De Republikein

Onttroonrede 2020

In de Onttroonrede 2020 nam de koning definitief afscheid van de Staten-Generaal en bleek de kroonprinses zich uit schaamte voor haar ton staatssteun voor 24 dagen meerderjarigheid te hebben gekandideerd voor het lijstduwerschap van de Partij voor de Republiek.

Leden van de Staten-Generaal,

Ik zit hier een beetje ongemakkelijk, want u had van mij natuurlijk verwacht dat ik in deze troonrede zoals gebruikelijk een dikke veer in het achterste van de regering zou steken en geruststellende woorden zou uitspreken over de crisis die ons land bedreigt en hoe het ondanks alles hier toch uiteindelijk één grote Dik-Voor-Mekaar Show is. Een dergelijke rede lag inderdaad al voor mij klaar om hier op deze plek door mij voorgelezen te worden. Maar na ampel beraad heb ik besloten die speech te laten voor wat die is en voor deze ene keer eens recht uit mijn hart tot U te spreken. Dat alleen zou normaal gesproken direct goed zijn voor een constitutionele crisis van kingsize formaat, vanwege die ministeriële verantwoordelijkheid, maar ik verzeker u, dat is vandaag wel de minste zorg die U heeft. Ik hou het namelijk voor gezien met dat koningschap, en wel nu, met ingang van vandaag.

Op weg in de auto naar deze zaal, eindelijk eens niet in die potsierlijke Gouden Koets of die al even afzichtelijke Glazen Koets, jubelde mijn hart bij het vooruitzicht dat ik na het uitspreken van deze speech deze zaal als een vrij man zal verlaten en dat ook mijn kinderen vrij zullen zijn van de last van het koningschap. Ook mijn vrouw steunt mij volledig in mijn besluit voortaan door het leven te gaan als ambteloos burger en zij heeft al de eerste stappen gezet op weg naar het zelfstandig ondernemerschap waarvan zij nu al jaren heeft gedroomd. Zij zal hier in Den Haag haar eigen tango-dansschool openen – Tango Máxima, als u mij toestaat een beetje sluikreclame te maken – en wij verwachten er beiden heel veel van.

Wat ik zelf precies ga doen na vandaag is mij nog niet helemaal duidelijk. Graag was ik bondscoach van het Nederlands dameshockeyteam geworden, maar misschien is dat te hoog gegrepen en lig ik na vandaag ook niet meer zo goed bij de leiding van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond, die uiteindelijk ook naar een andere naam zal moeten omzien.

Wellicht is het nuttig als ik u een beetje uitleg wat me tot deze abdicatie heeft gebracht. Laat ik beginnen te zeggen dat het proces in mijn hoofd al geruime tijd aan de gang was. In het begin heb ik er alles aan gedaan om er wat van te maken, want ja, je wordt als kroonprins toch je hele leven klaargestoomd voor deze job en je wilt de mensen ook niet teleurstellen. Maar na verloop van tijd schoot er bij mij de twijfel toch in en de laatste tijd kon ik me alleen nog met de grootste mogelijke tegenzin naar mijn werkpaleis begeven. Toen kwam Corona, het kroonvirus, en werd alles me opeens kristalhelder.

Zo werd het me duidelijk dat het eigenlijk toch helemaal van de pot gerukt was dat in een tijd dat de Nederlandse jeugd massaal werkeloos is geworden en iedereen tot 27 jaar oud 4 weken moet wachten om überhaupt in aanmerking te komen voor een schamele uitkering waar je niet eens de huur van kunt betalen, mijn oudste dochter het komende jaar al voor helemaal niets een dikke ton belastingvrij van de Staat zou krijgen toegeschoven om dat ze dat jaar welgeteld 24 dagen 18 jaar oud is en dus op de loonlijst van het Rijk staat. Ook Amalia schaamt zich eigenlijk plus size over deze toestand en het doet mij deugd hier u hier op deze plaats te kunnen vertellen dat ook zij, net als haar zusjes, voor de troon bedankt en inmiddels heeft gesolliciteerd naar de functie van lijstduwer van de Partij voor de Republiek.

Ook zelf neem ik bij deze afscheid van alle financiële privileges die de Grondwet, die na vandaag trouwens met spoed zal moet worden herschreven, mij verschaft. Dat scheelt de staatskas zeker 350 miljoen euro op jaarbasis, en geloof mij, die zult u de komende jaren heel goed kunnen gebruiken. Misschien kunt u van dat geld nog een paar duizend vluchtelingenkinderen uit het brandende Lesbos opvangen, want eerlijk gezegd schaamde ik mij als uw koning de ogen uit mijn kop toen ik u in regering en parlement bezig zag met afpingelen om uw bijdrage aan de hulp bij het kolossale menselijke drama dat zich daar op dat eiland afspeelt zo beperkt mogelijk te houden. Zuinigheid is een vaderlandse deugd, zo heb ik mij laten vertellen, maar als die omslaat in gierigheid en harteloosheid, is het een tamelijk weerzinwekkend gezicht.

Zelf heb ik ieder geval die twee miljoen euro kostende motorboot die ik op uw kosten heb mogen aanschaffen bij mijn Griekse buitenhuis inmiddels koers laten zetten naar Lesbos om zoveel mogelijk kinderen uit die hel, die het resultaat is van het ondoordachte idee om een groot hek te zetten rond de buitengrenzen van de EU, te redden en onvervaard over te brengen naar een van de paleizen die u mij ter beschikking heeft gesteld. Daarna moet u maar verder kijken, ik hoef die paleizen niet terug, en die Kroondomeinen, die u eigenlijk zou moeten teruggeven als onze monarchie ten einde kwam, mag u ook houden. Ook al die schilderijen en kunst in die paleizen mag u naar believen nationaliseren, want neem van mij aan, we hebben in de loop der eeuwen echt genoeg aan u verdiend en dit is de tijd om eens wat voor u terug te doen.

Leden van de Staten-Generaal,

De coronacrisis stelt ons ernstig op de proef in alles wat van waarde is: gezondheid, werk, familie en vriendschappen. En we realiseren ons: juist nu wordt gezamenlijkheid en verantwoordelijkheid gevraagd. Bij elke generatie leven in deze tijd specifieke zorgen en vragen. Maar precies in de verbondenheid tussen generaties kan iedereen, jong en oud, op zijn of haar eigen plaats een bijdrage leveren om deze moeilijke periode te boven te komen. Met dit afscheid als uw koning doe ik mijn bijdrage. Onze belangrijkste zekerheid is dat Nederland economisch, sociaal en mentaal steeds veerkracht toont. De opdracht in het parlementaire jaar dat vandaag begint, is over deze crisis heen de toekomst te blijven zien en te blijven werken aan perspectief voor alle generaties. U mag zich in uw werk gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met mij roepen: Leve de Republiek!

Gezond Verstand: complotprofessor Karel legt het nog één keer uit

De kloof tussen wetenschap en burger wordt gedicht door een nieuwe fenomeen in universitair Nederland: de complotprofessor. Professor Karel, grootmeester van de grondige analyse, deconstrueert in Café Wereldleed tot in de finesses de kunstmatig geregisseerde werkelijkheid waarin we leven. Wat speelt er werkelijk bij de duidelijk kunstmatige corona-pandemie? Welke totalitaire bedoelingen zijn hier in het spel? Wat is de rol van de CIA, de Mossad en de NSA? En wat deed de chimpansee Ham in outer space?

 
Tekst en illustraties: Sjoerd de Jong

Waar waren we gebleven? O ja, ik zei het vorige keer al: je moet gewoon niet geloven wat ze je vertellen. Het klópt niet. Nog beter: geloof liever niets. Denk om te beginnen na: hoe weten we dit? Wat weten we? Nou ja, we weten één ding zeker: het officiële verhaal klopt niet. We worden belazerd.

Onlangs had ik die leuke jongen met dat lange haar op bezoek, je weet wel die dansleraar die het officiële verhaal ook niet gelooft. Ik bedoel, een soort griep die zo gevaarlijk zou zijn dat de halve wereld zichzelf opsluit, wie gelooft dat? Dan kun je net zo goed geloven dat een handjevol terroristen het World Trade Center in New York heeft laten instorten, of iets dergelijks. Hoe naïef kun je zijn? Dan ken je gewoon de feiten niet. En die liggen voor het oprapen!

Ik heb hem toen ook uitgelegd, die jongen met dat lange haar bedoel ik, dat ze in Washington en Den Haag waarschijnlijk denken dat we echt gek zijn. Ja, ‘complotdenker’ heet je dan. Dat is natuurlijk een doorzichtige poging van the powers that be om je onschadelijk te maken. Maar de agressie waarmee dat gebeurt, geeft wel aan dat ze bang worden. Begrijpelijk, want je voelt dat de zaak kantelt. De mensen geloven het niet meer. Ik had het laatst nog bij de groenteboer, een heel simpele man, die zei opeens: ik geloof het gewoon niet meer. Het is fake. Dus ja, we gaan de goeie kant op.

Laten we dat voor de kijkers nog eens wat proberen uit te diepen, okee?

Dan moet je eerst goed kijken: wat weten we eigenlijk wél? Wat zijn de feiten? Een voorbeeld. We wéten dat Joop den Uyl geen villa had in België. Dus dat klopt al niet. Maar dan moet je meteen vragen: waar had hij dan wél een villa? En wie heeft daar belang bij? Je moet je eigen onderzoek doen. Veel lezen ook. Ik heb over die villa bijvoorbeeld dagenlang Funda bekeken, of hoe heet dat: over mijn scherm laten rollen. Dan zie je meteen al dat het niet kan kloppen, want je kunt daar zelf variabele prijzen invullen. Hoe kan dat nou? Zo werkt het niet als je een huis koopt. Dus dat klopt al niet.

Super-Reptiel
Nog iets anders, wat hier mogelijk ook mee samenhangt. Ik hoor steeds vaker mensen die er verstand van hebben zeggen dat de Aarde in werkelijkheid, dus buiten de voorgeschreven werkelijkheid, wordt gemanipuleerd door een buitenaards Wezen, een soort super-Reptiel. Die leuke dansleraar had het er pas ook al over. Dat Reptiel zou het brein van wereldleiders als Merkel, Bush, Obama en wie weet ook Mark Rutte hebben overgenomen. Dat van Rutte is maar een kleine moeite, denk ik dan, maar goed.

Kijk, ik kan die zaak niet beoordelen. Ik moet eerst alle publicaties erover eens bestuderen. Ik zeg je wel, op het eerste gezicht lijkt het me wat vergezocht. En je weet, ik wil altijd eerst de feiten zien. Aan de andere kant, het zou wel heel veel verklaren. Want je hoort internationaal nu opeens, heel wonderlijk, weer van alles over ruimtevaart, met die Space Force van Trump. En we weten dat sommige astronauten gek zijn geworden na hun terugkeer op Aarde – als ze tenminste ooit echt weg waren. Dus hoe komt dat? Is dat toeval?

Daar komt nog iets bij. Dat is dit. Waarom heeft de NASA in 1961 eigenlijk eerst een chimpansee de ruimte in gestuurd, en waar kwam die vandaan? En wat dééd die daar in de ruimte? Dat wéten we niet, want de aap, Ham heette hij, heeft nooit een interview gegeven. Vreemd, niet? Nu ja, dan denk ik meteen aan het volgende. In onze eerdere uitzendingen hebben we het al vaak gehad over de rol die non human animals zouden spelen bij epidemieën – volgens de zogenaamde experts – maar hoe zit dat precies? Die beestjes verzinnen dat niet zelf, toch? Haha. Kijk, we weten dat de CIA experimenteerde met dieren. Net als Pablo Escobar, de Colombiaanse drugsbaas die er een eigen dierentuin op nahield. Dat is ook niet zo gek, want in een volwassen hippopotamus kun je al snel duizend kilo smokkelen, als je het beest tenminste de grens over kunt krijgen. Laat staan de ruimte in. Maar wie bedenkt zoiets? Die Escobar was natuurlijk ook maar een kruimeldief, hoe kan die opeens de CEO worden van een wereldwijd narcotica-imperium? Dat is onmogelijk! Maar let op: hij trad aan in hetzelfde jaar dat prins Bernhard in opspraak kwam. Want je weet, het Medellín-kartel is opgericht in 1976, toen de steekpenningen van Lockheed in Amerika werden onderzocht. En Bernhard had toen al een hele geschiedenis met dieren zoals we weten. Vooral met dode. Overigens is 1976 ook het jaar dat de Duitsers – en we weten dat Bernhard een Duitser was – op tv met een eigen versie begonnen van Sjef van Oekels Discohoek.

Is dat allemaal toeval, denk je?

Ik denk het niet.

Oekraïense Jeugdjournaal
Dan hebben we het nog niet gehad over Oekraïne. Laten we eens proberen na te gaan wat daar is gebeurd, bij die zogenaamde revolutie die zoals we weten een door de CIA en Brussel gesteunde staatsgreep was. Vorige keer vertelde ik al dat er toen bandopnames uit de studio van het Oekraïense Jeugdjournaal zijn verdwenen en nooit meer zijn opgedoken. We wéten dus niet wat er in die studio is gezegd, op het moment dat MH-17 werd neergeschoten – of laten we zeggen toen MH 17 van de radar verdween. Maar waarom mógen we dat niet weten? Volgens inmiddels verdwenen Oekraïense omroepgidsen zou in dat Jeugdjournaal een documentaire te zien zou zijn geweest over Ham, je weet wel, die NASA-chimpansee waar we het net over hadden. Waarom mocht die niet worden uitgezonden? Is dat toeval?

Waarom is dat zo belangrijk? Nou ja, je moet er rekening mee houden dat Ham getraind was door de CIA, of dat staat wel vast. Volgens sommige bronnen was zijn codenaam in Washington ‘Victor Baarn’, maar dat weten we niet zeker. Hoe dan ook, het zou naïef zijn om te denken dat dit allemaal geen rol speelt. Was er bijvoorbeeld een relatie tussen die aap en Pablo Escobar, die zoals we weten óók contacten had met de CIA? Kijk, ik zeg er wel bij: dit zijn rationale argumenten, geen vastgestelde feiten. Maar goed, die truc kennen we van de Lockheed-zaak. Dat Bernhard corrupt was, mocht toen geen vastgesteld feit heten, om redenen van staatsbelang. En dan is er nog dat fameuze geheime deel van het rapport, dat Den Uyl moet hebben bewaard in een kluis, thuis in zijn villa in België. Wat zeg je? Nee, nou goed, ergens anders kan ook, dat doet er nu even niet toe, dat zijn details. Het gaat erom dat je de grote lijn ziet: we mógen bepaalde dingen gewoon niet weten.

Hoe dan ook. We moeten even terugkomen op die Space Force waar we mee begonnen, want daar hebben we nog niet genoeg over gezegd. Kijk, je kunt ervan uitgaan dat het geen toeval is dat Trump daar nu mee komt. Net nu wij in een soort corona-dictatuur leven én Den Haag beslist over het G5-netwerk. De Amerikanen zijn daar om geopolitieke redenen tegen, maar mogelijk weten ze ook meer van de straling die dat netwerk kan veroorzaken. Vergeet niet, de CIA experimenteerde al in de jaren vijftig met straling, net als met LSD. Dat was het begin van de hippie-cultuur, zoals je weet. Het is dus goed mogelijk dat die is opgezet om juist een rechtse of zelfs fascistische reactie op gang te brengen. Woodstock is dan een false flag operatie geweest, om Reagan en Bush aan de macht te brengen. Nogmaals, we weten het niet zeker, maar het is mógelijk. Denk ook aan Charles Manson en zijn volgelingen, die met een vork teksten krasten in de buik van een van hun slachtoffers. Let op, een vork! Dus dan ben je toch weer bij het officiële verhaal over 9/11, nietwaar, en die zogenaamde terroristen met hun plastic bestek. Je ziet, er is meer aan de hand dan we mogen weten. Trouwens ook meer dan we mogen zeggen, want ik wil niet weer worden gecensureerd, dus om de betrokkenheid van bepaalde partijen moeten we maar een beetje heen praten.

Bill Gates
Maar terug naar die Space Force. Het zou mij niet verbazen als die óók gekocht is door Bill Gates, net als Covid-19. Je kunt namelijk, als je de literatuur een beetje bestudeert zoals ik heb gedaan, vermoeden dat planetaire vaccinatie goed te doen is vanuit de ruimte, met een geprepareerd projectiel. Dat is veel efficiënter dan mensen on the ground één voor één inenten. Je kunt je nu afvragen: wordt dáár misschien aan gewerkt bij die Space Force?
Het zou goed kunnen. Dat zou betekenen dat die banden van het Oekraïense Jeugdjournaal natuurlijk door de VS gewist zijn, want mogelijk heeft de aap Ham daarin zijn mond voorbijgepraat. Dat wissen is geen probleem voor de NSA, dat is een peulenschil voor die jongens. Ja pas op, ongetwijfeld hebben ze ook in de gaten waar wij het nu over hebben, dus voor de zekerheid kun je straks beter een andere route nemen naar huis. Nou ja, op den duur maakt dat allemaal niet uit en vinden ze je toch wel. Maar je kunt het ze moeilijk maken. En intussen blijven hopen – en ik zie daar al tekenen van – dat het grote publiek kritischer naar het officiële verhaal gaat kijken. Zoals wij.

Nog even over die chimpansee, want nu komen we bij de kern. Chimpansees hebben zoals je weet een fijn afgesteld alarmsysteem om hun soortgenoten te waarschuwen voor reptielen. Dat zou kunnen verklaren waarom nu juist deze aap de ruimte ingeschoten moest worden. Nietwaar? Het is dus mogelijk dat de CIA, al dan niet samen met het World Wildlife Fund van Bernhard, ruimtevaart heeft gebruikt als false flag operatie om het op een akkoordje te gooien met het Reptiel. Dat mogen wij natuurlijk niet weten. Naar de inhoud van die deal kunnen we ook alleen maar gissen. Je vermoedt wel een verband met corona en Bill Gates. Overigens geeft het ook te denken dat het bestaan van die villa van Den Uyl nog steeds zo hardnekkig wordt ontkend, dus het is mogelijk dat hij er een afschrift van had in zijn kluis. Het lijkt me in elk geval geen toeval dat zijn opvolger Kok direct zijn ideologische veren ging staan afschudden.

Ja, we kunnen er eindeloos over praten, maar okee, ik geloof dat we voor deze keer wel voldoende hebben behandeld. Volgende keer zal ik wat dieper ingaan op dat Reptiel en welke rol die mogelijk speelde bij het ‘ontsnappen’ van Covid-19 uit dat Chinese laboratorium. Overigens is dat virus niets nieuws. Tijdens Woodstock werd al gewaarschuwd voor Covid-19 dat verwerkt zou zijn in LSD die gratis werd uitgedeeld door pruik dragende mannen, vermoedelijk CIA-agenten. Dat gebeurde tijdens de show van Crosby, Stills, Nash & Young. En van Young weten we dat hij nauwe banden had met Charles Manson en, althans volgens sommige bronnen, gitaar speelt met een vork.

Allemaal toeval? Geen redelijk mens zal dat toch nog geloven. Dan leef je echt in een ander universum. Kortom, blijf zelf nadenken, zeg ik tegen de kijkers. En loop een blokje om, onderweg naar huis.

Sjoerd de Jong is de gefabriceerde naam van een journalist, werkzaam in de mainstream media, die de echte feiten afdoet als ‘complotten’.

Column Roel van Duijn: Europa is een eiland

Tekst: Roel van Duijn, Amsterdam-Fulda

Waar vind je nog democratie?

Ik bedoel gewoon eerlijke verkiezingen, vrijheid om je mond open te doen en onafhankelijke rechters. Ik denk nu niet eens landen waar de monarchie is afgeschaft of de macht van het geld aan de ketting gelegd is (die laatsten bestaan nog niet). Maar toch: democratie. Nederland, Duitsland en Engeland bijvoorbeeld, waar je je voor goede zaken kunt inzetten zonder grote kans dat je in de gevangenis komt. Ook als zulke acties tegen de belangen van de regering ingaan.

Volgens het Handvest van de Verenigde Naties zouden overal in de wereld de mensenrechten moeten worden hoog gehouden. Dat hebben 51 landen in 1945 zo afgesproken en sindsdien is het door 193 landen ondertekend.

Driekwart eeuw hebben al die landen nu de kans gekregen democratie en mensenrechten alledaags te maken.

Maar waar is dat gelukt?

Eigenlijk alleen in Europa, waar zelfs viruswaanzinnige complotdenkers zich tegen logische maatregelen, om de gezondheid te beschermen, verzetten en hun gang mogen gaan. Ze leveren zelf het omgekeerde bewijs voor hun stelling dat wij in Europa in een dictatuur leven. Ze zijn de stem van Bolsonaro en Loekasjenko en andere virusontkenners, buiten Europa vaak aan de macht, maar hier klinkt diezelfde stem in de sektarische rand. Om zich thuis te voelen zouden ze beter in Brazilië, de USA of Turkmenistan kunnen wonen.

In Europa is de democratie intern begrensd, Polen en Hongarije hebben de onafhankelijke rechter gedumpt en het vrije woord aan de voetklem gelegd. Bulgarije, Roemenië en nog wat landen zijn zo corrupt dat steekpenningen het democratische systeem verminken.

Maar buiten Europa?

In Azië heerst de zwartste dictatuur sinds Hitler. China perfectioneert de onderdrukking van de mensenrechten tot in de puntjes. Vrijwel alle Aziatische staten hebben regeringen die hun eigen macht maximaal opblazen. Tot aan de grenzen van Europa toe.

Nu is het weer Wit-Rusland, waar de regeringsleider bij verkiezingen de uitslag verzint in plaats van de stemmen te tellen en daarvoor de felicitaties van Poetin krijgt. Linkse partijen in Europa, zoals de SP en Die Linke, die ondanks alles Rusland in bescherming nemen, vergeten dat daar een wodka-kapitalisme heerst dat wet en recht in een ijzeren greep heeft.

In Afrika is het niet anders, met dit verschil dat de staat er vaak nog gebrekkig is en minder vaak is uitgerust met een perfect onderdrukkingsapparaat. Zodat autoritair gezag er van tijd tot tijd plaats maakt voor burgeroorlog. Dat geldt ook voor Zuid-Amerika, waar lieden als Maduro in Venezuela en Bolsonaro in Brazilië nog steeds de bevelen uitdelen.

De USA dan?

Ja, non-conformistische Russen en Aziaten mogen nog altijd watertandend denken aan de burgerrechten die in de USA gelden. Trump is er niet in geslaagd de pijlers van de democratie te verwoesten. Maar hij heeft er wel zijn tanden in gezet. De kracht van democratisch gezinde media is verminderd door zijn systematische laster. En het blijft een vloek op de democratie dat een presidentskandidaat die de meeste stemmen van het gehele volk krijgt het toch aflegt tegen de kandidaat die de meeste kiesmannen verovert.

Racisme discrimineert en vreet als gif in de democratie van de USA. Maar waar in de wereld is er minder racisme?

Rollen omgekeerd

Is Rusland rijp voor een zwarte Kaukasiër als president?

Vergeet het maar, er is nu een nieuwe grondwet aangenomen die bepaalt dat Rusland een land eigendom is van het Russische volk, dus van witte mensen en niet van de ‘zwartkonten’, zoals ze genoemd worden. Zou in China een Oeigoer of een Tibetaan president kunnen worden? Je weet het antwoord. Kan in India een lid van de laagste kaste of een Islamiet staatshoofd worden? In die landen wordt geen opstand van de gediscrimineerde volken geduld en is er nauwelijks openbare discussie over hun politieke rechten.

Alleen in Europa is er minder racisme dan in de USA, is mijn stelling. Natuurlijk bestaat er hier discriminatie op de arbeidsmarkt en worden er aanslagen gepleegd op mensen met een andere huidskleur. Maar toch. Het lukt de voorhoede der gediscrimineerden hier en daar door te dringen tot hoopvolle posities en Zwarte Piet zwaait af. Europese regeringen nemen openlijk afstand van hun verleden als slavenhouders. Kritische geschiedschrijving is niet alleen toegestaan, maar wordt aangemoedigd. Dolle politiemachten, zoals Trump die afstuurt op demonstranten tegen racisme, heb ik de laatste tijd in Europa niet meer gesignaleerd.

Het racisme bestaat ook hier, maar het brokkelt af. Racistische groeperingen staan onder verdenking van de geheime diensten. Ook al zijn die zelf geïnfiltreerd door racisten, vergeleken met vroeger zijn de rollen omgekeerd. Het kernland van de Europese Unie, Duitsland, heeft bewust een ongekend aantal vluchtelingen opgenomen zonder op hun huidskleur te letten.

Angst en woede

Europa is temidden van een omsingeling van dictaturen, een eiland van democratie en mensenrechten.
Het worstelt met interne en externe bedreigingen. Europa vertegenwoordigt een slinkende 7 procent van de wereldbevolking. Vingers en vingertjes heeft de Europese Verlichtingsgeest nog bijna op de hele planeet. Ook economische, zoals de gaspijp die via de Oostzee Russisch gas aan Europa moet gaan leveren. Met ook Europees kapitaal, dus zulke projecten zijn machtsmiddelen die gebruikt zouden kunnen worden om democratische politiek te bevorderen.

Maar ons continent is geïntimideerd. Het durft niet meer op te treden tegen de massale arrestaties door Erdogan, tegen de ontrechting van Hong Kong, tegen de Saoedische propaganda in Europese moskeeën, niet echt tegen afbraak van de rechtsstaat in Oost-Europese landen. Waarom zo weinig daadwerkelijke solidariteit met de vrijheidsstrijders in de verstikking om ons heen?

Omdat we bang zijn geen zaken meer te kunnen doen in de dictatuurstaten.

Europa is een eiland. Niet een fort, maar een havenrijk eiland dat in gevaar is. Het maakt mij treurig, maar het is tijd voor woede.

Tijd voor vurige en materiële steun aan de democratische oppositie in al die landen die door terroristische regiems worden beheerst. In China, ook al wordt daar dan geen Duitse auto meer verkocht. In Rusland, ook al sturen hun trollen dan nog meer fake nieuws. Steun aan individuen die voor burgerrechten vechten en daarom gevangen zitten, aan milieugroeperingen en historici die overal in de wereld ongewenste waarheid blootleggen en daarvoor gestraft worden.

Het is tijd voor actie voor individuele burgers van Europa om bondgenootschappen te sluiten met mensen in dictatoriale staten.

Svetlana Tichanovskaja, je denkt toch niet dat wij, nu je de verkiezingen in Wit-Rusland gewonnen hebt en je daarom onder chantage je land hebt moeten verlaten, jou en jouw mensen in de steek laten?

Hup Europa, laat je niet opsluiten op een eiland!

Roel van Duijn was mede-oprichter van Provo, de Kabouterpartij, de Oranje Vrijstaat, wethouder namens de PPR in Amsterdam, mede-oprichter van De Groenen en ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij is auteur van vele boeken, waarvan de jongst verschenen titel Een zoon voor de Führer, de nazi-utopie van Julia Op ten Noort is. Hij is vaste columnist van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap.

De geboorte van de Partij voor de Republiek: een experiment in gedachtevorming

Op Prinsjedag is het zo ver. Dan presenteert de Partij voor de Republiek haar concept-partijprogramma ‘Tien over Oranje’, een 10-stappenplan ter omvorming van de Nederlandse monarchie in een moderne republiek. Het opheffen van de monarchie dient in dit plan als katalysator van staatskundige, politieke en sociale innovatie, met als uitgangspunt de klassieke republikeinse idealen vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Iets meer dan tweehonderd jaar zucht Nederland nu onder het loden gewicht van een monarchie die het op last van de Europese grootmachten in de maag kreeg gesplitst. Een land dat werd geboren als vrijheidslievende republiek en dat gedurende een groot deel van zijn geschiedenis ook was, werd in zijn verdere ontwikkeling gehinderd met een staatsrechtelijk misbaksel dat in alles precies het tegendeel was van de sociaal-republikeinse idealen die tot dan toe de boventoon hadden gevoerd. Nu is de tijd gekomen deze betreurenswaardige loop van de geschiedenis terug te draaien en de draad weer op te pakken van het republikeinse proces. Juist in een tijd waar het democratische proces dreigt te stokken en de kloof tussen burger en bestuur onoverbrugbaar lijkt geworden, is het goed als Nederland zichzelf opnieuw uitvindt. Het republikeinse ideaal van het dienen van de res publica, de publieke zaak, en het stimuleren van actief burgerschap, kan een uitweg bieden uit de doodlopende steeg van populisme en groeiend antidemocratisch sentiment.

Geen vechtscheiding
De republiek zal onvermijdelijk de staatsvorm van de toekomst zijn, en de transitie die daarvoor nodig is, moet worden voorbereid, aldus de PvdR. In de woorden van Manuel Kneepkens, een van de oprichters van de PvdR: ‘Wij moeten afscheid nemen van de Oranjes, op de wijze waarop Gandhi afscheid nam van de Engelsen. Het moet, daar helpt geen moedertje lief aan, maar we doen het wel op beschaafde wijze. Als “vrienden”. Geen vechtscheiding! Tenslotte hebben wij en de Oranjes een lange geschiedenis met elkaar. En de huidige koning is niet zo vreselijk als Bea. Dat maakt het afscheid voor het Volk een stuk lastiger. De afschaffing van het stukje ondemocratie dat het koningshuis is, is een bijvangst. Het gaat er ons om de stagnatie van het democatiseringsproces in Europa te overwinnen’ .

Het eerste manifest van de partij leverde genoeg positieve reacties op om te komen tot het idee dat een progressieve, pro-Europese republikeinse partij levensvatbaar kan zijn binnen het Nederlandse politieke bestel en als belangrijke aanjager zou kunnen fungeren van discussies die het politieke establishment tot nog toe angstvallig uit de weg is gegaan.

De PvdR is een initiatief van dichter-jurist Manuel Kneepkens, voormalig gemeenteraadslid en oprichter van de Rotterdamse Stadspartij, emeritus hoogleraar stadssociologie van de Universiteit van Amsterdam Lodewijk Brunt, media-entrepreneur Teun Gautier en journalist René Zwaap, hoofdredacteur van tijdschrift De Republikein.

Basisidee van de PvdR is dat afschaffing van de monarchie geen doel op zichzelf is, maar onderdeel moet zijn van een bredere democratiseringsagenda op zowel nationale als Europese schaal. Het door de PvdR geagendeerde perspectief van de omvorming van de Europese Unie tot een federatie die is ingericht als een Europese republiek met zoveel mogelijk autonomie voor de aangesloten eenheden, is binnen de in zichzelf gekeerde politieke verhoudingen in Nederland een absoluut novum. Vanuit die achtergrond streeft de PvdR op de lange baan ook uit te groeien tot een transnationale Europese partij.

Tot nog toe kregen republikeins georiënteerde partijen geen voet aan de grond in Nederland en bleven zij politieke eendagsvliegen en splintergroeperingen in nanometers. Dat de PvdR deze stap toch wil wagen komt voort uit de overweging dat het denken over de republiek in Nederland nodig van impulsen moet worden voorzien. Het Republikeins Genootschap (RG), de grootste republikeinse organisatie van het land, vervult een belangrijke rol als ontmoetingsplatform van aanhangers van de republikeinse gedachte, maar kent tegelijkertijd ook zijn beperkingen, daar het politiek neutraal wil blijven en daarom geen andere boodschap kan communiceren dat de monarchie moet worden afgeschaft.

Politieke keuzes
Aangezien aanhangers van de republikeinse gedachte zowel ter linker- als ter rechterzijde van het politieke firmament kunnen worden gevonden, blijft het RG een collectief dat zich alleen verbindt op grond van een gedeelde weerzin, maar blijft het noodzakelijkerwijze ver van het innemen van inhoudelijke politieke keuzes in opbouwende zin. Dat bleek bijvoorbeeld toen in 2016 – 2018 een groep leden van het (toen nog Nieuw) Republikeins Genootschap probeerde een manifest op te stellen waarin zou worden aangegeven wat er zoal zou moeten gebeuren dan wel anders geregeld zou kunnen worden in de staatsinrichting van het land wanneer de omslag naar een republiek zou worden gemaakt. Op voorspraak van de voorzitter van het Republikeins Genootschap werd dat concept afgestemd door de leden. Een gemiste kans, zo vinden de leden van de genoemde werkgroep, die zich deels bij de Partij van de Republiek hebben gevoegd. Hun inventarisatie van staatkundig vernieuwingspotentieel is in het concept-partijprogramma van de PvdR verwerkt.

Volgens de PvdR dient de vraag te worden beantwoord hoe de republiek der Nederlanden eruit moet zien en wat het doel van die republiek moet zijn. Dat betekent dat er politieke keuzes moeten worden gemaakt. De PvdR is in die zin een experiment in gedachtevorming en alleen al op die grond de moeite van het proberen waard. PvdR-medeoprichter René Zwaap: ‘Alleen al het naakte bestaan van deze partij is heel wat waard. Want wat is een monarchie waard als er geen fatsoenlijke republikeinse partij in kan bestaan? De enige andere politieke partij in Nederland die zich anno 2020 tooit met het republikeinse ideaal, de Republikeinen, koppelt daaraan zo’n xenofobische en anti-Europese agenda aan dat je er spontaan monarchist van zou worden. Om de naam van de Nederlandse republikeinen hoog te houden was daar wel een tegenhanger voor nodig.’

Voor meer informatie: www.republiek.eu

De geboorte van de Partij voor de Republiek

Vrijdag a.s. verschijnt de Plus Size-editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, met o.m. de Geboorte van de Partij voor de Republiek, die op Prinsjesdag het concept-partijprogramma Tien over Oranje presenteert, Bart Gruson portretteert schandalenkoning Juan Carlos, Jack Jan Wirken over de overeenkomsten tussen het Spaanse koninklijke steekpenningenschandaal en de Lockheed-affaire, een groot interview met George Soros over zichzelf, zijn tegenstanders en de Gierige Vijf, Paul Damen’s routewijzer voor een Amsterdamse Beeldenstorm tegen Oranje, Raymond van den Boogaard over de actualiteit van Menno ter Braak’s visie op het fascisme als rancuneleer, Ries Roowaan over koninklijk ingrijpen bij de ABN Amro, de steun aan de KLM en andere frictie tussen markt en staat, Sjoerd de Jong over het fenomeen van de complotprofessor, Gerard van der Zwan bepleit de wenselijkheid van een Europese federatie, Manuel Kneepkens staat stil bij de moord op Jacob Israël de Haan, Ricus van der Kwast legt het verschil uit tussen iconoclasme en ‘damnatio memoriae’, De Appeltjes van Oranje met majesteitsschennis op het schildersdoek van Peter Klashorst, boekrecensie van de Amerikaanse revolutie volgens Jonathan Israel, de erfenis van Anton de Kom en de gepeperde rekening die Nederland wacht na excuses aan Suriname wegens de slavernij, de Blik van Joep en columns van Gerard Aalders, Roel van Duijn, Henk Westbroek en Hans Maessen.

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement via www.derepublikein.nl en ontvang als welkomstgeschenk de vuistdikke bloemlezing De Bloemen van het Kwaad, over poëzie van dictators en despoten, samengesteld door Paul Damen en ingeleid door wijlen Menno Wigman.

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning. Deel XIII: De Prijs Der Onschendbaarheid

In deel XIII van ons feuilleton verleggen we onze aandacht even naar het koninklijk paleis, tot waar de faam van onze speurder inmiddels is doorgedrongen. We ervaren dat ook in een koninklijk huwelijk niet altijd alles over rozen gaat.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XIII

DE PRIJS DER ONSCHENDBAARHEID

De Koning zette net zijn computer aan toen vanuit een hal van het paleis keihard een tango van Carlos Gardel begon te schallen.

Hij zuchtte diep terwijl hij vanuit het raam uitkeek over het groene gazon, waar de vogeltjes hem hadden toegezongen.

Gardel in de vroege ochtend was slecht nieuws. Dat betekende dat zijn vrouw in de ban was van heimwee naar haar Zuid-Amerikaanse vaderland, en als dat het geval was wilde ze dat altijd zo luid mogelijk duidelijk maken. De stem van Gardel had al de hele nacht door het paleis geschald, en nu, na slechts enkele uren pauze, leek het hele helse ritueel weer opnieuw te beginnen.

Een lakei roepen om het verzoek over te brengen of het allemaal wat zachter kon, had geen enkele zin, zo had hij inmiddels wel geleerd. Ze zou de man levend verscheuren. Er zat niets anders op dan het zelf te proberen.

Zuchtend liep de koning de trap op, onder de portretten van zijn roemruchte voorvaderen, die hem in zijn beleving misprijzende dan wel spottende blikken toewierpen, soms gezeten op hun edel strijdros.

‘El dia que me quieras’, zong Gardel, en naarmate de koning dichterbij de bron van het geluid kwam begonnen zijn knieën steeds meer te knikken. Soms vroeg hij zich af wat hem bezield had, hoe hij het had aangedurfd zich vrijwillig in dit mijnenveld te begeven. Hij had gedacht dat hij het aankon, maar naarmate de jaren vorderden, was er een twijfel in zijn gedachten geslopen, niet meer uit te bannen, en bij iedere irritatie werd die sterker.

Hij herinnerde zich hoe hij zich had gevoed met de heftige gevoelserupties van zijn betere wederhelft, hoe hij had gedacht dat zij voor hem de sleutel was naar het ervaren van het werkelijke leven. Hij had zichzelf altijd zo gelijkmatig bevonden, zo middelmatig, nooit uitschieters ervaren, een soort dommelend bestaan geleefd. Bij haar was vreugde vrolijker dan hij ooit voor mogelijk had gehouden, en ook verdriet was bij haar tastbaar en concreet, nooit een vaag zeurend vragen, maar een stroomstoot die je tot in de diepste vezel raakte. Maar nu was er die twijfel. Was het eigenlijk niet ook iets heel moois, die Hollandse gelijkmatigheid? Zeker, het was minder spectaculair, maar het was ook minder inspannend. Je kon toch ook niet altijd op het topje van je emotionele kunnen leven? Er moet toch op zijn minst een pauzestand zijn?

De koning klopte op de deur van het slaapvertrek van zijn vrouw. Niemand antwoordde. Zijn kloppen moest ook nauwelijks hoorbaar zijn met die harde muziek. Heel voorzichtig opende hij de deur op een kier.

De ruimte was donker, bedompt van tranen en verschraalde wijn en met een muur van sigarettenrook gevuld.

‘Querida, gaat het wel goed met je?’, vroeg de koning door de kier, met luide stem om boven de muziek uit te komen.

‘Ga weg!’, klonk het vanuit de duisternis. ‘Laat me met rust!’

‘Maar liefje, kan die muziek wat zachter? Ik werk vandaag thuis en ik kan me niet concentreren’.

‘Werken, werken, werken! Altijd maar werken! Je bent koning, hombre! Je hoeft helemaal niet te werken!’

Aan haar dictie kon de koning horen dat de alcoholconsumptie van voorgaande nacht haar uitwerking nog niet gans verloren had.

‘Het is verschrikkelijk! Wat een inferno!’

‘Waar heb je het over, liefje?’, vroeg de koning, terwijl hij nu eindelijk de moed vond de deur geheel te openen en de kamer te betreden.

Zijn vrouw lag op haar bed, nog gekleed in de helblauwe avondjapon die zij de avond ervoor tijdens het diner met het bezoekende Deense koningspaar had gedragen. Haar diadeem hing scheef over haar ogen. Op de vloer lagen enkele halflege flessen wijn, venijnig uitgedrukte peuken waren overal in de ruimte te bespeuren.

‘Alles is verschrikkelijk. Dit land. Dit paleis. Dit weer. De mensen. En jij ook!’, begon ze te jammeren.

De koning zette zich nu op de bedrand en legde zijn hand op haar enkel, die zij haastig introk.

‘Waarom ben ik verschrikkelijk?’, deed hij een poging tot dialoog.

Ze rolde zich om, lag nu op haar buik, en verstopte haar hoofd onder een kussen.

‘Omdat je ook zo’n Hollander bent!’, klonk het zeer welgemeend. ‘Zo’n saaie, oppervlakkige, stomvervelende schijt-Hollander!’

De koning kon een lachje niet onderdrukken.

‘Maar schat, er is helemaal niets Hollands aan mij. Je weet toch hoe ons clublied gaat? “Ben ik van Duitschen Bloet?” Dat gaat over mij! Voor de rest heb ik ook nog eens een stevige Russische component. Russisch, hè, die gaan ook reuze diep, emotioneel gezien!’

Hij maakte even een stop, zich beradend op een vervolgstap.

‘Neem nu Gardel hier. Ik kan daar intens van genieten. Ik krijg er kippenvel van. Hier, kijk maar’. Demonstratief toonde hij zijn arm.

‘Er is geen Hollander die de tango begrijpt!’, protesteerde zijn vrouw, nu vanonder het kussen verschenen en met een arm over de bedrand tastend naar een wijnfles. ‘Jullie begrijpen het niet, want jullie voelen het niet!’

Een beetje gekrenkt stond de koning op van het bed.

‘Nou, dan moet je het zelf maar weten’, zei hij gedecideerd, en hij liep richting deur.

‘Ja, ren maar weer weg, lafaard!’, riep zijn vrouw, en ze wierp het kussen in zijn richting. ‘Jullie zijn allemaal lafaards! Er is maar één echte man in deze natte hel, en dat is senhor Dick Stein!’

De koning kon nu zijn geamuseerdheid niet meer onderdrukken.

‘Stein? Dat is een warenhuisdetective, potverdikkeme! Die bewaakt de pantybakken!’

‘Hij heeft mijn leven gered!’, bracht zijn vrouw in.

‘Je bedoelt die arme drommel die hij besprong op Koningsdag? Die man maakte alleen maar gebruik van zijn demonstratierecht! Die deed geen vlieg kwaad! Het was volkomen disproportioneel geweld! Het heeft ons alleen maar slechte pers bezorgd’.

Zijn vrouw stak nog een sigaret op en nam een gulzige haal, terwijl ze met de vrije hand een wegwerpgebaar in zijn richting maakte.

‘Senhor Stein heeft cojones! Maar daar heb jij de ballen verstand van!’

Ze lachte schamper, klaarblijkelijk in haar nopjes met haar woordspeling.

Dreigend wees ze naar de koning. ‘Ik doe geen stap meer de deur uit zonder senhor Stein! Begrepen? Ik wil senhor Stein!’

‘Goed dan’, zuchtte de koning. ‘Als je dat per se wilt. Ik zal hem laten bellen’.

***

Toen de koning terug kwam in zijn kantoor trof hij zijn broer de prins zittend aan zijn bureau.

‘Hé, Big Brother, alles kits?‘, vroeg deze, met de immer ironisch opgetrokken mondhoek die zijn handelsmerk was. Tergend langzaam stond hij zijn plaats af.

‘Je hoort het’, zei de koning kortaf, terwijl hij zijn zetel terugveroverde. ‘Het is weer eens raak. Knettergek word ik ervan’.

Zijn broer tuurde even naar het plafond, alsof hij de muziek van Gardel zo beter kon horen.

‘Als je er echt genoeg van hebt kun je haar natuurlijk altijd de nek omdraaien’, opperde hij vilein . ‘Niemand die je wat maakt’.

‘Hoe bedoel je?’, wilde de koning weten.

‘Nou, je bent toch onschendbaar? Geen rechter die je kan veroordelen. Hoogstens draait er zo’n arme drommel van een minister voor op. Ministeriële verantwoordelijkheid uiteindelijk. Lees die Grondwet nu eens, man! Echt de moeite waard, en het gaat bijna alleen over jou’.

De koning knikte flauw. Recht was nooit zijn sterke kant geweest. Juridische teksten kon hij met de beste wil van de wereld gewoon niet lezen. Uiteindelijk had hij geschiedenis gestudeerd. Mooie verhalen over echte mensen, die las hij graag. Maar dat gortdroge jargon van wetteksten, die vreselijke formuleringen? Het was al erg genoeg dat hij die moest ondertekenen.

‘Aan de andere kant, ik zou het je niet willen aanbevelen’, vulde zijn broer na enig peinzend zwijgen aan. ‘Slecht voor je populariteitscijfers, zo’n partnermoord, en die staan er al niet zo bijster florissant voor’.

‘Wat brengt je hier?’, wilde de koning weten, ook om het gesprek in een andere baan te leiden.

‘Ja, nou, we hebben een probleempje’, zei de prins. ‘Of beter gezegd: jij hebt een probleem’.

‘Jippie, nog één’, mompelde de koning.

Zijn broer had zich ontfermd over de zakelijke belangen van de familie en de koning had zich meer dan eens bedacht dat hij daarmee eigenlijk een veel sterkere positie bekleedde dan hijzelf. En dat was niet altijd een geruststellende gedachte, want zijn broers lievelingsboek was De Vorst van Machiavelli, en hij gedroeg zich ook daarnaar. De koning was daarom altijd op zijn hoede met zijn broer, en nu had hij alle reden om nog extra op zijn hoede te zijn.

‘Ja’, zei zijn broer. ‘Het gaat om die aandelen in de Koninklijke Olie…’

Hij maakte even een pauze om de onaangename verrassing die zich aftekende in het gezicht van de koning ruimer baan te geven.

‘Jij bent in je koninklijke wijsheid zo vrij geweest om via de Rijksverzwijzigingsdienst te melden dat je daar helemaal geen belang had…Maar dat is niet helemaal conform de waarheid…In die zin…het is waar, maar het is ook niet waar….’

‘Hoe kan iets waar zijn en tegelijkertijd niet waar?’, riposteerde de koning, geïrriteerd opkijkend van de agenda die hij voor zich had opengeslagen terwijl zijn broer sprak.

‘Nou, formeel heb jij persoonlijk inderdaad geen aandelen in de KOM. Maar de stichtingen die jouw aandelen voor jou beheren barsten ervan. Het is de basis van het familievermogen.’

‘Verkoop ze dan’, zei de koning geïrriteerd.

‘Dat zou niet verstandig zijn’, zei de prins. ‘Met al die publiciteit over die toestand in Cabinda in verband met die moord op die oude kraakster is het aandeel KOM nu behoorlijk in waarde gezakt. Bovendien zijn die aandelen door de decennia heen altijd de meest zekere component van onze beleggingen geweest en daarmee de meest zekere bron van inkomsten. En nu kreeg ik vanuit de KOM-leiding informatie binnen dat de waarde van de maatschappij binnen zeer korte tijd enorm zal toenemen, omdat er in datzelfde Cabinda weer een olieveld van enorme proporties op het punt staat te worden ontdekt. Dus als we verstandig zijn, kopen we nu juist zoveel mogelijk aandelen in de KOM op, nu de prijs laag is en het rendement binnen de kortste keren door het plafond schiet’.

‘En als dat allemaal uitkomt, sta ik voor schut’, bracht de koning daar tegenin.

‘Wie zou daar achter kunnen komen?’, antwoordde zijn broer. ‘Niemand. De zaak is volkomen afgedekt’.

‘De KOM staat op het punt in Den Haag te worden aangeklaagd, juist wegens Cabinda’, zei de koning, trots op zijn actuele inzicht in dit hoofdpijndossier. ‘Die zaak kan heel vervelend worden voor alle betrokkenen’.

‘Zo ver komt dat niet’, zei zijn broer. ‘Ik heb die zaak onder controle’.

‘Beledig ik je erg als ik zeg dat me dat niet totaal gerust stelt?’, riposteerde de koning.

De prins hield zijn meest ironische grijns tevoorschijn.

‘Jij bent de koning. Jij mag alles’, zei hij, en hij stond op om weg te gaan.

‘Je kunt gaan’, zei de koning.

‘Ik ging al ‘, zei de prins.

‘Dat zie ik. Maar nu mag je ook’.

***

Nadat de prins de ruimte had verlaten, belde de koning zijn secretaris.

‘Bel Stein’, zei hij. ‘Hij gaat met ons mee naar Italië’.

Daarna stopte de koning oordopjes in en toog aan het werk.

Zal Dick Stein zich staande weten te houden in het geweld van de koninklijke twisten rond zijn persoon? En zal hoe moet het nu verder met de zaak die Esther Blom had willen beginnen tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM)? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

Prins Hendrik uitverkozen tot ‘grootste schuinsmarcheerder van Oranje’

De genadeloze val van de Britse prins Andrew op grond van zijn rol in het seksschandaal rond de Amerikaanse miljardair Jeffrey Epstein doet de vraag rijzen wie nu eigenlijk de grootste schuinsmarcheerder in onze eigen koninklijke gelederen was. Onze keuze viel na lang wikken en wegen op Prins Hendrik, alias ‘Varkensheintje’.

Tekst: René Zwaap

Wie is de grootste schuinsmarcheerder van Oranje? Over deze kwestie is lang en heftig gediscussieerd ter redactie van De Republikein. Het werd een nek aan nek-race tussen de prinsen Hendrik en Bernhard, maar uiteindelijk won ‘Varkensheintje’ met neuslengte voorsprong (een ander lichaamsdeel zou wellicht meer op zijn plaats zijn).

Mogelijk zijn de zijsprongen van prins Bernhard politiek relevanter geweest. Ze brachten ons uiteindelijk decennia strijd over het verraad van Operatie Market Garden (Bernhard deelde de nodige dames met dubbelspion ‘King Kong’ Christiaan Lindemans, die de operatie aan de Duitsers zou hebben verklapt) en daarmee nog een jaar extra bezetting en de Hongerwinter. Plus het Lockheed-schandaal, want de miljoenen van de vliegtuigfabrikant waren vereist om Bernhards liefdesbaby met zijn Franse amourette Helène Grinda, beter bekend als ‘Poupette’, in waardige omstandigheden te doen opgroeien. Daar tegenover staat dat de immer in geldnood verkerende Hendrik volgens een ontboezeming van Hitler zelf vlak voor zijn dood in 1934 voor 1 miljoen Reichsmark bereid zou zijn geweest alle militaire geheimen van de Nederlandse defensie met de Duitsers te delen.

Venerische aandoening
Maar na lang wikken en wegen moest de keuze toch vallen op prins Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, hertog van Mecklenburg‑Schwe­rin, prins der Nederlanden sinds 1901. De man had werkelijk niets anders aan zijn hoofd. Zijn levensloop laat zich samenvatten als één langgerekt seksschandaal. Hendriks taak be­stond zijn eerste jaren in Nederland exclusief uit het verwek­ken van nageslacht, maar de onderneming stond in een ongelukkig gesternte. Tot drie maal toe kreeg Wilhelmina een miskraam. Telkens als de koninklijke bevruchting was gemeld in de Staatscourant, volgde er rectificatie. Een en ander werd door zowel de vorstin als hoge regeringskringen in verband gebracht met de venerische aan­doening waarmee de prins was behept. Naar de conventies van de tijd werd Hendrik met pijnlijke kwikthera­pieën behandeld. Ondertussen doneerde het Nederlandse koningshuis grote sommen aan wetenschappelijke onderzoeksprojecten naar een kuur tegen deze gevreesde ziekte.

Na zijn diensttijd bij het keizerlijke regiment in Potsdam viel Hendrik op 25-jarige leeftijd de eer te beurt om met Wilhelmina, konin­gin der Nederlanden, te trouwen. De onderhandelingen over de verbintenis werden van Mecklenburgse kant gevoerd door Wilhelm von Amsberg, minister van Buitenlandse Zaken a.i. van het groothertogdom en grootvader van de latere Nederlandse prins-gemaal Claus. Als blijk van dankbaarheid gaf Hendrik de uit een verarmde, lage adellijke tak komende Von Amsberg het ere-baantje van ‘Oberforstmeister’ van Mecklenburg. Von Amsbergs kleinzoon Claus zou een groot deel van zijn jeugd in Mecklenburg doorbrengen. De Nederlandse pers omschreef Hendrik als ‘een echte Germaan’ en ‘een flinkgebouwde zoon van het Noorden’, maar kritiek was er ook. ‘Het Mecklenburgse vorstenhuis mag dan even oud en goed zijn als Oranje, maar er zijn in Europa geen twee vorstenhuizen te noemen die naar inhoud meer verschillen dan deze twee, uitgezonderd dan hun protestantse geloof’, schreef De Maasbode. ‘Mecklenburg is het meest feodale staatje in Europa. Het wordt geregeerd door adel en patriciërs, nagenoeg zonder deelgenootschap van het volk en zonder controle’.

Ook in eigen familiekring maakte het huwelijk nogal wat verbazing los. In haar mémoires For my grandchildren schreef de Britse prinses Alice, een tot schoondochter van koningin Victoria opgeklommen Waldeck-Pyrmont en een volle nicht van Wilhelmina: ‘Hendrik was een saaie, dikke jongeman, die ik zo nu en dan heb ontmoet. Ik moet zeggen dat ik met afschuw van de keus kennis nam, aangezien er zoveel verkieslijker mannen beschikbaar waren. Afgaande op de informaties die wij hadden ingewonnen over zijn levenswandel et cetera zou men hebben gedacht, dat een passender gemaal zou kunnen worden gevonden’. Overigens werden de anti-Hendrik-passages in deze in 1966 verschenen mémoires onder druk van Juliana uit een tweede druk geschrapt.

Een van de vele minnaressen van Hendrik was Wilhel­mina Wenneker, een rijzige brunette uit Den Haag die hij in een massagesalon had ontmoet. Wilhelmina schonk hem drie kinderen: Edith, Stien en Pim. Officieel was de vader luitenant van de infanterie Jan Derk Lier, en de kinderen werden op diens naam bij de burgerlijke stand geregistreerd. Miens tweede dochter Edith, geboren in 1910, leek volgens de verklaringen zoveel op Juliana dat zij later op straat of in de tram altijd werd aangezien voor een incognito reizende koningin. Voor de opvoeding van de kinderen werden ruime toelages beschikbaar gesteld door Hendrik, 100.000 gulden vergoeding in één klap en een jaartoelage van 1000 gulden. Die betalingen stokten echter snel, trouw aan de betalingsmoraal van het vorstenhuis. Zoon Pim, alias ‘King Lier’, overleden in 2015, raakte in financiële nood. Hij was ooit nog een lijsttrekker van de Centrumpartij en werd in 1987 tot 4,5 jaar cel veroordeeld wegens moord op zijn vrouw. Zijn zoon Peter Lier, gewezen partner van het accountantsbureau KPMG Meijburg (lange tijd de huisaccountant van de Oranjes), gaf in juli 2019 nog een interview met het tijdschrift Quote. Hij verklaarde zich altijd verre te hebben gehouden van de kasboeken van zijn koninklijke verwanten. Noblesse oblige.

Seksuele veelvraat
Hendrik was een seksuele veelvraat die van twee walletjes at. In 1920 trof de Haagse politie bij een inval in een jongensbordeel tussen de klanten ook Hendrik aan, samen met de gevierde Haagse dandy-romancier Louis Couperus, de notoire Duitse prins Alexander ‘Pasha’ von Thurn und Taxis, C.J.J. Sixma baron van Heemstra, kunsthistoricus A. Bredius en kantoorbediende E.L. van Oostrom. Hoewel twee van de arrestanten, Van Heemstra en Van Oostrom, na een proces achter gesloten deuren tot respectievelijk vier en twaalf maanden cel werden veroordeeld wegens verboden omgang met minderjarige jongens, kwamen prins en schrijver met de schrik vrij. Hun namen werden uit het proces-verbaal geschrapt. De affaire was voor Wilhelmina aanleiding om een schei­ding te overwegen. In verband met de starre conventies van die tijd was dat echter niet mogelijk. Vervolgens besloot de desperate koningin het hele dossier-Hendrik ter hand te stellen van de Haagse politiecommissaris Van ’t Sant, op wie voortaan het toezicht rustte op de handel en wandel van de levenslustige prins-gemaal. Tijdens het enige interview dat hij ooit gaf, in 1956 aan dr. L. de Jong, zei Van ’t Sant dat hij een dag bedenktijd had gevraagd toen hij voor het eerst werd geconfronteerd met het dossier-Hendrik: ‘Het was afschuwe­lijk.’

Dat Van ’t Sant werd uitverkoren voor deze uiterst vertrouwelijke zaak had diverse redenen. De commissaris had ervaring met zeer delicaat spionagewerk (tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeerde hij als inlichtingenofficier voor de Britse geheime dienst in Nederland), en bovendien gold het decadente ‘s-Gravenhage waarover hij het politionele toezicht had als Hendrik’s favoriete speeltuin.


Lievelingswelpen

Behalve voorzitter van het Rode Kruis in Nederland was Hendrik ook erevoorzitter van de vaderlandse padvinderij. De prins raakte zodanig aan het padvin­ders­leven ver­knocht dat hij zich op zijn vele reizen naar Duitsland en Zwitserland liet verge­zel­len door zijn lieve­lings­welpen. Om die reden was het in ‘s-Gravenhage, waar men als nergens anders bekend was met de voorkeuren van de prins, niet ongebruikelijk dat ouders weigerden hun kroost aan de padvinderij toe te vertrouwen.

Als Hendrik niet bezig was met het bevredigen van zijn libido, was hij vooral bezig met het herstel van het Duitse keizerrijk. De vlucht van Kaiser Wilhelm II in 1918 naar Nederland had ook het einde betekend van het feodale heerserschap der Mecklenburgers, waar Hendrik uit stamde. De clan verloor in 1918 niet alleen alle aanspraken op het groothertogdom, ook het merendeel der privé-bezittingen moest worden ingeleverd. Tot overmaat van ramp ging datzelfde jaar ook nog Togo als Duitse kolonie verloren, waardoor Hendriks broer Adolf Friedrich afscheid moest nemen van zijn gekoesterde gouverneurschap aldaar. Dat zette kwaad bloed, en de Mecklenburgers zetten al hun kaarten op de zogeheten Germanenorden, een ondergrondse militie waarvan de afdelingen voor en na de eerste Wereldoorlog als paddestoelen uit de Duitse bodem sprongen. Specialiteit van het huis waren politieke moordaanslagen. Communisten, socialisten, maar ook conservatievere politici van de kersverse republiek van Weimar moesten te vuur en te zwaard worden bestreden. Walter Rathenau, de minister van Buitenlandse Zaken van de Weimar-republiek, werd vermoord nadat hij door de Germanenorden volstrekt ten onrechte was beticht van een geheim plan om alle koningen van Europa om te brengen. Ook de moord op de voormalige Reichs-minister van financiën Matthias Erzberger, ondertekenaar van de wapenstilstand met de geallieerden in het kader van de Vrede van Versailles, kwam uit de koker van de Germanenorden.

Groot­hertog Johann Albrecht van Mecklen­burg, een halfbroer van Hendrik, werd in 1919 grootmeester van deze Germanen-orde. Hij was getrouwd met Wilhelmina’s volle nicht Elisabeth van Saksen-Weimar en was erg enthousiast over de Germanenorden toen deze bij het uiteenvallen van het keizerrijk in samenwerking met de beruchte Vrijkorpsen strafexpedities had ondernomen naar de Baltische staten. Lang mocht de groothertog zijn grootmeesterschap niet uitoefenen, want reeds het daaropvolgende jaar werd hij getroffen door een fatale hartaanval. Het officiële bericht van zijn overlijden was rijkelijk van swastika’s voorzien.

De Germanenorden waren trouw aan de in november 1918 naar Nederland gevluchte ex-Kaiser Wilhelm II. Om die trouw te bewijzen beraamde de Germanenorde een moordaanslag op de Joodse journalist Maximilian Harden, die zich in 1907 de innige haat van Wilhelm II op de hals had gehaald door in zijn blad Die Zukunft te onthullen dat de Kaiser en zijn hoge adellijke vrienden uit de Pruisische legertop zich in privé-kring met overgave op spiritistische activiteiten en seksfeesten hadden gestort, waarbij een der aanwezige legerofficieren gekleed in tutu -een balletrokje – levenloos ter aarde was gestort. Die onthullingen zorgden voor de politieke val van Wilhelm’s boezemvriend en eerste adviseur Philip Eulenburg. De Germanenorden besloten dit alsnog te wreken. Zeer tot verdriet van de keizerlijke banneling te Doorn mislukte de aanslag.

Loopjongen van Wilhelm II
Hendrik werd loopjongen van de ex-Kaiser, die in 1920 was neergestreken in een door baron Bentinck ter beschikking gesteld kasteeltje te Doorn. Ook de Pruisische ex-kroonprins Wilhelm, geïnterneerd op het eiland Wieringen in de Zuiderzee, behoefde aandacht. Wilhelmina dorst onder druk van de geallieerden zeker niet in het openbaar enig teken van contact met Wilhelm laten zien, en delegeerde deze taak aan haar echtgenoot. Zo werd het Hendriks opdracht om zo veel mogelijk huisraad uit de Hohen­zollern-kastelen over te brengen naar Doorn. Maar liefst vijf treinwagons afgeladen met tafelzilver, schilderijen, porselein en andere snuisterijen werden als vrucht van Hendriks ijver vanuit Duitsland naar Doorn gereden. Het bestaan van deze actie lekte uit naar de pers, zodat het socialistische dagblad Het Volk Hendrik omschreef als ‘de boodschappenjongen van de Kaiser’. Vanaf 1918 reisde Hendrik bijna onophoudelijk heen en weer tussen Nederland en Duitsland, waarbij Zwitserland meestal als officiële reisbestemming werd opgegeven. In werkelijkheid was de reisbestemming vooral München, waar Hendrik in hotel Vier Jahreszeiten regelmatig bijeenkwam met leden van de Germanenorden, die hier bijeenkwamen onder de schuilnaam Thule. De Thule-groep bediende zich van een symbool met een dolk en een hakenkruis. Henriks taak bestond uit het aftasten van de mogelijkheden tot de terugkeer van de Kaiser naar zijn Heimat. Als echtgenoot van het Nederlandse staatshoofd was hij de ideale diplomatieke koerier, alhoewel zijn bezoeken aan Doorn tot aan 1927 slechts in het geheim mochten plaatsvinden. Opvallend detail: Hendrik liet zijn oudste twee dochters uit zijn liai­son met Wilhelmina Wenneker inschrijven op de exclusieve kostschool Rodenstein in Doorn, pal tegenover het pand van de ex-Kaiser. De meisjes kwamen af en toe bij de ex-monarch langs voor een zang- of toneeluitvoering. Het was Hendriks vurige wens dat ook Juliana op Rodenstein werd opgeleid, doch daar stak Wilhelmina een stokje voor.

De Mecklenburgers spanden zich als geen andere Duitse adellijke familie in voor de zaak van Hitler’s NSDAP. Hun gewezen territorium werd al voor Hitlers uitverkiezing tot rijkskanselier in 1933 door nazi’s geregeerd, met prominente rollen voor Hendriks broer Friedrich Franz III, die namens de NSDAP zitting had in de Mecklenburger Landesregierung, en voor de uit Togo teruggekeerde Adolf Friedrich. De laatste was als voorzitter van de Duitse Automobiel Club een onvermoeibaar inzamelaar van geld voor Hitler. In 1933, pal na Hitlers machtsovername, organiseerde hij speciaal voor een delegatie Nederlandse zakenlieden en hoogwaardigheidsbekleders een excursie naar het nieuwe Duitsland, bedoeld om de band tussen de Duitsers en hun Nederlandse broedervolk aan te halen. Het leiderschap van de Führer werd door hem bij die gelegenheid uitbundig geprezen. Friedrich Franz opereerde bij dit bezoek als een der belangrijkste sprekers namens de NSDAP. Hendriks bastaard-broer August Diehn , leider van het Duitse Kali-syndicaat, gold als een van de belangrijkste bemiddelaars tussen het Duitse zakenleven en de opkomende nazi’s.

Vreemd genoeg hebben Oranje-historici tot nog toe geen enkele belangstelling aan de dag gelegd voor Hendriks nazistische gezindheid, die toch niet gering moet zijn geweest. In het door de Britse historicus Hugh Trevor-Roper geredigeerde Hitlers secret table-conversations, gebaseerd op aantekeningen van Hitlers naaste vertrouwelingen, wordt de uitspraak van Hitler geciteerd dat Hendrik hem kort na de machtsovername in 1933 persoonlijk zou hebben benaderd met het aanbod om tegen een vergoeding van anderhalf miljoen gulden de nazi-zaak in Nederland te bespoedigen. ‘Tegen de verzekering dat hij alles zou doen wat hij kon om de Duitse invloed in Holland te vergroten’, zo heet het daar.

Ronde Huis
Hendrik stierf op 3 juli 1934, officieel achter de werktafel in het Haagse kantoor van het Rode Kruis. In de Haagse volksmond heet het dat de prins in het harnas in een huis van lichte zeden was bezweken, om daarna naar een waardigere plek te worden getransporteerd.

De afgelopen jaren viel Hendriks naam ook regelmatig in het nooit opgehelderde schandaal omtrent het Ronde Huis, een villa op het landgoed Nieuw Nunspeet van grootgrondbezitter Frank van Vloten, waar zich duistere orgieën zouden hebben afgespeeld. Het Ronde Huis werd in de jaren vijftig gesloopt, maar de kwade reuk bleef hardnekkig hangen, zodanig dat een groep vrijwilligers de omgeving begon af te graven op zoek naar sporen van mensenoffers. Die archeologische vlijt leverde voor zover bekend niets op, maar maakte wel duidelijk dat de geest van Hendrik nog immer voortleeft.

Waardeer dit artikel!

Als u dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steunt u ons nog veel meer. Zo helpt u een klein en onafhankelijk tijdschrift in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Zelfbenoemde koningen

Geen druppeltje blauw bloed en toch koning worden? Napoleon bewees al dat het kon, en tal van gelukszoekers uit Europa probeerden het in de loop van de 19e eeuw in de meest exotische oorden. De gevolgen waren vaak rampzalig. De Republikein presenteert een galerij van de Doe het zelf-koningen, met Orélie-Antoine de Tounens, koning van Araucanië en Patagonië, Julius Popper, koning van Vuurland, Otto Witte, koning van Albanië, Josiah Harlan, prins van Ghor, Max Schlemmer, koning van Laysan en James Jesse Strang, de mormonenkoning van Beaver’s Island.

Tekst: René Zwaap

Hoe Orélie-Antoine de Tounens, koning van Araucanië en Patagonië, het beste te kwalificeren? Als een geopolitiek genie of als een megalomane gek? Waarschijnlijk had hij iets van beide in zich. Deze zoon van verarmde Franse landadel uit de Dordogne werd in 1860 gekroond tot een enorm rijk in Zuid-Amerika, zo groot als Frankrijk, Duitsland en Italië samen. Zijn nabestaanden vechten nog altijd om hun koninkrijk, dat hen officieel is toegewezen.

In het midden van de 19e eeuw begint in Zuid-Amerika de massamoord op het laatste onafhankelijke inheemse volk van het continent, de Mapuche van Araucanië en Patagonië. De Mapuche zijn een trots krijgersvolk, dat van af de 16e eeuw de Spaanse veroveraars de stuipen op het lijf heeft gejaagd. Maar ze zijn geen partij tegen de kanonnen en mitrailleurs waarover de legers van Chili en Argentinië beschikken, gesteund door huurlingen van Europese bedrijven die in het uitgestrekte, verlaten zuiden van Latijns-Amerika een schat aan grondstoffen en mineralen willen binnenhalen.

Onder commando van de gespecialiseerde ‘indianendoders’ generaal Rocha (Argentinië) en generaal Saavedra (Chili) worden binnen enkele jaren tienduizenden Mapuche over de kling gejaagd. De wereld kijkt zwijgend toe. Niemand trekt zich het lot van de Mapuche aan, behalve één Fransman. Orélie-Antoine de Tounens arriveert in 1858, 33 jaar oud, in Chili. Hij wordt vergezeld door één bediende. Over financiële middelen beschikt hij nauwelijks. Hij is van jongs af aan gefascineerd door de Mapuche, die door de filosoof Voltaire zijn bezongen als de ultieme ‘nobele wilden’.

Daarnaast koestert De Tounens al vanaf zijn prilste jeugd koninklijke ambities. Hij is een bewonderaar van Napoleon – die uiteindelijk ook op eigen kracht keizer werd – en droomt van herstel van de Franse koloniale macht. Vanuit het Chileense Santiago zoekt hij contact met de opperhoofden van de Mapuche. In 1860 komt het daadwerkelijk tot een ontmoeting. Het toeval wil dat de Mapuche de legende koesteren dat er in tijden van grote nood een blanke man met een grote baard zal verschijnen die het volk van de ondergang zal redden. De Mapuche zien in De Tounens deze Messias. De Fransman moet er dan ook indrukwekkend hebben uitgezien met zijn ravenzwarte baard, lange haren, en zijn aristocratische verschijning, gehuld in een indiaanse poncho.

Staatsrechtelijk gelijk
Hoewel De Tounens geen woord van de Mapuche-taal spreekt, weet hij de verzamelde krijgsheren toch te overtuigen. Staatsrechtelijk heeft de getalenteerde jurist het gelijk aan zijn zijde: formeel is het gebied bezuiden de Biobio-rivier niet ingelijfd door Chili. Hij adviseert de Mapuche hun natuurlijke rechten op te eisen. Maar voor dat doel hebben ze een Europese koning nodig, te weten hij zelf. En zo wordt de Fransman op 17 november 1860 door de verzamelde stamhoofden van de Mapuche gekozen tot koning van Araucanië. Twee dagen later voegt hij ook Patagonië – geclaimd door Argentinië – bij zijn rijk. Koning Orélie troont over een rijk dat strekt van de 42ste breedtegraad tot aan Vuurland, een gebied van meer dan 4000 kilometer in lengte, zich uitstrekkend van de Atlantische Oceaan tot aan de Pacific.

Koning Orélie heeft grote plannen. Hij wil van zijn koninkrijk een immigratieland maken voor zijn Franse landgenoten. Zij zouden daar in vrede en welvaart kunnen samenleven met de Mapuche. Maar de machthebbers in Chili, die al jaren loeren op het land van de Mapuche, zijn andere opvattingen toegedaan. Generaal Saavedra zet uit eigen zak een prijs op het hoofd van de Fransman. Twee jaar na zijn kroning, tijdens een rondreis door zijn rijk, wordt De Tounens verraden en ontvoerd. Dramatisch genoeg is het zijn Franse bediende die hem verraadt. Het scheelt maar een haar of de Chilenen zetten De Tounens terstond voor een vuurpeleton. De Franse ambassade grijpt net op tijd in. Tijdens het proces tegen Orélie put de Chilleense pers zich uit in hoon voor de ‘krankzinnige avonturier’. De Mapuche worden beschreven als alcoholistische wildemannen, een gevaar voor de beschaafde wereld.

Spektakelstuk
Maar De Tounens maakt een spektakelstuk van zijn rechtszaak. Hij toont zich een welsprekende verdediger van de Mapuche en klaagt de georganiseerde volkerenmoord door de Chilenen aan. Zijn prestige stijgt. Uiteindelijk belandt de zelfbenoemde koning in een krankzinnigengesticht. In 1863 arriveert hij terug in Frankrijk.. Van opgeven wil hij echter niet weten. ‘De Chileense aanval tegen mijn persoon heeft mijn rechten niet verzwakt, hooguit heeft het tot uitstel geleid’, schrijft de koning in ballingschap in het eerste deel van zijn mémoires. ‘Op dit moment wachten de mensen die mij tot hun koning – en meer nog: tot hun verlosser – hebben gekozen mijn terugkomst gespannen af, om onder mijn commando samen op te trekken op het pad van de vooruitgang’.

In 1869 vaart De Tounens terug naar Araucania, ditmaal via Buenos Aires. De Mapuche, die hadden begrepen dat hun koning was geëxecuteerd, ervaren zijn terugkomst als een magische wederopstanding. Met volle energie werpt koning Orélie zich op de vorming van de Mapuche-natie. Hij richt een eigen krant op, La Corona de Acero (De IJzeren Kroon), ontwerpt een vlag en een schrijft een volkslied voor zijn rijk, en zoekt ondertussen verwoed naar steun van buitenlandse regeringen. Zijn regering bestaat uit de beste Mapuche-generaals, aangevuld met Franse kolonisten.

Twee jaar later is hij door zijn laatste financiële middelen heen en vertrekt hij wederom noodgedwongen naar Frankrijk. In 1874 is de koning weer terug in Chili, ditmaal met munitie en wapens bij zich, gedoneerd door diverse Franse sympathisanten. Bij aankomst in Bahia Blanca wordt hij echter meteen door de autoriteiten herkend – ondanks zijn valse paspoort – en als persona non grata weggestuurd. In 1876 doet De Tourens de derde en laatste poging zijn koninkrijk te redden. Dit maal wordt hij in Patagonië beroofd door lokale boeren en aan de Argentijnse autoriteiten uitgeleverd. Geveld door ziekte en uitputting gaat hij terug naar Frankrijk, waar hij twee jaar later, op 17 september 1878, komt te overlijden, als een berooid man.

De koning van Auracanië en Patagonië sterft kinderloos, zodat zijn erfelijk verklaarde titel overgaat op zijn nabestaanden. Zijn nazaat Gustave-Achille Laviarde, alias koning Achille I, probeert de Amerikaanse president Cleveland te winnen voor de strijd voor een onafhankelijk Araucanië, zonder succes. De familie geeft de strijd echter niet op. In 1950 gaat de kroon van het rijk van koning Orélie over op diens achterneef prins Philippe. In 1971 oordeelde een rechtbank in Parijs dat de familie van De Tourens inderdaad recht heeft op de titel koning van Auracanië en Patagonië. In concreto bestaat dit koninkrijk alleen uit een museum ter ere van De Tounens en zijn opvolgers, gevestigd in het Musée des Rois d’Araucanie in Chourgnac d’Ans, de geboorteplaats van koning Orélie.

Koning Popper
De Tounens was niet de laatste Europeaan die in het onherbergzame zuiden van Latijns-Amerika een koninklijke toekomst voor zichzelf zag weggelegd. Hetzelfde deed Julius Popper, een joodse Roemeen die een eigen koninkrijk vestigde op het Isla de Tierra del Fuego – Vuurland – in het uiterste zuiden van Patagonië. Popper, geboren in een intellectueel milieu in Boekarest, studeerde mijnbouwkunde in Parijs, waar hij een unieke methode ontwikkelde voor de winning van goud met een door hem ontworpen graafmachine. Hij werkte als ingenieur in Havana en in het Amazone-gebied voordat hij in 1885 in Buenos Aires arriveerde. In Vuurland vermoedt hij enorme goudvoorraden en hij weet de Argentijnse president Celman te interesseren voor een expeditie onder zijn leiding. De bootreis naar Vuurland gaat gepaard met de ene na de andere ramp. Bijna de gehele bemanning sterft nog voor aan komst onder pijlen van indianen of bezwijkt aan de honger. Maar uiteindelijk vindt Popper toch goud, en wel op het schiereiland El Parámo, dat hij meteen claimt in naam van de Roemeense koningin Carmen Silva.

Julius Popper wordt verantwoordelijk gesteld voor de genocide op de Selk’nam-indianen van Vuurland.

De Argentijnen zijn des duivels, maar moeten machteloos toezien hoe de in één klap steenrijke Popper een eigen staat sticht in El Parámo. Popper laat munten slaan met zijn eigen beeltenis en ontwerpt postzegels met zijn hoofd erop. Zijn mini-staat heeft een eigen legermacht – aangevoerd door zijn broer – en koning Popper spreekt zijn eigen wetten uit. Als in 1890 de Argentijnse economie instort en de nationale munt de peso hyperventilerend snel in waarde zakt, gelden de gouden munten van Poppers mini-staat als een veilige belegging. Zijn Compañia de Lavaderos de Oro del Sud groeit met de dag. Zachtzinnig is zijn bewind niet. De Selk’nam-indianen van Vuurland worden bijna volledig uitgeroeid onder zijn bewind. Net als hij op het punt staat zijn rijk nog verder uit te breiden – gedacht werd o.m. aan de verovering van Antarctica – sterft Julius Popper op 5 juni 1893 op 35-jarige leeftijd in Buenos Aires. De omstandigheden van zijn dood zijn nooit opgehelderd. Van zijn imperium bleef niets over. Het avontuurlijke leven van koning-dictator Popper werd verfilmd door de Italiaanse regisseur Miguel Littin in de rolprent Tierra del Fuego.


Koning Otto

De Berlijnse wereldreiziger Otto Witte was beslist niet van adel, maar werd toch wereldberoemd als koning van Albanië. Een functie die hij in de wacht sleepte met list en bedrog en die hij op de kop af vijf dagen mocht bekleden.

In 1913 keek Albanië, net onafhankelijk geworden, uit naar een koning. Het oog was gevallen op een neef van de Turkse sultan, prins Halim Eddine. Otto Witte was op dat moment in dienst bij de Turkse militaire inlichtingendienst en kreeg lucht van deze plannen. Omdat hij uiterlijk sterk op de prins leek – in ieder geval beschikte hij over dezelfde martiale snor – besloot hij zijn geluk te beproeven. Vanuit Istanbul stuurde hij een telegram aan de opperbevelhebber van het Albanese leger, waarin stond dat prins Halim Eddine de uitnodiging accepteerde en terstond naar het land zou afreizen. Twee dagen later arriveerde Witte per boot in Albanië, uitgedost in operette-uniform. Hij werd feestelijk ingehaald door een militaire erewacht. Aan het hoofd van de Albanese troepen toog hij naar het paleis van Tirana, waar hij tot koning werd gekroond. Een van de eerste koninklijke besluiten behelsde de inrichting van de paleisharem.

De Albanezen waren des duivels toen het bedrog uitkwam. Met behulp van de haremdames wist Witte aan het vuurpeloton te ontkomen. Op een vissersboot vluchtte hij naar Bari, met medeneming van een fors deel van de Albanese schatkist. Eenmaal terug in Duitsland kreeg hij het aan de stok met de autoriteiten, omdat hij zichzelf hardnekkig koning van Albanië bleef noemen. Hij werd zelfs korte tijd opgenomen in een krankzinnigengesticht, maar via de rechter wist hij zijn gelijk te behalen. Witte was inderdaad tot koning der Albanezen gekroond, moest deze erkennen. De omstandigheden die daartoe hadden geleid deden niet terzake. Koning Otto reisde de daaropvolgende jaren stad en land af als kermisattractie. Op zijn oude dag was hij nog zeer gepikeerd toen hij als enige Europese vorst niet werd uitgenodigd voor de bruiloft van prins Reinier en Grace Kelly in Monaco. Een jaar later, in 1958, kwam hij te overlijden in Hamburg. Hij werd 86 jaar. Op zijn graf staat: ‘Otto Witte, ehemaliger König von Albanien’.

Na zijn kortstondige koningschap werd Otto Witte een kermisattractie.

Josiah Harlan
Opzienbarend zijn ook de verrichtingen van de Amerikaanse tandarts Josiah Harlan, die het in 1838 schopte tot koning van Ghor, in het uiterste noorden van Afghanistan. Harlan vertrok op jonge leeftijd naar India, op zoek naar faam en fortuin. Hij was een gepassioneerde wetenschapper, die al vroeg vier antieke talen sprak, waaronder Sanskriet. Hij was diplomaat, spion, wetenschapper, militair en arts tegelijk. Hij was van alle religieuze markten thuis, bediende ook in politiek opzicht zo veel mogelijk partijen en vergaarde snel kapitaal.

In Punjab trad Harlan in dienst van de schatrijke koning van de Sikhs. In de winter van 1839 trok hij aan het hoofd van vierduizend man, 600 kamelen en een olifant door de Hindu Kush-vallei. Hoog in de Himalaya plantte hij – Amerikaans patriot tot en met – de vlag van de VS op een bergtop. Het was tijdens deze expeditie dat hij het tot prins van Ghor zou schoppen. Dat was te danken aan zijn diensten voor de plaatselijke Hazaran-stam, een van oorsprong Mongools volk in het ruige noorden van Afghanistan. Maar lang mocht Harlan niet genieten van zijn pas verworven status. Nog dat zelfde jaar werd het Britse leger in Afghanistan in de pan gehakt, en ook Harlan diende het land te verlaten. Eenmaal terug in de VS vestigde hij zich als tandarts in San Francisco, waar hij diverse boeken over zijn avonturen als Prins van Ghor schreef. Hij beschuldigde de Britten in India van uitbuiting en wrede koloniale praktijken, reden dat zijn werk in Engeland verboden lectuur werd. In 1871 bezweek hij, 72 jaar oud, aan een hartaanval. Zijn belevenissen in Afghanistan raakten in de vergetelheid, totdat in 2004 het boek The Man Who Would Be King: the first American in Afghanistan verscheen, van de Engelse journalist Ben MacIntyre.

Tandarts Josiah Harlan schopte het tot prins van Ghor.

Ook zeeman Max Schlemmer, een Amerikaans met een Duitse achtergrond, riep zichzelf eind negentiende eeuw uit tot koning. Hij deed dat op Laysan, een piepklein onbewoond eiland in de Hawaï-archipel. Schlemmer arriveerde er in 1894 als werknemer van een Japans bedrijf dat gouden zaken deed met de winning van guano, zeevogelpoep, gebruikt als bemestingsmiddel in de landbouw. Een vanuit de VS georganiseerde staatsgreep had een einde gemaakt aan het oorspronkelijke Hawaïaanse koningshuis en de eilanden stonden open voor avonturiers van allerlei slag. Allereerst verwierf Schlemmer de exclusieve rechten op de guanowinning, vervolgens vestigde hij zich op Laysan met familie en personeel en uiteindelijk riep hij zichzelf uit tot vorst. Maar erg gelukkig was zijn koningschap niet. Omdat de guanovoorraad al zo goed als afgegraven was, moest koning Max omzien naar andere inkomsten. Het werd de verenhandel. Hij exporteerde voor tonnen aan veren en vleugels naar het buitenland, zodat de vogelstand op Laysan binnen enkele jaren was uitgeroeid. Dus moesten ook de schildpadden en de zeerobben op het eiland eraan geloven. Tot overmaat van ramp besloot Schlemmer vervolgens konijnen te gaan fokken. Die plantten zich in recordtijd voort en hadden binnen enkele jaren het gehele eilandje kaalgevreten.

Koning Max Schlemmer zorgde eigenhandig voor de ondergang van zijn eiland.

Toen een onderzoekscommissie van de Amerikaanse Bird Reservation op Laysan neerstreek, bleek het bedekt met de lijken van honderdduizenden vogels. Het ooit zo weelderig begroeide eilandje was veranderd in een miniwoestijn, het koninkrijk van Max I uitgelopen op een ecologische nachtmerrie. Toch mocht hij op Laysan blijven, hoewel zijn sollicitatie als natuuropzichter om begrijpelijke redenen werd afgewezen. Om te overleven slachtte Schlemmer de laatste albatrossen en ook de eieren van de allerlaatste zeeschildpad gingen in de pan. Ten prooi gevallen aan honger en andere ontberingen vertrok het gezin Schlemmer in 1913 van het eiland. Hun boot liep vast op een rif. Aan boord van een Amerikaanse kruiser werden de koninklijke drenkelingen naar Honululu overgebracht. De laatste koning van Laysan stierf in 1935 in San Francisco, waar hij werkte als klusjesman in een appartementencomplex.

Mormonenkoning Jesse Strang stierf op dezelfde wijze als zijn idool Julius Caesar.

Met de meeste zelfbenoemde koningen loopt het slecht af. Zo ook met James Jesse Strang uit New York. Deze postbode had al vanaf zijn jeugd de brandende ambitie om het eens tot koning te schoppen. ‘Jammer genoeg ben ik voorlopig niets meer dan een boerenkinkel’, schreef hij in 1832, 19 jaar oud, in zijn dagboek. ‘Ik had tegen deze tijd al lid van het parlement moeten zijn, of een generaal, wil ik ooit de gelijke zijn van Caesar of Napoleon.’ Met zijn gezin sloot Stang zich aan bij de mormonenkerk. Nadat Joseph Smith, oprichter van de sekte, in de gevangenis was vermoord, stapte Strang naar voren als diens wettige erfgenaam. Het leidde tot een scheiding der geesten binnen de mormonengemeenschap. Met 250 getrouwen trok Strang naar Beaver’s Island, diep in de bossen bij het meer van Michigan, waar hij zich op 8 juli 1850 uitriep tot koning. Bij de lokale bevolking – veelal vissers uit Ierland – maakte hij zich niet populair met zijn voorliefde voor lijfstraffen, en ook de door hem uitgevaardigde belastingen vielen niet goed. Daarnaast verordonneerde hij polygamie voor zijn onderdanen: zelf had Strang vijf echtgenotes en twaalf kinderen. Opstand brak uit toen Stang overging tot een verbod op de productie van whisky, een bloeiende bron van inkomsten voor de eilandbewoners. Het gevolg was een whisky-oorlog, waarbij zelfs de Amerikaanse marine moest ingrijpen. In 1856 werd koning Strang onder een regen van messteken vermoord door veertig man uit zijn eigen aanhang. Zo leek zijn dood in elk geval wel op die van zijn idool Julius Caesar.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel op prijs stelt en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je een klein en onafhankelijk tijdschrift in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

De dictator van New York

Nadat New York in 1673 op gezag van stadhouder Willem III was heroverd, kwam de stad in handen van een demagogische dictator, die beloofde ongewenste vreemdelingen buiten de stad te houden. Zijn eerste stap: het bouwen van een muur.

Tekst: Arvind Dilawar

De hemdloze man, een boodschapper uit Boston, was nog in leven toen hij op het grote plein dat later Bowling Green in down town Manhattan zou worden, werd opgehangen aan een paal. Op zijn borst stond geschreven: ‘Oproermaecker’.

Drie dagen zou hij daar hangen, terwijl burgers en soldaten hem bekogelden met uien, appels en bieten. Bedorven waar waarvan toch met enige moeite afscheid moet zijn genomen, want de schatkist van de stad was leeg, oorlog had de internationale handel stilgelegd en de interne markt lag plat als gevolg van de extreem verscherpte veiligheidsmaatregelen. Ook de rijken waren hun fortuin kwijtgeraakt aan het stedelijke bestuur.

Op de derde dag werd de man, Issack Meleijn genaamd, losgesneden, zoals was bevolen vanuit het fort tegenover het plein, waar tegenwoordig het National Museum of the American Indians is gevestigd. Hij werd op vrije voeten gesteld, en voor de duur van tien jaar uit de stad verbannen. Dat was de gebruikelijke straf van de gouverneur op wiens gezag de man in de eerste plaats was opgehangen. Voor zijn kameraad, John Sharp, was de straf wat erger: hij vond zijn einde aan de galg.

Het vergrijp op grond waarvan de boodschappers waren veroordeeld bestond simpelweg uit het feit dat zij een officiële brief hadden bezorgd waarin het einde van de Derde Engels-Nederlandse oorlog werd medegedeeld. Tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Provinciën was vrede gesloten. De stad aan de zuidzijde van het eiland Manhattan moest worden teruggegeven aan de Engelsen en de Nederlandse gouverneur, Anthony Colve, werd geacht af te treden. Maar daar dacht Colve anders over.

Nachtmerrie

Voor sommige inwoners van de stad was Colve een droom die in een nachtmerrie was veranderd. Ze hadden hem in hun stad verwelkomd in de hoop dat hij deze in de oude glorie zou herstellen. In plaats daarvan waren ze er al snel achter gekomen dat ze een tiran hadden binnengehaald die hen voor zijn eigen doelen gebruikte. Degenen die niet voor hem wensten te buigen werden gebroken. Hij had het standrecht afgekondigd, de oorlog verklaard aan aangrenzende gemeenschappen en de gemeentekas geplunderd om muren te bouwen die de inwoners gevangen hielden en buitenstaanders moesten weren. Een minderheid onder de stedelijke bevolking had de terreur zien aankomen, al was het maar omdat Colve het op hen had voorzien. Met geweld maakte hij een eind aan hun handel. Zij die bleven werden op beschuldiging van spionage gemarteld.

Er was een coalitie van diverse krachten voor nodig om Colve uiteindelijk uit zijn macht te ontzetten. Hij liet zijn gewezen onderdanen gebroken achter, maar misschien ook een stukje wijzer…

Welkom in New York anno 1674. Welkom in Nieuw Oranje.

Nederlandse adel
Een jaar eerder, in de zomer van 1673, was Anthony Colve aangekomen in de haven van New York. Een 30-jarige militair afkomstig uit de Nederlandse adel, betrokken bij de missie tijdens de Derde Engels-Nederlandse oorlog om het overzeese verkeer van Engeland te verstoren. Colve diende onder admiraal Cornelis Evertsen de Jongste, die samen met admiraal Jacob Benckes aan het hoofd stond van een 21 schepen tellende invasievloot die New York had veroverd op de Engelsen, die de stad op hun beurt negen jaar eerder hadden veroverd op de Nederlanders.

Als kapitein der mariniers had Colve minstens zeshonderd man direct onder zijn leiding. Hoewel er voor zover bekend geen portretten van Colve voor handen zijn, bieden die van Evertsen en Benckes een indruk of hoe de kapitein er waarschijnlijk uit moet hebben gezien: bruine krullen tot op de schouders; een snor al dan niet met geitensikje; ceremonieel zwart harnas en dito zwaard.

Omdat New York in die tijd slechts 2.500 inwoners telde, had de Nederlandse vloot de verdedigingswerk van de stad makkelijk kunnen breken, maar dat was niet nodig, met dank aan de inwoners zelf, die hoofdzakelijk van Nederlandse afkomst waren.

De stad was gesticht in 1625 als een Nederlandse voorpost genaamd Nieuw Amsterdam. Dat bleef zo tot 1664, toen de Britten in het kader van de tweede Engels-Nederlandse oorlog de stad veroverden en het omdoopten in New York, vernoemd naar James II, toen de broer van de koning en hertog van York. ‘De Nederlandse bewoners hadden het grootste gedeelte van hun leven doorgebracht onder Nederlands bewind in Nieuw Amsterdam. Ze wilden terug naar hun oude leven’, zegt de aan de Universiteit van Amsterdam verbonden Amerikaanse historicus Artyom Anikin, die is gespecialiseerd in de geschiedenis van New York. Dit artikel is grotendeels op zijn onderzoek gebaseerd.

Verdedigingswerken
Toen de Nederlandse vloot arriveerde in New York werden zij verwelkomd als bevrijders. Met de hulp van de bevolking waren Colve en zijn mannen erin geslaagd de verdedigingswerken van de stad te trotseren.

Hoe die verdedigingslinie in elkaar stak, wordt duidelijk aan de hand van de Castello-kaart, een landkaart van New York van omstreeks 1660, waarin in enkele van de verdedigingswerken staan aangegeven: in het zuiden stond het oude Fort Amsterdam (ondertussen door de Engelsen Fort James genoemd), een vierzijdige aarden verdedigingswal met op iedere hoek een bastion. Aan de noordkant (waar tegenwoordig Wall Street is), bevond zich een dubbele muur van aarde en hout; en langs de zuidelijke kustlijn afweergeschut en artillerie (waar later de naam Battery Park vandaan kwam). De indringers waren getipt over de afwezigheid van de Engelse gouverneur van New York, die voor zaken in Boston was, en namen de gelegenheid te baat om toe te slaan. Kort was er over en weer kanonnenvuur, maar Fort James werd al snel met succes bestormd. Ondanks het overweldigende succes van de invasie en het relatieve gemak waarmee die was verlopen, liet Colve een van zijn mannen executeren vanwege het beroven van de huizen van burgers. Dat was een voorteken.

Krijgsraad
Om het nieuw veroverde New York te besturen riepen Evertsen en Benckes een krijgsraad in het leven en benoemden zij Colve tot gouverneur-generaal. Een maand na de invasie namen de admiraals enkele boten terug naar Nederland en was Colve de hoogste autoriteit in de stad. De gemeenteraad, een overblijfsel van de eerdere Nederlandse periode van de stad, bestond nog steeds als een vorm van burgerlijk bestuur, maar de nieuwe gouverneur wist de raadsleden al snel aan zich te onderwerpen. Met gebruik van intimidatie en verbanning transformeerde Colve de raad in een orgaan van jaknikkers en regeerde hij de facto als een dictator.

De stad kreeg de naam Nieuw Oranje, dat de voorkeur kreeg boven de oude naam Nieuw Amsterdam, en Fort James werd Fort Willem Hendrick in plaats van Fort Amsterdam. In beide gevallen betrof het een eerbetoon aan prins Willem III van Oranje-Nassau, die op dat moment was verwikkeld in een machtsstrijd met republikeinen van Holland om de macht over de Nederlanden. De provincie Holland steunde de republikeinse zaak, terwijl Zeeland, de provincie die de expeditie van Colve had gefinancierd en waar hij zelf ook vandaan kwam, uitgesproken orangistisch was.

In naam van de prins
Deze verschillen betekend weinig voor de bewoners van New York. Zij waren meer geïnteresseerd in het lokale beleid dan in de externe politieke verhoudingen. Maar het orangisme zou deze jaren van de geschiedenis van de stad kleuren, aangezien Colve zei te regeren in naam van de prins. Daar Colve niet beschikte over een legitieme benoeming door het bewind in Nederland, waakte hij er aan de andere kant voor zijn autoriteit te doen gelden in het verkeer met het thuisfront. In plaats daarvan verschuilde hij zich in zijn verzoeken om meer mannen, voorraden en fondsen achter het rubberen stempel van de gemeenteraad. In de woorden van Anikin: ‘Hij loog in één adem naar beide kanten en was een brute renegaat-gouverneur die niets anders diende dan zijn eigen krankzinnige grillen’.

Martelmethodes
De belangrijkste gril van Colve was het onderwerpen van de Engelsen. Veel Engelse inwoners van Nieuw Oranje werden uit de stad verbannen, en degenen die bleven werden op beschuldiging van spionage verhoord en gemarteld. Colve herintroduceerde martelmethodes zoals het houten paard, waarbij de slachtoffers werden geplaatst op een driehoekige zaag terwijl er gewichten aan hun benen werden gehangen. Dergelijke draconische maatregelen troffen ook Nederlandse burgers die werden beschuldigd van banden met Engelse ‘spionnen’ en zelfs Colve’s eigen soldaten, die hij genadeloos drilde, terwijl hij hen iedere zonsopgang en zonsondergang door de stad liet marcheren.

Het non-discriminatoire karakter van Colve’s geheel eigen vorm van justitie wordt duidelijk aan de hand van een geval van een man die een ander had uitgedaagd tot een duel, een aanbod dat werd afgeslagen aangezien duelleren was verboden. De eerste man werd veroordeeld tot het schavot omdat hij het duel had voorgesteld; de tweede werd veroordeeld tot het houten paard vanwege het weigeren van het duel.

Colve’s obsessie met de Engelsen was ook van invloed op de stedelijke infrastructuur. Alle gebouwen in een straat bij Fort Willem Hendrick werden gesloopt om de vuurlijn van de kanonnen vrij te maken, als ook om mogelijke Engelse indringers geen mogelijkheid te geven zich te verbergen. De fortificaties rond de stad, meestal gebouwd met aarde en hout, werden versterkt met steen. Gegeven het feit dat de Derde Engelse-Nederlandse oorlog nog altijd voortraasde en het gemak waarmee Colve Nieuw Oranje had kunnen innemen was veiligheid een legitieme zorg, maar de schaal waarop Colve muren liet bouwen bracht de stad snel tot een bankroet.

Gedwongen leningen
De bodem van de gemeentekas werd al snel bereikt, maar dat vermocht Colve niet af te remmen. Zijn bouwwerken werden voortaan gefinancierd met ‘gedwongen leningen’, die zijn soldaten aftroggelden van vermogende burgers. Veiligheidsmaatregelen als het afsluiten van de stadspoorten na zonsondergang en paspoortplicht bij het binnenkomen en verlaten van de stad brachten de economie van Nieuw Oranje, die leunde op regionale en overzeese handel, verder in het slop.

Colve breidde zijn tirannieke heerschappij over Nieuw Oranje uit naar aangrenzende gebieden die hij beschouwde als onderdeel van de grotere Nederlandse kolonie. Nederzettingen in New Jersey, Brooklyn, Long Island, Harlem, Bronx en aan de Hudson River werden geacht trouw te zweren aan Prins Willem III, en de meesten van hen deden dat ook. Toen de anders zo vredelievende dorpelingen rond Long Island weigerden zich te onderwerpen, stuurde Colve zijn soldaten op hen af. Toen zij zich nog steeds bleken te verzetten, stuurde hij een vloot, die echter stuitte op een alliantie van kolonisten uit Plymouth, Connecticut, Rhode Island en de baai van Massachusetts. Colve verloor de slag om Long Island Sound, maar zijn heerschappij was niet gebroken.

Toenemende repressie
Ondanks de alsmaar toenemende repressie waagden Colve’s onderdanen geen stappen tegen zijn bewind. De burgers van Nieuw Oranje hadden niet gerekend op standrecht, en nu het er eenmaal was werden ze erdoor verlamd. ‘Ze hadden het niet verwacht toen de Nederlanders waren teruggekeerd’, legt Anikin uit. ‘Ze hadden gerekend op de terugkeer van het civiele bestuur, maar in plaats daarvan kwam een zeer militaristisch getint bewind. Iedereen die vraagtekens zette bij het gezag van Colve werd of gestraft of vervangen door iemand die meer loyaal aan hem was’.

Terwijl de burgerij geheel op de knieën was gebracht, nam het verzet onder de onderbetaalde en overbelaste soldaten toe. Om dat probleem te ondervangen, probeerde Colve een geheime politie op te richten, maar voordat hij die wist te organiseren werd hij uit zijn macht ontzet.

De boodschapper uit Boston was een van de vele pogingen om Colve te bewegen tot aftreden. Met de Vrede van Westminster werd de Derde Engels-Nederlandse oorlog begin 1674 beëindigd, en dat betekende niet alleen het einde van de gevechtshandelingen, maar ook dat Nieuw Oranje aan de Engelsen diende te worden teruggegeven. Diverse boodschappers werden naar Colve gestuurd om hem daarvan op de hoogte te brengen, maar tot laat in dat jaar weigerde hij zijn positie op te geven – en zelfs toen alleen maar omdat een vloot van vier Nederlandse schepen hem daartoe dwong. Zelfs tijdens zijn aftreden hield de gouverneur zijn autoritaire houding vol: de onderhandelingen over de voorwaarden van zijn overgave voerde hij vanaf een schip dat voor de kust van Staten Island (vernoemd naar de Nederlandse Staaten-Generaal) voor anker lag, via zijn advocaat die in zijn sloep heen en weer tussen Manhattan moest varen.

In november 1674 kwam de heerschappij van Colve officieel ten einde. Hoewel zijn avonturen voortduurden – eerst in Suriname, waar hij weer de Engelsen uit de kolonie kon schoppen, later terug in Europa waar hij Willem III bijstond tijdens de ‘Glorious revolution’ die leidde tot diens bestijging van de Engelse troon (dat het hoogtepunt moet zijn geweest van Colve’s eeuwigdurende vendetta tegen de Engelsen) – zou hij nooit meer terugkeren naar New York.

Geen monumenten
Monumenten die getuigen van Colve’s tijd in New York zijn er begrijpelijk genoeg niet. Afgezien van enkele passages in een Nederlands boek uit de jaren twintig en een Amerikaans boek uit de jaren tachtig, is er nauwelijks iets geschreven over hem en zijn regeerperiode. Er zijn documenten uit de tijd van zijn heerschappij over Manhattan bewaard gebleven in de archieven van de staat New York, maar deze zijn tot op de dag van vandaag onvertaald gebleven. ‘Het is een fascinerende periode die buiten de geschiedschrijving is gehouden en dat gebeurde niet voor niets’, vertelt Anikin. Direct na het einde van Colve’s heerschappij voelden maar weinig mensen zich geroepen de herinnering aan die tijd levend te houden. De inwoners van New York wensten hun tiran liever te vergeten, en de Engelsen voorkwamen gezichtsverlies als ze hun verlies van de staf wisten toe te dekken.

Ook Colve’s landgenoten hadden er weinig belang bij zijn verovering te vieren – niet alleen vanwege zijn barbaarse methoden, maar ook omdat de Republiek na de Derde Engelse-Nederlandse oorlog weer moest worden opgebouwd en Colve’s rabiate aanhankelijkheid voor Zeeland interne schisma’s alleen maar kon verscherpen. Hoewel de Nederlanders vandaag de dag hun aandeel in de geschiedenis van New York graag promoten, leggen ze daarbij liever het accent op de eerste, meer gelukkige periode met Peter Stuyvesant dan die met Anthony Colve.

Maar Artyom Anikin denkt daar anders over. Als ’s werelds leidende ‘Colve-ologist’ (zoals hij zichzelf gekscherend noemt) maakte hij de voormalige gouverneur-generaal tot de focus van zijn studie van de geschiedenis van New York. Anikin is niet van mening dat het belang van de tijd van Colve in New York is te verwaarlozen of zo verschrikkelijk is dat ze beter maar kan worden vergeten. Integendeel, hij maakt gewag van connecties van die tijd met de meest bepalende momenten in de geschiedenis van de Verenigde Staten in het algemeen en New York in het bijzonder. Zo wijst hij op Jacob Leisler, een van Colve’s mannen die gedwongen leningen inde, die vijftien jaar later aan het hoofd stond van de zogeheten Leisler’s Rebellion. Die rebellie bezorgde New York voor het eerst in haar geschiedenis zelfstandigheid en diende als inspiratie voor de Amerikaanse revolutie. Leisler moet het een en ander Colve hebben geleerd, en met hem de inwoners van New York in het algemeen, zo betoogt Anikin.

Inspiratie tot opstand
Door New York te laten zien hoe tirannie er in de praktijk uitzag, gaf Colve haar bewoners de inspiratie tot opstand, niet alleen tegen de Engelsen, maar tegen tirannie in het algemeen. Het was een les die ze niet snel zouden vergeten – en uiteindelijk zou leiden tot de oprichting van de Verenigde Staten. In die zin was Colve de bittere pil die New Yorkers moesten slikken als remedie tegen de eigen politieke verhoudingen. De heerschappij van Colve bewees misschien dat dingen soms slechter moeten gaan voordat ze beter kunnen worden, zelfs dat de slechtste politieke leiders een volk soms sterker kunnen maken. Maar dat alleen als we de boodschap van hun brute lessen niet vergeten.


Arvind Dilawar is een schrijver schrijver/journalist/anarchist uit New York, wiens werk is verschenen in onder meer Newsweek, The Guardian en Vice. Hij is online te vinden op www.adilawar.com en op twitter: @ArvSux.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het Engels op de website www.narrative.ly. Vertaling: René Zwaap

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel XII: Je Vrienden Kun Je Niet Kiezen

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel XII legt Dick Stein zijn visie op de sociale media uiteen via het principe van ‘de drie J’s’, gaat hij in warenhuis Het Wespennest op jacht naar een lipstick-dief en heeft hij een hoogst onaangename ontmoeting in een verlaten steeg.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XII

JE VRIENDEN KUN JE NIET KIEZEN

Een paar maanden eerder had Fatima, de lieftallige assistente van Dick Stein, hem uitgelegd dat het tijd was dat Stein Detectives BV met zijn tijd meeging en actief ging werven via de diverse kanalen die daartoe via het internet beschikbaar waren.

‘Waarom in vredesnaam’?, had Stein geprotesteerd. ‘We staan toch in het telefoonboek?’

‘Meneer Dick, het telefoonboek bestaat niet eens meer!’, had Fatima daar tegenin gebracht, en daar had Stein het even niet van terug gehad.

Dus met onderdrukte weerzin – Stein was eigenlijk principieel digibeet – had Stein uiteindelijk toegegeven aan het enthousiaste pleidooi van zijn assistente, die vervolgens met volle kracht aan het werk was getogen.

Met als gevolg dat hij nu plotseling beschikte over een eigen website, e-mail, Whatsapp en accounts op Facebook en LinkedIn. Het duurde een paar weken voordat hij zich de techniek eigen had gemaakt, maar daarna werd hij steeds meer in die nieuwe wereld gezogen.

In iedere detective schuilt een voyeur – mensen bespioneren is uiteindelijk zijn core business – en Stein had al snel door dat het internet een goudmijn was voor mensen met zijn particuliere afwijking. Binnen mum van tijd telde zijn persoonlijke Facebook-account duizenden ‘vrienden’ en sinds zijn naam in de media circuleerde kwamen er daar iedere dag weer horden bij. Aan schiften deed Stein niet, ook Russische internettrollen, Nigeriaanse oplichters en geflipte complotdenkers konden hun ei bij hem kwijt en hij volgde hun activiteiten met belangstelling.

‘Je vrienden kun je niet kiezen’, luidde de 3e Wet van Stein niet voor niets. En je Facebook-vrienden al helemaal niet.

‘Het is net alsof je over straat loopt en kunt horen wat iedereen denkt’, vertelde hij Fatima enthousiast, gezeten achter zijn bureau turend naar zijn beeldscherm. ‘Alleen jammer van al die mensen die telkens maar weer een foto van een bord eten posten en dat er dan duizend mensen daaronder schrijven “Geniet ervan!” Allemaal precies hetzelfde! Wat bezielt die mensen? Zijn het robots?’

Alhoewel hij dacht in zijn lange loopbaan bij de Amsterdamse politie en vervolgens als privédetective toch de nodige mensenkennis te hebben opgedaan, was Stein toch telkens weer verrast door de inblik in de intermenselijke dynamiek die het Facebook hem bood.

Grof gezegd waren er hier drie hoofdtypen te onderscheiden, die hij voor het gemak categoriseerde als “de drie J’s”: de jengelaars, de ja-knikkers en de jakhalzen. De jengelaars waren voortdurend bezig aandacht te trekken van de ja-knikkers, vrij naar het oude Afrikaanse gezegde dat een baby die niet huilt de borst niet krijgt. Met onuitputtelijke energie postten ze hun hele hebben en houden op hun wandje, en als ze daarop niet genoeg respons van de ja-knikkers kregen, dreigden ze in de meest dramatische bewoordingen met een definitief vaarwel aan het medium, dat hen nu een koud en onherbergzaam oord toescheen, en zo trokken ze dan toch weer de aandacht van de ja-knikkers, die dan als plankton samenklonterden om van hun diepe liefde en aanhankelijkheid te getuigen.

De ja-knikkers op hun beurt waren een puur reactieve categorie, de zin van hun bestaan leek te worden ontleend aan zoveel mogelijk opgestoken duimpjes en brandende hartjes onder de mededelingen van de jengelaars. Getalsmatig overtroffen de ja-knikkers de jengelaars natuurlijk ruim, maar hun bestaan was niettemin serviel en dienstbaar, en in feite was hun virtuele leven hier alleen mogelijk dankzij de onlesbare dorst van de jengelaar naar aandacht.

In de derde categorie die Stein had ontwaard, die van de jakhalzen, school het meeste venijn. Ook de jakhals opereerde gewoonlijk vanuit de reactie, maar anders dan de ja-knikker was het hem niet te doen om de jengelaar in zijn bestaan te bevestigen of anderszins te gerieven, maar om hem te bespieden en toe te slaan wanneer deze zijn kwetsbaarheid had gedemonstreerd en dan frontaal aan te vallen, het liefst in groepsverband, want dat is inherent aan het jakhals-zijn. Was een ja-knikker eenmaal gebeten door één jakhals, en lag hij kermend op de grond, was hij verloren, want vanuit alle krochten van de digitale jungle schoten andere jakhalzen op de prooi af en als ze klaar waren, bleef er een zielig hoopje mens achter van wie je de komende tijd helemaal niets meer zou horen.

In de echte, non-virtuele maatschappij, zo bedacht Stein zich, ging het niet veel anders.

Dan was er ook nog een vierde restcategorie, met de ‘J’ van ‘Junkie’, van mensen die geen genoeg konden krijgen van deze menselijke komedie, en inmiddels mocht Stein zelf ook gerust onder deze groep worden geschaard, want de uren die hij achter zijn computer doorbracht namen in verontrustend tempo toe.

Een onverdeeld genoegen was het niet altijd, want als Stein via de grote Zuckerberg-zoekmachine bijvoorbeeld een van zijn vele vroegere liefdesvlammen had getraceerd en die inmiddels getransformeerd bleek in een kras omaatje, werd hij nog eens herinnerd aan zijn eigen vergankelijkheid. Hoe lang zou de lentefrisse Joni hem nog kunnen verdragen, vroeg hij zich in dat verband af. Zou hun ‘karmische verwantschap’ waarvan zij zo graag sprak – ze was ervan overtuigd dat zij en Stein elkaar in tal van vorige levens al hadden ontmoet – standhouden zodra de eerste incontinentie-luier moest worden uitgerold?

***

Die dag, toen hij aan zijn bureau weer eens als een konijn op de snelweg starend in de koplampen van een aanrazende vrachtwagen gevangen zat in het licht van het beeldscherm, moest Fatima Stein er zelfs aan herinneren dat hij een dienst moest draaien in Het Wespennest. Ondanks dat de firma Stein nu een andere categorie klant had aangetrokken, draaide de onderneming nog steeds op deze bescheiden kleine kurk als warenhuisdetective, dus zijn congé indienen had Stein nog niet aangedurfd.

Bovendien had hij de fase dat hij zich niets hoefde aan te trekken van contractuele verplichtingen al geruime tijd achter zich.

Met frisse tegenin verliet Stein de steeg en liep hij over de Warmoesstraat naar warenhuis het Wespennest.

Al enige weken had de parfumafdeling van Het Wespennest te kampen met een enorme hausse aan lipstickdiefstal. Lipsticks waren altijd al een dankbare prooi voor winkeldieven, maar nu liep het echt de spuigaten uit en de hele parfumafdeling was in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Vanuit de centrale controlekamer blafte Mulder, de hoofdopzichter, zijn dagorders in het oortje dat Stein indeed toen hij de ruimte betrad. Hij kreeg de opdracht de gehele dag op de parfumafdeling te surveilleren.

Een wereld ging voor hem open. Lipstick, zo ontdekte hij, was meer dan alleen make up. Lipstick was een religie. De hele dag zag hij lippen aan zich voorbijtrekken bij het spiegeltje op de toonbank waar de hele linie aan assortiment was uitgestald voor een gratis proef. Honderden malen zag hij de dames gebukt naar dat spiegeltje hun lippen tuiten en dan stiften. Dan volgde steevast het heilige moment dat hun ogen via de spiegel rustten op de gedane arbeid, waarbij de lippen met een korte subtiele beweging in de mond werden getrokken, als om de lipstick niet alleen te keuren maar ook te proeven, om het resultaat van hun arbeid daarna zeer kritisch te evalueren. De nodige vrouwen gebruikten de lipstick ook om hun wangen wat meer kleur te geven, zo constateerde Stein, en hoe donkerder de lippen, des te groter de voorkeur voor een fonkelende glans. Blondines leken gek op vuurrood, of was dat alleen maar schijn omdat het rood meer aftekende tegen hun bleke huid? Brunettes tendeerden naar een paarsig rood, maar ook hier kon een vertekenend effect optreden in het spel met de huidskleur, het haar en de ogen.

Stein was zich er altijd van bewust geweest dat de schoonheid van de vrouw beschouwd moest worden als een kunstwerk, een strijd ook tegen elementaire krachten als zwaartekracht en tijd, maar tijdens die intensieve surveillance op de parfumafdeling groeide zijn bewondering voor al die devote toewijding meer en meer. En wat een bonte verscheidenheid aan lippen bestond er toch! Dikke lippen, dunne lippen, lippen die altijd lachten, lippen die altijd huilden, lippen die geamuseerd ironisch opkrulden, lippen die zich in eeuwige verbazing openden, tuttige tuitlipjes, hongerige lippen, in boosheid verkrampte lippen, droge lippen, natte lippen, lippen die voortdurend gestreeld wilden worden door de eigen tong, lippen die voortdurend ‘o’ riepen, schuwe lippen, trotse lippen, lippen die erom smeekten gekust te worden, lippen waartussen je je met huid en haar zou willen verstoppen, triomfantelijke lippen, lippen die alles afkeurden, hartvormige lippen – zoveel lippen als vrouwen waren er, en ze hadden allemaal een eigen kleurtje nodig, een eigen accent.

Na enkele uren had Stein een delirium van gestifte lippen. Het begon hem te duizelen en van de lippenstiftdief ontbrak nog ieder spoor. Mulder werd ongeduldig.

‘Stein, wat voer je de hele dag uit?’, beet hij Stein toe, wederom via het oortje. ‘Het lijkt wel of je de hele ochtend hebt staan dagdromen. Misschien is het je allemaal een beetje te veel, op jouw leeftijd?’

Dit tastte Stein aan in zijn beroepseer. Hij besloot nu vol gas te geven.

Kleptomanen betrappen is moeilijker dan men wellicht zou denken. Anders dan reguliere dieven plegen zij hun diefstallen impulsief, zonder plan. De gewone warenhuisdief zie je vaak al van kilometers aankomen. Als een haai omcirkelen ze hun prooi, ze opereren gericht, verkennen de omgeving, proberen zich te vergewissen van eventueel gevaar, en daarmee geven ze zichzelf vaak al bloot voordat ze tot hun daad overgaan. Met kleptomanen gaat dat anders. Ze zijn onberekenbaar, worden gedreven door een macht die henzelf te boven gaat, en de hele diefstal vindt van idee tot daad plaats in luttele seconden. Daarbij komt dat een winkeldief in de regel berekenend is, de waarde van de buit moet opwegen tegen het genomen risico. Een kleptomaan heeft geen economische motieven. Het gaat hem/haar om de daad zelf. Vaak gaat het om onbenullige voorwerpen.

Voor een warenhuisdetective is de kleptomaan met andere woorden De Grote Test. Een zwakheid van de kleptomaan is dat hij of zij (aanmerkelijk meer zij’s dan hij’s trouwens) verslaafd is aan diefstal. Een klassieke dief bedenkt zich wel twee keer om na een geslaagde diefstal snel terug te keren naar het plaats-delict, terwijl de kleptomaan juist als door een magneet wordt aangetrokken om terug te keren en de adrenalinekick van de verboden handeling nogmaals te ondergaan. Vaak stelen ze zelfs voortdurend hetzelfde artikel. In feite smeekt iedere kleptomaan erom betrapt te worden, en ze gaan net zolang door totdat het zo ver is. Maar dat kan vaak lang duren.

Stein besloot zijn strategie te herzien. Het was zonneklaar dat hij iets over het hoofd zag. Misschien was hij te gespitst op de gebruiksters van de lipstick. Hij was ervan uitgegaan dat zijn dader zich bevond onder de horden vrouwen die de lipstick uitprobeerden, maar wellicht was dit een vergissing. Hij besloot de afdeling nu meer op afstand te observeren, wellicht dat hij op die manier een patroon kon ontdekken dat hem tot nog toe was ontgaan.

Dat bleek een gelukkige greep, want nog diezelfde middag had hij de lipstickdief bij de kladden. Het was een blonde vrouw van midden dertig, met een beige regenjas en een zonnebril, het haar in een knotje, en ze droeg niets eens lipstick. Ze liep razend snel langs de schappen, alsof ze ergens anders naartoe op weg was, en met een fluks gebaar laadde ze de ene na de andere lipstick in haar jaszak. Toen Stein haar staande hield en haar sommeerde haar zakken te legen, kwamen er meer dan twintig lipsticks in alle merken en kleuren te voorschijn.

Ze heette Eefje, ze was kantoorklerk en ze woonde in Diemen. De tranen biggelden over haar wangen terwijl Stein haar naar het kale wachthokje met hard tl-licht in de kelder begeleidde.

‘U bent wel erg gek op lipstick’, zei Stein, terwijl hij tegenover haar aan het formica tafeltje plaatsnam. ‘Wat doet u ermee? Bent u een handeltje begonnen?’

‘Helemaal niet’, zei Eefje, nog altijd schokschouderend, terwijl ze met een delicaat gebaar haar neus droogde met haar zakdoek. ‘Ik gebruik ze niet eens. Ik heb ze allemaal thuis staan, ongebruikt’.

‘Hoeveel heeft u er dan inmiddels, denkt u?’, informeerde Stein voorzichtig.

‘Geen idee. Misschien wel 800. Misschien wel duizend. Ik kan gewoon niet stoppen. Alle wanden van mijn badkamer staan vol lipsticks. Allemaal ongebruikt. Maar het is zo’n mooi gezicht, al die kleurtjes bij elkaar’.

‘En u steelt nooit iets anders dan lipstick?’, vroeg Stein.

‘Alleen maar lipstick’, bevestigde de vrouw.

‘Maar waarom stelen? U heeft toch een baan?’

‘Het is niet stelen’, antwoordde de vrouw sniffend. ‘Maar niemand mag zien dat ik het neem. Het komt allemaal door mijn moeder’.

‘Uw moeder?’

‘Toen ik nog een klein meisje was, ben ik een keer betrapt door mijn moeder toen ik in haar slaapkamer voor de spiegel zat en haar lippenstift gebruikte. Ze was des duivels, noemde me een “kleine hoer” en sloot me de hele dag op in mijn kamer. Sindsdien heb ik nooit meer lippenstift gedragen’.

Toen ze door twee agenten naar buiten werd geleid, zag Stein dat Eefje bij het passeren van de make up afdeling weer gebiologeerde blikken op de lipstickcollectie wierp. Ze zou meer gebaat zijn bij een psychiater dan bij politie, bedacht hij zich. Maar daarvoor was het nu even te laat.

***

Bij het vallen van de avond liep Stein over de Warmoesstraat terug naar zijn kantoor toen hij merkte dat twee mannen hem volgden. Telkens als hij de pas versnelde, deden zij dat ook, en toen hij stopte om de veters van zijn schoenen te knopen, waren ze plotseling vol aandacht voor een etalage van een seksshop terwijl een van hen druk telefoneerde. Met een schuin oog nam hij het tweetal op. Het konden undercover-agenten zijn, of gangsters,of militairen. Met dat gemillimeterde jaar, die leren jacks en die fysiek die op sportschooltraining duidde was dat verschil tegenwoordig moeilijk uit te maken.

Stein schoot de eerste de beste steeg in en weer volgde het tweetal op zo’n tien meter afstand. Hij zette er nu extra de pas in en de twee deden hetzelfde. Pas toen zag hij dat voor hem twee soortgelijke types op hem afkwamen en ze keken hem strak in de ogen. Hij voelde zijn hart onrustig bonken.

Hij tuurde de steeg af naar materiaal om zich te verweren, trouw aan de pragmatische zelfverdedigingkunst van de Krav Maga, maar het enige dat hem ten dienste stond waren een paar vuilcontainers en het kostte zijn belagers geen moeite die te ontwijken nadat hij die in hun richting had geduwd.

Een ongenadig pak slaag viel hem ten deel. De vier deden hun werk professioneel, stilzwijgend en zonder emotie, en Stein had al snel door dat het beter was geen tegenstand te leveren, maar het gewoon te ondergaan en er het beste van te hopen. Het leken sowieso geen types voor een goed gesprek.

Toen hij binnen enkele minuten bloedend en beurs geslagen op de grond was gezakt, met een voortand minder, en het viertal was opgehouden met slaan en trappen, wist Stein nog wel uit te brengen: ‘En wat had u hiermee eigenlijk willen zeggen, heren?’

‘Dit is een waarschuwing, Stein’, sprak de leider van het kwartet, terwijl hij over hem gebogen stond en zijn drie collega’s zich om hen heen hadden opgesteld om passanten het zicht te beletten. ‘Bemoei je met je eigen zaken’.

‘Welke zaken precies?’, informeerde Stein.

‘Blijf in je warenhuis’, zei de man. ‘Meer niet. Of anders komen we elkaar weer tegen. En dan loopt het slechter met je af. Begrepen, Dickhead?’

Zijn collega’s gniffelden even over de woordspeling.

Stein depte zijn bloedende mond met zijn zakdoek.

‘Komt in orde, heren’, zei hij, met opgestoken duim. ‘Ik knoop het in mijn oren. Nog een fijne avond verder’.

Het viertal verdween in de avond.

***

Stein sleepte zichzelf terug naar zijn kantoor, waar Fatima al sinds lang vertrokken was, verpleegde zichzelf zo goed als hij kon, plakte pleisters op zijn gehavende gezicht, nam een paar pijnstillers en rookte een sigaret.

Zuchtend en kreunend nam hij plaats achter zijn bureau en zette werktuiglijk zijn computer aan.

Op Facebook was er een vriendschapsverzoek van iemand die zich bediende van het pseudoniem ‘Wilhelmus Batavus’, met als foto een afbeelding van de nationale driekleur. Stein accepteerde het verzoek en ontving prompt bericht van deze ‘W.B.’, zoals hij zijn bericht ondertekende.

‘Beste Dick Stein. Jij kent mij niet maar ik ken jou wel. Ik schrijf je dit bericht om je te waarschuwen. Er zijn krachten in het spel die tot elke prijs willen voorkomen dat jij bepaalde zaken ontdekt. Men zal geen enkel middel schuwen. Maar je bent op de goede weg, geef niet op! Ik zal je helpen met alle middelen die mij ten dienste staan. Je staat niet alleen. Later meer. Wees voorzichtig. Je vriend, W.B.’

Stein spuwde nog wat bloed in een plastic bekertje en dacht er het zijne van.

Zal Dick Stein zich laten ontmoedigen door het pak slaag dat hem ten deel is gevallen? En van welke waarde zal zijn nieuwe vriend Wilhelmus Batavus blijken? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -
1 8 9 10 11 12 19