De Republikein

Duitse demonen

Met de miljoenenclaims vanuit het huis der Hohenzollerns voor restitutie van door de DDR onteigend bezit staat de innige samenwerking van de voormalige Duitse vorstenhuizen met het Derde Rijk vol in het nieuws.

Tekst : René Zwaap

Honderd jaar na de proclamatie van de republiek van Weimar is het Pruisische vorstengeslacht Hohenzollern terug op de politieke bühne. Georg Friedrich Prinz von Preussen, achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, bestookt de Duitse overheden met miljoenenclaims voor destijds door de DDR onteigende paleizen en ander onroerend goed, als ook voor onteigende kunstschatten, geld en aandelen. Zijn claims behelzen tienduizenden objecten uit de collecties van de Stiftung Preußische Schlösser und Gärten, de Stiftung Preußischer Kulturbesitz en het Duitse Historische Museum in Berlijn. Ook eist de prins het eeuwigdurende woonrecht op in diverse paleizen, waaronder Cecilienhof, het 176 kamers tellende slot bij Postdam, waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van Duitsland werd bezegeld door Truman, Churchill en Stalin. Het paleis werd indertijd gebouwd voor de Pruisische kroonprins Wilhelm, zoon van Wilhelm II, en bleef ook na de proclamatie van de republiek en het daaropvolgende Derde Rijk privébezit van de Hohenzollerns, totdat zij in 1945 vluchtten voor de Russische troepen.
De eerste claim, in 2015, à raison van 1,2 miljoen euro, werd afgewezen door de Duitse deelstaat Brandenburg, die zich beriep op een wetsartikel dat compensatie van door de DDR doorgevoerde onteigeningen niet wordt verleend wanneer de eisende partij het nationaal-socialisme in belangrijke mate heeft ondersteund. De deelstaatsregering steunde daarbij op een preadvies van de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van de in 2003 verschenen dissertatie Vom König zum Führer, Sozialer Niedergang und politische Radikalisierung im deutschen Adel zwischen Kaiserreich und NS-Staat. Daarin wordt de samenwerking tussen het Pruisische en vele andere Duitse vorstenhuizen met de nazi’s uitvoerig gedocumenteerd. Prins Georg wenste zich niet bij de afwijzing neer te leggen en ging in beroep bij het Verwaltungsgericht in Potsdam. Tegelijkertijd klaagde hij Malinowski aan omdat deze in zijn – nog niet door de rechtbank vrijgegeven – preadvies (een zogeheten ‘Gutachten’ ) de privésfeer van zijn familie zou hebben geschonden. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting.

Geschokt
Historicus Malinowski, die doceert aan universiteit van Edinburgh, reageerde geschokt op de aanklacht van de prins. De samenwerking van de Hohenzollern-clan met het Hitler-regime behoort nu niet bepaald tot de geheime compartimenten van de Duitse geschiedschrijving. Ex-kroonprins Wilhelm, die na de Duitse nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog ook nog een tijdje in Nederland was gedetineerd op het eiland Wieringen, wilde in 1932 nog deelnemen aan de Duitse presidentsverkiezingen namens alle rechtse partijen, inclusief de NSDAP, waarbij Hitler dan zijn kanselier zou worden. Dat plan ging alleen niet door omdat zijn vader in Doorn dat verbood. Want dan had zijn zoon trouw aan de republiek moeten zweren en waren de kansen op herstel van de troon verkeken. Dat weerhield de ex-kroonprins er niet van om zijn steun aan Hitler krachtig te betuigen. Hij was te zien in het uniform van de SA en nam deel aan de beruchte Tag von Potsdam op 21 maart 1933, een demonstratieve plechtigheid waarbij vertegenwoordigers van de oude orde van het voormalige keizerrijk de nieuwbakken kanselier Hitler in het zonnetje zetten. Aan de gevierde Amerikaanse operazangeres Geraldine Farrar schreef prins Wilhelm wat voor geniale man de Führer was, door eerst de arbeidersbeweging te verslaan en ‘nu nog het een en ander op te ruimen’. Op dat moment waren de eerste duizenden Duitsers al opgesloten in een concentratiekamp.

Een andere zoon van de ex-Kaiser, prins August Wilhelm, beter bekend als ‘Auwi’, trad in 1930 toe tot de NSDAP, en deelde op partijdagen gekleed in het uniform van Standartenführer van de SA als Reichsredner het podium met Hitler, Goebbels en Goering. Auwi‘s zoon Alexander Ferdinand was ook lid van de nazipartij. Tot aan 1945 vond Malinoswski niet één verklaring van een prominente Hohenzollern waarin afstand werd genomen van het nazistische gedachtengoed. Een kleinzoon van de ex-Kaiser, Louis Ferdinand, tweede zoon van ex-kroonprins Wilhelm, schijnt in de verte iets van doen te hebben gehad met de mislukte aanslag op Hitler in 1944. Aan dat al dan niet vermeende wapenfeit klemt prins Georg zich nu ostentatief vast in een poging het imago van zijn Huis op te fleuren. Hetgeen niet mag verbloemen dat ook Kaiser Wilhelm na zijn vlucht naar Nederland zich bezondigde aan antisemitische tirades in zijn correspondentie en Hitler tot zijn dood in 1941 met gelukstelegrammen bestookte voor de behaalde successen op de slagvelden van Polen en Frankrijk. Malinoswki weet in zijn studie te melden dat Hermine Reuss, de tweede vrouw van de ex-Kaiser in Doorn, al vanaf de jaren twintig optrad als verwoed bruggenbouwer tussen de nazi’s en het Hohenzollern-huis. Hetgeen niet verwonderlijk mag heten, daar haar zonen uit haar eerste huwelijk ook lid waren van de NSDAP.

Hofleverancier van de nazi’s
Niet alleen de Hohenzollerns hadden na het verlies van hun koninklijke status hun kaarten gezet op de nazi’s. Vele familiehoofden van voormalig regerende vorstenhuizen in Duitsland traden toe tot de NSDAP. Het aantal prinsen en prinsessen was overstelpend. In dat verband is het opvallend hoeveel leden van het huis van Lippe, waar de Nederlandse prins Bernhard ook toe gerekend mag worden (eigenlijk als graaf, maar dankzij een gunst van zijn oom, Fürst Leopold van Lippe, vanaf 1916 als prins) toetraden tot de nazipartij. In zijn standaardwerk Royals and the Reich, the princes von Hessen in Nazi Germany (2006) turft Jonathan Petropulous maar liefst twintig nazi’s onder de Lippes (en dan vergeet hij nog Bernhard daarbij op te tellen). Daarmee mag dit geslacht, verdeeld over diverse linies, gerust hofleverancier van het nationaal-socialisme worden genoemd. Opvallend vroeg, in 1928, was de toetreding tot de NSDAP en de SA van Bernhards neef Ernst zur Lippe, die was voorbestemd de troon van Lippe te bestijgen. Daarmee was hij was de eerste officiële Erbprinz in nazi-gelederen.

Neurenberg

In zijn geautoriseerde biografie door Antonius John (getiteld Philipp von Boeselager, Freiherr, Verschwörer, Demokrat, 1994) noemt Philip von Boeselager, een aristocraat die deelnam aan het complot tegen Hitler door de groep militairen rond Von Stauffenberg, de toetreding van de erfprins van Lippe tot de NSDAP van groot belang voor de nazi’s. Hij herinnert eraan dat bij de processen van Neurenberg de verdediging van de SS, die als organisatie werd aangeklaagd, aanvoerde dat de adel toch werd gezien als ‘het fatsoenlijke deel der bevolking’ en dat de SS-vrijwilligers zonder blauw bloed dus niet kwalijk kon worden genomen dat zij het voorbeeld van al die prinsen hadden gevolgd.

Hierbij mag niet onvermeld blijven dat ook het lidmaatschap van Bernhard van de Reiter SS opdook bij diezelfde processen van Neurenberg. De Amerikaanse militair historicus Paul J. Wilson schrijft in zijn boek Himmler’s cavalry, the equestrian SS 1930-1945 (2000) dat het aan Bernards lidmaatschap te wijten was dat juist dit elite-onderdeel van de SS als enige wist te ontkomen aan een veroordeling als criminele organisatie. Wilson: ‘Waffen-SS-generaal Paul Haussner, een fanatieke verdediger van de Waffen-SS, stelde geruchten te hebben gehoord dat de Reiter-SS was vrijgesproken omdat een internationaal bekend (maar verder niet nader genoemd) persoon er deel van had uitgemaakt wiens veroordeling zou geleid kunnen hebben tot beschamende politieke problemen. Hij verwees zonder enige twijfel naar prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, de Nederlandse prins-gemaal, ooit actief lid van het Ruiterregiment 7 in Berlijn. Een ander lid van de SS gaf aan dat de vrijspraak nogal gelukkig was, anders zou de Nederlandse prins tot misdadiger zijn bestempeld’ .

Lees ook het artikel Duitse vorstenhuizen een eeuw later van Titus von Bönninghausen

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Duitse demonen, de premature promotie van Ad van Liempt, Máxima contra de mensenrechten

Verrijkt met vaste columns van niemand minder dan historicus Gerard Aalders (uitverkozen tot Republikein van het Jaar 2018) en de legendarische politieke vernieuwer Roel van Duijn (oprichter van Provo, de Kabouters, Oranje Vrijstaat, De Groenen en auteur van een imposant oeuvre) presenteert kwartaaltijdschrift De Republikein – het snelst groeiende tijdschrift van Nederland – nr. 3 van alweer de 15e jaargang. Aalders behandelt de fiscale mores van de Oranje-clan en signaleert dat Máxima als grootgrondbezitter in Argentinië al behoorlijk is geïntegreerd bij haar zuinige schoonfamilie.

Veel aandacht deze keer voor Duitsland, het land dat als geen ander beslissend is voor de toekomst van Europa. Honderd jaar na de oprichting van de republiek van Weimar, tachtig jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog en dertig jaar na de Val van de Muur lijkt de politieke doos van Pandora weer te openen bij de oosterburen. Is de moord op CDU-politicus Walter Lübcke door een aanhanger van Alternative für Deutschland het startsein voor een nieuwe Duitse tragedie? Of weet het land zich ook na het vertrek van Angela Merkel te handhaven als de middelpuntvliedende kracht van een humanistisch en klimaatvriendelijk Europa? Dat zijn de vragen waar een keur van auteurs zich in dit nummer aan waagt.

De hechte band tussen het voormalige keizerlijke huis Hohenzollern en Hitler staat weer volop in de schijnwerpers met de claim die prins Georg van Pruisen van de Hohenzollern-clan legde op tal van paleizen en kunstvoorwerpen in bezit van de Duitse overheid. De Hohenzollerns eisen restitutie van door de DDR onteigend bezit. Zo vordert prins Georg eeuwig woonrecht voor zijn familie van het paleis Cecelienburg in Potsdam, het 174 kamers tellende slot waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van naoorlogs Duitsland werd bezegeld. De Duitse wet laat voor de claim echter geen ruimte als bewezen kan worden dat het Pruisische vorstengeslacht een vitale rol speelde in het Derde Rijk. Volgens de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van een standaardwerk over de samenwerking tussen de Duitse royalty en de NSDAP, leidt het geen twijfel dat de Hohenzollerns een belangrijke steunpilaar waren voor Hitler. De historicus werd echter door prins Georg, de achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, voor de rechter gedaagd, net als de regering van de deelstaat Brandenburg, dat de eerste claim van de prins à raison van 1,2 miljoen euro had afgewezen. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting, schrijft hoofdredacteur René Zwaap van De Republikein. In hetzelfde artikel aandacht voor het huis van Lippe, het Duitse adellijke geslacht dat met 21 nazi’s in de gelederen gerust als Hitlers hofleverancier kan worden gezien. Een van hen was de latere prins der Nederlanden Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, die volgens naspeuringen van auteur Albert van der Schoot nog lid was van de NSDAP toen hij op 5 januari 1937 in Den Haag in Den Haag zijn aanstaande huwelijk vierde met kroonprinses Juliana. Van der Schoot onderzocht in zijn boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert hoe het toch mogelijk was dat tijdens deze plechtige viering het nazistische Horst Wessellied ten gehore kon worden gebracht door het Haagse Residentieorkest, terwijl de Duitse gasten de Hitler-groet brachten. Volgens Van der Schoot is er maar één conclusie mogelijk: het was koningin Wilhelmina zelf die het groene licht gaf voor deze Nederlandse knieval voor het Derde Rijk. Ook ontdekte Van der Schoot dat niet alleen dirigent Peter van Anrooy, maar ook Sam Swaap, de joodse concertmeester van het residentieorkest, openlijk heeft geprotesteerd tegen het spelen van het nazilied.

In zijn debuut als vaste columnist van De Republikein buigt Roel van Duijn zich over de mogelijkheid dat Duitsland straks een groene kanselier krijgt. ‘Het zou een wonder zijn als het in dit land lukt, maar alles wijst erop dat dit wonder dichterbij komt’, schrijft Van Duijn. Hij heeft ook een tip voor de persoon die Merkel namens de Grünen zou kunnen opvolgen: de trefzekere voorzitter van de fractie in de Bondsdag, Katrien Goering-Eckhardt.

De moord op CDU-politicus Walter Lübcke doet het ergste vrezen voor de status van naoorlogs Duitsland als humanitair en democratisch gidsland, schrijft voormalig europarlementariër en auteur Els de Groen. In Dresden en Chemnitz ontluikt een neofascisme dat de stabiele armoe van Honecker idealiseert. De Groen wijst op de gevaren van de ‘Ostalgie’ en staat stil bij de moord op Lübcke, die bekend stond om zijn ruimhartige houding jegens vluchtelingen. Els de Groen: ‘Het is de eerste naoorlogse politieke moord in Duitsland uit rechts-extreme motieven. Duitsland huivert. In het gepolariseerde klimaat – voor en tegen migratie – lopen de spanningen op. Eigenlijk is er sprake van een dubbele crisis. Klimaat als luchtgesteldheid lijdt onder overconsumptie door mensen die het goed hebben, terwijl het sociale klimaat te lijden heeft onder migratie van mensen die het slecht hebben. Het zijn kwesties die bij voorkeur samen opgelost moeten worden, maar dat vereist een Wende veel ingrijpender dan die uit 1989’.

In een kingsize verhaal van schrijfster Katarina Holländer wordt de lezer meegenomen naar begraafplaats Friedrichsruh in de gemeente Aumühle bij het Saksenwoud, alwaar het mausoleum van de ‘IJzeren Kanselier’ Otto von Bismarck dwars door de decennia heen een magische aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op foute Duitsers. De begraafplaats blijkt de spiegel van een ganse natie. Hitlers opvolger admiraal Dönitz ligt hier begraven, als ook Georg Ritter von Schönerer, die als een van Hitlers grootste inspiratiebronnen geldt. De begraafplaats is daardoor veranderd in een bedevaartsoord voor neonazi’s en aanhangers van de AfD. Maar ook de RAF had op de begraafplaats een geheim wapendepot. Daarnaast blijkt de onder mysterieuze omstandigheden om het leven gekomen CDU-president van Sleewsijk Holstein Uwe Barschel in Aumühle innige banden te hebben onderhouden met admiraal Dönitz, die het laatste deel van zijn leven in Aumühle sleet, en was de laatste kampcommandant van Auschwitz jaren ondergedoken bij de Von Bismarcks op Friedrichsruh.

Roel van Duijn stuitte in Fulda, de kleine Duitse stad tussen Berlijn en Frankfurt am Main, op een monument voor de Nederlandse koning Willem I, voluit Willem Frederik van Oranien-Nassau (1772-1843), die na de vlucht van zijn vader stadhouder Willem V door Napoleon deze voormalige bisschopsstaat, een kleine vier jaar als compensatie had toegewezen gekregen, samen met Dortmund, Corvey en Weingarten. Een verzameling van kruimelstaatjes die tezamen de pompeuze titel Fürstentum Oranien-Nassau kregen. Een geschenk van de grote Bonaparte aan een verjaagde prins. ‘Waarom in hemelsnaam, kwam de almachtige Franse heerser van Europa op het idee de balling deze op het eerste gezicht bizarre geschenken te geven?’, vraagt Van Duijn zich af. Fulda blijkt de oefenschool van deze verlichte despoot geweest, maar daar, in dat gesloten katholieke staatje, heeft hij nu een aanmerkelijk positievere indruk achtergelaten dan in het huidige Nederland. ‘Ach, had hij maar in Fulda kunnen blijven’, verzucht Van Duijn.

Raymond van den Boogaard bekeek de Duitse superproductie Babylon Berlin, de duurste tv-serie ooit in Europa vervaardigd, waarin de republiek van Weimar met al zijn intriges en interne spanningen herrijst. Van den Boogaard vergelijkt de serie met Rainer Werner Fassbinders legendarische Berlin Alexanderplatz en ziet de opwindende serie als een vorm van postuum eerherstel voor Weimar. ‘Binnen deze nieuwe context wordt de Weimarrepubliek niet langer als een te mijden vreselijk voorbeeld gezien, maar meer als een democratisch Duits experiment dat misschien ook anders en beter had kunnen aflopen’.

Ries Roowaan schrijft over het succes van de Duitse vertaling van J.J. Voskuils ‘soap voor intellectuelen’ Het Bureau. Lang gold Het Bureau onder Duitse uitgevers als onvertaalbaar en te Nederlands. Vertaler Gerd Busse legde zich daar niet bij neer. Ook de oosterburen kunnen nu kennismaken met de ambivalente verhouding van Voskuil tot het Oranjehuis. Vooral een scène waarin toenmalig kroonprinses Beatrix als sekssymbool van een van de hoofdpersonages van het kantoordrama fungeert, werkt ook in het Duits hoogst intrigerend.

Lodewijk Brunt maakt in een lange bespreking korte metten met Ad van Liempt’s veelgeprezen biografie van kampcommandant Gemmeker van het kamp Westerbork. Van Liempt promoveerde bij de Rijksuniversiteit Groningen op dit boek, maar volgens emeritus hoogleraar Brunt heeft de universiteit zichzelf met de promotie danig voor schut gezet. Brunt over het proefschrift van Van Liempt: ‘Een promotiecommissie van enig niveau zou zijn werkstuk pertinent hebben geweigerd als dissertatie. Het project-Gemmeker is gebaseerd op een grote en grove leugen, namelijk dat Ad van Liempt de eerste zou zijn geweest die een biografie schreef over Gemmeker. Zijn voorgangers worden onder de grond geschoffeld, alsof ze nooit bestaan hebben. Hij beklaagt zich over het vele leeswerk dat hij heeft moeten verrichten voor zijn werkstuk, maar al dat leeswerk was al door anderen gedaan, hij heeft er niets inhoudelijks aan bijgedragen. Liefdeloos knip- en plakwerk. De dissertatie is onder de maat, in ieder denkbaar opzicht. Slordig en rommelig, zonder lijn of structuur, geen enkele originele gedachte. Alles wat hij te berde brengt over Gemmeker en het kamp Westerbork, vind je bij eerdere auteurs uitvoerig terug, maar stukken beter: beter geschreven, beter doordacht, beter gedocumenteerd’.

EN VERDER IN DIT NUMMER

Auteur August Hans den Boef buigt zich over drie recente gevallen van ‘Oranje onfatsoen’. De manier waarop koning Willem IV tegenover NOS-koninklijk huis-verslaggeefster Kysia Hekster het omstreden gesprek van Máxima met de Soedische kroonprins Mohamed Bin Salman verdedigde, maakte in de ogen van De Boef een klucht van de ministeriële verantwoordelijkheid. Gerard van der Zwan buigt zich over hetzelfde omstreden gesprek van Máxima en komt tot de conclusie dat Den Haag zijn campagne om uit te groeien tot de hoofdstad van het internationaal recht wel op de buik kan schrijven. ‘Het streven Nederland als rechtsstaat te positioneren en Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld verhoudt zich niet met pogingen tot het publicitair witwassen van foute regimes’.

Is in de ‘Minder Marokkanen’-zaak tegen Geert Wilders inderdaad de trias politica geschonden? Emiritus-hoogleraar H. U. Jessurun d’Oliveira maakt een eind aan een hardnekkig misverstand. ‘Het Openbaar Ministerie, dat beslist over het al dan niet vervolgen van zaken, is gewoon een orgaan van de uitvoerende macht. Weliswaar is het op een zekere afstand van de dagelijkse politiek van het ministerie gezet, maar het is de minister die verantwoordelijk is voor het OM. Daarom kan de minister ingrijpen en opdrachten geven’. Toch vermoedt hij dat er in de zaak koppen zullen rollen.

Tot 1970 bestond er in Nederland stemplicht. Anton van Hooff zou die graag heringevoerd zien, maar niet met boetesystemen of andere dwingelandij. Er zijn zoveel creatievere manieren om de burger naar het stemhokje te bewegen, meent hij.

Maurits van den Toorn bespreekt het boek Het verhaal van de grondwet; zoeken naar wij van de Leidse hoogleraar Staatsrecht Wim Voermans. 189 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties beschikken inmiddels over een geschreven grondwet, maar een garantie voor democratie is dat niet. Ook Noord-Korea, China en andere landen van twijfelachtig democratisch allooi hebben er een. Het Verenigd Koninkrijk, ondanks alles toch een democratie, doet het juist zonder. Voermans schreef er een meeslepend boek over.

Het is voor aanhangers van de republikeinse gedachte in Nederland nog altijd onverteerbaar dat PvdA-premier Joop den Uyl in 1976 besloot prins Bernhard in het Lockheed-schandaal de hand boven het hoofd te houden. In de nieuwe Den Uyl-biografie De Gedrevene reconstrueert journalist en historicus Dik Verkuil de affaire die het koninkrijk op zijn grondvesten deed trillen. Gijs Korevaar sprak met hem. ‘Den Uyl was een beetje bang voor Bernhard’.

Voor zijn spektakelstuk Willem van Oranje trok theatermaker Ab Gietelink van het toneelgezelschap Nomade naar Dillenburg, het Duitse stamslot van de Vader des Vaderlands, en probeerde hij zich te verplaatsen in de volstrekte misère die De Zwijger daar na het aanvankelijke mislukken van de Opstand moet hebben ondergaan. Gietelink vindt de wijze waarop de Nederlandse politiek zich nu afkeert van het Catalaanse onafhankelijkheidsstreven en het referendum in hoge mate in tegenspraak met alles waarvoor Willem van Oranje stond.

De column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen is dit keer gewijd aan de Queen en Brexit.

Illustraties van Joep, Fredie Beckmans en Gabriel Kousbroek

Nr. 3/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Roel van Duijn over Thierry Baudet: De grootste complotdenker van het land op weg naar de macht

Oud-gangmaker van Provo en de Kabouters Roel van Duijn buigt zich over het electorale succes van Thierry Baudet en signaleert alarmerende overeenkomsten tussen diens complottheorieën en de Dolkstootlegende die in het Duitsland van het Interbellum een extreemrechtse nachtmerrie tot leven wekte.

Tekst: Roel van Duijn

De zege van Thierry Baudet onthult dat Nederland minstens een-en-eenkwart miljoen kiezers heeft die gevoelig voor complottheorieën zijn. Complotfantasieën over de verborgen heerschappij van de Illuminaten, de Aliens, over de Twin Towers gieren als een orkaan door het internet. Op de vleugels van de internationale opkomst van deze glinsterende verzinzels vliegt Baudet hoog.

Eén ding hebben die legenden gemeen: een boosaardige elite vergrijpt zich heimelijk aan het onschuldige volk.
De belangrijkste thema’s van Baudets verkiezingscampagne waren de ‘klimaatwaanzin’ en ‘door het kartel bewust uitgelokte immigratie’. Twee politieke complottheorieën, die op diezelfde orkaan meevliegen:
1. Baudet gooit een uit de lucht gegrepen theorie tegen het klimaatprobleem, dat volgens vrijwel alle wetenschappers verslechtert door menselijk gedrag. Zijn anti-klimaat propaganda heeft geen andere onderbouwing dan indrukwekkende handgebaren en vage verwijzing naar onjuiste voorspellingen van andere rampen, zoals de zondvloed. Klimaatverandering is een linkse mythe die er volgens hem toe dient om mensen te laten betalen voor een onzinnige en peperdure energietransitie. Hij presenteert het als een links complot om gewone, onschuldige mensen geld uit de zak te kloppen.
Zijn ‘theorie’ bevordert een sfeer waarin loze geruchten kunnen bloeien, zoals dat het ijs op de polen juist gróeit.

Waarom trappen zoveel mensen in deze politieke complottheorie? Vermoedelijk uit weerzin tegen bijvoorbeeld de stijgende energiekosten, die inderdaad onrechtvaardig toegedeeld worden. Baudet beseft die zuigkracht en gebruikt deze irreële, maar zalvende complotmoes om er macht door te krijgen.
2. Zijn andere thema is de instroom van ‘honderdduizenden immigranten per jaar’, alweer een verzonnen getal. Hij voegt er een scheutje gifdrank aan toe, als zou de elite de immigratie bewust uitlokken ‘om de boreale beschaving te ondermijnen’. Is dit verhaal slechts een een boreaal borrelpraatje? Nee, ook dit boze sprookje van Baudet is een bewust gelanceerde complottheorie met aanspraak op de macht.
Dit nummer uit zijn campagne drijft op zijn verlangen naar de soevereine staat, met het eigen volk als drager van die soevereiniteit. Hij verlangt hij dat ieder volk op zijn eigen plek blijft en er nu weer naar terugkeert. Een onmogelijke ontmenging van volkeren in een wereld die snel naar vermenging tendeert. Baudet streeft met zijn complottheorie naar een onmogelijke utopie.
Waarom slaat dit verlangen naar het verleden, het lokkertje uit deze tweede complottheorie toch aan? Angst voor de vreemdeling en voor de nieuwe multiculturele realiteit doet wonderen. Die angst is ook de oorzaak voor de ontvankelijkheid voor spookachtige, onbewezen theorieën. Die angst, samen met de teleurstellingen over de achterblijvende lonen, verklaart waarom Baudet, met zijn veel wildere complottheorieën dan ooit die van Fortuyn of Wilders, zo hoog kan scoren.
Wat veel Baudetkiezers niet beseffen is dat hij deel uitmaakt van een wereldwijde beweging die overal schermt met deze complottheorieën, en daarbij graag samenwerkt met dictator Poetin. Mensen zoals de Duitse AfD-politicus Björn Höcke die evenals Baudet de mond vol heeft over ‘de renaissance’ van de ‘beschavingsfamilie’, en met dat laatste het witte ras bedoelen.

Baudet is geen Hitler, maar bedient zich van dezelfde intellectuele fraude

Wat niemand schijnt te zien is dat de FvD-leider zijn complottheorieën gebruikt om een manier die overeenkomst vertoont met de Dolkstoot-legende. Dat was de complottheorie waarmee de Duitse legerleiding en de jonge Hitlerbeweging na de Eerste Wereldoorlog de schuld voor de militaire nederlaag afschoven op de ‘dolkstoot in de rug’: van Joden en linksen. Ook die elites bezwendelden zogenaamd in het verborgene het gewone volk omwille van eigen gewin. In die dramatische dolkstootlegende is zowat het hele Duitse volk gestonken. Baudet is geen Hitler, maar zijn propagandatechniek bedient zich van dezelfde intellectuele fraude.
In hun onwetendheid over de ziekmakende verleiding van complottheorieën tonen de Forum-kiezers zich weerloos. Zolang deze gefrustreerde kiezers zijn complottheorieën niet doorzien ligt de weg naar de macht voor Thierry open.

Roel van Duijn is schrijver en ex-politicus. Zijn laatste boek is Een zoon voor de Führer, de nazi-utopie van Julia op ten Noort.

Dit artikel verscheen in aflevering 2 van jaar gang 15 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis en wetenschap. Voor de gehele inhoud van de betreffende editie volg deze link.

De participatie van de burger in de bestuursstaat

/

De legendarische Zwitserse zanger/componist Mani Matter (1936-1972) hield in 1965 een voordracht over het wezen van de democratie, die nu actueler is dan ooit. Op genuanceerde wijze schildert Matter, die ook jurist en bestuurskundige was, de valkuilen van directe democratie, volkssoevereiniteit en zelfbestuur. De Republikein kreeg van de erven van Mani Matter toestemming van deze rede een vertaling te publiceren.

Tekst: Mani Matter
Vertaling: René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat, zo luidt het onderwerp waarover we ons nu hebben te buigen. Aan dit onderwerp zal U, beste gymnasiasten, vooral dat woord ‘bestuursstaat’ zijn opgevallen. Wat zou dat te betekenen hebben, een bestuursstaat? Is het daarbij niet een soort angstvisioen dat uit die woorden opstijgt? We zouden niet zo snel geneigd zijn een buitenlander, die ons vraagt wat voor soort staat de Zwitserse eedgenootschap is, te antwoorden dat het hier een bestuursstaat betreft. Eerder zouden we zeggen dat Zwitserland een democratie is, en afhankelijk van ons temperament zou ons wellicht nog het een of ander te binnen schieten. We zouden aan de vele mogelijkheden denken, die de stemgerechtigde burger bij ons heeft om zijn mening tot uitdrukking te brengen: het volksinitiatief, het referendum, en daarbij nog deels de mogelijkheid tot directe deelname en spreekrecht bij gemeente of kanton en sowieso het samenspel tussen gemeente, kanton en bond dat voor een wezenlijk deel daartoe bestemd is, de participatie van de burger in een grotere mate mogelijk te maken.

Zwitserland is dus een democratie. En daarmee wordt het resterende deel van het thema plotseling curieus, aangezien daar sprake is van de participatie van de burger. De burger, de burgers, zij vormen toch het volk, en wij kennen allen genoeg Grieks om te weten dat democratie de heerschappij van het volk betekent, zodat daar dus sprake is van de heerschappij van de stemgerechtigde burger en niet alleen maar van diens participatie. Als alleen al die participatie een probleem oplevert dat toelichting behoeft, kan dat allicht een zucht van verwondering opwekken.
Daarom lijkt het gepast om eens stil te staan bij wat we eigenlijk onder democratie verstaan en het ideaal dat ten grondslag ligt aan onze staat eens nader onder de loep te nemen. Hoe zit die in elkaar? Wat zijn de moeilijkheden? Wat een democratie is, laat zich niet in een paar woorden samenvatten. Hoe simpeler de definitie, des te groter te de kans dat zij de zaak niet geheel recht doet. We zullen daarom proberen de verschillende gangbare voorstellingen van de democratie nader te bekijken.


Wie heeft de macht?

Een klassiek en heden nog wijd verbreide opvatting van de democratie is, dat er zoiets bestaat als het staatsgezag, het staatsapparaat. En het hangt er vanaf wie er bij dat staatsapparaat aan het roer staat, met welke staatsvorm men van doen heeft. De gebruikelijke staatsvormen zijn democratie, aristocratie en monarchie. Deze begrippen beantwoorden de vraag naar wie het staatsapparaat in handen heeft: ‘Wie heeft de macht ? – bij wie ligt de laatste beslissende bevoegdheid?’ Wanneer die in handen van één persoon is, hebben we te maken met een monarchie, waar die in handen is van een kleine groep, is er sprake van een aristocratie, en waar die in handen van het volk verkeert, spreken we van een democratie.

Het staatsbestel of het staatsapparaat wordt in deze visie beschouwd als gegeven, iets dat simpelweg bestaat. De verschillende partijen verdringen zich om een plaats in de stuurcabine van dit apparaat. Komt in dit gedrang het volk als winnaar uit de bus – een gebeurtenis die in Zwitserland dan wel al in de twaalfde dan wel pas in de negentiende eeuw wordt geplaatst – dan hebben we te maken met een democratie. Het volk is dan soeverein, het heeft de primair onbeperkte macht in handen waarvan alle andere bevoegdheden van de staat zijn afgeleid. En het oefent deze macht uit wanneer het bijvoorbeeld afgevaardigden kiest of stemt over de grondwet of over andere vragen die hem via een referendum worden voorgelegd. Daarmee staat het volk, zoals gezegd, aan het roer van het apparaat van de staat.

De individuele burger belandt op die manier nogal eens in een eigenaardige dubbelrol. Enerzijds maakt hij deel uit van de soevereiniteit die het gezag van de staat in handen heeft; anderzijds is hij als individu ook onderworpen aan dit staatsgezag en heeft hij dit als onderdaan te gehoorzamen. Toch leeft deze zienswijze in brede kring en niemand van ons is geheel vrij van redenaties die uiteindelijk tot deze terug te voeren zijn.

Zelfbestuur van het volk

In een geheel andere, de eerste zelfs in zekere zin tegensprekende zienswijze, die men ook bij ons in Zwitserland veel tegenkomt, moet onder democratie niet worden verstaan een staat waarin het volk de stuurknuppel van het staatsapparaat in handen heeft, maar een staat waarin het volk zelfbestuur heeft. Hier ligt een wezenlijk andere voorstelling van zaken aan ten grondslag. Hier is niet sprake van staatsmacht of van een staatsapparaat – daar is in dit denkmodel helemaal geen ruimte voor. Veel meer geldt hier de democratie als de staat waar tussen regeerders en geregeerden helemaal geen onderscheid meer bestaat. Het volk regeert zichzelf, regeerders en geregeerden zijn uitwisselbaar, zoals ook de belangen van de staat en het eigenbelang van de burger uitwisselbaar zijn.
Deze opvatting komt bij veel goede Zwitserse democraten tot uitdrukking – maar ook, op zeer spitse wijze, bij de jonge Karl Marx: hij kenschetst democratie ergens als ‘het opgeloste raadsel van alle grondwetten’ omdat hier de vervreemding tussen mens en staat opgeheven zou zijn. We zien Marx in deze benadering een voorschot nemen op de eindtoestand van de klasseloze samenleving, waar hij later als de communist Marx naar streefde. En dezelfde opvatting treffen we nogmaals aan bij een staatsrechtsgeleerde die meehielp bij de ideologische onderbouwing van het nationaalsocialistische Derde Rijk, bij Carl Schmitt. Ook bij deze is de uitwisselbaarheid van regeerders en geregeerden het wezenlijke van de democratie. Maar bij hem wordt dit wezen pas mogelijk gemaakt op grond van een daadwerkelijke gelijkheid van de staatsburgers, die dan ook een tegenstelling als vijand, als ongelijke, nodig hebben om zich bewust te zijn van de eigen politieke eenheid. Van daaruit vindt Schmitt dan al snel de weg naar de rechtvaardiging van rassenhaat en excessief nationalisme.

Op deze plek moet ik me tegen misverstanden wapenen. Ik wil hiermee niet zeggen dat degene die verkondigt dat democratie het zelfbestuur van het volk behelst, zich daarmee tot een verkapte nazi of een communist heeft gemaakt. Net zo min als ik vind dat deze beide één pot nat zijn omdat ze uitgaan van het hetzelfde model van de democratie. Het enige dat ik wil aantonen is tot wat voor merkwaardige gevolgtrekkingen men kan komen op grond van een doorgevoerde voorstelling van de democratie. Dit geeft aan hoe noodzakelijk het is zulke ideaalbeelden altijd weer te herleiden tot het denkmodel dat aan hen ten grondslag ligt.

Maar dan nu naar datgene wat wij onder democratie willen verstaan. U zult vermoeden dat de tweede zienswijze, die van de democratie als zelfbestuur van het volk, niet de mijne is. Dat is juist. Moeten we die eerste voorstelling daarom als de juiste beschouwen, die waarin het volk aan het roer van het staatsapparaat staat? Nee, ook dat niet.

Maar bestaat er dan nog een andere mogelijkheid, naast de opvatting dat de burgers samen het staatsgezag dragen, waarbij dan weer enigen daaraan onderworpen zijn – of de voorstelling waarbij er in de democratie geen staatsgezag is en regeerders en geregeerden met elkaar uitwisselbaar zijn?

Laten we eerst proberen te zien wat er mankeert aan deze beide opvattingen. De vertolkers van de tweede opvatting hebben in zoverre gelijk dat er eigenlijk niet zoiets bestaat als een staatsapparaat, een staatsgezag dat ergens buiten de burgers om bestaat en zich door deze of gene kan worden toegeëigend. Natuurlijk, er bestaat politie, er bestaat een bestuursapparaat, en daarbinnen is er ook nog zoiets als een bevelsstructuur, een hiërarchische ordening. Maar dat bestaat niet op zichzelf. Dit staat veeleer ten dienste van een taak die binnen de staat moet worden uitgevoerd, er schuilt een bedoeling achter. En als we nu uitgaan van alleen het gezag als een gegeven, dan is dat hetzelfde als muziek willen horen in de herrie.

Dat is het ene. Het andere is dat het volk niet één persoon is, die zich meester zou kunnen maken van zo’n apparaat – als dat al zou bestaan – om zich bij de stuurknuppel van de machine te nestelen, als een chauffeur van een tractor. Het volk is eerder een veelvoud van mensen met zeer uiteenlopende meningen en interesses. En ook wanneer deze mensen tot een meerderheidsbesluit komen, oefenen zij daarmee niet een gezag uit, maar maken ze gebruik van het enige instrument dat een meerderheid van mensen tot beschikking heeft om tot een besluit te komen: ze sluiten zich aaneen op basis van een voorgenomen handeling – die datgene betreft wat de meerderheid besluit – en zetten deze in. En dat is alleen een van de vele handelingen ter vervulling van een gemeenschappelijke opgave: een andere zou bijvoorbeeld een werkverdeling zijn, zoals: de een doet, de ander controleert.

De staat heeft een veelvoud van zulke handelingen nodig: het meerderheidsbesluit van de gezamenlijke burgerij is alleen maar de laatst aangewezen instantie, aangezien staatszaken iedereen gelijk aangaan en er daarom niets anders op zit als zich te verenigen en niemand zich kan aanmeten te weten wat goed is voor de ander.


Wat verwachten wij van een democratie?

Nu moeten we er goed voor waken niet te vervallen in die extreme voorstelling van het zelfbestuur van het volk. Want daartoe worden we hier zeker verleid: als er geen staatsapparaat is en als de staat een zaak is voor iedereen, is het toch het beste dat iedereen zichzelf regeert. Maar we hebben al laten zien wat daartegen in stelling is te brengen: het volk kan alleen al daarom niet over zichzelf regeren, omdat het geen eenheid vormt, met een door iedereen gedeelde mening en een gemeenschappelijk belang. Ook hier hebben we weer een veelheid aan uiteenlopende opvattingen en verschillende, deels ook conflicterende belangen.
En wanneer men dan zegt dat de staat toch heeft op te komen voor de welbegrepen belangen van de burger, toont zich precies daar het totalitaire gevaar van de aanname van het uitwisselbaar zijn van regeerders en geregeerden en van de verschillende belangen: dat plotseling nog maar weer enkelen – de dictator of de partij – uitmaken wat men onder dat welbegrepen belang moet verstaan.
Daarom slaat deze opvatting zo makkelijk om in het totalitaire. Daarbij komt natuurlijk de voor de hand liggende tegenwerping, dat het volk – ook al gaat dat bij meerderheidsbesluit – toch onmogelijk kan beslissen over alles en nog wat, ja, dat het niet eens in staat is een eenduidige richting aan te geven die de verschillende instanties alleen nog maar te volgen zouden hebben zonder zelf te hoeven beslissen. Dit nog afgezien van de vraag of het iets goed zou opleveren, als het al mogelijk was. Nodig zijn dus ook andere procedures als alleen het meerderheidsbesluit: want met alleen daarmee is de democratie hoogst gebrekkig voorzien, en op die manier kan het volk zichzelf dus niet regeren.

we weten niet precies, wat we in wezen van een democratie moeten verwachten

Waarom spreek ik zo uitvoerig over deze tegengestelde theorieën over het wezen van de democratie, waar het toch gaat om de actuele problematiek in onze tegenwoordige staat? Wel, ik ben ervan overtuigd dat een groot deel van de problematiek daaruit bestaat, dat we niet precies weten wat we in wezen van een democratie moeten verwachten. De vraag waaruit de participatie van de burger vandaag de dag zou moeten bestaan, kunnen we alleen beantwoorden wanneer we weten wat deze ‘heerschappij van het volk’ is, die wij in onze democratie zouden willen verwezenlijken.

Dus wat dan? Het schijnt dat de twee opties – indirecte heerschappij over het volk door zichzelf en directe heerschappij over de staat door bezit van de beslissende stuurknuppel van het staatsapparaat – de enige twee vormen zijn waarmee de heerschappij van het volk er zinvol uitziet. Valt er dan nog wat te zeggen voor een derde optie?
We moeten ons naar mijn mening voor alles hoeden voor de verleiding die in het Duitse taalgebied wordt geboden aan het enkelvoud van het woord ‘volk’: namelijk dat wij dat ons als een eenheid voorstellen, als een opperpersoon die op een of andere manier binnen de staat het laatste woord zou moeten spreken. In de Engelse taal wordt het woord voor volk – ‘the people’ – bijna altijd in meervoud gebruikt. En dat is niet voor niets. Want de Angelsaksen waren altijd beter dan wij toegerust op de omstandigheden die ik in het voorgaande op versimpelde manier heb weergegeven.

Controle die zich niet onttrekt

Wanneer men uitgaat van een volk als een pluriformiteit, dan is de vraagstelling ook van het begin af aan anders. Die luidt dan niet meer: hoe kan het volk heersen? Maar: hoe moeten wij het aanpakken om de opgaven van de ‘res publica’, die, zoals het woord al zegt, alle gemeenschappelijke opgaven behelst, op zulke wijze te arrangeren dat op een of andere manier iedereen is inbegrepen, dat iedereen de mogelijkheid heeft zijn mening te uiten en dat de openbare aangelegenheid van de controle daarop, zich niet volledig onttrekt aan degenen die het betreft?
Daarbij wordt slechts aangenomen dat het allemaal gemeenschappelijke opgaven betreft en dat er onder de betrokkenen niemand zich er op voor kan laten staan uiteindelijk uit te maken wat goed voor de ander is.
De Angelsaksen spreken daarom niet zozeer van zelfbestuur van het volk, zij hebben het over verantwoord regeren, ‘responsible government’ ; sterker nog, zij spreken sowieso niet vaak van heerschappij als iets dat vast staat, maar van regeren als een proces, het ‘governmental process’ – waaraan weliswaar velen deelnemen of de mogelijkheid hebben eraan deel te nemen, maar waar de deelnemers in de eerste plaats tegenover hun medeburgers verantwoording zijn verschuldigd en ook door hen worden gecontroleerd.
Wezenlijk bij dit denkbeeld is enerzijds dat er geen op zichzelf staand staatsgezag bestaat, geen staatsapparaat, maar alleen ambten waarmee bepaalde personen bepaalde opgaven krijgen toebedeeld om deze op een verantwoorde manier uit te voeren, en anderzijds, dat het volk niet als een vaststaande eenheid wordt beschouwd, maar als een veelvoud, die zich binnen het handelen van de staat telkens weer opnieuw moet verenigen. Daarbij draait het niet alleen om het vinden van een meerderheid, maar primair om het voeren van een gesprek in de openbaarheid. Democratisch is hier niet alleen het beslisrecht van het volk, maar de wederzijdse controle van de verschillende instanties, de openbaarheid van al het handelen van de staat, de vrije competitie van ideeën en natuurlijk de vrije en open discussie.

Ons thema is de participatie van de kiezer in de bestuursstaat, en we hebben al gezien dat daarmee een probleem is opgeworpen, dat deze participatie tegenwoordig niet zonder complicaties is, anders dan men zich het vroeger mogelijk heeft voorgesteld. Op grond van wat ik tot nog toe heb gezegd is het misschien mogelijk te zien hoe we dit probleem kunnen aanpakken.

De staat is onoverzichtelijk

Zeer vaak wordt dit thema ons namelijk in de donkerste tinten geschilderd. De democratie vereist, zo wordt gezegd, dat de gezamenlijkheid van de kiezers het laatste woord heeft over alle wezenlijke vraagstukken van de staat, dat deze zich daarover een oordeel vormt en vervolgens mag uitmaken wat ze daarmee wil. Tegenwoordig is dat echter steeds minder mogelijk. De staat is gecompliceerd en onoverzichtelijk geworden. Zijn opgaven hebben zich zodanig vermeerderd – door vereisten op sociaal gebied; door de noodzaak van vergaande planning in het economische leven; door de immer voortrazende ontwikkelingen binnen de technologie, die telkens weer nieuwe regelingen en ingrepen noodzakelijk maken – dat de burger simpelweg niet meer in staat is tot een vakkundig oordeel. Het bestuur, dat wegens de last van de opgaven immer in omvang toeneemt, beschikt tegenwoordig alleen nog over gespecialiseerde beambten, die ieder op hun gebied de verhoudingen overzien; het is op die manier uitgegroeid tot een macht voor wie het parlement, ja, zelfs de regering, het hoofd moet buigen, zodat het volk het roer volledig uit handen is genomen.

Wanneer men bepaalde artikelen over deze ontwikkeling, die ook bij ons worden geschreven, te lezen krijgt, ontkomt men vaak niet aan de indruk dat er voor de voorvechters van de democratie niets anders meer opzit dan zo snel mogelijk voor de eer te bedanken, af te treden en de hele zaak over te dragen aan een grote sterke man, die deze volkomen uit de hand gelopen ambtelijke schimmel nog weet te temmen.

Dat is echter niet datgene wat van ons wordt verlangd. Anderzijds laat de angstaanjagende ontwikkeling, die ik in het kort heb geschetst – het steeds gecompliceerder worden van de staat, de macht van het bestuur – zich geenszins verloochenen. Wat moeten we dan doen?

Een vertekend beeld van de democratie

Hier zou ik willen zeggen: ten eerste moeten we nu eens heel nuchter nadenken over wat we eigenlijk van een democratie mogen en moeten verlangen, om helder en bewust te komen tot ons ideaalbeeld, zodat we geen aanhangers worden van een utopie die er nooit geweest is en die er nooit zal zijn, en die we alleen met behulp van fictie in een virtuele werkelijkheid kunnen omzetten.
Zo bezien ligt het gevaar vooral bij de denkbeelden die ik U geprobeerd heb uit te leggen: dat van de absolute heerschappij van het volk over het staatsapparaat – die dan bezwijkt onder de realiteit van het overgrote gewicht van dit apparaat, dat zich niet zo makkelijk laat beheersen – of anderzijds de romantische voorstelling van zelfbestuur van het volk, die de noodzaak van een gespecialiseerd bestuur dat ook zijn eigen woordje moet spreken probeert te negeren en daarmee eindigt in fictieve voorstellingen.

Een voorbeeld van deze fictieve voorstellingen, waarmee een vertekend beeld van de democratie tot realiteit wordt vervalst, biedt ons de theorie van sommige landen in het oosten, zoals de DDR. Hier hebben we niet alleen met een democratie van doen, maar zelfs met een volksdemocratie, hetgeen zo uitgelegd wordt, dat deze democratie niet bestaat uit louter lege procedures, maar in plaats daarvan ook de ware belangen van het volk behartigt.
Hierop wil ik niet verder ingaan. Voor ons kader is het interessant hoe ondanks het machtige bestuurlijke apparaat, dat een staat die wordt gestuurd met een centrale planeconomie nog meer nodig heeft als wij, de democratie als volksheerschappij wordt gerechtvaardigd. Men zegt: de overwegende meerderheid van het volk is de klasse van arbeiders en werkenden. Wat hun ware belangen zijn, staat volgens de marxistisch-leninistische doctrine vast. Deze doctrine wordt echter vertolkt door de Partij en binnen die Partij door de partijleiding. Wanneer deze dus regeert, is dat een ware democratie. U ziet: een hoogst overtuigende wiskundige bewijsvoering – als de vergelijkingen tenminste zouden kloppen.

Gecompliceerde democratie

We keren terug naar ons onderwerp. Zoals gezegd, willen we niet komen tot de heerschappij van een volk dat als een eenheid wordt voorgesteld. Eerder neigen we ertoe dat er een regering nodig is die niet identiek is met het volk, en ook een bestuurlijk apparaat wiens expertise de democratie tot nut moet zijn, wil ze de huidige problemen het hoofd kunnen bieden. Deze op meer bescheiden leest geschoeide benadering van onze ideale democratie bestaat er slechts uit dat regering en bestuur hun gekwalificeerde opgave ten opzichte van hun medeburgers op een verantwoorde wijze uitvoeren, onder het oog van de openbaarheid en met een door procedures beveiligde controle, waarbij uiteindelijk iedereen is betrokken. En dan ook zo dat de vrije competitie van ideeën tenminste als mogelijkheid behouden blijft, terwijl we tegelijkertijd, in tegenstelling tot de Oostbloklanden, accepteren dat we de hoogste wijsheid niet in pacht hebben.

Waaruit bestaat nu, vanuit dit perspectief, de participatie van de kiezer? Ik wil mij nu richten op de in Zwitserland wel belangrijkste vraag, die van de meerderheid bij de stemronde voor een referendum, waarvoor iedere kiesgerechtigde burger periodiek wordt opgeroepen om zich met staatsaangelegenheden bezig te houden. Juist het referendum is een dankbaar object voor al die mensen die ons willen laten griezelen wanneer ze ons willen laten zien hoe ondoorgrondelijk de democratie tegenwoordig is geworden.

Kan men van de stemgerechtigde burger verlangen, zeggen zij, dat hij de vijftig tot honderd pagina’s tellende referendumvoorstellen leest en begrijpt, die bij de stemformulieren zijn gevoegd, dat hij ook kennis neemt van de argumenten van de tegenstanders van een voorstel in kranten en vlugschriften en deze op hun waarde schat en dan een ter zake kundig oordeel velt over iets aan een regeling voor een pensioenfonds, de bouw van een school of een bestemmingsplan? Is dat vandaag de dag niet onmogelijk geworden? Is daarmee echter ook niet de democratie onmogelijk geworden, die uiteindelijk toch verlangt dat de soeverein in de staat daadwerkelijk zou moeten heersen?


Democratie en compromis

Wat willen we deze mensen nu antwoorden? Ze zijn zeer talrijk, en niet zelden voeren ook zij, die niet naar de stembus gaan, ter verdediging aan dat zij niet in staat zijn de onderhavige kwesties te beoordelen. Of ze zeggen: ‘Die doen toch wat ze willen’. Juist die zin toont echter duidelijk het valse beeld, dat achter deze houding steekt; het impliceert namelijk dat ‘die’(dat betekent: zij daarboven) moeten doen wat wij willen. Maar dat is echter helemaal niet uitvoerbaar. Wij willen namelijk niet allemaal hetzelfde. En in verreweg de meeste gevallen kunnen we helemaal niet zo precies zeggen wat wij willen en hebben we tenminste iemand nodig die een keer met een voorstel komt. En nog beter is het, wanneer hij daarbij spreekt met mensen die weten wat ze willen, ja, ook met die zo vaak verdachte organisaties die een bijzonder belang bij de zaak hebben, en wanneer hij probeert tot een vergelijk te komen dan rekening houdt met alle belangen en probeert te komen tot een zo rechtvaardig mogelijke oplossing.

Dat is dan ook de gebruikelijke weg lang welke een voorstel tot stand komt. En deze weg houdt ook zeer veel democratisch in, niet alleen het meerderheidsbesluit, dat erop volgt: namelijk het democratische overleg. En hier moet ik U een wellicht teleurstellende bekentenis doen, namelijk dat ik zelf het zo verguisde compromis beschouw als iets dat ten diepste democratisch is, want niemand heeft de absolute waarheid in pacht, of de juiste oplossing, en daarom moet men het binnen een democratie eens worden over een mogelijke oplossing. Ongetwijfeld wordt dat in Zwitserland vaak overdreven, maar in wezen heeft het compromis ook goede kanten, en zonder compromis komt men geen stap verder.

Een dergelijk product van veelvuldig overleg, zo’n met vallen en opstaan getroffen compromis, komt dan uiteindelijk ter stemming. Daar moet ik direct toegeven, dat de moeite die het kost zo’n voorstel te beoordelen voor de kiezer daadwerkelijk groot is. Slechts een gering percentage van de kiezers is in staat het voorstel met kennis van zaken op zijn merites te beoordelen. Maar moet de kiezer dan werkelijk per stemformulier regeren en zeggen: ja, dat is precies wat ik wil, ik heb het van a tot z gecontroleerd en ik zou het zelf niet anders hebben gedaan; of: nee, in Art. 27 lid 2 van het wetsvoorstel staat een fout? Als dat de bedoeling van het referendum is, moeten we het per direct afschaffen. Dat is inderdaad onmogelijk.

Ik zou echter willen zeggen: het referendum is geen middel tot zelfbestuur van het volk. Daarvan kan helemaal geen sprake zijn op de manier waarop sommigen zich dat voorstellen. Het referendum is eerder slechts een middel om de verantwoordelijke regering bij de realiteit te houden, als het de autoriteiten dwingt acht te slaan op hun medeburgers, zich voor hen te rechtvaardigen voor hun daden, en de medeburgers anderzijds in staat stelt controle uit te oefenen, zodat datgene dat zich al te manifest verwijdert van de overtuiging van de meerderheid, binnen de staat niet kan worden doorgezet.

Natuurlijk, deze controle is zeer grof en oppervlakkig. Ze mag zeker niet dienen om degenen die vanwege hun gespecialiseerde expertise of hun bijzondere opmerkzaamheid betrokken waren bij het uitwerken van een voorstel, te ontheffen van hun verantwoordelijkheid. Het is in mijn ogen het slechtste wat er is als parlementariërs zichzelf verontschuldigen door te zeggen: het volk heeft hier toch mee ingestemd? Dat is geen excuus. Het volk kan alleen de zichtbare fouten controleren of de vragen, die in de verkiezingscampagne tijdens debatten zijn gesteld en die voor iedereen te volgen zijn.

Ik denk, dat wanneer hen deze wat meer bescheiden voorstelling van het referendum duidelijk gemaakt zou kunnen worden, meer mensen zorgvuldiger zouden omgaan met hun stemrecht dan nu het geval is, waarbij men hen een versie voorspiegelt die een illusie is.

Het volksinitiatief

Nog een woord over volksinitiatieven. Ook die kunnen natuurlijk een middel zijn waarmee het volk als het ware over de autoriteiten heen kan springen en zichzelf besturen kan. Maar in dat overspringen schuilt wel een gevaar. Ik merkte al op, dat voorstellen die op de gebruikelijke manier zijn uitgewerkt door bestuur, regering en parlement, tijdens deze hele procedure zijn onderworpen aan overleg tussen iedereen die in de kwestie een bijzonder belang heeft of er een bijzonder ter zake deskundig oordeel over heeft. Dat leidt er in de regel toe dat de diverse opinies en belangen op een evenwichtige manier tegen elkaar worden afgewogen. Dit overleg is in Zwitserland heel belangrijk, hoewel ze zich helaas veel te weinig in de openbaarheid afspeelt (we zouden op dit gebied overigens het een en ander van de Amerikanen kunnen leren, die veel minder bang zijn voor democratische openbaarheid dan wij, hoewel zij bij God zeker niet minder geheim te houden hebben).

In Zwitserland is dit overleg daarom zo belangrijk, omdat het ervoor zorgt dat we rekening houden met onze minderheden, wier positie bij een meerderheidsbesluit van het volk bij een referendum minder goed is gewaarborgd, en dat zorgt in de regel voor meer gedifferentieerde en betere wetsvoorstellen. Daarentegen behelzen volksinitiatieven zo nu en dan simpelweg radicale oplossingen over de hoofden van de betrokkenen heen.

Goddank worden zulke voorstellen bijna altijd verworpen. Soms waren ze dan toch nog van enig nut omdat ze tenminste hadden gewezen op een probleem, dat zonder het voorstel wellicht over het hoofd was gezien. Zo hebben deze initiatieven in de praktijk nog de heilzame werking van een ventiel, waardoor onvrede kan worden afgereageerd over zaken, die inderdaad vaak zijn ingegeven door eenzijdigheid bij de instanties, of werpen ze vragen op waaraan te weinig aandacht is besteed of die nooit tot uitdrukking zijn gebracht.

Ik geloof dat men deze volksinitiatieven niet al te serieus moet nemen en vooral dat gevoelige en belangrijke problemen beter niet langs deze weg kunnen worden behandeld. De beleving van het politieke bedrijf, die van hen uitgaat, hebben we in Zwitserland echter vaak bitter hard nodig.

We moeten waakzaam blijven

Staat u mij nog een laatste opmerking toe. Ons onderwerp betreft weliswaar alleen van de participatie van de stemgerechtigde burger. Maar ik zou onder die participatie van de burger niet alleen verstaan dat deze zijn stem uitbrengt, maar ook, dat hij daar waar hij iets te zeggen heeft, ook daadwerkelijk meepraat.
Zoals ik al zei is het op basis van een realistische voorstelling van de democratie voor de gemiddelde burger vaak moeilijk ook maar de meest rudimentaire controle uit te oefenen op de gecompliceerde voorstellen die onze bestuursstaat aan hem voorlegt. En toch wordt van hem meer gevraagd dan alleen een blind vertrouwen in de autoriteiten onder het motto ‘Die weten toch wat ze doen’, die gemakzuchtige houding die we ook bij onze politici maar al te vaak aantreffen. De collectieve verantwoordelijkheid van allen voor de staat is ook in de bestuursstaat onontkoombaar en vraagt onze voortdurende waakzaamheid.

U allen, die hier het gymnasium heeft bezocht, is het waarschijnlijk duidelijk dat de gemiddelde kiezer over de meeste politieke vragen geen ter zake kundig oordeel weet te vellen. Maar u zal, zeker als u gestudeerd heeft, zelf ook een terrein hebben waarin u een expert bent, en ieder gebied heeft altijd ook een politiek aspect. Binnen dit terrein kunt u beoordelen of dat wat de staat doet goed is of juist slecht. En hier bent u gehouden uw oordeel niet alleen toe te vertrouwen aan uw stembiljet, ook als u in geen enkel openbaar lichaam zitting heeft, en vooral als u tot de slotsom bent gekomen dat het niet juist is u te mengen in het debat of uw mening te laten horen in de pers. Houdt u zichzelf niet voor te goed voor dat zogenaamd vunzige politieke bedrijf. Juist in die zo onoverzichtelijke bestuursstaat moeten de specialisten ieder op hun gebied meehelpen de democratische controle wakker te houden, zodat het responsible government zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekt.

Ik ben aan het eind gekomen. U ziet, overdreven pessimistisch ben ik niet. Zeker is dat de staat en de problemen van de staat steeds gecompliceerder worden, net zoals het moderne leven, en er alle reden voor vertwijfeling is. Maar ook in deze dingen lijkt mij de enige bruikbare arbeidshypothese een misschien niet geheel gegrond, doch nuchter vertrouwen, dat zich voor alles hoedt voor valse idealen.

Ik dank u allen. En hoop bij de discussie op levendige tegenspraak.

Deze vertaling is ontleend aan het boek Was kann einer allein gegen Zen Buddhisten – Philosophisches, Gedicht, Erzähltes und Dramatik, samengesteld door Joy Matter uit het ongepubliceerde werk van haar echtgenoot Mani Matter, dat in 2016 is verschenen bij uitgeverij Zytlogge. Vertaling: René Zwaap. De rechten van deze tekst berusten exclusief bij de nabestaanden van Mani Matter. Deze vertaling verscheen in nr. 1 van jaargang 2017 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis en burgerschap.


Het politieke testament
van een groot kunstenaar

Mani Matter was 36 jaar oud toen hij in 1972 op weg naar een optreden bij een inhaalmanoeuvre tegen een boom opreed. Daarmee verloor Zwitserland – beter het gezegd het Duitstalige gedeelte van het land – een zanger-componist van buitengewoon formaat, een kunstenaar die in zijn eentje de kwintessens vormde van een heel cultuurgebied.
Geboren in 1936 als Herman-Peter Matter in Bern, met een Nederlandse moeder en een Zwitserse vader, ontwikkelde ‘Mani’ Matter een geheel eigen liedkunst, die werd gekenmerkt door grote poëtische zeggingskracht, virtuoos taalgebruik (waarbij hij zich exclusief bediende van het Berner dialect) en een fijnzinnig, absurdistisch gevoel voor humor. Veel van zijn liederen bevatten subtiel politiek commentaar. Hele generaties groeiden op met zijn liederen en nog altijd is hij onverminderd populair. In 2016, in zijn tachtigste geboortejaar, verscheen Mani Matter: eine Biografie, geschreven door Wilfried Meichtry en in het Landesmuseum van Bern was een grote tentoonstelling aan zijn leven en werk gewijd.
Behalve liedkunstenaar was Mani Matter ook jurist. De titel van zijn proefschrift luidde ‘Die pluralistische Staatstheorie’ (ondertitel: Oder Der Konsens zur Uneinigkeit), dat hij tot de laatste voetnoot voltooide maar nooit heeft ingediend (het werd in 2012 alsnog gepubliceerd). Hij liet een academische loopbaan aan zich voorbij gaan om op de bühne te kunnen staan met zijn gitaar. Als jurist in dienst van de gemeente Bern was hij een groot kenner van het Zwitserse staatswezen, met zijn referenda en volksinitiatieven. Hij was actief in de lokale politiek van Bern, maar had – daarvan getuigt ook zijn hier gepubliceerde redevoering – zijn bedenkingen tegen al te radicale opvattingen van de directe democratie.
Zijn redevoering over de ‘participatie van de burger in de bestuursstaat’, dat in 2016 voor het eerst werd gepubliceerd, kan worden gelezen als zijn politieke testament. (René Zwaap)

Het bouwwerk van de EU moet nu echt af, en snel ook

Het bouwwerk van de EU moet nu echt af, en snel ook, aldus Ricus van der Kwast in een essay waarin hij de euroscepsis van Thierry Baudet en Derk-Jan Eppink fileert als een economische zelfmoordstrategie.

Tekst: Ricus van der Kwast

Twee, hooguit drie uur met de auto en ik ben in Amsterdam, Parijs of Düsseldorf. Binnen een straal van amper honderd kilometer van mijn huis vind ik grond waarop de landstaal Nederlands, Frans, Duits of Letzeburgs is, Vlaams en Waals nog daargelaten. Ik woon midden in Europa, houd ik me dan voor. En zo houd ik, stadsmens, het weer even uit in dat diep verdoken gehucht waar ik al veel te lang woon.

Nu al de helft van mijn werkende leven heb ik mijn kantoor in meer dan één land tegelijk. Een echte Europeaan, werd me toegevoegd als ik iets over mezelf vertelde. Ik kon daar weinig mee. Ik hield van de schoonheid en het spel in Italië, van de stille slimheid in België, van de Hollandse daadkracht, en die lijst kon ik nog een stuk langer maken. Maar het waren altijd de verschillen die me fascineerden, de overeenkomsten zag ik niet. Het echte Europa, wat was dat?

Hoe vaak ik Kaas van Willem Elsschot ook herlees, er zitten scènes in die me steeds weer doen knikken en grinniken. Er is het moment waarop Frans Laarmans zich moet haasten om zijn twintig ton Edammer kazen in ontvangst te nemen en er een veilig heenkomen voor moet zoeken. Enkele pagina’s verderop weet Laarmans met één klap op tafel de importtarieven op Hollandse kaas te halveren. Kaas is in 1933 geschreven en is voor mij, klein ondernemer als Laarmans en nauwelijks succesvoller, heel herkenbaar. Inklaren, wachtgeld, opslag, importtarieven, de hele papierwinkel, ik kan er van meepraten. Behalve dat je voor Nederland nu Thailand, China of Saoedi-Arabië moet lezen.

Kanarie in de kolenmijn
Een ondernemer is als een kanarie in de kolenmijn. Lang voordat anderen daar lucht van krijgen, voelt hij de politieke, sociale en economische veranderingen die op til zijn. Ondernemers zijn mensen die de grenzen opzoeken, ook letterlijk, zoals de Nederlandse boeren die na de val van het communisme massaal hun heil in Polen zochten. Ondernemers bouwen iets op, vaak uit het niets, en gaan daarbij risico’s aan. Voordat je het weet blijf je met die kazen in je kelder zitten.

Vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie was een uitkomst voor zo iemand als ik. Het betekende niet alleen paspoortloos reizen, maar ook dat je je kon vestigen waar je wilde binnen de EU. En vrij verkeer van goederen betekende dat importtarieven en douanecontroles tot het verleden behoorden. Bovendien was het afgelopen met per land verschillende verpakkingseisen, accreditaties, conformiteitsverklaringen. Wie de toelating voor zijn product in één EU-land had, kon voortaan overal binnen de EU aan de slag.

De grootste winst kwam van de invoering van de euro in 2002. Onkostendeclaraties waren niet langer tijdvretende speurtochten naar wisselkoersen, maar rechttoe rechtaan invuloefeningen. Zes portemonnees, ieder voordien met zijn eigen muntsoort, konden bij mij zo de prullenbak in. Voorbij was de tijd van verdampende valuta’s bij elke grensoverschrijdende geldtransactie.

Tegelijk bekropen de eerste twijfels me. Terwijl landen die de founding fathers van de EU waren elkaar nog voorzichtig besnuffelden en probeerden hun administraties en procedures op elkaar af te stemmen, kwamen er in korte tijd twaalf nieuwe lidstaten bij. Hoe meer EU er kwam, des te verder weg leek de Europese gedachte. Nationale overheden, hun ambtenaren, wantrouwden die nieuwe klasse van forensen waartoe ik mijzelf mocht rekenen. Ik zag het, maar hield mijn mond.

Wie als Belg in Nederland woonde, deed dat voor de belastingen. Wie als Nederlander in België woonde, deed dat voor de belastingen. Wie in Luxemburg woonde was sowieso verdacht. Haperende harmonisatie tussen langjarige bondgenoten, buurlanden aan de ene kant, integratie van Polen en Roemenen aan de andere kant: ging het nou te snel of juist te langzaam met die EU?

De bankencrisis van 2008, uitmondend in een economische crisis, hielp niet echt. De geglobaliseerde economie werd verantwoordelijk gehouden; internationale handel moest het ontgelden. Als in het voorjaar van 2010 Griekenland van een bankroet gered moet worden, is voor menigeen de maat vol. Nu moest eindelijk maar eens het nationale belang voorop staan. Een echte Europeaan, dat klonk steeds meer als een verwensing, zoals internationalist of kosmopoliet. De tijd leek nu eerder rijp voor gordijnen, muren en Polen-meldpunten.

Weinig opgeschoten
De migrantenstroom in 2015 deed de rest. Werken over de grens werd voortaan geassocieerd met belastingontduikers, uitkeringsfraudeurs en potentiële terroristen. Zo weinig zijn we vandaag opgeschoten. Het bouwwerk Europa brokkelt al af voordat het overeind staat. Eenwording is niet aan de orde, maar ook afstemming tussen de landen is ver te zoeken. Die kantoren in verschillende landen zijn nodig voor me, maar tegelijk een blok aan mijn been.

Wie in meer dan één land werkt, wordt eerst maar eens overal vol belast en nergens verzekerd, tegen alle EU-regels in. Loonkosten in Europa variëren van 5 €/uur in Bulgarije tot 43 €/uur in Denemarken. Nettosalarissen in buurlanden Nederland en België ontlopen elkaar niet veel. Maar een nettojaarsalaris van 30.000 € all-in kost een Nederlandse werkgever 51.000 € en een Belgische 59.000 €, een verschil van 16%.

Intussen kan de EU politiek geen vuist maken. De Europese economieën verliezen terrein. In 2030 hoort hooguit Duitsland nog bij de tien grootste ter wereld. Van de vijf meest waardevolle firma’s in Europa zijn er drie Zwitsers (Nestlé, Novartis en Roche). Van de twintig grootste technologiebedrijven ter wereld komt er welgeteld één uit Europa (SAP).

Europa glijdt af. Is dit niet het moment waarop we moeten toegeven dat de EU mislukt is? Dat we het project-EU maar beter kunnen afblazen, een kruis erover, een strik eromheen en archiveren voor het nageslacht? Is dit niet het moment waarop ik als euroscepticus uit de kast moet komen?

Nee. Het echte Europa, daar blijf ik mee worstelen. Maar tegen de EU zeg ik volmondig ja, hoe vaak ik ook op haar tekortkomingen gebotst ben. Dat leek een tegenspraak. Er was een praatprogramma van Eva Jinek voor nodig om dat scherp te krijgen. Op 11 april maakten Thierry Baudet, voorman van het Forum voor Democratie, en Derk-Jan Eppink, lijsttrekker voor de Europese verkiezingen van dezelfde partij, er hun opwachting. Het werd een wat tamme vertoning; de heren werden niet echt uitgedaagd. Maar toen Baudet de Europese visie van zijn partij samenvatte, veerde ik op. We zijn voor Europa, maar tegen de EU, klonk het. Helder geformuleerd, en complete kolder.

Hoe kun je nou voor Europa zijn? Europa is een geografische toevalligheid. Hoeveel van die 140 miljoen Russen bij Europa gerekend moeten worden, weten we niet precies. Een deel van Istanboel hoort er bij, Carthago, ooit centraler in het Romeinse Rijk dan pakweg Milaan, dan weer niet. Voor Europa: je kunt net zo goed voor de zon of de maan zijn, en tegen zwarte gaten.

En hoe kun je tegen de EU zijn? Alle frustratie komt juist omdat de EU nog niet af is, vertraagd door de inertie en botweg tegenwerking van de lidstaten. Je kunt eindeloos debatteren over de EU, nostalgisch zwijmelen over vergane glorie en referenda houden, maar aan het eind van de rit zijn er geen levensvatbare alternatieven. Dus voor de EU: ze is onontkoombaar, of we het nou leuk vinden of niet.

Losgeslagen van de werkelijkheid
Niet dat je de EU haar gang kunt laten gaan en dat alles op zijn pootjes terecht komt. De Europese Unie is een loodzwaar bureaucratisch complex geworden, waar verspilling regeert, waar parlementariërs te hoge salarissen en onkostenvergoedingen als schadeloosstelling zien. Maar ze is vooral losgeslagen van de werkelijkheid. Geen zinnig praktijkmens zou bijvoorbeeld Griekenland in zijn staatsschuldencrisis zo de duimschroeven hebben aangedraaid. Je bent dolblij als je van een nagenoeg failliete club de helft van je vorderingen terugkrijgt. Over interesten maal je al helemaal niet.

De EU heeft met haar rigide opstelling Griekenland in de armen van China gedreven

De EU heeft met haar rigide opstelling Griekenland in de armen van China gedreven, dat maar al te graag de portemonnee trok. De haven van Piraeus, de snelst groeiende haven van Europa, is vandaag in Chinese handen. De EU heeft haar eigen positie ondergraven.

Het profiel van de hedendaagse politicus past niet meer bij de eisen van een steeds meer verbonden wereld. Een onevenredig groot deel van de politici is jurist. En juristen trekken juristen aan als collega’s en opvolgers. Rechten is zo ongeveer het nationale vak bij uitstek. Maar ook andere politici lijken zich niet echt van de internationale dimensie van hun baan bewust te zijn. Het was al omineus dat Helmut Kohl en François Mitterrand, aartsvaders van de EU zoals we die vandaag kennen, allebei monoglot waren.

Profvoetballers, magazijnbeheerders van logistieke firma’s en eigenlijk een flink deel van de beroepsbevolking hebben vandaag meer buitenland in hun baan dan een politicus. Maar die politicus wil zich in het Europees Parlement laten verkiezen. Dat wringt.

Die kloof tussen politici en hun achterban wordt natuurlijk erkend. Er is een nieuwe kaste politici die daar vol op inspeelt. Eurosceptici, vrijwel zonder uitzondering. Ze financieren hun activiteiten met EU-gelden. Het Rassemblement National van Marine Le Pen deinst er niet voor terug spookbanen in het leven te roepen om zo nog wat meer fondsen van de EU los te peuteren en knoopt verder de eindjes aan elkaar met bijdragen uit Rusland. De nauwe banden van Alternative für Deutschland, Vlaams Belang, de Oostenrijkse FPÖ, de Italiaanse Lega Nord met Poetin’s Rusland baren zorgen. Ook de goedwillende euroscepticus moet beseffen dat hij kwetsbaar is voor manipulaties die geen enkel ander doel dienen dan Europa uit elkaar te trekken.

Frisse nieuwkomers vind je hier weinig, wel politici die een gat in de markt zagen en die nog verder van de realiteit los zijn dan de conventionele politici. Derk-Jan Eppink vindt bijvoorbeeld dat de Britse economie het uitstekend doet, beter dan die van de eurozone. Elders ziet hij als één van de zegeningen van Brexit een wonderbaarlijke vermindering van regelgeving en papierwinkel. Het zal lang geleden zijn dat Eppink nog met iemand uit het bedrijfsleven gesproken heeft. Als ik vandaag een doos met een blik verf naar Oostenrijk of Frankrijk stuur, kost me dat 100 euro. Stuur ik diezelfde doos naar Zwitserland, dan betaal ik 250 euro. Die extra 150 euro gaan op aan alle papieren formaliteiten die nodig zijn omdat Zwitserland geen EU-lid is, en dat ondanks de prima afspraken die we hebben binnen de Europese Economische Ruimte.

Eppink laat zich er op voorstaan dat hij insider is in de EU, op grond van zijn ervaringen in de Europese commissie en later als Europees parlementslid. Een insider in een ivoren toren, dat lijkt me de beste beschrijving van een buitenstaander. Politici als wereldvreemde buitenstaanders, die de voortgang van het project-EU bepalen of beperken, dat verklaart veel van wat er vandaag aan schort.

Chinese schuldenval
De tijd van de Europese naïviteit is voorbij, horen we dan ineens. De directe aanleiding vormt China, dat zijn zijderoute in steeds meer landen uitrolt. Met het Belt and Road Initiative (BRI) probeert het inmiddels in meer dan zestig landen zijn grip te vergroten op infrastructuur en strategische sectoren. Tegelijk probeert het zijn model van autoritaire, staatsgeleide economie te exporteren, als alternatief voor de westerse liberale democratie.

China gaat het liefst in zee met individuele landen. Het zijn geen overeenkomsten op basis van gelijkwaardigheid, ze dienen om China’s invloed te vergroten. Voor de benodigde investeringen verschaft China kredieten aan die landen. Zo creëert het de ‘debt trap’: een groeiend aantal landen, vooral in Afrika, komt in die wurggreep terecht. In de zogenaamde 16+1-groep heeft China met elf Oost- en Middeneuropese EU-lidstaten en vijf Balkanlanden akkoorden afgesloten. Eendere afspraken hebben Griekenland, Portugal en recentelijk Italië met China gemaakt, ieder afzonderlijk.

Naïef, dat zijn we zeker, de eurosceptici voorop

Naïef, dat zijn we zeker, de eurosceptici voorop, met hun dromen van lieflijke natiestaatjes die allemaal onafhankelijk bloeien. Daarvoor heb je al de geschiedenis van een Zwitserland nodig én moet je iets bijzonders bieden, horloges, banken, geneesmiddelen, dat soort dingen. Met de haven van Rotterdam red je het niet.

Als Donald Trump medio 2017 de VS terugtrekt uit het klimaatakkoord van Parijs, zijn we woedend en verslagen. Maar er heerst ook optimisme binnen de EU. Kranten koppen dat we nu zij aan zij met China gaan optrekken op weg naar nieuwe internationale samenwerkingsverbanden, misschien een nieuwe wereldorde. De kanarie in de kolenmijn, de ondernemer die in China actief is, weet dan al minstens vijftien jaar dat zoiets niet kan werken. Hij weet dat een win-winsituatie een uitgekauwd westers begrip is dat geen Chinees equivalent heeft. Je wordt afgeknepen, je sluit compromissen met je geweten, al is het alleen maar omdat je elke verwijzing naar een sympathiek land als Taiwan moet vermijden, en uiteindelijk verlies je, onherroepelijk. Maar de ondernemer heeft zich niet laten horen. De zangvogel is zijn stem kwijt.

Met buitenstaanders aan het roer en experts die geen kik geven of niet gehoord worden zijn we in de aap gelogeerd.

Wakker geschrokken

‘Then Europe’s long-restrained instinct for self-preservation kicked in.’ Columnist Charlemagne zei het prachtig in de Economist toen hij de stemmingswisseling in Europa beschreef. De Europeaan, oud, moe en mild geworden, dacht niet meer in machtsstructuren, hij had geen leger meer nodig. Hij was vol vertrouwen. Maar hij is wakker geschrokken.

Europa glijdt af, het klopt, het zal achterop raken in de vaart der volkeren. Maar hoe erg is dat precies? De Gouden Eeuw ligt alweer een tijdje achter ons en toch boert Nederland nog best aardig. Dat neemt niet weg dat we zo lang mogelijk moeten zien aan te haken bij het koppeloton en waar we een voorsprong hebben die moeten zien te behouden.

Internationalisering of globalisering is geen uitvinding geweest van neoliberalen of van welke andere economische stroming dan ook, het is een gevolg van technologische vooruitgang. In die wereld is het zaak dat we ons bewust bewust worden van machtsfactor nummer 1: inwoners. Continenten groeien qua welvaartsniveau meer en meer naar elkaar toe. Het aantal inwoners van een land of groep landen bepaalt dan steeds meer de omvang van zijn markt, en daarmee zijn belang in de wereld.

De Europese Unie heeft 513 miljoen inwoners en is nu nog het grootste economische blok ter wereld. In 2050 zal Europa het enige continent ter wereld zijn waarvan de bevolking gekrompen is. De grootste stijger is Afrika: in 2050 zullen er 1,3 miljard Afrikanen bij gekomen zijn. China heeft dat snel begrepen. Maar het is niet de enige. China, India, Turkije, Rusland: sinds 2006 hebben ze allemaal hun handel met Afrika meer dan verdrievoudigd. In diezelfde periode steeg het handelsverkeer tussen de EU en Afrika met een magere 41%. De EU heeft deze boot grotendeels gemist.

Er is nog een tweede kans, maar die wordt nooit als zodanig herkend. Immigratie uit Afrika wordt louter als probleem, als crisis behandeld. Eigenaardig daarbij is dat juist de landen die het hardst leeglopen (Oost-Europa, Italië), het felst gekant lijken tegen immigratie. Natuurlijk: immigratie moet legaal zijn en strikt gecontroleerd verlopen. Maar ook in ons belang moeten we niet beknibbelen op die quota, maar ze eerder flink optrekken. Het zou wel eens de beste kans kunnen zijn om ook in 2050 nog een aantrekkelijk en welvarend werelddeel te zijn.

Meer richtlijnen
De tweede remedie voor de EU lijkt op het oog ook wat controversieel: meer richtlijnen. Ik bedoel dan niet de kleine regels, zoals die – overigens bij elkaar gefantaseerde – richtlijn die de kromtegraad van bananen vastlegt. Nee, ik bedoel de wetgeving op grote gebieden. De EU heeft op dit punt flink het voortouw genomen. Ik denk aan de boetes die Google opgelegd werden vanwege misbruik van zijn marktpositie, aan de General Data Protection Regulation (GDPR) die de privacy van consumenten waarborgt, en aan de digitale regels die het auteursrecht beschermen. In mijn eigen branche is er REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals), de meest complexe wetgeving in de EU, een wetgeving die alle chemische stoffen die in de EU gebruikt worden betreft.

Het zijn bureaucratische gedrochten die voor alle mogelijke verbeteringen vatbaar zijn – geloof me, ik heb wat gefoeterd op REACH. Maar het initiatief is briljant. Zonder handelsoorlogen te riskeren pas je een subtiele vorm van protectionisme toe. Je dwingt iedereen die actief wil zijn op jouw markt strengere eisen te respecteren, hogere standaards na te streven. Het stimuleert innovatie in technologieondernemingen, versnelt de intrede van een nieuwe, respectvollere generatie social media. Het zet mensen aan om ideeën, producten en processen te ontwikkelen met een betere uitwerking op klimaat, gezondheid en milieu. Middelen voor onderzoek en ontwikkelingen zijn er genoeg. 95% van het geld dat de EU jaarlijks ter beschikking stelt aan regionale ontwikkelingsfondsen wordt niet opgehaald.

Als EU neem je zo het heft in handen. Die markt van 513 miljoen mensen is immers te groot voor anderen om te negeren. Maar kunnen wij al die ambities realiseren met de EU in haar huidige gedaante, met haar huidige structuur?

Halfslachtige schaduwstructuur
Nauwelijks. Allereerst zal de Europese Raad zichzelf zo snel mogelijk moeten opheffen als hij niet langer de geloofwaardigheid van het Europees Parlement wil tarten. Die halfslachtige schaduwstructuur vergroot zo onwillekeurig nog het aantal inbreukprocedures tegen lidstaten en rechtszaken die bij het Europese Hof van Justitie worden aangespannen.

Natuurlijk kunnen de Europese Commissie en het Europees Parlement kleiner, slanker, goedkoper, en daar moet werk van gemaakt worden. Maar bovenal hebben we andere politici nodig, geen gerecyclede Derk-Jan Eppink, maar een praktischere soort. Dit is geen oproep om het parlement dan maar te bevolken met self-made miljonairs en technocraten. Het is wel een oproep om politici te vormen, meertalig het liefst, met heuse internationale ervaring, niet opgedaan in een of andere denktank of op het advieskantoor van een Brusselse lobbyist, maar in het veld, waar je de waarde van geld en de risico’s van je handelen leert inschatten.

Europa, althans een deel daarvan, is wakker geschrokken en heeft een ontluisterende ontdekking gedaan: het draait om macht en knikkers, nog steeds. Het machtsblok-EU, met een half miljard mensen en meer, dat vol inzet op zijn economische politiek, dat moet onze hoogste prioriteit zijn. Alle andere kopzorgen die de EU-burger heeft komen zo vanzelf aan bod, ze zijn er de afgeleide van:

Sociale zekerheid vaart wel bij een florerende economie en kan, zoals Geert Van Istendael in een recent essay in het tijdschrift Rekto:Verso stelde, een jaloersmakend exportproduct zijn.
Klimaat, milieu en gezondheid zijn drijfveren voor onderzoek en essentiële pijlers voor een succesvol economisch beleid.

Immigratie, gecontroleerd, maar continu en stijgend, zorgt ervoor dat we in de tweede helft van deze eeuw geen wegkwijnend bejaardenhuis zijn.
Om je nationale identiteit veilig te stellen heb je een sterke EU nodig. Dat is de beste garantie dat je in de loop van deze eeuw niet kopje onder gaat en dat je natiestaat niet verwordt tot een leeggeplukte toeristische attractie.

Maar we komen alleen van die kopzorgen af als aan de beginvoorwaarde, een krachtige EU met een gezonde economie, voldaan is.

Het EU-bouwwerk staat nog in de steigers, maar moet nu echt af, en snel ook. Het had allemaal sneller gemoeten, hier en daar ook langzamer, in elk geval beter en slimmer. Die discussie is vandaag niet meer belangrijk. Laten we die voorgeschiedenis maar zien als onvermijdelijke groeistuipen. Zo goed als we ons ook niet gek moeten laten maken door incidenten, hoe vervelend ook. Als we ons door de opvliegingen van Donald Trump, immigratiegolven of een tegenvallend loonstrookje in de armen van China of charlatans storten, of isolement verkiezen, zijn dat beslissingen die we de rest van deze eeuw zullen bezuren.

Ik kijk vanuit mijn woonplek uit over een eenzaam weiland. The middle of nowhere. Weer trek ik denkbeeldige cirkels. Midden in Europa, hartje EU, waarom ook niet, ik kan er vrede mee hebben. We zingen het hier nog wel even uit.

De ontvoering van Europa

In aflevering 2 van de 15e jaargang van kwartaaltijdschrift De Republikein staat het vizier vol op Europa. Zoals in de Griekse sage het Fenicische prinsesje Europa op de rug van een witte stier werd geschaakt door Zeus, zo dreigt de Europese Unie nu in handen te komen van populisten, neo-totalitaristen, proto-fascisten en ander politiek gespuis. In het redactioneel roept De Republikein-hoofdredacteur René Zwaap op tot de vorming van een progressieve, pro-Europese en pro-duurzame republikeinse partij in Nederland: ‘Juist in een tijd dat traditionele democratische waarden geen vanzelfsprekendheid meer zijn, en Vladimir Poetin ten bate van zijn ondermijningscampagne van de Europese Unie via zijn facebooktrollen kennelijk met succes verkiezingen weet te manipuleren in welke gevestigde westerse democratie dan ook, is het van het grootste belang te bewijzen hoe dynamisch en veerkrachtig die democratie in werkelijkheid is, zowel in Europees als in nationaal verband. Zolang het extreem-rechts is dat aan de haal kan gaan met de diepe maatschappelijke onvrede en het revolutionaire sentiment onder zowel boze vijftigers als de jeugd dreigen de Europeanen op de ruggen van white supremacy-voorvechters en ander politiek gespuis te worden meegesleept in een zee van woelingen en afbraak. Een radicale hervormingsagenda voor het hart van het Nederlandse staatsbestel zou heel goed een antiserum kunnen zijn tegen de onttakeling van de democratische rechtsstaat. Maar dan is het zaak zo’n hervorming te koppelen aan een breder politiek programma. Niet alleen het monopolie van de monarchie dient doorbroken, ook monopolies in macht, kennis en inkomen. De tijd is er rijp voor.’

‘De zege van Thierry Baudet onthult dat Nederland minstens een-en-eenkwart miljoen kiezers heeft die gevoelig voor complottheorieën zijn’, schrijft Roel van Duijn in een bijdrage die deze politieke groeimarkt in historisch perpectief zet. ‘Wat veel Baudetkiezers niet beseffen is dat hij deel uitmaakt van een wereldwijde beweging die overal schermt met deze complottheorieën, en daarbij graag samenwerkt met dictator Poetin. Mensen zoals de Duitse AfD-politicus Björn Höcke die evenals Baudet de mond vol heeft over “de renaissance” van de “beschavingsfamilie”, en met dat laatste het witte ras bedoele. Wat niemand schijnt te zien is dat de FvD-leider zijn complottheorieën gebruikt om een manier die overeenkomst vertoont met de Dolkstoot-legende. Dat was de complottheorie waarmee de Duitse legerleiding en de jonge Hitlerbeweging na de Eerste Wereldoorlog de schuld voor de militaire nederlaag afschoven op de ‘dolkstoot in de rug’: van Joden en linksen. Ook die elites bezwendelden zogenaamd in het verborgene het gewone volk omwille van eigen gewin. In die dramatische dolkstootlegende is zowat het hele Duitse volk gestonken. Baudet is geen Hitler, maar zijn propagandatechniek bedient zich van dezelfde intellectuele fraude’.

Gijs Korevaar en Thom deLagh interviewen Frits Bolkestein, die met zijn laatst verschenen boek Bij het scheiden van de markt zijn zwanenzang heeft gedaan. Het is zijn laatste boek, aldus Bolkestein. ‘Ik ben er klaar mee’. Nog een keet trekt hij ten strijde tegen de federalisering van de Europese Unie (‘Ik moet er niet aan denken dat we zouden moeten samenwerken met politici uit Italië’) en pleit het VVD-erelid het totale budget van Ontwikkelingssamenwerking te investeren in geboortebeperking in Afrika. De meest veelzeggende uitspraak van het liberale kopstuk troffen onze verslaggevers echter op een briefje hangen in diens toilet: ‘Wie de nieuwste speech van Trump wil horen, drukt op de knop’.

Het interviewduo DeLagh en Korevaar trok verder naar Laurens-Jan Brinkhorst, gewezen staatssecretaris Europese Zaken in het roemruchte kabinet Den Uyl (1973-1977), minister van landbouw in het tweede paarse kabinet (1998-2002) en minister van economische zaken in het tweede kabinet Balkenende (2003-2006). Met de naderende Europese verkiezingen wil hij graag nog eens zijn licht laten schijnen over de Europese ontwikkelingen en de krampachtige houding van Nederland in Europa. ‘Als ik voormalig VVD-leider Frits Bolkestein iets kwalijk neem, is het dat hij het anti-Europese sentiment in zijn partij heeft gebracht. Wij verzetten ons tegen de grote landen, verzetten ons krampachtig tegen politisering. Dat begint ons nu op te breken’, aldus Brinkhorst. De Europese verkiezingen zijn vooral door de Brexit-soap in Engeland van groot belang, weet Brinkhorst. ‘Er zijn partijen die terug willen naar de natiestaat. De Engelsen zijn gek geworden. Er is een weg gekozen die op zelfmoord lijkt. Zelfs Forum van Democratie van die geflopte intellectueel Thierry Baudet, trekt zich terug van zijn uitspraken over een Nexit. Engeland is nooit voorbereid op wat het betekende om de EU te verlaten.’

In 1993 noemde de Tsjechische president Václav Havel het lot van de Roma de lakmoesproef van Europa’s democratie. Voor die proef is Europa gezakt, zo oordeelt voormalig Europarlementariër Els de Groen,die veel deed om de erbarmelijke levensomstandigheden van de Roma op de Brusselse agenda te zetten. ‘Zolang de EU een optelsom van natiestaten blijft, blijft het Europese project op twee gedachten hinken’. Els de Groen meent dat de Europese Unie veel te naïef is geweest over de invloed van de machtskongsi’s tussen de voormalige geheime diensten en de politieke partijen in de post-communistische landen van het voormalige Oostblok. ‘Het is een grote fout geweest van de Europese Unie om niet zorgvuldiger te kijken naar de antecedenten van de politici met wie men in zee is gegaan in de nieuwe lidstaten. Het is een gotspe dat iemand als ex-agent Mantsjev van de voormalige Bulgaarse geheime dienst uit handen van René van der Linden een onderscheiding van de Raad van Europa kreeg uitgereikt voor zijn inzet voor de Europese Zaak. Ook in de NGO’s met wie Brussel samenwerkt in landen als Roemenië en Bulgarije zitten tal van vertegenwoordigers van het ancien regime, die niet alleen aan de haal gaan met de opbrengsten van de privatiseringen, maar ook met de Brusselse subsidiegelden die voor de Roma bestemd zijn.’

Solange Leibovici schrijft over het ‘Europa der Vaderlanden’: ‘Jean Monnet en Robert Schuman worden algemeen gezien als de vaders van de Europese gedachte en belangrijkste voorvechters van Europese eenwording. Zij waren echter niet de eersten die een verenigd Europa predikten. Tijdens het Interbellum werden veel Europese intellectuelen aangetrokken door de Europese gedachte, al werd dat door een ander motief ingegeven: het doemdenken over de kwetsbaarheid van Europese culturen, door Oswald Spengler beschreven in De ondergang van het avondland (1917). Gedreven door de angst voor een totale vernietiging van tradities, waarden en culturen, die verhevigd werd door de bloedbaden van de Eerste Wereldoorlog en de destructie van Europese steden, zou een aantal van hen snel belanden in rechtsextremisme of fascisme. Bij sommige denkers, onder wie Pierre Drieu la Rochelle, vervangt Europeïsme het nationalisme dat het politieke denken van rechtsextremisten tot de Eerste Wereldoorlog had gekenmerkt. De Europese gedachte zoekt haar oorsprong en legitimiteit in een gedeeld verleden dat bepaald is door het Katholieke geloof, door een gemeenschappelijke identiteit die zich baseert op ‘Indo-Europese’ wortels evenals een Europese cultuur die gevormd is door literatuur en kunst, en door het feit dat Europese naties een gemeenschappelijke toekomst wacht. Het grootse verleden wordt geïdealiseerd, het chaotische, decadente heden wordt verworpen, en de toekomst zal een terugkeer bewerkstelligen van wat ooit is geweest.’

De Europese Unie wordt van binnen uitgehold door eurosceptici en nationalisten en van buitenaf dwarsgezeten door Poetin en Trump. Alle reden om juist nu een streep te zetten achter wat misging en alles op alles te zetten op de vervolmaking van het grootste economische blok ter wereld, aldus Ricus van der Kwast in een essay dat bedoeld is om alle eurosceptici te helpen met afkicken.’Het EU-bouwwerk staat nog in de steigers, maar moet nu echt af, en snel ook. Het had allemaal sneller gemoeten, hier en daar ook langzamer, in elk geval beter en slimmer. Die discussie is vandaag niet meer belangrijk. Laten we die voorgeschiedenis maar zien als onvermijdelijke groeistuipen. Zo goed als we ons ook niet gek moeten laten maken door incidenten, hoe vervelend ook. Als we ons door de opvliegingen van Donald Trump, immigratiegolven of een tegenvallend loonstrookje in de armen van China of charlatans storten, of isolement verkiezen, zijn dat beslissingen die we de rest van deze eeuw zullen bezuren’.

Meindert Fennema voorziet dat het Old Boys Network van Eton zich zal vergalopperen aan het succes van hun uit de hand gelopen provocaties met een dreiging van Brexit. ‘De Etonians Boris Johnson en Jacob Rees-Mogg mogen in het Britse parlement moord en brand schreeuwen, dat kan niet verhullen dat hun acties het einde van het Old Boys-netwerk hebben ingeluid. Of de Brexit nu hard is of zacht, of misschien wel helemaal niet doorgaat: het resultaat zal niemand bevredigen en het Old Boys-netwerk zal niet ongeschonden uit de strijd komen. Zelfs niet als Boris Johnson er in slaagt om Theresa May tot aftreden te dwingen’.

Ries Roowaan schrijft over de politieke erfenis van Richard Coudenhove-Kalergi (1894-1972), die in het Interbellum de Paneuropese Unie stichtte, een internationale pressiegroep die zich inzette voor de vereniging van Europa. ‘Een aanzienlijk deel van de Europese intelligentsia was betoverd door Coudenhoves plan. Thomas Mann, Albert Einstein en Franz Werfel – om slechts enkelen te noemen –, maar ook aanstormende politici als Charles de Gaulle, Georges Pompidou en Bruno Kreisky waren lid van de Paneuropese Unie. Hetzelfde geldt voor Konrad Adenauer, de burgemeester van Keulen, die na de Tweede Wereldoorlog nog een belangrijke rol bij de Europese integratie zou spelen. Ook de Franse minister van Buitenlandse Zaken Aristide Briand was in de ban van Coudenhoves ideeën en stelde aan het eind van de jaren twintig zijn Europese collega’s een verregaande vorm van politieke samenwerking voor. Briand presenteerde zijn plan te laat. Achteraf bezien bleek de tweede helft van de jaren twintig slechts een kort interval van voorspoed te zijn geweest. In het anderhalve decennium daarna heerste het nationalisme in zijn meest giftige vorm: het was de tijd van economische misère, politiek extremisme en van een zes jaar durende totale oorlog.’

Met zijn Eurotopia-voorstel hield bierkoning Freddy Heineken een pleidooi voor de heropdeling van de lidstaten van de Europese Unie in 75 regio’s en de soevereiniteit volledig over te dragen aan de Europese bestuurslaag. Het was ook een werkgelegenheidsplan voor landloze royalty, schrijft Ries Roowaan. Maar er viel wat voor het plan te zeggen: ‘Met de implementatie van dit plan zou beduidend meer balans in de Europese Unie zitten dan nu het geval is. Er is sowieso veel te zeggen voor het idee: zo was het streven naar Catalaanse onafhankelijkheid nooit zo’n heet hangijzer geworden, domweg omdat de Spaanse centrale staat niet meer zou bestaan. De Brexit, die het Verenigd Koninkrijk politiek verscheurt en op het Europese vasteland voor gefronste voorhoofden zorgt, had nooit plaatsgevonden. Hooguit zou één of twee van de negen regio’s van Groot-Brittannië de Europese Unie verlaten, wat bij lange na niet zo’n impact zou hebben als het huidige politieke drama dat heeft’.

Prins Bernhard had niet alleen een zwak voor snelle auto’s en schimmige zakendeals, de prins-gemaal was ook een overtuigd Europeaan. In 1962 publiceerde Alden Hatch een geautoriseerde biografie – Prins Bernhard. Zijn plaats en functie in de moderne monarchieWer hat Angst vor Deutschland? Geschichte eines europäischen Problems schildert historicus Andreas Rödder de vrees voor Duitse suprematie door de eeuwen heen als een pan-Europees psychodrama. Raymond van den Boogaard over de comeback van de angst voor Duitsland. ‘Doordat Duitsland na de Tweede Wereldoorlog zijn lot heeft verbonden aan de andere landen van EU en Navo, hoeven andere landen niet meer bang te zijn voor Duitse kracht, en is Europese politiek niet langer een “zero sum game” tussen rivaliserende staten – zou je zeggen.
Maar zo langzamerhand, denkt Rödder, zijn de contouren weer zichtbaar van het “misverstand” dat vóór 1914 de Europese verhoudingen kenmerkte: de Duitse ontwikkeling wordt door de partnerlanden als een bedreiging opgevat, en waar de Duitsers menen dat zij met goed recht de vruchten plukken van eigen vlijt en andere goede eigenschappen, verdenkt de omgeving hen van machtslust.’

Classicus Anton van Hooff schrijft over Herodotos (ca – 485 tot – 425/420), vader van de geschiedschrijving en vader van Europa. Deze verdient in zijn ogen een standbeeld in Brussel.

Het begrip ‘Versailles’ roept tegenwoordig vooral de Engels/Franse wraakzucht na 1918 ten aanzien van Duitsland op. De gangbare opvatting is dat die wraakzucht regelrecht tot de volgende wereldoorlog leidde. Dat ligt wat genuanceerder, betoogt Margaret Macmillan in haar boek Vredestichters. In zijn bespreking van het boek
concludeert Maurits van den Toorn: ‘Het idee “Vrede van Versailles = opkomst van Hitler” is wat te kort door de bocht’.

En verder in dit nummer:

Slechts drie succesvol afgelegde tentamens tegenover tien eredoctoraten: de academische disbalans tussen daad en beloning schoot in het geval van Juliana ver door. Maar hoe zit het met de universitaire prestaties van de andere Oranjes? Paul Damen buigt zich in deel 2 van zijn serie van academische hermerlijnvlooien over de knieval van de universiteiten voor Oranje.

Manuel Kneepkens streek neer in het Adriaan Roland Holst-Huis in Bergen (N.H.) en schreef een portret van de Prins der Dichters Adriaan Roland Holst en diens voorliefde voor het autocratisch koningschap.

Anton van Hooff herschrijft het Wilhelmus, in de rubriek Appeltjes van Oranje gaat het om de ontwijding van de plechtigheden rondom het 400-sterfjaar van Johan van Oldenbarnevelt in Amersfoort en er zijn columns van Sarah Verroen (Koningsdag in Zeeland) en Hans Maessen (vver het snelle wegvallen van het draagvlak voor de monarchie onder de jeugd). De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap is verkrijgbaar bij de geselecteerde boekhandel of neem een abonnement via https://www.derepublikein.nl/abonneren/

Tijd is rijp voor een republikeinse partij die verder kijkt

Het was volgens de Griekse mythe Zeus die vermomd als witte stier het Fenicische prinsesje Europa ontvoerde en zo de basis legde voor het mensensoort dat we tegenwoordig Europeanen noemen. Nog altijd koesteren deze Europeanen een voorliefde voor witte stieren – denk aan Thierry Baudet’s kalverliefde voor Donald Trump, het Hongaarse schrikbewind van Orban, de deprimerende opmars van Marine le Pen en Alternative für Deutschland, het uitzinnige electorale groeiseizoen dat extreem-rechts kan vieren in landen als Roemenië, Bulgarije, Slowakije, Tsjechië, Spanje en Griekenland en het politieke drama van de Brexit.
Tegen die achtergrond lijkt het vraagstuk van de hervorming van de constitutionele monarchie van Nederland tot een democratische republiek nog wel de minste zorg. Maar dat is slechts schijn. Juist in een tijd dat traditionele democratische waarden geen vanzelfsprekendheid meer zijn, en Vladimir Poetin en Steve Bannon ten bate van hun ondermijningscampagne van de Europese Unie via hun facebooktrollen naar verluidt verkiezingen weten te manipuleren in welke gevestigde westerse democratie dan ook, is het van het grootste belang te bewijzen hoe dynamisch en veerkrachtig die democratie in werkelijkheid is, zowel in Europees als in nationaal verband. Zolang het extreem-rechts is dat aan de haal kan gaan met de diepe maatschappelijke onvrede en het revolutionaire sentiment onder zowel boze vijftigers als de jeugd dreigen de Europeanen op de ruggen van white supremacy-voorvechters en ander politiek gespuis te worden meegesleept in een zee van woelingen en afbraak.
Een radicale hervormingsagenda voor het hart van het Nederlandse staatsbestel zou heel goed een antiserum kunnen zijn tegen de onttakeling van de democratische rechtsstaat. Maar dan is het zaak zo’n hervorming te koppelen aan een breder politiek programma. Niet alleen het monopolie van de monarchie dient doorbroken, ook monopolies in macht, kennis en inkomen. De tijd is er rijp voor. In de Eerste Kamer is er met de overwinning van Forum voor Democratie opeens alle ruimte ontstaan voor een herinvoering van het referendum. Zowel FvD als de PVV zijn grote voorstanders van een bindend referendum naar Zwitsers model en natuurlijk hopen dat zij op die manier hun capaciteiten als rattenvangers van de publieke opinie uit te braden. Maar wat als dat nu niet zo is? Wat als het te raadplegen volk verstandiger is dan de rechtse nozems die denken het te kunnen manipuleren? In Zwitserland, dat strikt per referendum wordt geregeerd, is dat nu al jaren het geval. Telkens probeert de Schweizerische Volkspartei met allerlei nare xenofobische voorstellen het soevereine stemvolk te verleiden. Telkens weer krijgt zij het deksel op de neus. Het goed geïnformeerde Zwitserse electoraat lijkt inmiddels onkwetsbaar geworden voor de populistische verleiding. In het al evengoed opgeleide Nederland zou hetzelfde mogelijk moeten zijn. Dan liggen alle wegen open voor een grondige verbouwing van het Nederlandse bestel. Een progressieve republikeinse partij in Nederland – pro-Europees, pro-mensenrechten, pro-duurzaam – zou in dat proces het voortouw kunnen nemen. Wie durft? (René Zwaap, hoofdredacteur De Republikein)

Koningsdag in Amersfoort: Oranje danst op het graf van Johan van Oldenbarnevelt

In 2019 wordt herdacht dat de staatsman Johan van Oldenbarnevelt vierhonderd jaar geleden op het schavot werd onthoofd. De aanstichter van deze gruwelijke gebeurtenis was Maurits, prins van Oranje. Het is daarom onbegrijpelijk dat Koningsdag uitgerekend dit jaar werd gevierd in de geboorteplaats van Van Oldenbarnevelt.

Tekst: Titus von Bönninghausen

Tijdens een bezoek aan de boekwinkel onlangs raakte ik er met iemand aan de praat. Voor ons lag de biografie van Johan van Oldenbarnevelt. Een half woord bleek genoeg te zijn. Want wijzend naar deze publicatie, zei ik tegen de ander: ‘Koningsdag was dit jaar in Amersfoort’. Zijn antwoord: ‘Willem-Alexander heeft alsnog een onvoldoende voor geschiedenis’.

Het is echt onbegrijpelijk, dat de koning zijn verjaardag in 2019 uitgerekend in Amersfoort vierde. De bekendste zoon van die stad is immers Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619). Deze beroemde landsadvocaat werd na een politiek proces vier eeuwen geleden onthoofd. Dit jaar wordt het spraakmakende voorval gememoreerd. De executie gebeurde op aandrijven van prins Maurits (1567-1625). Evenals Willem de Zwijger wordt ook Johan van Oldenbarnevelt ‘Vader des Vaderlands’ genoemd. Door nu de verjaardag van 27 april uitgerekend in Amersfoort te organiseren, was het alsof de koning danste op het graf van deze staatsman. Het voorbereidend comité zal zich onderhand wel realiseren, hoe ongepast de feestelijkheden eigenlijk waren.

Niet alleen Johan van Oldenbarnevelt werd ‘onthalsd’, later ook diens zoon Reinier (1588-1623). Samen met zijn broer Willem had hij de moord op hun vader willen wreken, door een aanslag op prins Maurits te beramen, hetgeen echter voortijdig uitkwam. Reinier werd opgepakt en eveneens onthoofd. De prins van Oranje verleende hem geen gratie. Maar Willem wist te ontkomen. (Hij was heer van Stoutenburg, dat ten oosten van Amersfoort ligt).

Dwaling
Johan van Oldenbarnevelt kreeg met zijn doodvonnis een te zware straf opgelegd, is de heersende opinie. Men kan ook stellen, dat het bij zijn veroordeling om een dwaling ging. Natuurlijk is het één nauwelijks te vergelijken met het ander. Maar was de viering van Koningsdag tijdens het ‘Oldenbarneveltjaar’ in juist Amersfoort ook niet een vorm van dwalen?

Eigenlijk is dwalen een traditie van ons koningshuis. Als voorbeeld kan de koninklijke onderscheidingsvlag dienen, ook banier genoemd. Die werd in 1908 ontworpen. De vlag ziet men wel eens op een paleis, of bevindt zich als een vaantje op een ‘koninklijke’ auto. Het is voornamelijk oranje met een groot, blauw, kruis erop. Nu is de kleur oranje wel begrijpelijk voor een vorstelijk huis met een gelijkluidende naam. Maar waar komt het blauwe kruis vandaan? Het symbool voor het graafschap Nassau is immers een leeuw en voor het prinsdom Orange een hoorn. Een kruis is bij uitstek een christelijk teken. Daarom zal koningin Wilhelmina dit als motief voor de vlag hebben bepaald. Want zij was overtuigd van de bijzondere band tussen God en het Huis van Oranje. (Bedenk daarbij, dat de Nederlandse vorst tijdens de intronisatie niet gezalfd wordt, zoals dit bijvoorbeeld in Engeland wel gebeurt). Aangezien koningin Wilhelmina de laatste van het geslacht Van Oranje-Nassau was, blijkt er voor de buitenstaander echter weinig van die speciale band met God. Integendeel, haar Huis stierf in 1962 uit traditioneel gesproken. Daarin schuilt dus de dwaling. Het valt echter niet op, omdat de regering domweg foezelt met de naam en de titel ‘Van Oranje-Nassau’. (Men laat die via een vrouw vererven, wat ingaat tegen de regels van het traditionele adelsrecht).

En terwijl vervolgens de Oranjes in feite geen kruis in het blazoen hebben, was dit wel het geval bij Johan van Oldenbarnevelt. Op een rood schild voerde zijn familie een zilveren kruis, ofwel ‘ankerkruis’.

LITERATUUR

R. Kemperink en B. Elias (red.): ‘Bruit van d’Eem’, geschiedenis van Amersfoort (2009)
B. Knapen: De man en zijn staat. Johan van Oldenbarnevelt,1547-1619 (2018, herz. editie)
J. Moore: Galg en guillotine, executies door de eeuwen heen (2019)
W. Uitterhoeve: De zaak Oldenbarnevelt, val, proces en executie (2019)
www.jvo2019.nl

Lees ook: Een gerechtelijke moord

Een gerechtelijke moord

/

In De zaak Oldenbarnevelt geeft historicus Wilfried Uitterhoeve zich enige moeite te bestrijden dat de veroordeling en daaropvolgende onthoofding van ex-raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt moet worden gezien als een gerechtelijke moord. Maar wie zijn werk leest kan zich moeilijk aan die indruk onttrekken.

Tekst: Maurits van den Toorn

Het proces tegen en de onthoofding van landsadvocaat Oldenbarnevelt vormen geen hoogtepunt in de Nederlandse geschiedenis. In zijn boek De zaak Oldenbarnevelt beziet historicus Wilfried Uitterhoeve de gang van zaken als de noodlottige consequentie van een nog onvoldoende uitontwikkeld staatsrecht in de jonge Republiek.

Het is geen complete biografie, Uitterhoeve heeft zich zoals al uit de titel van het boek blijkt geconcentreerd op de twee jaar waarin zich de nederlaag van Oldenbarnevelt en de zijnen aftekende en op de maanden van zijn arrestatie, gevangenschap, verhoren, doodvonnis en onthoofding. Een biografie is er trouwens al, in vijf delen zelfs (J. den Tex, Oldenbarnevelt, 1960-1972). Wel bevat het boek een korte levensschets van Oldenbarnevelt, als we de verhalen mogen geloven een zeer capabel maar ook een onaangenaam mens: wraakzuchtig jegens tegenstanders en zeer geldbelust. Volgens de negentiende-eeuwse historicus Robert Fruin ging het om ‘den grootsten staatsman, naar mijn oordeel, die ooit ons land bestuurd heeft’. Dat oordeel wordt gedeeld door zijn twintigste-eeuwse collega Arie van Deursen, die hem beschouwt als ‘de grootste staatsman die Nederland in al de eeuwen van zijn bestaan heeft gekend’. Treurig dat juist deze man op hoge leeftijd zijn leven op het schavot moest eindigen.

Het is dan ook niet vreemd dat het doodvonnis en de onthoofding van Oldenbarnevelt in mei 1619 altijd controversieel zijn gebleven. De achtergronden van het conflict zijn divers. Er waren sinds het begin van de zeventiende eeuw politieke twisten over het wel of niet voortzetten van de oorlog tegen Spanje, met als uiteindelijk compromis geen vrede maar een bestand van twaalf jaar. De achtergrond van die twist was vooral economisch: oorlogsmoeheid en een grote schuldenlast wezen in de richting van vrede of op z’n minst een bestand, terwijl Maurits, legerofficieren en vlootbevelhebbers, maar ook kooplieden die profiteerden van handel met of kaapvaart op West-Indië en handelshuizen die verplaatsing van de handel naar Antwerpen vreesden, voor voortzetting van de strijd waren.

Kaapvaart
Uitterhoeve noemt ook wat minder frisse redenen waarom Maurits tegen het staken van de strijd was: het zou hem aanzienlijk in zijn inkomen schelen door vermindering van salaris bij het stilleggen van de actieve oorlogsvoering, hij verloor ook de hem toekomende percentages uit de kaapvaart en uit brandschattingen in de grensgebieden met het Zuiden. Bovendien zou zijn statuur als veldheer verloren gaan. Landsbelang en privébelang botsten duidelijk wel eens met elkaar. Oldenbarnevelt kocht de tegenstand tegen het door hem gewenste bestand af door ervoor te zorgen dat Maurits, Frederik Hendrik, Willem Lodewijk en Louise de Coligny ‘welhaast werden bedolven onder een goudstroom.’

En er waren religieuze spanningen tussen Arminianen en Gomaristen, de uit de geschiedenisles op school bekende ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ die verschillende opvattingen hadden over de predestinatie (is de goddelijk uitverkiezing absoluut, zoals Gomarus stelde, of is er ook nog sprake van een zekere mate van menselijke wil, omdat de mens zelf de keuze kan maken om tot het ware geloof te komen?), met gekoppeld daaraan verschillende ideeën over de positie van de kerk in de staat. Kortom, voldoende materiaal om tot ontbranding te komen na het (tijdelijk) wegvallen van de druk van een buitenlandse vijand in 1609.

Uitterhoeve ziet de manier waarop het conflict tussen Maurits en Oldenbarnevelt werd beslecht als het gevolg van nog niet uitontwikkeld staatsrecht. De politieke (en parallel daaraan ook de religieuze) verhoudingen waren vastgelopen en er was geen regulier mechanisme, zoals een nieuwe meerderheid in de Staten of de vervanging van de regering door de hoogste machthebber, om de verhoudingen weer vlot te trekken. De verhoudingen veranderen kon alleen door een of andere vorm van staatsgreep – mooi begrip daarvoor: ‘de wet verzetten’– waarna de partij die aan het kortste eind trekt gevangen wordt genomen en in een proces, op grond van gefingeerde beschuldigingen, wordt veroordeeld.

Vooropgezet doel
Het idee is vaak dat er sprake is geweest van een gerechtelijke moord na een proces dat verliep volgens het uit het Wilde Westen bekende principe ‘We will give you a fair trial and then we will hang you’. Toch is dat volgens Uitterhoeve niet het geval. Hij schrijft: ‘Van een gerechtelijke moord is mijns inziens sprake als de tegenstander wordt gedood, niet geheel en al zonder proces, maar dan wel in een proces met als vooropgezet en vaststaand doel de tegenstander te doden. Dat is hier niet het geval geweest.’
Toch lijkt ook hij er niet helemaal uit te komen, want even verderop merkt hij op dat het gezelschap van de 24 rechters uit tegenstanders van Oldenbarnevelt bestond en dat een ‘scherpe veroordeling’ praktisch vaststond. Maar dan: ‘Ik krijg niet uit de pen dat zij in wijsheid en naar eer en geweten hebben beslist. Ze waren uit op een afrekening, en wie nog twijfels had over zo’n afrekening moest natuurlijk vrezen voor de wraak van Maurits.’ En: ‘Het was wel een politiek proces, dat in het geheel niet voldeed aan de maatstaven van een gewoon strafproces (‘gewoon’ naar de maatstaven van toen). Ad hoc, zonder wettelijke basis, als onderdeel van een staatsgreep, werd een rechterlijk college geformeerd. Dat werd zodanig samengesteld dat het vonnis zou zijn gericht zoal niet op een fysieke dan toch een politieke uitschakeling van de leider van de tegenpartij.’ Dat riekt toch wel sterk naar ‘vooropgezet en vaststaand doel’, zodat het verschil met een politieke moord met het blote oog amper waarneembaar is.

Nepnieuws
Dat het ging om een politiek proces (op basis van de tamelijk bizarre verdachtmaking dat Oldenbarnevelt de Republiek aan de Habsburgers zou willen uitleveren, een vorm van effectief ingezet nepnieuws) is onomstreden. Uitterhoeve is er ook van overtuigd dat Maurits aan die door het land rondzingende verdachtmaking geen geloof hechtte. Dat maakt het proces in feite nóg politieker, want in plaats van de formele beschuldiging van land- of hoogverraad – crimen laesae maiestatis, een delict dat veelal met de dood bestraft wordt – komt dan het politieke meningsverschil boven drijven over wie het nu werkelijk voor het zeggen had in de Republiek. Zo gezien sneuvelde Oldenbarnevelt in een puur politieke strijd tegen Maurits’ pogingen om zijn machtspositie te vergroten, wellicht zelfs de volledige soevereiniteit over de gewesten te verwerven voor het huis van Oranje-Nassau.

Wat nu eigenlijk de drijfveren van Maurits zijn geweest om zo hard op te treden blijft onduidelijk. Zou hebben meegespeeld dat hij pas Prins van Oranje-Nassau was geworden na het overlijden van zijn oudere halfbroer Philips-Willem in 1618, tot dan toe de titelhouder, en meende iets te moeten bewijzen? Toch was zijn politieke positie niet bedreigd en zijn militaire vakmanschap onomstreden. Religieuze scherpslijperij? Hij had de zijde van de strenge gelovigen gekozen, terwijl Van Oldenbarnevelt in de traditie van Willem van Oranje stond: de opstand en de oorlog met Spanje waren er omwille van de vrijheid en vrijheden (libertatis causa); het was niet primair wat de radicale calvinisten vonden een religionis causa. Maar of Maurits, van wie bekend was dat hij regelmatig dames-voor-één-nacht op het Binnenhof ontving, nu zo’n radicale calvinist was? Uit politieke overwegingen wellicht. De afrekening met Oldenbarnevelt c.s. stelde Maurits in ieder geval in staat zonder al te veel tegenstand door te gaan met zijn ‘proces van zelfverheffing’, al bleef hij als stadhouder uiteindelijk dienaar van de Staten, die na het overlijden van Willem II in 1650 lieten blijken dat ze het ook wel zonder stadhouder afkonden.

Het blijft hoe dan ook een onfrisse en in sommige opzichten nog steeds onduidelijke affaire. De onduidelijkheid zal hebben bijgedragen aan de controverse die er altijd is blijven bestaan rond het proces-Oldenbarnevelt. Hoe gevoelig de affaire in sommige geesten bleef, bleek zo’n drie eeuwen later toen het Haagse gemeentebestuur uit serviliteit jegens de Oranje-Nassaus, die uiteindelijk tóch het erfelijk koningschap in de wacht hadden gesleept, jarenlang erover zou twijfelen of plaatsing van een standbeeld van Van Oldenbarnevelt niet kwetsend zou zijn voor de koninklijke familie. Na lang delibereren kwam het standbeeld er uiteindelijk in 1934 toch.

Wilfried Uitterhoeve:
De zaak Oldenbarnevelt. Val, proces en executie.
Uitgeverij VanTilt, Nijmegen
ISBN 978 94 6004 4113
Prijs € 23,50

Commentaar: Voorbij Baudet

De komeetachtige transformatie van Forum voor Democratie bij de Statenverkiezingen van een groezelig bierkelder-gezelschap tot de grootste partij in de Eerste Kamer heeft een schokgolf veroorzaakt – en terecht. Het is schokkend te zien hoe kwetsbaar een gevestigde democratie in het digitale tijdperk is geworden voor primaire impulsen. Welbeschouwd zijn niet de dolgedraaide gymnasiast Thierry Baudet en de louche advocaat T. Hiddema de glorieuze overwinnaars van deze verkiezingen, maar een zekere Gökmen T., die door zijn pistool leeg te schieten in een Utrechtse tram het hele politieke landschap van Nederland voor de komende jaren grondig heeft verbouwd.

De opmerkelijke hardnekkigheid waarmee de bevoegde autoriteiten de gruweldaad van dit ontspoorde individu hebben versleten voor een terroristische actie is vermoedelijk in hoge mate debet aan de politieke ‘melt down’ die zich vervolgens heeft afgespeeld. Kennelijk hebben instanties als de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zoveel behoefte aan meer budget dat zij zich deze kans niet wilden laten ontglippen. Door de gedachte aan een terroristische aanslag nadrukkelijk levend te houden, tegen al gezond verstand in, zetten zij de poort wagenwijd open voor het Paard van Troje van Baudet.

De laatste kon aan het eind van de uitslagenavond zijn overwinning vieren met een potsierlijke speech, waarbij hij het niet kon laten een hommage in te bouwen aan Jean Marie le Pen (een man zo fout dat zelfs zijn eigen dochter hem niet publiek durft te citeren) en het bestond ook het broeikaseffect te ontkennen. Wat betreft dat laatste: reeds zestig jaar geleden waarschuwde de fysicus Edward Teller voor het opwarmen van de aarde door het verbranden van fossiele brandstoffen. Nu was Teller uitvinder van de atoombom en de waterstofbom, dus legt diens oordeel iets meer gewicht in de schaal dan dat van de boreale Baudet, wiens conduitestaat op natuurfysisch gebied gebied niet verder gaat dan de uitvinding van de ego-bom. Mocht Nederland in het loop van deze eeuw tot aan de Veluwe onder water lopen, zullen er heel wat FvD-stemmers verhaal bij Baudet komen halen, maar deze is dan vermoedelijk al liggend op zijn vleugel weggepeddeld naar veiliger oorden.

Verongelijke romanticus
Is Nederland nu ook in de greep gekomen van een nieuwe fascistoïde golf? Vele commentaren wijzen in die richting. Ja, Baudet flirt met het gedachtegoed van Oswald Spengler, de favoriete filosoof van de nazi’s, overal ziet hij een links complot, met zijn nationalistische anti-Brussel-agenda kan hij zo in de rij aansluiten bij het extreem-rechtse reveil van Boedapest tot Berlijn. Maar in de kern is hij toch vooral de verongelijkte romanticus, die zijn Weltschmerz heeft opgeblazen tot een politieke agenda.
Baudet’s verschijning op het politieke toneel is in de kern oud-Hollands schuifdeurentoneel. Ook in die zin is hij de rechtmatige erfgenaam van Pim Fortuyn. Blijkbaar bestaat er bij het Nederlandse electoraat een enorm zwak voor politieke dandy’s met Messias-achtige aandriften. Dit type politici doorbreekt de verveling en maakt politiek tot een spektakelstuk. Ze hebben een magnetische aantrekkingskracht op al evenzeer rancuneuze types, van wie er in Nederland genoeg rondlopen. Zo werd Fortuyn geadopteerd door de onroerend goed-patjepeeër Harry Mens, en Baudet en Hiddema op het schild gehesen door de nationale zeiksnor Johan Derksen. Een beetje fascistische partij heeft echter knokploegen, een anti-democratische agenda en nare vlaggen. Thierry Baudet doet het vooralsnog met Mozart-Kugeln en zakjes lavendel. De ervaring met de LPF leert bovendien dat dit soort partijen te maken hebben met een turbo-verdampingsgraad. Aangestuurd als ze worden door de hitte van het moment, vallen ze in de regel al snel ten prooi aan de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Politiek is nu eenmaal geen opera.

Ruimte voor referendum
Dus wordt het tijd de zegeningen te tellen. 79 procent van het Nederlandse electoraat stemde afgelopen woensdag niet op een rechts-nationalistische partij. Tegelijkertijd is er in de Eerste Kamer nu opeens alle ruimte ontstaan voor een herinvoering van het referendum. Zoals bekend maakte D66-minister van Binnenlandse Zaken Kajsa Ollongren verleden jaar een eind aan het raadgevend referendum. Maar tegelijkertijd kondigde ze een wedergeboorte van de volksraadpleging aan, en wel via een bindend referendum. Zowel FvD als de PVV zijn grote voorstanders van een bindend referendum naar Zwitsers model, natuurlijk omdat zij hopen dat zij op die manier hun capaciteiten als rattenvangers van de publieke opinie optimaal denken te kunnen benutten. Maar wat als dat nu niet zo is? Wat als het te raadplegen volk verstandiger is dan de politici die denken het te kunnen manipuleren? In Zwitserland, dat strikt per referendum wordt geregeerd, is dat nu al jaren het geval. Telkens probeert de Schweizerische Volkspartei (SVP) – de politieke broedbroeder van PVV en FvD – met allerlei xenofobische voorstellen het soevereine stemvolk te verleiden. Telkens weer krijgt zij het deksel op de neus. Het goed geïnformeerde Zwitserse electoraat lijkt inmiddels onkwetsbaar geworden voor de populistische verleiding. In het al evengoed opgeleide Nederland zou hetzelfde mogelijk moeten zijn. Voorwaarde is dan wel dat er veel zal moeten worden geïnvesteerd in de bescherming van het publiek tegen propaganda en manipulatie. Alle goedwillende, non-destructieve krachten zullen moeten worden gemobiliseerd. Dan liggen alle wegen open voor een grondige verbouwing van het Nederlandse bestel. Spreiding van kennis, macht en inkomen – die nooit in vervulling gekomen droom van Joop den Uyl – zou dan toch nog binnen handbereik komen. Daarmee zou een nationaal politiek trauma uit de weg geholpen zijn en een kweekvijver voor toekomstige populistische rattenvangers drooggelegd. De traditionele liberaal-conservatieve old boys networks zouden dan immers buitenspel staan. En wie weet, als definitief bewijs voor het bezwijken van de oude orde, zou zelfs de herrijzenis van de Nederlandse republiek mogelijk zijn. Deze betreurenswaardige episode met Thierry Baudet zou uiteindelijk niet meer om het lijf blijken te hebben dan een curieuze pauze-act.

Tekst: René Zwaap
Illustratie: Joep

1 13 14 15 16 17 19