsnapte in 1965 op een haar na aan een gewapende coup, zo meldde historicus J. Kikkert in zijn in 1992 verschenen boek De wereld volgens Luns. Oud-minister van Buitenlandse Zaken en voormalig NAVO-secretaris Joseph Luns vertelde Kikkert dat hij in het voorjaar van 1965 werd benaderd door vier generaals met het verzoek mee te werken aan een staatsgreep namens – in de woorden van Luns – ‘een organisatie waar ik tot dan toe nooit van had gehoord’. Heel wel betrof die organisatie het reeds gememoreerde Gladio-netwerk. Luns vertelde Kikkert dat de generaals ten diepste verontrust waren over premier Cals, die in hun ogen een socialistische wolf in roomse schaapskleren was. Luns zou de generaals vriendelijk de deur hebben gewezen en onmiddellijk oud-premier Beel, die op dat moment vicevoorzitter van de Raad van State was, hebben verwittigd van de coupplannen.

Indianenverhaal

Het bestaan van de coupplannen van 1965 werd eveneens bevestigd tegenover Kikkert door H. Brijnen van Houten, de nestor van de Nederlandse inlichtingendiensten, en ook oud-minister Berend Jan Udink liet weten van het plan te hebben gehoord. Piet de Jong, minister van Defensie onder Cals, deed het relaas van Luns echter af als een ‘indianenverhaal’ en stelde dat hij als verantwoordelijke man voor de strijdkrachten zeker op de hoogte zijn zijn gesteld van een dergelijk voornemen. Daar was Kikkert het indertijd niet mee eens.. Tegenover De Groene Amsterdammer zei hij daarover: ‘Natuurlijk heeft Luns De Jong niet ingelicht. Hij zou wel uitkijken. Als De Jong ervan had geweten, had hij als verantwoordelijk bewindsman moeten overgaan tot vervolging van zijn generaals. Dan had Nederland vervolgens gezeten met een generaalsproces, en dat midden in de Koude Oorlog. Dan had dit land gelijk bekend gestaan als een bananenmonarchie’.

Luns viel na zijn onthulling hoon en spot ten deel. ‘Wat moet ik nu met zo’n verhaal?’, riep toenmalig premier Lubbers uit, gevraagd naar een reactie op de onthulling. Zelfs de fractie van Groen Links in de Tweede Kamer, in normalen doen niet bevreesd voor een Kamervraag meer of minder, dorst de regering niet met de kwestie lastig te vallen, uit angst een modderfiguur te slaan. De Telegraaf deed het verhaal van Luns af als ‘voer voor psychologen’.

Coup tegen Den Uyl

Gevolg van de onthulling van Luns was wel dat toenmalig directeur van De Nederlandsche Bank Wim Duisenberg naar buiten kwam met de onthulling dat ook het kabinet-Den Uyl in 1975 onder vuur van een staatsgreep was komen te liggen. Volgens Duisenberg had Luns als secretaris van de NAVO premier Den Uyl ingelicht over putschistische sentimenten die bij de Nederlandse legerleiding leefden naar aanleiding van de aangekondigde bezuinigingen op het budget van Defensie. Die onrust was ontstaan in het kielzog van de Lockheed-affaire, waarmee de monarchie in het gedrang dreigde te komen.

Het bestaan van dit coupplan werd bevestigd door oud-topambtenaar D.M. Rignalda, secretaris-generaal op Algemene Zaken tijdens het premierschap van Den Uyl. Hij stelde dat Luns de boodschap inderdaad had overgebracht aan de socialistische minister-president. Luns zou zelf als premier zijn gevraagd door de niet nader genoemde coupplegers. Volgens Rignalda verkeerden de coupplannen tegen Den Uyl nog in embryonale fase en verkeerde de coup nog in staat van een ‘oriëntatieronde’.

In de daaropvolgende decennia werden vooralsnog geen coupplannen gemeld. Dat mag opmerkelijk worden genoemd in het door revolutionair pathos gekenmerkte tijdperk van het post-Fortuynisme. Maar misschien is dat wel omdat politieke aardverschuivingen tegenwoordig niet meer gewapenderhand, maar via de media en het internet worden uitgevoerd.

 

De staatsgreep van de Soldaat van Oranje

/

Alleen het kroonvirus Corona was in staat de musical Soldaat van Oranje te doen verstommen. Deze hoogmis van het orangistische levensgevoel trok reeds meer dan drie miljoen bezoekers . De voorstelling is gebaseerd op de autobiografie van Engelandvaarder Erik Hazelhoff Roelfzema. Maar hoe heldhaftig was diens betrokkenheid bij de planning van een naoorlogse staatsgreep, waarbij PvdA-coryfee Koos Vorrink zou worden geliquideerd?

 

Tekst Bart Gruson

In een onbezonnen moment heb ik de redactie aangeboden om een recensie te schrijven over een voorstelling die de zintuigen nu al tien jaar lang teistert: Soldaat van Oranje – De Musical. Alleen het SARS-CoV-2 virus is in staat gebleken om aan dit oor- en oogverdovende spektakel een einde te maken, weliswaar voorlopig, maar in elk geval tot ver na de datum waarop ik mijn stukje moet inleveren. Geen recensie dus, maar in plaats daarvan aandacht voor de minder belichte kanten van de held waar het in deze karikaturale musicalproductie om draait: Siebren Erik Hazelhoff Roelfzema, Erik voor zijn vrienden, Soldaat van Oranje voor de inmiddels meer dan 3 miljoen bezoekers van de musical.

Hazelhoff Roelfzema wordt in 1917 in Soerabaja geboren in een Nederlandse patriciërsfamilie. In 1930 verhuist hij met zijn oudere zuster naar Nederland, omdat vader de kinderen een goede opleiding wil laten volgen. De ouders volgen een paar jaar later en het gezin vestigt zich uiteindelijk in Wassenaar. Na het eindexamen gymnasium begint hij in 1937 met de studie rechten aan de Universiteit Leiden. Hij wordt lid van Minerva, de sociëteit waar kinderen uit gegoede families de gelegenheid wordt geboden hun sociaal kapitaal na het afstuderen om te zetten in klinkende munt.

‘Drang naar avontuur’ dreef hem vaak naar het buitenland. Zo maakt Hazelhoff Roelfzema in 1938 een rondreis door de VS en het jaar daarop doet hij als correspondent verslag van de Russisch-Finse oorlog. Die drang naar avontuur vertaalt zich niet in betrokkenheid bij de strijd tegen het opkomende fascisme. We horen of lezen hem niet over Mussolini’s bewind of over Franco’s opstand tegen de Spaanse volksfrontregering. Hij sluit zich evenmin aan bij het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische Intellectuelen, opgericht door onder anderen Menno ter Braak, Annie Romein-Verschoor, Rosa Manus, Simon Vestdijk en Jan Tinbergen. Onze rechtenstudent lijkt helemaal geen interesse te hebben in wat zich afspeelt in het Derde Rijk. In 1937, toen hij met de studie begon, was Duitsland al enkele jaren een éénpartijstaat waar tegenstanders van het regime wanneer ze niet direct vermoord werden in concentratiekampen crepeerden. In november 1938, toen hij door de VS toerde, werden overal in Duitsland joodse winkels geplunderd, joodse scholen, ziekenhuizen en synagogen in brand gestoken en joden op straat mishandeld en vermoord.

Op 10 mei 1940 laat Hazelhoff Roelfzema wél van zich horen, maar doet dat in bewoordingen die niet zouden misstaan op een Minerva-borrel: ‘Die kerels waren hier binnengekomen terwijl we ze echt niet hadden uitgenodigd. Ze moesten eruit, daar deed je alles voor, omdat je van Nederland hield’. Ook dan ontbreekt een onverbloemde veroordeling van het nazibewind. ‘Ik ben geen idealist, het was mijn vaderlandsliefde, ik handelde vanuit verontwaardiging’, aldus Hazelhoff Roelfzema in een televisie-interview met Ivo Niehe.

Oorlog of geen oorlog, in 1941 legt Hazelhoff Roelfzema zijn doctoraalexamen rechten af. Even later in dat jaar stapt hij op een Zwitserse boot die hem naar Engeland zal brengen. In de Canon van Museum van Engelandvaarders lezen we dat het schip op weg was naar Kiel en onderweg onderschept werd door een Engels marineschip. Hij is dus bij toeval in Engeland aangeland. Hij noemde zich dan ook in het eerdergenoemde interview een ‘ex-Leidse student die toevallig in die oorlog terecht is gekomen’.

Contact Holland

In Engeland raakt hij betrokken bij het plan om Nederlandse geheimagenten per boot af te zetten op de stranden van bezet Nederland. De praktische uitwerking wordt aan Hazelhoff Roelfzema overgelaten en de regering belast Peter Tazelaar met de operationele leiding van wat Landing Operations Contact Holland gaat heten. Beiden wagen een paar maal de oversteek naar Nederland en riskeren daarbij hun leven. In Hazelhoff Roelfzema’s boek Soldaat van Oranje is het de schrijver zelf die de talrijke spectaculaire acties tot een goed einde weet te brengen. Maar de familie van Peter Tazelaar stelt dat deze de meeste risico’s nam. Na zijn avonturen bij Contact Holland meldt Hazelhoff Roelfzema zich aan bij de RAF en voert als piloot missies uit boven het bezette Europa. Vlak voor het einde van de oorlog wordt hij adjudant van Wilhelmina en samen met haar betreedt hij op 13 maart 1945 Nederlandse bodem.

Al in Engeland is het duidelijk dat onze mannetjesputter zich het prettigst voelt in het gezelschap van lieden die het niet zo nauw nemen met de democratische spelregels. Hij noemt de leden van de regering in Londen ‘ingesukkelde lamzakken’ en laat zich weinig aan hen gelegen liggen. Hazelhoff Roelfzema komt ermee weg omdat hij kan rekenen op de steun van Bernhard en Wilhelmina. Deze laatste voelde, zo schrijft zij in haar autobiografie Eenzaam maar niet alleen, een ‘begeerte naar vernieuwing’. Deze begeerte vertaalde zij in een plan om ‘naar welgevallen’ een koninklijk kabinet samen te stellen dat zonder parlementaire controle drie jaar zou regeren. Daarna moest een grondwetswijziging ervoor zorgen dat haar positie tegenover regering en parlement werd versterkt. Voor de uitvoering van dit plan rekende zij op door haar goedgekeurde verzetsmensen en op Engelandvaarders. Het is dan ook geen wonder dat een aantal Londense Nederlanders, onder wie Jacques Gans, Loe de Jong, A. den Doolaard en Hans Gomperts, in 1944 het Comité van Actie tegen het Neofascisme oprichtten. Zij meenden dat ‘in bepaalde kringen van de Nederlandse gemeenschap absolutistische opvattingen worden gehuldigd’.

Linggadjati-akkoord

Hoewel harde bewijzen ontbreken, bestaat er een redelijk vermoeden dat Hazelhoff Roelfzema in april 1947 een van de architecten was van de staatsgreep die had moeten leiden tot de val van de regering-Beel. Aanleiding is het besluit van het rooms-rode kabinet om een overeenkomst te sluiten met de pas uitgeroepen Republik Indonesia. Dit in de herfst van 1946 gesloten Linggadjati-akkoord leidt tot grote verontwaardiging bij rechts Nederland, omdat erin werd afgesproken dat Indië na een korte overgangsperiode onafhankelijk zou worden. Ook Hazelhoff Roelfzema maakte zich zorgen over het mogelijke verlies van de kolonie. ‘Zeker niet in het minst dat het onbestaanbaar is dat als je je gedurende de oorlog voor vier jaar uitgesloofd hebt voor het herstel van het koninkrijk, je onverschillig zou kunnen zitten toekijken als er nu na de oorlog ietwat mee gegoocheld wordt, om het zo maar uit te drukken’, vertelt hij in 1946 aan Rosette Herzberger.

In april 1947 laat Hazelhoff Roelfzema aan François van ’t Sant, hoofd van de Centrale Inlichtingen Dienst en vertrouweling van de koningin, weten dat leden van het voormalig verzet de regering-Beel zullen afzetten. Hij vraagt hem om Wilhelmina in te lichten en waarschuwt Van ’t Sant dat een besluit van de regering om de putschisten de voet dwars te zetten veel doden zou kosten. Tegelijkertijd ontvangt Van ’t Sant een telegram van ex-premier Gerbrandy waarin deze hem opdraagt zijn medewerking aan de plannen te geven. Gerbrandy was de leider van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, dat het verzet onder rechtse politici en hoge legerofficieren tegen het regeringsbeleid bundelde. Onder de laatste groep was ook de Commandant der Zeestrijdkrachten, admiraal Helfrich. Hij had na het sluiten van het Linggadjati-akkoord in een brief aan zijn vice-admiraal de vraag opgeworpen of de vreedzame ‘staatsgreep in Indië’, zo noemde hij het akkoord, niet met ‘een andere staatsgreep’ moest worden beantwoord.

De coupplegers hadden het volgende scenario voor ogen. Op maandag 14 april 1947 moest een parachutisteneenheid de ministers en staatssecretarissen van het kabinet-Beel oppakken en ergens in het land gevangenzetten. De leiding van de coup zou de staat van beleg afkondigen en het land via de radio en de schrijvende pers daarvan op de hoogte stellen. Er zou een nieuw kabinet gevormd worden waarin Hazelhoff Roelfzema een rol van betekenis zou spelen. Dit kabinet zou alle ‘nationaal georiënteerde’ groepen vragen om een convent te sluiten waarin zou worden vastgelegd dat Indië voor Nederland behouden zou blijven en, niet minder belangrijk, dat de CPN met alle mogelijke middelen zou worden bestreden. Gerbrandy zou de ‘groot-Nederlandse leider’ worden. Het Nederlandse volk moest ervan doordrongen worden dat het ernst was. Om dit te bewerkstelligen zouden de coupplegers Koos Vorrink, de politiek leider van de Partij van de Arbeid, liquideren.

De staatsgreep werd op het laatste moment afgeblazen. Historici vermoeden dat Wilhelmina het plan afkeurde en dat Gerbrandy, die het sein tot de coup moest geven, zonder haar instemming niet tot actie durfde over te gaan. Koos Vorrink had geluk. Het commando dat hem moest vermoorden ­ zij wisten niet dat de coup inmiddels was afgeblazen ­ trof hem niet thuis in zijn Haagse woning. Van een tweede poging is het niet gekomen. Rechts Nederland kalmeerde toen de regering in de zomer van 1947 besloot tot een ‘politionele’ actie om de koloniale belangen te verdedigen.

Gotspe

Alles in ogenschouw nemend is het een gotspe dat de makers van de musical de honderdduizenden bezoekers wijsmaken dat Erik Hazelhoff Roelfzema, deze met zichzelf ingenomen praatjesmaker, iemand die nauw betrokken was bij het plan om de wettige regering met geweld af te zetten en een keurige sociaaldemocraat te vermoorden, ‘een van de grootste verzetshelden van Nederland’ was, zoals het programmaboekje van de musical vermeldt.

Zou het niet prachtig zijn als de makers hun dwaling goedmaken door een productie op de planken te zetten onder de titel Willem Kraan – De Musical? Ik ben bang dat het er nooit van zal komen. Willem Kraan, de man die op 24 februari 1941 op de Amsterdamse Noordermarkt de menigte opriep om in staking te gaan als protest tegen de razzia’s in de Amsterdamse Jodenhoek, was stratenmaker en lid van de communistische partij. Bovendien liep het slecht met hem af. Welke musicalliefhebber wil zich nu met zo iemand identificeren?

 

Voor het relaas over de rol van Erik Hazelhoff Roelfzema bij de poging tot staatsgreep in 1947 leze men  de in 2015 verschenen biografie van François van ’t Sant, Harer Majesteits trouwste onderdaan, geschreven door Sytze van der Zee, waarin deze affaire voor het eerst uit de doeken werd gedaan.   

 

Het Nieuwe Leger, deel III: Het koffertje van Van Kleffens en het spel rond Wilhelmina’s vlucht

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 3: de meesterhand van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens in het diplomatieke dubbelspel.

door Ko Smit

‘Het is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voor zover dat op de buitenlandse politiek betrekking had’, verzucht Loe de Jong in zijn tweede deel van ‘Het Koninkrijk’. Direct met het aantreden van het oorlogskabinet De Geer op 10 augustus 1939 wordt besloten om als kabinet onder de radar te gaan door geen kabinetsnotulen bij te houden.

Bovendien wordt er een schaduwkabinet geïntroduceerd, door latere criticasters ook wel aangeduid met ‘inner circle’, waarin als vaste kern, naast de minister-president en de ministers van Oorlog en Buitenlandse Zaken, ook het staatshoofd actief zitting neemt.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal contraproductief om een star en neurotisch karakter als Wilhelmina bij deze gideonsbende te betrekken, maar zoals het zich later ook zal uitwijzen heeft haar persoon, mits onder juiste handen, een belangrijke functie in de strategische plannen. Onder de kwaliteiten die dankbaar vallen uit te nutten is er niet in de laatste plaats de onmiskenbare marketingfactor van het huismerk Oranje.

Wat in het bijzonder de persoon Wilhelmina aangaat zijn paradoxaal genoeg haar zwakheden – zoals voorspelbaarheid in neurotisch gedrag, en een obsessieve fixatie op haar private belangen gecombineerd met een labiele en bekrompen persoonlijkheid – het ideale basismateriaal voor geopolitieke machinaties.

‘Ik heet eigenlijk Willem’
Als hét schoolvoorbeeld van hoezeer de opzet van het Nederlandse propagandaoffensief (met hierin een dankbare rol voor Wilhelmina) heeft kunnen slagen, moet worden genoemd dat men voor zowel binnenlands als buitenlands gebruik de labiele, neurotische, van drugs afhankelijke vrouw in de beeldvorming naar het publiek heeft weten te transformeren tot het weliswaar minder charmante, maar tot de verbeelding sprekende beeld van ‘eenige man onder de vorsten van Europa’. In latere varianten ook wel als ‘enige man in Londen’, ‘enige man in het kabinet’, ‘enige kerel tussen veel oude wijven’.

De eerste bron voor deze mythe was naar verluidt een niet met name genoemde afgevaardigde van de Duitse Rijksdag, die in het jaar 1900 in deze bewoordingen de loftrompet over Wilhelmina steekt. Aanleiding was dat Wilhelmina de blokkade van koningin Victoria wist te trotseren door de oude president Kruger met haar pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland uit de Zuid-Afrikaanse Republiek op te halen. In werkelijkheid was die actie door het kabinet-Pierson keurig achter diplomatieke schermen met de Britten afgestemd en bovendien zeer tégen de zin van het toen 20-jarige koninginnetje, zoals zij later aan Jan Donner zou toevertrouwen.

Maar vanaf dat moment is haar mythische reputatie gevestigd. Later zal deze naar de behoefte van het moment opgewarmd en opnieuw worden uitgeserveerd. Door gebrek aan enige werkelijke substantie, voedt het hongerige publiek zich met deze gebakken lucht.

Gedurende de neutraliteitsjaren van de Eerste Wereldoorlog bloeit de ‘enige kerel’-mythe weer op. In 1939 krijgt die opnieuw een impuls door een lezing in Den Haag van de Zuid-Afrikaanse apartheidspredikant Van Broekhuizen. In en rond de jaren van de Londense ballingschap wordt de frase behendig door de propagandamachine van Van Kleffens en Adriaan Pelt opgewreven en beurtelings toegedicht aan generaal Smuts en Sir Winston Churchill. Tot zij nog één keer, in 1948 rond de abdicatie, in alle hevigheid opvlamt. Zelfs de hoofdpersoon in kwestie gaat er – tegen beter weten in – in geloven. Op het einde van haar levensavond zal Wilhelmina tegenover haar secretaris-predikant-biograaf Thijs Booy laten ontvallen: ‘Ik heet eigenlijk Willem’.

Van de beraadslaging en besluitvorming binnen het heilige der heiligen van de inner circle blijven de overige leden van het kabinet buitengesloten. Later zal blijken dat dit petit comité, nadat zij zich eerst van de overige leden van het kabinet heeft losgemaakt, zich stapsgewijs zal ontdoen van een belangrijk aantal deelnemers van het eerste uur. Achtereenvolgens zijn dit generaal Reynders, de minister van Oorlog Dijxhoorn en minister-president De Geer. Wilhelmina vervult in deze zuivering een belangrijk functie als aanjager.

Dagboek
Ogenschijnlijk op gespannen voet met het kabinetsbeleid van verduisteringszucht besluit de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, tevens vice-premier en de facto aanvoerder van de ‘inner circle’, om met behulp van zijn vrouw-secretaresse vanaf dag één van het kabinet een ‘uitvoerig dagboek’ bij te houden. We zullen op meerdere momenten zien dat Van Kleffens ten opzichte van het kabinet een geheel eigenzinnige koers vaart.

Het dagboek moet over de periode van 10 augustus 1939 tot 27 april 1940 uiterst gevoelige informatie bevatten, onder meer ‘bezwarend materiaal voor enige Duitsers wat hun trouw aan Hitler betrof met name ten aanzien van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker’, aldus Van Kleffens in 1966. Ook zal Van Kleffens op een later moment verklaren dat het een dagboek was ‘zonder verzwijgingen’, daar het strikt zou zijn bedoeld voor eigen gebruik. Dit dagboek belooft hiermee explosief materiaal te bevatten waarvan diverse partijen maar al te graag kennis van zouden hebben genomen. In welke handen een dergelijk openhartig dagboek het meest explosief zou zijn – in die van de Duitsers, de geallieerden of die van het Nederlandse publiek – laten we even in het midden.

Zo zijn er de directe Duitse contacten met de ‘inner circle’ via een anonieme vriend van Van Kleffens, die als Gewährsmann voor de SS-Obergruppenführer Heydrich optreedt. In de neutraliteitsperiode kreeg Van Kleffens op gezette tijden van Duitse militaire zijde sturing – overwegend complimenteus en constructief van aard – omtrent de Nederlandse militaire reactie op de talrijke loze alarmen van een ophanden zijnde Duitse inval. Door de Nederlandse militaire respons te analyseren kreeg de Duitse Abwehr een perfect beeld van de Nederlandse posities en de militaire krachtsverhoudingen.

En vergeten we ook niet de warme banden die Buitenlandse Zaken onderhoudt met het Auswärtige Amt, onder wie met de later voor oorlogsmisdaden veroordeelde minister Ernst von Weizsäcker. Het diplomatieke personeelsbestand van Buitenlandse Zaken werd door de Führer dan ook rijkelijk bedeeld met Deutsche Adlerorden, zoals we in het eerste deel van dit feuilleton al hebben gezien. Tot dit illustere gezelschap van 66 Nederlandse vrienden van het Derde Rijk mocht ook Van Kleffens zich rekenen.

Afgezien van alle speculatie over de mogelijke inhoud van het dagboek – behalve een Duitse verklaring waarop hier later wordt ingegaan is er geen andere getuigenis voorhanden van een derde die het ooit heeft ingezien – moeten we ons ook niet laten meeslepen door al te hoge verwachtingen. Zou de vice-minister-president middels het dagboek werkelijk verantwoording en transparantie hebben willen verschaffen over het in die kritieke periode gevoerde regeringsbeleid, al was het maar alleen voor zichzelf?


Propagandistisch oogmerk

Verantwoording afleggen was vermoedelijk niet de belangrijkste bestemming die Van Kleffens met dit dagboek voor ogen heeft gehad. Zijn latere oorlogsdagboeken, die wel zijn gepubliceerd, kennen slechts een propagandistisch oogmerk. Daarin valt alleen te lezen wat Van Kleffens de lezer strategisch wil toevertrouwen. Gevoelig en onthullend materiaal hoort daar beslist niet toe.

Een eerste functie moet zijn geweest om naar derden een consequent gevoerde neutraliteitspolitiek te bewijzen. In dit verband verklaart Van Kleffens in 1948 tegenover de Parlementaire enquêtecommissie dat het geen kwaad had gekund wanneer het dagboek in Duitse handen was komen te vallen: ‘Uit die aantekeningen kon men maar één conclusie trekken: een stipte en eerlijke neutraliteitspolitiek onzerzijds naar alle kanten.’ In het verhoor tegenover de Parlementaire enquêtecommissie van 19 mei 1948 waarin de neutraliteitsperiode wordt behandeld, stelt Van Kleffens: ‘Ik kan hierover tot mijn spijt niets zeggen. Ik moet afgaan op mijn geheugen en dat laat mij op dit punt helaas in de steek. Ik heb vanaf de eerste dag, dat ik optrad als Minister van Buitenlandse Zaken, 10 Augustus, een soort dagboek bijgehouden. Had ik het hier, dan zou ik u ook een antwoord kunnen geven, maar nu kan ik u onmogelijk iets er over zeggen.’

De commissie slikt dit gedwee. Van zijn maar liefst negen verhoren zal dit het eerste en laatste verhoor blijken te zijn waarin Van Kleffens over de kritieke neutraliteitsperiode – overigens geheel kansloos – wordt bevraagd.

In het verlengde hiervan zal de Minister van Staat Van Kleffens zich eind jaren zestig behendig achter het werk van dr. L. De Jong verschuilen:

‘Mijn eigen belevenissen zouden, na een zo lang tijdsverloop vol gebeurtenissen en veranderingen, voor die periode immers goeddeels uitgeschakeld blijven; ik zou moeten afgaan op beschrijvingen van derden. […] Door het verlies van mijn dagboek betreffende die kritieke periode van acht maanden, kan ik op het gebied der feitelijkheden hier slechts weinig vermelden dat in De Jongs tweede deel niet zou zijn te vinden.’

Daarbij is het nota bene Van Kleffens zelf die met betrekking tot deze periode voor het werk van De Jong als souffleur optreedt. Van Kleffens figureert niet alleen als meelezer, maar zoals we later zullen zien ook als aangever in onderzoeken naar zijn eigen beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reputatie van Van Kleffens in het werk van De Jong ongeschonden door de molen komt, anders dan die van zoveel andere prominenten.

Informatieoorlog
Terug naar de lotgevallen van het dagboek, tenminste naar wat ons daarvan is overgeleverd. We zijn nieuwsgierig geraakt hoe dit in vele opzichten belangrijke document verloren is gegaan. Noodgedwongen volgen we de verklaring van Van Kleffens zelf.

Twee weken voor de inval van 10 mei staakt Van Kleffens naar eigen zeggen het schrijven aan zijn dagboek. Nu verdwijnt als laatste ook de minister van Buitenlandse Zaken onder de radar. Of Van Kleffens wordt te zeer door de hectiek van deze weken in beslag genomen of hij ziet zijn activiteiten als al te gevoelig om aan het papier toe te vertrouwen. Wanneer we de gangen van Van Kleffens in de laatste weken voor de Duitse inval proberen na te gaan, zien we een toenemend patroon van betrokkenheid in een informatieoorlog. Deze betrokkenheid richt zich niet alleen in het verlengde van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken op het buitenland, maar is opmerkelijk genoeg ook op het binnenlandse speelveld gericht.

Van Kleffens speelt namelijk in zijn rol als minister van Buitenlandse Zaken een sleutelrol in de vluchtplannen voor het koningshuis. Nadat begin mei geruchten ontstaan over een vlucht van Wilhelmina komt hij voor de uitdaging te staan om deze geruchten in te dammen. Een voortijdig uitlekken van de geheime operatie vormt een acute bedreiging voor het slagen ervan.

Op 6 mei heeft Van Kleffens contact met de Nederlands-Amerikaanse propagandist Hendrik van Loon, waarbij hij deze tegen de achtergrond van vele signalen over een spoedige invasie bericht dat alle gevaar van een Duitse invasie is geweken en zelfs dat het oorlogsgebied zich naar de Balkan zal verplaatsen. Zo op het eerste gezicht neemt Van Kleffens hier een absurde positie in, die al spoedig door de loop der dingen achterhaald zal worden. Maar onnozelheid is de wel de eigenschap die Van Kleffens als laatste kan worden toegeschreven.

Kort tevoren had Van Kleffens nog ernstig te nemen berichten ontvangen, uit zeer betrouwbare bronnen als het Vaticaan en de Nederlandse gezant in Berlijn, dat de invasie met zekerheid de volgende week zou plaatsvinden. Meer voor de hand ligt het dan ook dat het Van Kleffens er om te doen is om de geruchtenmachine, in eerste instantie die in het buitenland en mede aangestuurd via Van Loon, van het nodige tegengas te voorzien.

Rookgordijn
Van belang is om de ongewenste aandacht in een tegenovergestelde richting af te leiden, onder een tijdelijk rookgordijn de geheime vluchtoperatie ongestoord doorgang te laten vinden en zo voor de kroon een veilige aftocht te verzekeren. Een tweede actie onderneemt Van Kleffens, ditmaal gericht op de binnenlandse pers. Op een vergelijkbare manier als met Van Loon wordt het publiek op het verkeerde been gezet met een geframede publicatie op 9 mei.

In een artikel dat zowel in De Telegraaf als de Britse Daily Telegraph verschijnt, wordt een brief geciteerd van kroonprinses Juliana aan Van Loon, nadat deze haar zijn villa in Long Island zou hebben aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars wordt gelopen. ‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen’, zo wordt Juliana’s antwoord aan Van Loon geciteerd. ‘Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Deze ‘hoffelijke maar besliste’ verklaring van vaandeltrouw sluit in dat ook de ministers, omwille van de eenheid van de kroon, hun post niet zullen verlaten. Immers had Van Kleffens op 12 april 1940 tegenover de Britse gezant in Nederland Neville Bland verklaard dat de ministers vastbesloten waren zich niet van Wilhelmina te laten scheiden.

Een fraai stukje propaganda. Het beloop van de geschiedenis zal niet treffender het adagium onderstrepen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. De bewering dat de Oranjes in het verleden altijd op hun post waren gebleven berust uiteindelijk op een valse historische aanname: stadhouder Willem V sprong zoals bekend direct in de boot naar Engeland toen de troepen van de Franse revolutie de Nederlandse grens overstaken.

Er zijn verschillende aanwijzingen dat Van Kleffens, mogelijk in afstemming met Wilhelmina, de hand in deze publicatie heeft gehad. Van Kleffens staat in regelmatig contact met Van Loon. De van oorsprong Nederlandse Van Loon was al decennia een belangrijke propagandist voor Nederland in de Verenigde Staten en is daarom voor Buitenlandse Zaken niet zonder betekenis. Van Loon onderhoudt in Amerika een belangrijk netwerk, van het Nederlandse gezantschap, de Nederlandse Kamer van Koophandel tot het Witte Huis. Juli 1937 ontving Van Loon voor bewezen diensten niets voor niets een koninklijke onderscheiding.

Rijkschroniqueur De Jong zal na de oorlog een van zijn pseudo-onderzoekjes opzetten naar het gewraakte artikel. Niet geheel onverwacht zal hij in dit onderzoek de mogelijkheid van bewuste misleiding door Buitenlandse Zaken negeren.

Uit de research van De Jong in 1969 voor zijn derde deel over mei ’40 blijkt dat noch in de koninklijke archieven noch in het archief van Van Loon, enig bewijs te vinden is voor de correspondentie zoals deze zou hebben plaatsgevonden tussen Juliana en Van Loon. Een doodlopend spoor en daar zal het bij blijven. Kenmerkend voor het Nederlandse journalistieke en wetenschappelijke klimaat wordt om de hete brei heen gerechercheerd.

De directe bronnen van het bericht – Wilhelmina, Bernhard en Juliana, Van Loon is al in 1944 overleden – worden hierover niet door De Jong bevraagd. De Oranjes hebben op hun beurt tot op heden iedere uitspraak over de brief gemeden. Ook krijgen we van De Jong niets gewaar over de auteur van het bewuste Daily Telegraph-artikel. Was het toeval dat Sefton Delmer, een boezemvriend van Bernhard in zijn Berlijnse jaren en tijdens de oorlogsjaren speciaal gemoeid met black propaganda in naam van de Britse strijdkrachten, op dat moment aan die krant verbonden is? Hiermee blijft dit kritieke historische moment een groot mysterie. ‘Geschiedschrijver van het Rijk’ De Jong draagt er functioneel toe bij dat de kwestie in duisternis blijft gehuld.

Misplaatst grapje
Een derde actie is dat het duo Van Kleffens – Dijxhoorn de dag voor de inval op 9 mei, tegen eerdere instructies in, een telegram doet uitgaan met ‘de op het laatst verleende toestemming om weer enigszins verloven toe te staan’.
De enquêtecommissie stelt later hierover vast: ‘Dat moet bij de ontvangers van het telegram een — onjuiste — schijn van ontspanning hebben gewekt’.

Dijxhoorn’s volledig ongefundeerde repliek is: ‘Dat moet een telegram van een of andere vijfde colonne of N.S.B.’er of zo zijn geweest […] een volkomen misplaatst grapje van de vijfde colonne’.

De strekking van het telegram van een valse schijn van ontspanning komt volledig overeen met het eerdere bericht van 6 mei van Van Kleffens aan Van Loon. Nu kan vanuit de archieven van de Militaire Inlichtingendienst eenvoudig volledige opheldering over de herkomst van het telegram worden gegeven, want GSIII luisterde zoals eerder opgemerkt al het berichtenverkeer af, zowel het Duitse als het binnenlandse. Ware het niet dat GSIII, in plaats van haar archieven naar het buitenland over te brengen, besloot om alle archieven te vernietigen. Zo begon het hoofd buitenland GSIIIA Van der Plassche (onderscheiden met de Duitse Adelaarsorde DAO) vanaf de eerste oorlogsdag, de dag waarop ook Van Kleffens (ook DAO) de wijk zal nemen, met het vernietigen van zijn dossiers. In de wetenschap dat alle GSIII-archieven vernietigd waren kon oud-minister Dijxhoorn er voor de enquêtecommissie gratuite op los fantaseren.

In opdracht van mijn collega’s
In de meest recente versie van het evacuatieplan, zoals dat onder het oorlogskabinet van De Geer tot stand was gekomen, was voorzien dat de Minister van Buitenlandse Zaken als laatste in Den Haag zou achterblijven om van daaruit de contacten met buitenlandse vertegenwoordigers te onderhouden. Het zou er echter op uitdraaien dat Van Kleffens de situatie zo naar zijn hand wist te zetten dat hij reeds op de ochtend van de eerste oorlogsdag, juist als eerste, met medeneming van zijn vrouw – wat ook al tegen de kabinetsafspraken indruiste – de wijk zou nemen. Van Kleffens zal het later tegenover de enquêtecommissie zo weten te brengen dat hij ‘het land moest verlaten in opdracht van mijn collega’s’.

Het initiatief kwam echter geheel van Van Kleffens, die voordat hij dit met het kabinet besprak al de details van zijn vlucht, inclusief een verkenning van de meteorologische omstandigheden, had voorbereid. Het voorstel van Van Kleffens aan het kabinet is die ochtend van de inval dat hij als enige minister op missie naar Londen zal gaan voor ‘nader overleg met de geallieerden’. Noch is er op dat moment sprake van een vertrek voor onbepaalde tijd, noch is er sprake van medeneming van zijn vrouw. Van Kleffens geeft daarbij aan dat hij de voorkeur aan Londen boven Parijs geeft ‘waar rotte plekken in de regering zaten.’

Nu wil het feit dat het juist die ‘rotte’ Fransen zijn die in de meidagen praktische militaire bijstand bieden en als puntje bij paaltje komt de Britten daadwerkelijke militaire steun blijven weigeren. Het was geen Engelse generaal, zelfs geen Nederlandse generaal, maar de Franse generaal Deslaurens die op Nederlands grondgebied zou sneuvelen.

Toen Van Kleffens die eerste dag in Londen arriveerde had hij niet zijn dagboek bij zich, maar naast zijn vrouw met ‘hat-box’ wel de volledig uitgewerkte plannen voor het in time charter ter beschikking stellen van de Nederlandse koopvaardij aan de Britten.

Zag het kabinet op de eerste dag van de inval het vertrek van de beide ministers als van langere duur? Bronnen geven geen direct uitsluitsel. Gerbrandy schrijft 1946 in terugblik op het vertrek: ‘De Heer van Kleffens was vice-President van den Ministerraad, zoodat het geven van leiding in deze moeilijke dagen op den Heer De Geer alleen rustte’. Van Kleffens zal zijn vrouw als secretaresse meenemen. Dit doet men niet voor een korte trip onder hachelijke omstandigheden. Aan minister van Koloniën Charles Welter was de opdracht gegeven om het contact met de koloniën te onderhouden.

Hieruit blijkt dat de hachelijke reis en het verblijf in Londen niet voor een paar dagen bedoeld kon zijn, maar voor de duur van de bezetting. Vanuit de later zo benadrukte leerstelling van de eenheid van de kroon moeten we dwingend concluderen dat reeds op de ochtend van de eerste dag van de inval, zo niet eerder, was besloten tot ballingschap van de regering. De landsverdediging werd hiermee vanaf het eerste uur symbolisch.

Dit alles oogstte niettemin de volle instemming van de nauw met Van Kleffens bevriende Haagse gezant Nevile Bland: ‘The Netherlands fought and died stolidly.’

Samen hadden Bland en Van Kleffens een actieve rol in de voorbereiding van de vlucht gehad, met Britse diplomatieke rugdekking. Achter de schermen werd tussen Nederland en Engeland een diplomatieke deal tot stand gebracht waarin onder meer een ‘eervolle’ aftocht werd gekocht.

Het belang van deze deal mag niet worden onderschat, want zonder een dergelijke deal ontvingen de Belgen een geheel andere behandeling van de Britten. Koning Leopold III, die met zijn troepen twee weken langer tegen de Duitsers standhield, zelfs Nederlands grondgebied verdedigde en die uit principe zijn manschappen niet in de steek wilde laten, oogstte van de Britse media de volle hoon als ‘King Rat’ en ‘King traitor’.

In dit opzicht had Van Kleffens uiterst strategisch gemanoeuvreerd en kon de Belgische propaganda niet in de schaduw staan van de uiterst effectief door Van Kleffens vanuit Londen georganiseerde Nederlandse propagandamachine. Maar zoals alles een prijs kent heeft Nederland dit als war zone moeten bekopen met een extreem hoog aantal burgerslachtoffers en als Koninkrijk der Nederlanden met het voortijdig verlies van haar ‘gordel van smaragd’, met medeneming van 85 procent van haar onderdanen.

Het moet voor Van Kleffens een lichte teleurstelling zijn geweest dat het kabinet slechts dan met zijn voorstel akkoord ging indien collega Welter hem op zijn missie zou vergezellen. Was er op dit moment behoefte aan een pottenkijker en kon het lichte watervliegtuigje dat Van Kleffens in gedachten had drie passagiers met hun bagage aan?

Inmiddels naderen we de acte waarin het dagboek in fysieke gedaante het podium gaat nemen. Van Kleffens heeft besloten om op zijn in principe kortstondige missie van ‘overleg met de geallieerden’, naast enkele gevoelige documenten, ook het dagboek mee te nemen. Hoewel hij en zijn vrouw-secretaresse sinds enige weken niet meer tot schrijven waren gekomen, moet het in de bagage mee.

Op het strand van Scheveningen bij het watervliegtuigje aangekomen ontstaat meteen een dramatisch moment. Aan de marinemannen wordt de vraag voorgelegd of het vliegtuigje berekend is op een derde vrouwelijke passagier. Kennelijk tot grote opluchting van Van Kleffens en partner stemt de piloot er mee in, mits dan wel de helft van de bagage op het strand wordt achtergelaten. Collega Welter is galant genoeg om zich niet tegen dit belangrijke staatsrechtelijke besluit te verzetten.

Zodoende zullen twee koffertjes achterblijven, één van Welter en het andere toebehorend aan Van Kleffens met hierin het fameuze dagboek en een kledingstuk met daarin een uiterst gevoelig ‘papiertje’. Een hoedendoos met vijf hoeden doorstaat de selectie en gaat wel mee. Van Kleffens komt in de hectiek van het moment blijkbaar niet op de gedachte om de gevoelige zaken uit de koffer in zijn handbagage mee te nemen.

De chauffeur van Van Kleffens neemt vervolgens beide koffers mee terug naar het departement van Buitenlandse Zaken en in plaats van ze in veilige handen af te geven – kennelijk hebben Van Kleffens en Welter hiertoe geen instructie gegeven – belanden ze ergens op een gang in het departement. Bovengenoemd relaas volgt de versie zoals Van Kleffens deze heeft opgetekend in het eerste deel van zijn autobiografie in 1980.

Voor de goede orde: afgezien van de verklaring van Van Kleffens, zijn er geen getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat het koffertje dat het strand van Scheveningen wist te bereiken ook daadwerkelijk het dagboek heeft bevat. Van Kleffens geeft enige jaren na de bevrijding ten overstaan van de Parlementaire enquêtecommissie een enigszins andere versie van het dagboekverhaal: ‘[…] door enige misverstanden is dat tasje met dat dagboek niet meer aan mij bezorgd. Het is teruggezonden aan het Departement van Buitenlandse Zaken door een secretaris, die het bij zich had’.

Mystificatie
Van Kleffens wil er blijkbaar voor de commissie niet rond voor uitkomen dat de keuze om zijn vrouw mee te nemen er de oorzaak van is geweest dat het dagboek is achtergebleven. In plaats van deze eenduidige verklaring te geven kiest hij voor een mystificatie met het ‘door enige misverstanden’. Daarmee komt de verantwoordelijkheid voor dit achterblijven buiten zichzelf te vallen. Een tasje neemt in deze versie de plaats in van een koffertje en een secretaris de plaats van de chauffeur. Van Kleffens zwijgt tegenover de commissie over het ‘papiertje‘ dat aangetroffen is in een kledingstuk.

Nadat Van Kleffens en Welter als kwartiermakers in Londen zijn aangekomen volgt er tot de capitulatie intensief contact met het ministerie in Den Haag. Van Kleffens: ‘Levendig herinner ik mij dan ook, hoe ik voortdurend met Den Haag in telefonische verbinding stond, vrijwel tot het eind van bovengenoemde periode’.

Nergens is echter uit latere verklaringen gebleken dat er van uit Londen enige aandacht van Van Kleffens is geweest voor de achtergelaten koffers met gevoelige documenten.

Direct na de capitulatie, op 15 mei, legt het Sonderkommando Künsberg op last van minister Von Ribbentrop (Auswärtige Amt) beslag op de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en treft daar ook de koffers aan. Van Kleffens vervolgt in zijn autobiografie: ‘Zij zijn, bij wijze van uitzondering, door een speciale koerier op 18 mei afzonderlijk naar Berlijn gebracht, omdat in het mijne door die Duitsers een papiertje was ontdekt waarop stond dat de Duitse aanval ‘s morgens vroeg op 10 mei zou losbarsten – men hoopte, door zeer snel daarmee te handelen, misschien nog Duitse verraders op het spoor te kunnen komen. “Wenn man schnell ist, kann man vielleicht noch den Militärattaché oder seine Vertrauensleute in Deutschland fassen”, stond letterlijk in het rapport van de colonne.’

Opmerkelijk is dat Van Kleffens in zijn verklaringen verzwijgt, zowel voor de commissie als in zijn autobiografie, dat hij juist twee dagen daarvoor vanuit Londen zijn in Den Haag achtergebleven waarnemer Van Royen de telefonische opdracht had gegeven om alle gevoelige dossiers op het departement te vernietigen. Buitenlandse Zaken is het enige ministerie dat tot deze drastische ingreep overgaat. Tot de lijst van te vernietigen dossiers behoort ook de volledige correspondentie van Van Kleffens.

Het is dan ook vanwege deze opdracht dat de leden van het Sonderkommando op het ministerie een doordringende brandlucht aantreffen en tot hun spijt moeten constateren dat een aanzienlijk deel van de archieven reeds voor hun neus vernietigd is. Kennelijk is er vanuit het Auswärtige Amt een tipgever geweest (Von Weizsäcker?) die Van Kleffens tijdig op 13 mei wist te waarschuwen.

In de kelder treft men naast de op kolengestookte ketel van de centrale verwarming stapels met lege omslagen aan en sommige van de stukken daarvan weet men nog uit de verwarmingsketel te redden. De omvang van de te vernietigen dossiers is zo groot geweest dat de papierversnipperaar al spoedig overbelast raakte, zodat men tevens besloot tot verbranding in de verwarmingsketel.

Het verzwijgen van dit enorme feit maakt overduidelijk dat Van Kleffens een bewuste keuze maakt om de toedracht rond de koffer met het dagboek en het ‘papiertje’ te mystificeren. Het in dezelfde context eerder door hem aan Duits adres gerichte verwijt van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ – hiermee doelend op de Duitse propaganda – komt als een boemerang op de persoon Van Kleffens terug.

We blijven nog even het Nederlandse postulaat ‘een minister liegt niet’ negeren, wat overigens zeker voor een Minister van Staat van toepassing zou behoren te zijn, en vervolgen onze analyse.

Al eerder constateerden we dat Van Kleffens zich eenmaal in Londen geen enkele moeite geeft om de koffers met inhoud zeker te stellen. Met als gevolg dat deze koffers gemoedelijk in de gangen van het departement blijven rondslingeren. Ook mogen we veronderstellen dat de koffer van Van Kleffens zeer gevoelig materiaal bevat. Zoals Van Kleffens beweert bevat het dagboek compromitterend materiaal over bevriende contacten, zoals onder meer de Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Ernst von Weizsäcker. In het rapport van het Sonderkommando valt ook de naam van de gezant Von Zech. Opmerkelijk genoeg vermeldt Van Kleffens deze veel meer voor de hand liggende naam niet. In zijn autobiografie zal Van Kleffens moeite doen om het zo voor te stellen dat hij gedurende zijn loopbaan niet of nauwelijks contact met de Duitse gezant had onderhouden.

Majoor Sas in het nauw
Ook valt uit het Duitse rapport op te maken dat in een kledingstuk van Van Kleffens dat zich ook in zijn koffer bevindt, de tekst is aangetroffen van het aan hem gerichte telegram van 9 mei 1940, afkomstig van de Berlijnse gezant Haersma de With, met daarin de aankondiging van het Duitse offensief in de volgende morgen van 10 mei. Als bron voor deze geheime informatie wordt in het telegram de Militärattaché in Berlijn genoemd.

Zou deze uiterst kritieke informatie in Duitse handen vallen dan riskeert de man waar het om gaat, majoor Bert Sas, direct in levensgevaar. Het is door toedoen van Van Kleffens dat Sas over de periode van 15 tot 20 mei, de dag van zijn uitwijk van Berlijn naar het neutrale Bern, aan een dergelijk gevaar wordt blootgesteld.

Door onbekende gelukkige omstandigheden heeft Sas echter aan arrestatie mogen ontsnappen. Een mogelijke verklaring kan daarvoor zijn dat Sas, in exclusieve uitzondering tot tweemaal toe door Hitler met de Adlersorde geridderd, onder de bescherming van de Abwehr-groep van Canaris en Oster kwam te vallen, omdat hij handig was ingezet om met Nederland een ‘Nervenkrieg’ op te voeren.

Van Kleffens mystificeert opnieuw het explosieve telegram dat aan hem is gericht en doet dit af als ‘een papiertje’. Voeg bij dit alles het gegeven dat Van Kleffens en zijn vrouw direct persoonlijk belang zouden moeten hebben bij het bewaren van het dagboek, dan is de nalatige houding van Van Kleffens volstrekt niet te plaatsen. Zeker omdat een dergelijke nonchalance volstrekt vreemd is aan zijn karakter. Het feit dat Van Kleffens opdracht heeft gegeven om gevoelige dossiers te vernietigen zonder in deze afwegingen de bestemming van de koffers te betrekken, maakt deze vraag alleen nog maar meer indringender.

De bovengenoemde omstandigheden wijzen dwingend in een richting waarbij we moeten veronderstellen dat Van Kleffens zijn dagboek samen met andere compromitterende informatie in Duitse handen heeft willen spelen.

Noemden wij eerder als motief het aantonen van een strikte neutraliteitspolitiek, een tweede motief kan zijn om belastende informatie te planten teneinde daarmee tegenstanders uit te schakelen. Tegenstanders die wellicht te veel weten. Van Kleffens heeft van vele zijden van personen te vrezen die vroeg of laat uit de school kunnen klappen over zijn diplomatieke dubbelleven. Personen als Von Zech en zeker de militaire gezant Sas behoren daartoe.
Als oud-insider beschikt de licht eigenzinnige majoor Sas op meerdere punten over wetenschap die, mocht deze naar buiten komen, voor de ‘inner circle’ zeer ongewenste gevolgen kan hebben. De persoon van Sas zal zodoende in termen van staatsveiligheid zijn geclassificeerd als staatsgevaarlijk.

Zo heeft majoor Sas al in januari 1940 doorgegeven dat een speciale Duitse commando-eenheid zal worden ingezet om de koninklijke familie gevangen te nemen. Van Kleffens heeft er echter voor gekozen om in tussentijd de vlucht in stille diplomatie met de Britten af te stemmen en de vluchtplannen in het diepste geheim uit te werken. Om vervolgens achteraf naar het publiek voor te wenden dat de Duitse kidnapplannen pas met de vondst van de zogenaamde Sponeck-papieren op 10 mei aan de regering bekend zijn geworden. In de officiële lezing volgens de zogenaamde Sponeck-mythe zou pas vanaf dit late moment door de regering een vlucht zijn overwogen.

Wanneer majoor Sas juni 1940 in Londen aankomt zal hij tevens een bedreiging voor de regering vormen, omdat hij in 1937 betrokken was bij het opstellen van de instructies aan ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Aanwijzingen. De aanwezigheid van Majoor Sas doet de regering in Londen aan het bestaan van de Aanwijzingen, en hun dubbele agenda, herinneren. De officiële lezing ten overstaande van de enquêtecommissie zal zijn dat de regering niet van het bestaan van de Aanwijzingen zou hebben afgeweten. Majoor Sas beschikt echter over de wetenschap dat er in en rond de kring van de ballingenregering diverse personen zijn die wel degelijk van het bestaan van de Aanwijzingen afweten.

In zijn rol als militair attaché in Berlijn heeft Sas tijdige instructies doorgegeven om noodzakelijke voorbereidingen te treffen teneinde strategische objecten bij een inval onklaar te maken. Naar later zal blijken is slechts een fractie van deze maatregelen voorbereid en doorgevoerd. Ook hield Van Kleffens de waarschuwingen van Sas voor een ophanden zijnde Duitse aanval in Scandinavië voor doorgeleiding aan de Engelse en Noorse regering tegen. Mogelijk was er meer en heeft Sas als oud-Philipsadviseur ook van de geheime contacten van de Philips-top met de SS afgeweten.

Potentieel risico

Sas betekent dus voor de ‘inner circle’ een potentieel risico. Dat men dit risico ook daadwerkelijk wenst te ‘neutraliseren’ blijkt wanneer Van de Plassche majoor Sas op de avond van 9 mei aan ontmaskering en arrestatie blootstelt door hem tegen alle security-regels in op een open telefoonlijn naar Berlijn terug te bellen. Sas ontsteekt hierover in grote woede tegenover zijn chef. Een tweede poging om Sas kalt te stellen is het ‘papiertje’ dat Van Kleffens listig in Duitse handen weet te spelen.

Nu Van de Plassche en Van Kleffens er in hun opzet niet in zijn geslaagd om Sas door vijandelijke hand kalt te stellen laat Van Kleffens majoor Sas via de bemiddeling van diplomaat Joseph Luns van Bern naar Londen halen. In Londen behoudt men het zicht op Sas en kan men hem waar nodig op een zijspoor dirigeren.

Ondanks de uitnodiging merkt Bert Sas na zijn aankomst in Londen dat hij daar verre van welkom is. Om verhaal te halen gaat Sas op zoek naar Van Kleffens maar deze weet hem blijkbaar wekenlang schichtig te ontwijken. Hij zal Sas voor een fantoom hebben gehouden nu hij op miraculeuze wijze in Berlijn aan arrestatie heeft weten te ontsnappen. Na vervolgens veel getraineer lukt het Sas toch om een officiële afspraak te maken, maar hij krijgt een uiterst koele ontvangst.

Van het gesprek met Van Kleffens wordt Sas niet veel wijzer dan dat hij verder in zijn vermoeden wordt gesterkt dat de regering willens en wetens geen leiding heeft gegeven om Nederland voor een catastrofe te behoeden. Met name Van Kleffens zal er in Londen alles aan doen om Sas te dwarsbomen. Typisch voor Van Kleffens is dat afgezien van een verwijzing naar ‘den Militärattaché’, en een terloopse vermelding als vriend van de zeer gerespecteerde Hans Oster, in zijn dagboeken en memoires nergens de persoon Sas genoemd wordt.

In Londen krijgt Sas van de Secret Service te horen dat Van de Plassche tegen hem een incriminerend document heeft vervalst als zou Sas NSB-lid zijn. Het is dezelfde Van de Plassche die hem eerder in gevaar bracht door over een open lijn naar Berlijn te bellen en die de volgende dag als eerste zijn archieven aan het verbranden was.

Gerbrandy geeft majoor Sas een gelijkluidend advies als later ook generaal Reynders van minister Meynen zal ontvangen. Beter is het om zijn memoires niet aan het papier toe te vertrouwen. Kennelijk tot opluchting van velen verongelukt Sas in 1948 met een vlucht van de KLM. Dit is ruim een half jaar nadat hij voor de eerste en laatste maal door de enquêtecommissie is verhoord.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Lees hier deel II, Bevolking betaalde hoge prijs voor de eer van Wilhelmina.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

De vergissing van Troelstra was alleszins begrijpelijk

In de turbulente ‘Rode Week’ van november 1918 ging de grote revolutie die heel Europa in de greep kreeg ook aan het Koninkrijk der Nederlanden niet onopgemerkt voorbij. Vanuit Rotterdam proclameerde SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra de grote omwenteling. Nederland leek er die dagen wel degelijk rijp voor.

Tekst: Maurits van den Toorn

Dat het een vergissing van Troelstra was, valt niet te ontkennen: de revolutie bleef uit. Ook de hoofdpersoon zelf noemde het een paar dagen daarna al zo, al nam hij later in zijn Gedenkschriften enigszins gas terug als hij schrijft: ‘Een algemeene vergissing dus ten aanzien van de onvermijdelijkheid van een revolutionaire situatie. Niet een vergissing in de machtsverhoudingen, zooals ik het op 17 November te Rotterdam zou noemen.’ (Deel IV, Storm)
Maar het was wel een alleszins begrijpelijke vergissing.

Bij het beoordelen van de mislukte oproep tot revolutie wordt vooral gekeken naar gebeurtenissen in het buitenland, de twee revoluties van 1917 in Rusland en aan het eind van de oorlog in 1918 de onrust in Duitsland en elders in Europa. Dat was ook wat: ‘Uitbreiding der revolutie in de Rijnstreek’ en ‘Prins Heinrich van Pruisen gevlucht’, kopte De Telegraaf op 9 november. ‘De revolutie zegeviert te Berlijn’ en – verrassend ­– ‘Bolsjewistische onlusten in Zwitserland’ een dag later.
Het leidde tot vreugde of zorg, afhankelijk van ieders politieke opvatting. Zorgen over de revolutionaire woelingen waren er niet alleen in Nederland, denk aan de Red Scare in de Verenigde Staten die tot in de jaren twintig leidde tot de deportatie van honderden (vermeende) linkse activisten naar hun land van herkomst. Het idee is dat het die gebeurtenissen waren die Troelstra en anderen tot de opvatting brachten dat de revolutie ook hier zou aanslaan.
Natuurlijk, die buitenlandse onrust bepaalde de stemming, maar als je een revolutie wil beginnen moet je vooral de binnenlandse situatie in de gaten houden. Het is weggezakt uit het collectieve geheugen – als het er ooit al in heeft gezeten – maar de omstandigheden in Nederland waren tijdens de Eerste Wereldoorlog bepaald niet best en werden bovendien in de loop van 1918 snel slechter. Niet voor niets zien we, alweer in De Telegraaf, op 14 november 1918 de koppen ‘Nederland en de revolutie’ en ‘Ernstige onlusten in Amsterdam’.

Ruilhandel
In de eerste oorlogsjaren floreerde de economie. De landbouwsector deed het goed omdat er vooral voedsel voor de export naar Duitsland werd geproduceerd en met grote winsten werd verkocht. Soms was er sprake van ruilhandel. Zo betaalde het Rotterdamse stadstrambedrijf de bouw van zes in Düsseldorf gebouwde aanhangrijtuigen in 1915 met aardappelen. Toch garandeerde ook dat geen levering: de in 1916 bij een firma in Rotterdam bestelde serie motorrijtuigen kon pas in 1921 in dienst worden gesteld. De Duitse industrie had de benodigde elektromotoren en andere elektrische apparatuur niet eerder kunnen leveren bij gebrek aan koper en andere metalen. Zo bleef ook de levering van veel andere producten lange tijd uit.
Die producten waren had nodig, want Nederland was in het begin van de vorige eeuw nog geen industriële natie. De kolenmijnen vormden eigenlijk de enige basisindustrie. IJzer, staal, chemicaliën en andere industriële grondstoffen moesten worden geïmporteerd, evenals veel eindproducten. De Limburgse mijnen produceerden trouwens niet voldoende om in de binnenlandse behoefte te voorzien (in 1913 twee miljoen ton, tegen een binnenlands verbruik van twaalf miljoen ton). Er werden dan ook altijd kolen geïmporteerd uit Engeland en Duitsland. Voor dat laatste was de Steenkolen Handelsvereeniging opgericht, het tegenwoordige handelsconcern SHV. Terwijl op grote schaal land- en tuinbouwproducten werden geëxporteerd stagneerde tegelijkertijd de import van basisvoedsel voor de binnenlandse markt (vooral graan). Het gevolg: schaarste en stijgende prijzen. De regering wilde lange tijd zo min mogelijk marktregulerend optreden en pas nadat veel voedselprijzen torenhoog waren gestegen kwam minister Posthuma van Landbouw – mikpunt van spot omdat hij een pleidooi had gehouden om bruinbrood te eten in plaats van het toen algemeen gangbare witbrood – pas in augustus 1916 met een distributiewet.

Schaarste
Dat was niets te vroeg, want vanaf begin 1917 ging het snel slechter. De striktere zeeblokkade en de onbeperkte duikbootoorlog legden de scheepvaart en daarmee de import lam. Na afkondiging van de onbeperkte duikbootoorlog in januari 1917 daalde de totale import in één maand tijd met driekwart. Het aantal schepen dat in de Rotterdamse haven binnenliep was in 1917 nog maar 30% van dat in 1913. De industriële productie zou in 1918 nog maar 41% van die in 1913 zijn. Zou, want het vermoeden bestaat dat er een aanzienlijke zwarte productie was.
De schaarste aan bijna alles leidde tot sterk stijgende prijzen. De jaarlijkse inflatie, die in 1913 1,3% was, steeg in 1915 tot 14,3% en in 1918 zelfs tot 19,2%. Ook de eerste jaren na de oorlog bleef de inflatie hoog, pas in 1923 daalde die weer tot een ‘normaal’ niveau. Alles werd dus veel duurder, wat een flinke bres sloeg in de krappe huishoudbudgetten. Tenminste: als je voor je schaarse geld al wat kon kopen.
Door het gebrek aan kolen zat de bevolking in de kou en ook in het donker: omdat elektriciteitscentrales op kolen draaiden ging de stroom op rantsoen, net als het uit steenkool gemaakte lichtgas. De straatverlichting werd gehalveerd, er reden minder treinen en trams, theaters, musea en zelfs kerken gingen soms dicht. Hout en turf werden weer populair als brandstof, evenals zelf te maken briketten van geperst papier.
Bedrijven die nog draaiden steunden hun werknemers vaak met duurtetoeslagen of vormen van betaling in natura. Ze kochten levensmiddelen (vis was populair) en brandstof in, of verdeelden stukjes grond als groentetuintjes, maar het woog veelal niet op tegen de toenemende duurte. Bovendien: wie zonder werk zat, kreeg daar uiteraard niets van mee en was afhankelijk van een vorm van schrale (particuliere) steunverlening of dito werkverschaffing.

Regeringsbrood
Als gevolg van de schaarste moesten vanaf februari 1917 steeds meer producten worden gerantsoeneerd. Wat nog verkrijgbaar was, werd bovendien steeds slechter van kwaliteit. Het geliefde witbrood werd vervangen door grauw en klef ‘regeringsbrood’ dat werd gemaakt van ‘regeringsmeel’, een mengsel van graan, aardappelen en erwten. En daarmee was je er nog niet: ‘Melk mocht bij de bereiding niet gebruikt, evenmin als melkproducten (artikel 6 der Distributiewet); plaatbrood kon niet vervaardigd worden, want de voor het insmeren der vormen benoodigde vetten vielen onder vervoer- en afleveringsverbod, terwijl andere geschikte oliën of vetten niet mochten worden gebezigd krachtens het verbod om voor menschelijk verbruik geschikte vetten voor technische doeleinden te bezigen; vloerbrood kon evenmin gebakken worden, daar het benoodigde strooimeel ontbrak, sedert de Regeering alle rijst in bezit had genomen en alleen voor zieken en kinderen distribueerde.’ Aldus een citaat uit het Gedenkboek 1898-1923 dat werd uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren regeringsfeest van koningin Wilhelmina. Dat met veel moeite gebakken brood was waarschijnlijk zoutloos, want zout was ofwel te duur ofwel helemaal niet verkrijgbaar.
De rantsoenering van vlees leidde begin 1918 tot de introductie van een product waarvan we de naam nog steeds kennen: eenheidsworst. De kwaliteit schijnt redelijk behoorlijk te zijn geweest. Nog wat producten uit die tijd: tulpenmeel, bramenthee, eikelkoffie, kunstsigaren van gedroogd bloemkoolblad en schoenzolen van hout. Allemaal bekend uit de periode 1940-1945, maar een oorlog eerder waren ze er ook al.

Onrust en oproer
De schaarste leidde tot onrust en morrend volk. Bekend geworden is vooral het Amsterdamse aardappeloproer in de zomer van 1917, ook door de harde manier waarop het werd neergeslagen met als gevolg negen doden en ruim honderd gewonden. Door de Russische februarirevolutie zagen sommigen het als een eerste uiting van de naderende revolutie, wat het spontaan ontstane en ongeorganiseerde oproer niet bleek te zijn. Bovendien waren er al veel eerder ook elders opstootjes en plunderingen van schepen en winkels met voedsel geweest.
Als contrast waren er de oorlogswinstmakers die het breed konden laten hangen. Denk aan iemand als de zakenman Anthony Kröller, die door de regering was belast met graanaankopen in het buitenland. Met succes, wat hem door de hoge commissies die hij berekende tot miljonair maakte. De oorlogswinsten werden later geraamd op 2670 miljoen gulden, even veel als het BNP van Nederland in 1913. In 1914 hadden 465 personen een vermogen van meer dan een miljoen gulden, in 1920 waren dat er 1239, zo blijkt uit belastinggegevens. En daar bovenop kwamen nog de niet te becijferen winsten uit de genoemde zwarte productie.

De onvrede en de onrust namen toe. In 1918 werd herhaaldelijk gestaakt, zelfs in het Staatsbedrijf der Artillerie-inrichtingen aan de Hembrug. Uiteindelijk bereikte de onrust ook de krijgsmacht, met relletjes in legerkamp de Harskamp en andere legerplaatsen. Dat was vooral uit onvrede over de slechte voeding en het intrekken van verloven vanwege de gespannen militaire situatie. Deze ‘mobilisatiemoeheid’ van de manschappen kostte opperbevelhebber Snijders de kop, hij zag zich genoodzaakt ontslag te nemen.


Prevolutionaire
situatie
Alles bij elkaar zou je dus heel best tot de conclusie kunnen komen dat er eind 1918 sprake was van een prerevolutionaire situatie in het land. Troelstra deed dat in ieder geval, waarbij zijn karakter ook een belangrijke rol speelde. In een artikel in Socialisme & Democratie in 1994 besteedt Arie van der Zwan daar aandacht aan (zie verderop in dit nummer), en ook Simone Vermeeren wijst in haar artikel in de jongste editie van Socialisme & Democratie (oktober 2018) erop dat Troelstra vooral een ‘gevoelssocialist’ was.

Links bolwerk
We moeten bovendien niet vergeten dat ook anderen oordeelden dat er sprake was van een prerevolutionaire situatie. In zijn Gedenkschriften schrijft Troelstra: ‘Ik mag wijzen op de mededeeling van Vliegen, dat hij op 13 November 1918 bezoek ontving van de hoofdredaktie van de Telegraaf, die hem verklaarde, op bepaalde voorwaarden bereid te zijn, met de Telegraaf en de Courant een revolutionair bewind te steunen.’ Wellicht was de hoofdredactie geschrokken van de koppen in het eigen blad?
Ook de Rotterdamse burgemeester Zimmerman (een tamelijk autoritaire liberaal) en – minder bekend – havenwerkgeversvoorzitter Nijgh waren gegrepen door vrees voor de revolutie. Rotterdam kan in die jaren zonder veel overdrijving een links bolwerk worden genoemd. Bij de verkiezingen in juli 1918, de eerste volgens het algemeen mannenkiesrecht, haalde de SDAP daar 43,3% van de stemmen (en de communisten 3,7%). Dat was veel, want landelijk scoorde de SDAP toen 22%.
Een factor om rekening mee te houden dus, zeker in tijden van onrust. Op 9 november besprak Nijgh daarom met J. Brautigam en A. W. Heijkoop (voorzitter en secretaris van de Centrale Bond van Transportarbeiders en beide namens de SDAP lid van de gemeenteraad) de mogelijkheden van samenwerking tussen werkgevers en werknemers om de arbeidsomstandigheden in de haven te verbeteren en op dezelfde dag bleek burgemeester Zimmerman tegenover dezelfde twee raadsleden bereid tot een machtsoverdracht. Saillant detail: hij vroeg zijn gasten of de koningin aan kon blijven. De heren waren de beroerdste niet en stemden daarin toe, op voorwaarde dat ze zich buiten de politiek zou houden.
Troelstra was van deze gesprekken op de hoogte, de volgende dag brachten Brautigam en Heijkoop bij hem thuis verslag uit. De bijna tastbare vrees van ‘het gezag’ zal hem hebben gesterkt zijn opvattingen. Weer een dag later (11 november) hield de SDAP-leider in het Algemeen Verkooplokaal aan de Goudsesingel een rede waarin hij stelde dat arbeiders de macht konden grijpen als ze steunden op een moderne, geweldloze revolutionaire beweging – hoe dat moest gebeuren bleef in het vage – en op 12 november volgde als een soort herhaling daarvan zijn fameuze oproep in de Tweede Kamer. De gebeurtenissen daarna zijn bekend, het woord ‘nachtkaars’ dringt zich op. ‘Nog vroeger dan het te vermoeden was, is de heer Troelstra ineengestort,’ schreef De Telegraaf.

De situatie ten paleize

Ook rond de koninklijke familie was er vrees voor revolutie. Of koningin Wilhelmina zelf ook door vrees was bevangen is niet bekend, maar haar particulier secretaris François van Geen zorgde op 12 november (onbekend is of dat voor of na Troelstra’s toespraak gebeurde) dat er twee koffertjes met juwelen gereed stonden en droeg zelf 40.000 gulden op zijn lichaam om ‘in uiterste nood Koningin en Prinses voor te kunnen helpen’, schreef hij later. De officieuze hiërarchie ten paleize wordt hiermee trouwens mooi geïllustreerd, Prins Hendrik was kennelijk al een soort quantité négligeable en mocht het zelf uitzoeken.

Het was allemaal niet nodig en op 18 november volgde de fameuze aanhankelijkheidsbetuiging op het Malieveld. Tijdens een rijtoer spande de bevolking ‘spontaan’ de paarden van het koninklijke rijtuig uit en trok dat zelf voort te midden van een enthousiast juichende menigte. Dat die spontaniteit een fabel was weten we inmiddels: de koets werd voortgetrokken door enige tientallen militairen – onder wie de grootvader van de auteur van dit verhaal – die daar van tevoren duchtig voor hadden geoefend. Jammer genoeg heeft hij nooit verteld of de betrokken militairen dat een ereklus vonden of dat ze er op klassiek militaire wijze als vrijwilliger voor waren aangewezen. Dat oefenen was in ieder goed voor een vlotte gang van zaken bij het uitspannen van de paarden, aldus Van Geen: ‘In een oogenblik was het gebeurd; ik had de koetsier erop voorbereid.’ Ook de menigte op het Malieveld bestond trouwens voor de zekerheid voor een belangrijk deel uit soldaten, wat op foto’s goed te zien aan de vele kepi’s.

Toneelstuk
Het zal een hele sjouw zijn geweest voor de soldaten, want ze trokken de koets terug naar het paleis Noordeinde. Dit tot schrik van koningin Emma in haar paleis aan het Lange Voorhout, die de optocht langs zag komen en het idee kreeg dat het revolutionaire gepeupel zich meester had gemaakt van het rijtuig met haar dochter en kleindochter. Het hele toneelstuk werd trouwens enkele dagen in Amsterdam net zo ‘spontaan’ nog eens uitgevoerd. De koningin kon in ieder geval haar onderdanen in een proclamatie bedanken. ‘Want onder den indruk van de geweldige beroeringen in de volken van Europa is ook in Ons Vaderland de staatsorde een oogenblik bedreigd. Het antwoord daarop door U met overweldigende meerderheid gegeven, heeft op Mij een diepen indruk gemaakt.’

Vanuit de ‘contrarevolutie’ tenslotte nog een voetnoot. De regering riep gedemobiliseerde militairen op om als vrijwilliger belangrijke gebouwen te bewaken. De kosten daarvan werden deels betaald door Anthony Kröller, de geslaagde zakenman die we al tegenkwamen. Een van de velen die aan deze oproep gehoor gaf was een luitenant van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm in Sneek, een zekere Pieter Sjoerds Gerbrandy. Het is curieus om te bedenken dat er rond deze latere minister-president, op dat moment ingezet ter voorkoming van een illusionaire links-revolutionaire staatsgreep, ooit geruchten zouden ontstaan over betrokkenheid bij plannen voor een minstens zo illusionaire rechts-reactionaire staatsgreep. Ook dat was een ‘vergissing’, en ook die werd gemaakt door een nogal emotionele Fries.

Republikeinse tijdlijn 1918

1918 was in heel Europa een revolutiejaar. August Hans den Boef brengt overzicht met de chronologie van de ineenstorting van de Europese monarchieën en republikeinse vernieuwing.

Januari
9 Letland verklaart zich onafhankelijk van Rusland.
31 Sovjet-Rusland erkent de onafhankelijkheid van Finland.

Februari
10 De afgezette Ottomaanse sultan Abdülhamid II, de allerlaatste met absolute macht, sterft.
16 In Vilnius wordt de republiek Litouwen uitgeroepen.
24 De republiek Estland verklaart zich onafhankelijk in Reval, dat voortaan Tallinn heet.

Maart
25 De volksrepubliek Wit-Rusland verklaart zich onafhankelijk.

April
22 Armenië, Azerbeidzjan en Georgië verklaren zich onafhankelijk van Rusland als de Transkaukasische Democratische Federatieve Republiek.

Mei
27 Georgië verlaat als onafhankelijke republiek de Transkaukasische Federatie.
28 Armenië en Azerbeidzjan volgen.

Juli
3 Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen, de eerste met actief kiesrecht voor alle mannen en vrouwen passief. Het districtenstelsel vervangen door evenredige vertegenwoordiging. SDAP groeit van 15 naar 22 zetels (linksradicale splinters krijgen er 4). Maar de confessionelen hebben met hun splinters een Kamermeerderheid van 52. Het substantiële verlies van de liberale partijen polariseert de politieke verhoudingen tussen conservatieve christenen en socialisten.
17 Tsaar Nicolaas II en zijn gezin op last van lokale Sovjetleiders gefusilleerd in Jekaterinenburg.

September
27 In Radomir wordt de Bulgaarse republiek uitgeroepen, met Aleksandar Stamboliyski als president.

Oktober
9 Finland wordt tot koninkrijk uitgeroepen, onder Väinö I.
25 Uit protest tegen het intrekken van de verloven en de slechte voeding komen soldaten in het legerkamp Harskamp in opstand. Enkele barakken en een kantine werden in brand gestoken.
31 De Hongaarse regering beëindigd de personele unie met Oostenrijk, waarmee de dubbelmonarchie formeel ophoudt te bestaan.

November
7 Ludwig III, koning van Beieren (met zijn dertien kinderen) wordt afgezet.
9 Keizer Wilhelm II treedt af. Philipp Scheidemann roept in Berlijn de republiek uit en kort daarna Karl Liebknecht de Radenrepubliek.
Begin van de ‘Roode Week’ in Nederland.
10 A.H. Haentjes, geneesheer-directeur van een herstellingsoord voor tuberculosepatiënten, richt de Republikeinse Partij op. Doelstellingen: afschaffing van het koningshuis, het leger, de vloot en de diplomatieke dienst.
11 Polen wordt onafhankelijk, met Józef Piłsudski als opperbevelhebber.
Een mengsel van katholieke, protestantse en conservatieve organisaties komt in Den Haag bijeen als ‘Oranjebeweging’ tegen de opborrelende linkse en republikeinse onlusten.
12 Geïnspireerd door de omwentelingen in Duitsland en Rusland roept SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra op tot revolutie.
In Wenen wordt de Bondsrepubliek Oostenrijk uitgeroepen. Kanselier wordt Karl Renner en keizer Karl I moet zijn biezen pakken.
13 Zaghloel Pasja eist van de Britten de onafhankelijkheid van Egypte.
14 De republiek Tsjecho-Slowakije wordt uitgeroepen, met Tomáš Garrigue Masaryk als de eerste president.
Troelstra vangt bot. Einde Roode Week.
16 Minister-president Mihály graaf Károlyi roept in Boedapest de Hongaarse republiek uit.
17 In Griekenland wordt een door de Sovjets geïnspireerde communistische partij opgericht, die uiteraard de monarchie wil afschaffen, en de Nederlandse Sociaal-Democratische Bond verandert uit dezelfde motieven de naam in Communistische Partij Holland (CPH).
18 Letland verklaart zich onafhankelijk van Rusland.

December
1 Het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen (het latere Joegoslavië) wordt gesticht.
IJsland wordt onafhankelijk in een personele unie met Denemarken.
14 Koning Väinö I treedt al weer af en Finland wordt een republiek.
28 Sinn Féin behaalt een dominante reuzenoverwinning in het Ierse deel van het Verenigd Koninkrijk. De parlementsleden besluiten niet meer in Londen, maar in Dublin te vergaderen, waarvandaan ze wat later de onafhankelijkheid uitroepen.