Virtumedia

Koning Historisch Onbenul

De banden tussen het Nederlandse koningshuis en dat van Saoedi-Arabië zijn helemaal niet zo hecht, bezwoer Willem-Alexander de Nederlandse pers in oktober 2018 tijdens een bezoek aan Londen, gevraagd naar een reactie op de moord op Jamal Khashoggi. De koning noemde die liquidatie op de Saoedische ambassade in Istanboel weliswaar ‘verschrikkelijk’, maar voerde vervolgens aan dat hij ‘maar’ één keer op bezoek was geweest in Saoedi-Arabië, en wel in 2015, toen hij vooraan mocht staan bij het rouwbeklag voor de overleden vorst Abdoellah.

Die mededeling was stuitend misleidend. De banden tussen de Oranjes en het huis Al Saud zijn juist zeer hecht, blijkt uit het recent verschenen boek De Saoedi’s – de ongewisse toekomst van een machtige oliestaat van journalist Mark Blaisse.

Die band valt vooral terug te voeren op de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM), het handelshuis waar Koning Willem I een belang van 11 procent in vergaarde en dat later zou opgaan in de ABN Amro. De NHM richtte in 1926 de Saudi al-Hollandi Bank op om de vele pelgrims uit Nederlands-Indië naar de Saoedische bedevaarssteden Mekka en Medina te bedienen.Voor de Saoedi’s was de aanhoudende stroom Nederlandse Hadj-deelnemers een welkome inkomstenbron (de olie moest nog beginnen te vloeien) en daarom stuurde ’s lands eerste koning Ibn Saud zijn zoon prins Faisal in 1926 naar Nederland.

Deze bracht een bezoek aan koningin Wilhelmina op ’t Loo en de NHM aan de Amsterdamse Vijzelstraat. Het beviel de Saoedische prins prima, want in de loop van de jaren dertig kwam hij nog twee keer langs. Zelf opende de Saoedische koning een rekening bij de Saudi al-Hollandi Bank, hetgeen bij de NHM tot de nodige hoofdbrekens leidde aangezien de koning zijn kredieten niet placht af te lossen. Daar stond tegenover dat de NHM als thuisbankier van het Saoedische koningshuis in 1927 een centrale rol kreeg toebedeeld bij de invoering van de nieuwe Saoedische munt, de riyaal.

De Saudi al-Hollandi bank heet tegenwoordig de Allawal Bank, is nauw verbonden aan de nationale oliemaatschappij Aramco en ABN Amro is daar nog steeds aandeelhouder. De ABN Amro is altijd nauw verbonden gebleven aan Oranje en dat maakt de ereplaats voor Willem-Alexander bij het rouwbeklag voor de Saoedische koning ineens een stuk begrijpelijker en zeker geen incident. Zoals ook de aanhoudende stroom steekpenningen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven naar het 10.000 prinsen tellende Saoedische koningshuis in ruil voor riante bouwopdrachten ongetwijfeld bijdraagt aan de populariteit van de Nederlandse royals aldaar.

Zoals WA het in Londen aan het Nederlandse journaille voorstelde zou dan ook gezien kunnen worden als boerenbedrog. Of zou hij echt niet beter weten? Tijdens zijn jongste Kerstrede maakte WA ook al zo’n schuiver toen hij zijn ruim 1 miljoen kijkers voorhield dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlandse gewesten in 1581 ‘nooit eerder vertoond’ was. De drie Zwitserse oerkantons Schwyz, Uri en Unterwalden deden precies hetzelfde al in 1291! Legendarisch blijft zijn verwijzing naar een ingezonden brief van ex-dictator Videla als een belangrijk inzicht in de Argentijnse verhoudingen. Kortom, het valt heel goed te begrijpen dat WA’s afstudeerscriptie voor zijn studie geschiedenis in Leiden nog steeds wordt behandeld als een gewichtig staatsgeheim.

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR. 2, JUNI 2018

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk
René Zwaap

Prins zonder franje
Frits Hendrik Emmerik

De dood van Spinoza’s leermeester
Tseard Zoethout

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Het gelijk van Nanda van der Zee
René Zwaap

Van het republikeins front: de verborgen schatten van het koningshuis

Privatiseer de monarchie
Ricus van der Kwast

Journalistiek gaat ten onder aan nulnieuws
Ricus van der Kwast

Grenzen aan de Hollandomania
Anton van Hooff

De opstand van het ressentiment
Serge van Duijnhoven

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 3 en slot)
Paul Damen

Boekrecensie: een boeiend contact
Gijs Korevaar

Boekrecensie: eerherstel voor wijdlopige twijfelaar met faalangst
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: de Mannen van Gods woord zijn niet vies van politiek stuntwerk
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Buigen voor Bhumipol
Manuel Kneepkens

Column Hans Maessen: een formidabele tegenstander

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Boeksignalementen

 

De verloren zoon

Het is niet zo bekend dat Willem van Oranje naast de vaderlandse helden Maurits en Frederik Hendrik nóg een zoon heeft gehad: Philips Willem, geboren in 1554 uit het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Buren. Deze zoon, tevens graaf van Buren, is in 1568 vanuit Leuven, waar hij studeerde, naar Spanje ontvoerd door Philips II van Spanje – een fieltenstreek waaruit blijkt dat er ook vroeger al met alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen werd gestreden. Hij bleef als gevolg daarvan niet meer dan een voetnoot in de geschiedschrijving van de Nederlandse opstand en de tachtigjarige oorlog. Het verhaal heeft gelukkig nog wel een enigszins happy end: Philips Willem kon aanvankelijk studeren aan de universiteit van Alcalá de Henares in de buurt van Madrid, omringd door een entourage van zestien personeelsleden. Nadat hij achttien jaar gevangen was gehouden in het kasteel van Arévalo, mocht hij in 1595 terugkeren naar de zuidelijke Nederlanden. Hij werd gezien als pion van de Spaanse koning, wat betekende dat er voor hem geen rol van betekenis was weggelegd in de opstandige gewesten in het noorden. Uiteindelijk werd hij eind 1608 – het Twaalfjarig Bestand met Spanje was bijna een feit – met alle eerbewijzen ingehuldigd als graaf van Buren. Precies vierhonderd jaar geleden, in februari 1618, overleed hij in Brussel.

Om over zo iemand, die nauwelijks een rol in de geschiedenis heeft gespeeld en over wie bovendien niet zo heel veel bekend is, een biografisch boek van 400 bladzijden te schrijven, is een prestatie. Het is dan ook niet alleen een biografie, maar een uitgebreid verhaal over de eerste decennia van de Nederlandse opstand in de periode 1560-1609. Een gedetailleerd verhaal, dat soms zelfs van dag tot dag beschrijft hoe de verhouding tussen de koning en zijn Nederlandse onderdanen door de starheid en het onbegrip van Philips II en handlangers als Alva steeds verder uit de hand loopt. Het is klassieke vaderlandse geschiedenis (Maurits van den Toorn).

 

P.J. Schipperus

Philips Willem. De verloren zoon van Willem van Oranje

Uitgeverij Omniboek

ISBN 978 94 019 1070 5

ISBN e-book 978 94 019 1071 2

Prijs € 29,99

 

 

Grote jongen zijn

 

Wat moeten we hiermee? Het begin van het boek – een beschrijving van de vele goede daden en het grote inzicht van Frank de Grave (onder meer wethouder in Amsterdam, staatssecretaris van Sociale Zaken en minister van Defensie) – doet wat pompeus aan, maar het zal als een vorm van hogere ironie zijn bedoeld. Het boek blijkt vervolgens geen biografie te zijn, maar ‘een verza­meling bestuurlijke en politieke leermomenten, soms zwaar­wichtig, soms vrolijk van aard, opdat de lezer er ook iets aan heeft. Geen studieboek en ook geen Handboek Soldaat met pas­klare wenken en voorschriften’. Het levert in ‘54 merendeels opgewekte scènes’ een beeld van wat een politicus annex bestuurder allemaal kan beleven en wat hij/zij wel of juist liever niet moet doen. Over de onmogelijkheid om als wethouder zelf brieven te beantwoorden, de staatssecretaris als hulpsinterklaas, emotie & impulsiviteit, ronkend zelfvertrouwen en nog veel meer. Inderdaad, vrolijke verhalen, ook de min of meer gênante, verteld door een oude rot in het politieke vak aan een minstens zo oude rot in de journalistiek. Voor analyses moet je bij een ander wezen (Maurits van den Toorn).

 

Jan Tromp en Frank de Grave

Grote jongen zijn. Hoe macht werkt in 54 merendeels opgewekte scènes.

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 587 5692 3

Prijs € 20

 

Tegenpolen in de sociaal-democratie

De sociaaldemocratie kent vogels van uiteenlopende pluimage. Neem jhr. Marinus van der Goes van Naters, de flamboyante fractieleider van de PvdA in de eerste naoorlogse jaren. Of Max van der Stoel, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl. Twee mannen van totaal verschillende herkomst, karakter en wijze van optreden. Het is ‘de rode jonker’ versus ‘de sobere burger’. Over beiden zijn lezenswaardige biografieën verschenen.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

Jonkheer Marinus van der Goes van Naters (1900-2005) had de pest aan zijn bijnaam ‘de rode jonker’ en kon flink boos worden als iemand hem zo betitelde. Daarentegen gebruikte hij de term ‘salonsocialist’, een benaming die hij vanwege zijn kapitale villa in Wassenaar onvermijdelijk wel eens te horen kreeg, soms als een soort geuzennaam. Ondanks die riante behuizing was hij door-en-door democratisch socialist, van 1937 tot 1967 als Kamerlid. Na 1945 was hij nog eventjes de laatste fractieleider van de SDAP en vervolgens de eerste fractieleider van de nieuwe PvdA. We kunnen hem dankbaar zijn voor zijn initiatief om een parlementaire enquête in te stellen naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945 om achteraf het ontbreken van parlementaire controle enigszins te compenseren. De uitkomsten van dat negen jaar durende onderzoek waren zeker niet tot ieders vreugde; Van der Goes kon het later dan ook hebben over ‘de zeldzame imbeciliteit van de zwakkeling De Geer’, en zo vielen er wel meer mensen en instanties van hun voetstuk. Jammer genoeg bleef het optreden van Wilhelmina, inclusief haar onconstitutionele fratsen, buiten beschouwing.

Een groot succes als fractieleider was Van der Goes niet, daarvoor soleerde hij te veel en vloog hij iets te vaak uit de bocht. De opmerking in een interview in 1951 dat het oplossen van de kwestie Nieuw-Guinea hem wel een kabinetscrisis waard was, betekende het einde. Het kabinet viel trouwens korte tijd later over dezelfde kwestie, daar was die uitspraak niet voor nodig geweest, maar de toch al weinig hartelijke verhoudingen tussen de gelijkmatige Drees en de opvliegende Van der Goes waren sindsdien voorgoed verpest. Het bracht Van der Goes ertoe jaren later op te merken: ‘En toen kwam Drees, een fatsoenlijk stuk kurk eigenlijk. Razend knap hoor, dat stuk kurk had alles gelezen, wat er maar te lezen viel. Maar je had nooit de indruk dat het tot zijn gemoed sprak.’

 

Vervlogen Europeaan

Van der Goes was ook een vervlogen Europeaan die in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Parlementaire Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zitting had. Ook daarbij stonden Drees en Van der Goes qua opvattingen tegenover elkaar, want Drees vond als typische man-van-het-haalbare de hele Raad van Europa met z’n Parlementaire Assemblee maar utopisch gedoe. Juist dat utopische zal Van der Goes hebben aangesproken. Als rapporteur namens de Raad van Europa kwam hij met het plan om het Saarland, na 1945 een semi-zelfstandig gebied onder Franse invloed, te ‘Europeaniseren’. Als dat was gelukt, was nu Saarbrücken de Europese hoofdstad geweest in plaats van Brussel. Er kwam zoals bekend niets van terecht.

Dat Van der Goes ondanks al zijn activiteiten in de vergetelheid is geraakt, komt waarschijnlijk vooral doordat hij het nooit tot minister heeft gebracht. Hij zal er te eigenzinnig en te weinig plooibaar voor zijn geweest, een soort ouderwetse adellijke regent die weinig geduld kon opbrengen voor het dagelijkse gemier van zijn partijgenoten en politieke tegenstrevers. Ook al heb je gelijk, met zo’n houding krijg je het niet. Als je leest wat hij in 1945 over staatkundige vernieuwing schreef in zijn boek De Leiding van den staat, dan is dat jammer. Uiteindelijk was hij vooral, zoals zijn biografe schrijft, ‘enfant terrible van de Partij van de Arbeid’ dat tot op hoge leeftijd ‘vloekend en tegelijkertijd geanimeerd de actuele en voorbije politiek’ becommentarieerde.

 

Onkreukbaar

Op zulke verbale uitspattingen was Max van der Stoel (1924-2011) nooit te betrappen. Het eerste woord dat me te binnen schiet als het over hem gaat is ‘onkreukbaar’. Sterker, je zou hem misschien zelfs saai kunnen noemen of, zoals het tijdschrift The Economist het ooit wat fraaier formuleerde, ‘stunningly unglamorous’.

Ook hij was een man met rotsvaste overtuigingen: sociaaldemocraat en voorvechter van mensenrechten, Atlanticus en voorstander van de NAVO, met warme gevoelens voor het huis van Oranje. Anders dan Van der Goes moest hij het vooral hebben van subtiel opereren achter de schermen, ‘nauwgezet, behoedzaam en stoutmoedig’. Echt een diplomaat, maar desondanks toch ook politicus als Kamerlid, staatssecretaris en minister. Gedurende zijn politieke carrière werd hij, een mainstream sociaaldemocraat, achtereenvolgens gezien als een links gevaar (op het oerconservatieve departement van Buitenlandse Zaken, toen hij in 1965 onder Joseph Luns staatssecretaris was geworden) en slechts een paar jaar later als ‘visieloze rechtse bal’ (door zijn Nieuw Linkse-partijgenoten in de PvdA). De ironie daarvan is hem vast niet ontgaan. Ook later als Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden kreeg hij allerlei invectieven naar zijn hoofd geslingerd; hij was er inmiddels wel gewend aan geraakt, mogen we aannemen.

 

Oranjekwesties

In het kader van dit tijdschrift is vooral interessant hoe beide heren tegenover (leden van) het Oranjehuis stonden, waar ze uit hoofde van hun functies regelmatig contact mee gehad hebben. Van der Goes van Naters heeft zich er niet over uitgelaten, er is in de biografie althans geen spoor van te vinden. Ook in zijn autobiografie uit 1980, Met en tegen de tijd, komt het onderwerp niet aan de orde; kennelijk boeide het hem niet zo. Als je zijn, laten we zeggen, ‘overduidelijke’ typeringen van veel andere mensen leest, dan hebben we daar bepaald wat aan gemist.

Onvertogen woorden zijn van Van der Stoel sowieso niet te verwachten en bovendien had hij een warme band met het Oranjehuis. Mede daardoor raakte hij nauw betrokken bij twee delicate kwesties. Dat was in de jaren zeventig als minister met de Lockheed-affaire en begin deze eeuw als speciaal gezant, zeg maar trouble shooter, voor het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. Ook daarbij opereerde hij vooral achter de schermen.

Bij de kwestie-Lockheed was zijn betrokkenheid niet zo heel groot, maar als minister van Buitenlandse Zaken was hij eerder dan veel anderen geïnformeerd dat er iets mis was door berichten van de Nederlandse ambassadeurs in Parijs en Washington, al leidde dat aanvankelijk nog niet tot activiteit van zijn kant. Toen de affaire eenmaal was losgebarsten hoorde hij tot de intimi in het kabinet-Den Uyl die snel werden bijgepraat over de ontwikkelingen. Boeiend is het verhaal dat de ministers zich grote zorgen maakten dat Bernhard zich niet zou neerleggen bij de sancties die hem waren opgelegd. De biografie bevat citaten uit een briefwisseling tussen Van der Stoel en de met de prins bevriende Ernst van der Beugel (waarbij en passant ‘het geheim van Drakesteyn’ wordt geschonden, want volgens een van die brieven blijkt dat Beatrix en Claus ‘in diepe bezorgdheid [verkeren] over wat zij noemden de onwerkelijkheidszin van Soestdijk en met name en in het bijzonder van hun vader en schoonvader.’). Uiteindelijk legde Bernhard zich neer bij de feiten, al leek het hem te ontgaan dat hij iets onoorbaars had gedaan. Ongetwijfeld zal zijn – vermoedelijk selectief – slechte geheugen hem daarbij hebben geholpen.

Terzijde: dat Bernhard in het in 2004 postuum verschenen interview in de Volkskrant ondanks dat beroemde slechte geheugen eindelijk toch nog opening van zaken zou hebben gegeven, zoals de biografe opmerkt, getuigt van een nogal zonnige kijk op het karakter van de prins. Hij gaf in dat stuk inderdaad veel toe, maar het was natuurlijk wel ‘de wereld volgens Bernhard’, inclusief het verhaal dat de miljoen dollar die Lockheed op een Zwitserse rekening had gestort niet voor hem was geweest maar voor anderen. De prins als weldoener, het is geen rol die hem past.

 

Huwelijksprobleem

Uitgebreid komt de nóg delicatere klus aan de orde die Van der Stoel in 2000 moest opknappen in opdracht van premier Kok: voorkomen dat Jorge Zorreguieta het huwelijk van zijn dochter zou bijwonen. Zodra bekend werd wie Zorreguieta was, kwam er al snel een aangifte tegen hem. Het OM besloot weliswaar om niet tot vervolging over te gaan, maar Kok en met hem politiek Den Haag was wakker geschrokken. Dat er echt een probleem was, bleek vervolgens uit het rapport dat speciaal onderzoeker Michiel Baud in opdracht van de premier had opgesteld, met als een van de conclusies: ‘Als we dan tenslotte willen oordelen […] over morele schuld, dan moeten we vaststellen dat Zorreguieta zich vijf jaar lang in een hoge politieke functie actief en met overtuiging heeft ingezet voor een regime dat in binnen- en buitenland veroordeeld is voor het uitschakelen van democratische grondrechten en het op grote schaal schenden van de mensenrechten. In de Nederlandse oorlogsterminologie zou het vervullen van zo’n positie als “fout” worden bestempeld.’ De gebeurtenissen daarna – ontmoetingen met Zorreguieta die de portee van die uitspraak aanvankelijk niet snapte (is het gek als we hier een parallel met Bernhard signaleren?), maar gaandeweg tot het inzicht werd gebracht dat er geen redden meer aan was – lezen als een thriller, ook al is de afloop bekend: de sfeer én de monarchie werden gered. Het leverde Van der Stoel een bedankbriefje van Beatrix op (geciteerd in het boek) en het koninklijk paar als huwelijkscadeau van Van der Stoel een peper-en-zoutstel. Het klinkt niet als een erg fantasievolle gift, maar dat past wel een beetje bij de gulle gever.

 

Operatiën en Inlichtingen

Een van de vreemdste activiteiten van Van der Stoel was in de jaren 1988-1992 zijn leidinggevende positie bij Operatiën en Inlichtingen, de in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog opgetuigde stay behind-organisatie voor het geval ‘de Rus’ West-Europa zou bezetten. De Italiaanse variant, Gladio, was gaandeweg ontspoord en verworden tot een club van ultrarechts en fascistisch georiënteerde lieden die eigenmachtig alvast aan de anticommunistische strijd waren begonnen. Nederland bleef iets dergelijks bespaard. Het Nederlandse paramilitaire O&I was weliswaar net zo geheim, maar het nut ervan was al in de jaren vijftig, nota bene bij militairen, ter discussie komen te staan: het leek vooral een poging om alsnog de vorige oorlog te winnen. Toen Van der Stoel de leiding erover kreeg, in het jaar waarin Gorbatsjov de Breznjev-doctrine ten grave droeg, was het al weinig meer dan een fossiel uit voorbije tijden. Dat hij als chef opereerde onder het tamelijk doorzichtige pseudoniem Van der Kruk maakt het tot een soort padvinderij voor heren op leeftijd.

De vraag is natuurlijk hoe Van der Stoel, altijd een voorvechter van democratie en mensenrechten, tot het besluit is gekomen om aan het hoofd te gaan staan van deze supergeheime paramilitaire organisatie. Misschien om, als een soort burgemeester in oorlogstijd, erger zoals in Italië te voorkomen? Biografe Anet Bleich vermoedt dat het te maken heeft met het traumatische effect van de Duitse inval in mei 1940 waardoor er een abrupt einde kwam aan vanzelfsprekend geachte vrijheden en aan zijn verknochtheid aan de Amerikaanse bevrijders en de Europees-Atlantische alliantie. Het blijft giswerk, want jammer genoeg heeft hij zich er nooit over uitgelaten. Wellicht omdat hij het achteraf zelf een beetje een faux-pas vond?

 

Anet Bleich:

Max van der Stoel. De stille diplomaat 1924-2011

Uitgeverij Balans

ISBN 978 94 600 3801 3 (hardcover)

ISBN 978 94 600 3840 2 (e-book)

Prijs € 34,95 (hardcover) en € 17,99 (e-book)

 

Anne-Marie Mreijen:

De Rode Jonker. De eeuw van Marinus van der Goes van Naters 1900-2005

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 895 3339 5

Prijs € 24,50

 

Voorpublicatie: Niets te kiezen (of: Hoe sterk is de republikeinse burgemeester op Koningdag?)

Het is Koningsdag in Meerloo, een fictieve gemeente aan de Noord-Hollandse kust. Burgemeester Jan van Maanen wandelt met zijn vrouw Carla door de straten en lanen van het welvarende forensendorp. Een voorpublicatie uit de roman In de Duinen van Ries Roowaan.

Tekst: Ries Roowaan

Toen Jan en Carla aankwamen, stond de voorzitter van Meerloo in Vroeger Tijden al klaar om hen te ontvangen. Naast hem zag Jan de journalist van Duin & Heide, het plaatselijke sufferdje, door wie hij zich voor elke lezing samen met Carla liet fotograferen. Op dat vlak liepen zijn belangen en die van de voorzitter van de historische vereniging volstrekt parallel: beiden vonden het – zij het ieder om zijn eigen  redenen – belangrijk dat de aanwezigheid van de beschermheer breeduit in het krantje kwam.

De voorzitter wilde daarnaast koste wat het kost met de burgemeester over Koningsdag praten. Net als vorig jaar en het jaar daarvoor en het jaar daar weer voor beloofde Jan, zij het ook nu weer met lichte tegenzin, een korte toespraak te houden en aansluitend het startschot van de spelletjesmiddag te geven. Bovendien zou hij zich door de journalist van Duin & Heide laten interviewen, die het evenement zoals altijd uitgebreid zou verslaan. De voorzitter van de vereniging was zichtbaar opgelucht dat hij de burgemeester ook dit jaar weer gestrikt had, want op normale dagen kreeg hij maar moeilijk toegang tot Van Maanen en voor Koningsdag vond nog slechts één donderdagmiddaglezing plaats. Dat was in maart; de laatste donderdag van april viel net na de feestdag.

De spelletjesmiddag tijdens de verjaardag van de koning was zuivere nostalgie: zaklopen, ezeltje prik en koekhappen. Eigenlijk vond iedereen het te oubollig voor woorden, maar het bestuur van Meerloo in Vroeger Tijden slaagde er elk jaar weer in om het koningsdagscomité te overtuigen. Jan had als burgemeester uiteraard zitting in het overleg en onthield zich, als beschermheer van de historische vereniging, van stemming, maar de meeste commissieleden was wel opgevallen dat het ware vuur bij hem ontbrak. De vereniging was in handen van enkele oudere inwoners die ook in het dorp waren geboren. Zij verwachtten dat een bijzonder gewicht aan hun mening werd toegekend, in ieder geval meer dan aan de opvattingen van de import en Jan wilde hen niet voor het hoofd stoten.

Op normale dagen werd zelden naar de historische vereniging geluisterd en ook de donderdagmiddaglezingen werden op z’n best matig bezocht, maar tijdens Koningsdag bleken ze meer feeling met het dorpsleven te hebben dan algemeen werd gedacht: in ieder geval de kinderen vonden het zaklopen, ezeltje prik en koekhappen fantastisch. In de ochtend hadden de meesten op de vrijmarkt hun nog zo goed als nieuwe elektronische speelgoed verkocht, om van de opbrengst nog nieuwer elektronisch speelgoed te kunnen kopen, maar in de middag stortten zij zich vol overgave op activiteiten die al werden beoefend, toen de radio en televisie zelfs nog moesten worden uitgevonden.

Jan hield van Koningsdag, ook al had hij niets met traditionele spelletjes. Hij hield van Koningsdag, vanwege het mooie weer: het was vrijwel altijd de eerste echt zomerse dag van het seizoen. Tijdens de vorige Koningsdag was het zo geweest en in alle jaren daarvoor – ook toen het feest nog Koninginnedag heette – eveneens. Jan kon het zich maar moeilijk voorstellen en toch had hij tijdens de meer dan tien jaar dat hij nu in Meerloo werkte, elke keer weer geconstateerd dat de weergoden blijkbaar een zekere sympathie voor de monarchie koesterden. Het was altijd zonnig, geen zuchtje wind, de hemel strakblauw en in diepe rust, zonder zelfs maar een sliertje bewolking.

In de avond bracht de muziekvereniging op het Stadsplein klassieke stukken ten gehore. Anders dan bij muziekverenigingen in de wijde omtrek was de kwaliteit van de uitvoering hoog. Een aantal inwoners speelde in professionele orkesten en trad samen met de wat minder getalenteerde leden op; elk jaar weer maakten zij er een onvergetelijke avond van. Na afloop werd vuurwerk ontstoken. Het was de afsluiting van een feest waarvan de inwoners van het dorp intens genoten. De enigen die niet meededen, was de hangjeugd die tijdens Koningsdag in Amsterdam de beest uithing.

Ook inspecteur de Waart nam geen deel aan de feestelijkheden: hij zat met twee dienders in het Meerloose crisiscentrum. De kelder van het stadskantoor, uitgerust met de modernste communicatiemiddelen, bood plek aan zes of zeven personen en moest in geval van rellen, een terroristische dreiging, een zwaar misdrijf of een ander ernstig probleem met de openbare orde als commandocentrale fungeren. Als een dergelijke crisis intrad, dan zouden de burgemeester, de verantwoordelijke wethouder, de gemeentesecretaris, de politiechef en nog twee of drie functionarissen plaatsnemen aan de bureaus en de veiligheidsdeuren sluiten. Elk jaar weer wilde De Waart tijdens Koningsdag de situation room op volle sterkte bemannen. Dat vond Jan compleet overbodig en hij verbood elke ambtenaar om zelfs maar in de buurt van de kelder te komen. Iedereen had een vrije dag en moest kunnen gaan en staan waar hij of zij wilde. Wel vroeg Jan zijn wethouders en de ambtelijke top om te allen tijde een mobiele telefoon mee te nemen – niet omdat hij onheil verwachtte, maar hij wilde evenmin het noodlot tarten. Voor De Waart hield hij deze instructie geheim. Om hem een beetje te sarren, gaf hij de politiechef het telefoonnummer van Carla.

 

‘Weet u, De Waart, meestal vergeet ik mijn telefoon. Als er wat is, bel dan gewoon mijn vrouw. Wij gaan tijdens Koningsdag samen op pad en zij gaat nooit zonder de deur uit. ’

‘Maar burgemeester, u moet voorbereid zijn. In een noodsituatie heeft u de leiding.’

‘Dat komt wel goed. Ik kan me niet voorstellen dat er iets gebeurt. Al onze raddraaiers en drinkebroers zijn in Amsterdam, om te zuipen, over te geven en wie weet te copuleren met een meisje uit een ander dorp dat ook naar de hoofdstad is afgereisd om in het openbaar te zuipen en te kotsen.’

‘U stelt het wel heel erg ver eenvoudig voor.’

‘De Waart, we hebben ongeveer vijf draaideurcriminelen, die we heel goed in de gaten houden. Met hen komt het waarschijnlijk nooit meer goed. Dat is triest, niet in de laatste plaats voor henzelf, maar evengoed zijn dit beheersbare aantallen en kunnen wij ook zonder extreme maatregelen de veiligheid en de rust in dit dorp garanderen. Als u dat vergelijkt met de grote steden, waar in de regel meer dan duizend van dergelijke gevallen rondlopen, dan valt het allemaal reuze mee. U heeft lang in Amsterdam gewerkt en u weet dat net zo goed als ik.’

‘Ik wil alleen maar zeggen dat we juist tijdens Koningsdag extra alert moeten zijn.’

‘Dat is waar en dat ben ik ook zeker van plan. Mocht ik één van onze topcriminelen op straat signaleren, dan vraag ik mijn vrouw om haar telefoon en bel direct naar het crisiscentrum. Stelt u dat gerust?’

 

***

 

Tijdens Koningsdag kon Jan – even afgezien van zijn toespraakje en het startschot van de spelletjesmiddag – zonder enige verplichting, helemaal op z’n gemak, door het dorp lopen, overal rondkijken en met iedereen een praatje maken. Koningsdag was, kortom, een van de allermooiste kanten van het burgemeesterschap, dat had hij direct al tijdens de eerste keer in zijn nieuwe baan, nu meer dan tien jaar terug, vastgesteld. Carla en hij hadden enthousiast deelgenomen aan het feest, dat toen nog Koninginnedag heette.

De dag ervoor had hij de lintjes uitgedeeld. Jan herinnerde zich nog de ambtenaar die meer dan veertig jaar een lovenswaardige inzet aan de dag had gelegd, een ziekenverzorgster die ook in haar vrije tijd kwakkelende bejaarden bezocht, een voormalige lerares die dag en nacht klaarstond in het buurthuis en een uiterst loyaal lid van de vrijwillige brandweer. In totaal waren er tientallen kandidaten voorgedragen; slechts vier zouden daadwerkelijk een lintje krijgen. Telkens opnieuw moest Jan memoreren wat de ontvanger voor bewonderenswaardigs had verricht en benadrukken dat het ‘Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd’ om de gemeenteambtenaar, de ziekenverzorgster, de voormalige lerares, de brandweerman te benoemen ‘tot Lid in de Orde van Oranje-Nassau’.

Vier keer, telkens toen aan het eind van de lofrede moest worden verkondigd dat het Hare Majesteit had behaagd, haperde Jan. Opeens blokkeerde hij tijdens zoiets eenvoudigs als het uitspreken van een paar loze woorden. Dat had hij niet van zichzelf verwacht: dat hij tijdens een feestelijke gelegenheid, die hij op professionele wijze diende te leiden, toch nog over zijn eigen overtuigingen zou struikelen.

 

Sinds het allereerste begin van zijn loopbaan was Jan een overtuigd republikein. Dat had niets te maken met de gebruikelijke bezwaren tegen de monarchie, zoals de jaarlijks terugkerende kosten of het eventueel matige functioneren van de majesteit. Het koningshuis kon duur, zeer duur of peperduur zijn, de vorst kon goed, matig of slecht zijn, – dat maakte allemaal niet uit, want het principe klopte niet. Jan was tegen erfopvolging. Dat was slecht voor de grootste talenten van het land, die nooit het hoogste ambt zouden bekleden, domweg omdat het niet voor hen openstond. Erfopvolging was ook tragisch voor het land, omdat de beste kandidaten nooit dat hoogste ambt zouden vervullen. Het allerergst vond Jan het echter voor de vorst zelf, die als enige in het land niets te kiezen had: de koning moest gewoon het beroep uitoefenen dat zijn moeder voor hem had uitgeoefend. Dat was in strijd met de mensenrechten, die voor iedereen golden, anders waren het immers geen mensenrechten, behalve voor de vorst. Misschien dat de man droomde van een bestaan als zakenbankier, banketbakker of wetenschapper – dat kon zijn, maar het bleef honderd procent vergeefs. Hij had geen enkele keuze: niets, nada, niente, op hem waren als enige van alle Nederlanders laatmiddeleeuwse regels van toepassing.

Carla was het volstrekt oneens met Jan. Zij vond de monarchie een vertrouwenwekkend en warm instituut. In plaats van kille machtspolitiek, die volgens haar onontkoombaar met een gekozen staatshoofd verbonden was, ging de monarchie om mensen van vlees en bloed. Bovendien verbond het ons met honderden jaren vaderlands verleden, zei Carla en liet niet na te benadrukken dat het overgrote deel van de Nederlanders er precies zo over dacht. Over democratie gesproken… Telkenmale als zij deze discussie voerden – of eigenlijk: de over en weer bekende argumenten verwoordden – voelde Jan zich een beetje moedeloos: als hij zelfs zijn vrouw niet van de republikeinse staatsvorm kon overtuigen, hoe zou hij dan zijn eigen partij, die wat dit betreft een nogal halfslachtig, om niet te zeggen uitgesproken laf standpunt innam, kunnen overtuigen? En zelfs als hij een groepje gelijkgestemden om zich heen zou weten te verzamelen en uiteindelijk zijn partijgenoten kon overhalen, hoe zouden zij dan die andere zeventien miljoen Nederlanders moeten overtuigen?

Paul Damen over hermelijnvlopoëzie (deel 2)

 

  1.  De Oranjes staan niet bekend als groot cultuurliefhebbers. De odes, ereverzen en lofzangen aan hun adres zijn er dan ook naar. Zelden werd zoveel literaire bagger, al dan niet in opdracht, uitgestort als over hun koninklijke hoofden. Het tweede deel van Paul Damen’s drieluik over dichters in de schaduw van Oranje.

 

Tekst Paul Damen

 

In het vorige artikel zagen we waarom het Wilhelmus niet te zingen was (en is), en hoe met een overdadige oogst aan Zegezangen, Klinkdichten, Lof en Eerrijmen de grote dichter Joost van den Vondel behoorlijk bijverdiende. Teruggrijpend op de Gouden Eeuw waren dichters nooit te beroerd om, God aanroepend, de Oranjes Zijn hemel in te prijzen.

Maar in de Bataafse tijd veranderde dat radicaal. Tijdens die Franse bezetting en de Napoleontische tijd daarna draaide de poëtische mening over de Oranjes een halve slag om. Zelfs de in ballingschap in Londen levende ‘sufferd’ Willem V werd geprezen. De nogal opportunistische Willem Bilderdijk wist in die stad, in een aan een dame aangeboden gedicht, Willem V de lucht in te prijzen met zinnen als:

 

‘ô dat men ’t U op nieuw in Holland aan mocht bieden,

Gelijk men ’t voor eene eeuw aan Koning Willem bood:

Verwinnaar van’t geweld van Neeêrlamds Spartaciden,

Zoo aangebeên als hy, zoo machtig , en zo groot.’

 

Bilderdijk ‘vergat’ even, met Franse slag als het ware, dat alle vorige Willems nimmer koning waren. Maar om dat goed te maken deed hij er een pakje ‘Hollandsche Wafelen’ bij.

 

De dichter Jan Frederik Helmers plande zijn lofdicht op Oranje helaas iets te vroeg. Hij schreef zijn ‘De Hollandsche natie’ in 1812, toen de Franse bezetters nog niet vertrokken waren. Het is tot op heden veruit het meest nationalistische gedicht uit de Nederlandse literatuur. En, begonnen bij de fiere Batavieren, ook het meest bombastische:

 

‘Zoo was ook, Nederland! in vroeger tijd, uw grond;

Eerst zwalpte ’t nat der zee uw bosch en weiden rond!’

 

En tussen het zwalpen door zette Helmers de Nederlandse Maagd neer in een potje onvervalste nationaalporno:

 

‘Gelijk een jonge vrouw, ter slaapzaal ingetreden,

Met maagdelijke schaamte, en weigerende schreden,

Met halfgeloken oog, den aangebeden’ man

’t Verborgen schoon bedekt, maar niet verbergen kan:

Zoo ook onttrok aan ons het Voorgeslacht zijn daden:

(…) De zwakke windsels aan haar borst en heup ontrukt,

En in haar liefde zwelgt met niet verzaadbre teugen;

Zoo willen we in den roem der Vadren ons verheugen.’

 

En dat dan exact 3545 regels doordenderend. Wij moeten de Franse censor-inspecteur dankbaar zijn voor het schrappen van enkele honderden regels, zoals ’t Land wordt gezuiverd van het ongediert’. Want die Fransen waren ook niet gek: wie zoals Helmers zowel Maurits als Frederik Hendrik prijst met ”k wil u beiden de offers wijden, / Die onze erkentnis op ’t altaar der Vrijheid biedt, / Het offer van ons hart; versmaadt die hulde niet…’, maar niet één maal koning Lodewijk Napoleon noemt, maakt zich niet populair bij de bezetter. Drie maanden en drie drukken van ‘De Hollandsche Natie’ later, kwam men Helmers arresteren. Helmers’ zwager, de dichter Cornelis Loots, deed open en wees pathetisch naar de bedstee: ‘Zie daar uw gevangene!’ Helmers was zo verstandig geweest om zojuist te overlijden. Deze ultieme heldendaad leverde hem de naamgeving van drie Amsterdamse straten op.

 

Neêrlands bloed

 

Na de Bataafse en Franse tijd bleken de patriottische dichters uit de eeuw daarvoor uitgestorven. De Fransen hadden onder Napoleon in Rusland klop gekregen, en de nieuwe gedwongen werving van soldaten maakte het patriottisme er ook niet populairder op. Nadat Willem geland was en tot koning Willem I gebombardeerd was, gingen alle poëtische remmen los. De ophemeling van de Gouden Eeuw werd het nieuwe ijkpunt voor koningsgezinde, godvruchtige en nationalistische poëzie. Zelden is dan ook zo’n hoop Oranje-femelarij en pluimstrijkerij de dichtkunst binnengemarcheerd als begin 19e eeuw. Zo rijmelde de voorheen vurig patriot Rhijnvis Feith op zijn oude dag nog:

 

‘Ook ik, ik schrei van vreugd en smaak verrukt Gods zegen

Wat kon de naar het Graf gebogen Grijsaard meer?

Zijn hart aanbidt Gods gunst, gloeit Neêrlands Redder tegen.

En legt zijn Zwanenzang aan zijne voeten neer.’

 

Hij is toch nog eenenzeventig geworden. Maar dan de Rotterdammer bard Henricus Franciscus Caroluszoon (Hendrik) Tollens! Tollens! Wie zijn ellenlange rijmdicht ‘Overwintering op Nova Zembla’ overleeft, verkiest voortaan de vrieskou boven het uitzitten van deze 717 strofen. Bij het aantreden van de nieuwe koning schreef Tollens een ‘Lierzang’ waar God zélf de koning aanbeveelt, en de overige Europese royalty maant voor de nieuwkomer een stukje op te schuiven:

 

‘Kort in uw schepters en uw kroonen, / Schuift op, ô Vorsten, met uw troonen:

Want Nassau zet zich naast u neêr. / Triomf! laat klinken stem en snaren!

De kelk des onspoeds is geleêgd! / De smaad van zoo veel bange jaren

Is door Gods vinger uitgeveegd.’

 

Tollens schreef ook ‘Wien Neerlands Bloed’ als nieuw volkslied voor de heraangetreden Oranjes. Tegenwoordig omstreden en vanwege de eerste regels (‘Wien Neerlands bloed door de aderen vloeit; Van vreemde smetten vrij’) nogal eens als racistisch beschouwd – terwijl Tollens uiteraard met die ‘vreemde smetten’ duidde op de jarenlange Franse bezetters. Om te vervolgen:

 

‘Hij zett’ met ons, vereend van zin / Met onbeklemde borst

Het godgevallig feestlied in / Voor vaderland en vorst!’

 

Geen wonder dat krap een halve eeuw het Rotterdams standbeeld van de dichter onthuld werd door koning Willem III. De dichter prijkt sindsdien, gekleed in een kamerjas, in een buitenwijk die het bombardement oversloeg. Tollens was niet de enige die God als getuige opriep. Ook in het dichtwerk van E.J. Potgieter, met name in ‘Noord en Zuid onder Willem I’, draaft het Opperwezen hoogstpersoonlijk op:

 

‘Bataaf en Belg zij één!’ zoo klonk de stem van God.

‘T verdeelde Kroost zij één en minne d’eigen Vader!’

En van d’Oranjestaf druipt zegen en genot

Wij treden beter eeuw door ’s Konings wijsheid nader.’

 

Dat Oranje druipen duurde dus niet zo lang, en ook die Koninklijke wijsheid schoot tekort, want nauwelijks een jaar na dit nota bene door Potgieter in Antwerpen geschreven gedicht breekt dankzij Willems dwarsheid de Belgische opstand uit, voorbode van de breuk. Dit bewijst eens te meer dat poëten, met name Potgieter, niet aan politiek moeten doen.

Stevig los ging ook de naar het protestantisme overgestapte joodse bankierszoon en dichter Isaäc da Costa. Tussendoor tierend tegen de moderne tijdgeest leverde hij met ‘Rouw en Trouw’ een kunststukje af bij de dood van Willem II. Middels een Bijbelcitaat de link met David leggend, publiceerde hij in het Handelsblad:

 

‘Het klokgebom van oord tot oord / plant voort het zieldoorvlijmend woord:
“Aan de overzij van den Moerdijk / daar ligt des Konings dierbaar lijk!”
De doodsklok dreunt, heel Neêrland weent, / en om het Delftsche grafgesteent
pleegt het den TWEEDEN WILLEM rouw, / zweert het den DERDEN WILLEM trouw.’

 

En over ‘klokgebom’ gesproken: de onverholen bombast tekent het fanatisme van de bekeerling. Da Costa had al eerder de wederopstanding van Nederland in Bijbelse termen gegoten:

 

‘O, Nederland!, Gij zult eens weêr / Het Israël van ’t Westen worden!
God zal uw kerk met licht omgorden / uw koningen met Davids eer.’

 

Da Costa blééf, als overtuigd calvinist, de Oranjes steunen, maar die stelden hem steeds meer teleur. Koning Willem I trouwde een katholieke vrouw, diens zoon Willem II sympathiseerde met de papen, en koning Willem III was zo pervers dat er met fatsoen geen gedicht meer aan te wijden was. Maar dan vroeger: ‘Oranje, eenmaal het ultimum refugium, de kleur des lichts, als alles aan de horizon donker was!’

 

Naakt

 

De onbetwiste kampioen in het schaamteloos ophemelen der Oranjes was Willem Bilderdijk. Er kon in de 19e eeuw niet koninklijk aangetreden, verloofd, getrouwd of geworpen worden of Bilderdijk begon prompt aubades af te scheiden. Bilderdijk bejubelde Willem I, daarbij even zijn innige vriendschap met de weggejaagde Lodewijk Napoleon vergetend, van wie hij zelfs een hofbaan had geaccepteerd. Daar deed Bilderdijk niet moeilijk over. Hij bezuinigde evenmin op uitroeptekens:

 

‘Vlecht Oranje om de hoed! / Holland rijst met nieuwe moed
Uit de schoot der waat’ren! / Huppel vrolijk in het rond!
Daver Hollands vruchtbre grond! / Laat de vreugde schaat’ren!’

 

Vooral verbijstert de brutaliteit van Bilderdijk, die immers ook volgens toenmalige begrippen een Frangezinde collaborateur was geweest. Het weerhield hem niet om een nieuw Wilhelmus te schrijven voor de net aangetreden Oranjevorst, integendeel. Hier enkele strofen:

 

‘Het bloed van onze vaad’ren / Is niet in ons verfranscht:

Het huppelt door onze aaad’ren / waar ’t blijd Oranje glanst.’

‘De tweedracht is verbannen: / Ons Vaderland is vrij: /

De geessel der tyrannen / Oranje staat ons bij.’

 

Niet verfranst – je moet maar durven. De nu geheel vergeten dichter Carel Godfried Withuys – er is nog geen steeg naar hem genoemd – weerde zich vooral vaderlandslievend gedurende de Belgische opstand. Hij hield zijn Oranjeliefde dapper vol: een decennium later begroette hij Willem III, die zijn vader opvolgde toen die na acceptatie van de Grondwet prompt was overleden, met juichende strofen:

 

‘Ontbloot de kruin! De Koning naakt! / Hij komt, nog in de kracht der jaren;

Zoo noodig, om de rijksbezwaren / Te torschen, die hem ’t lot vermaakt.’

 

Geen wonder dat van Withuys aan het eind van zijn leven gehakt wordt gemaakt door de nieuwlichters van het blad De Gids. Volgens sommigen bezorgde de keiharde kritiek van C. Busken Huet hem de fatale bloedspuwing. Ja, de tijden waren aan het veranderen: en wie over Willem III nu Withuys’ regels ‘De koning naakt’ leest, denkt onwillekeurig aan dezelfde Willem III die inderdaad naakt op een Zwitsers balkon verscheen. ‘Te C. in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbij kwamen,’ om het onvolprezen anonieme schotschrift Koning Gorilla nog maar eens te citeren.

Inderdaad: de koning had langzamerhand geen kleren meer aan, en nu kwamen de kinderen aan de kant in opstand tegen hun nationale Vader. Typerend is de houding van Multatuli, die het niet eens de moeite vond om nog van leer te trekken tegen de Oranjes. Aan J. de Geyter schreef hij begin 1867:

 

‘Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!) Maar… de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan ’t valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, ’t is een pis aller.’

Een lapmiddel. We moeten er maar mee leven, ook in de literatuur, maar eigenlijk is het niks. Met Multatuli, en niet minder met het opkomend socialisme, was een nieuwe tijd aangebroken – ook voor hofpoëten. Die liepen voortaan ofwel aan de leiband, of het liet hen koud wat de koning deed. Het patriottisme van de 18e eeuw was nog praktisch gericht op machtswisseling, op het vervangen van de adellijke elite.

De net genoemde Feith bijvoorbeeld had geen hekel aan de Oranje-stadhouder, maar wél haatte hij de aristocratische staatsgezinde partij. (Hoewel het dan wel wat vreemd is dat hij dat deed onder zware invloed van zijn Zwolse buurman aan de Bloemendalstraat, de radicale aristocraat (!) Joan Derk van der Capellen tot den Pol, auteur van het anonieme pamflet Aan het volk van Nederland, dat van Willem V weinig heel liet.)
Maar de moderne republikein van een eeuw later wilde geen machtswisseling, die streefde naar een heel andere maatschappij: desnoods een socialistische waarin voor de Oranjes geen plaats meer was. Het zou zijn weerslag hebben op de hermelijnvlopoëzie: waar de professionals het lieten afweten, nam het Volk het over.

 

Volgende keer in het derde en laatste deel van hermelijnvlopoëzie: de spontane zelfverbranding van de poëzie in het Koningslied en andere eigentijdse monarchale liefdesuitingen.

Tom Poes en het Kroonjuweel

Slaagt de list van Thom ‘Poes’ de Graaf alsnog en stevent Nederland straks na de gekozen burgemeester en de gekozen gouverneur af op een gekozen staatshoofd? Manuel Kneepkens over de geheime agenda van D66.

 

Tekst Manuel Kneepkens

 

Het is een listig voorstel dat D66 voorstel om te komen tot een gekozen burgemeester . Geheel verwonderlijk is dat niet. De list is immers van oudsher zeer verankerd in de geschiedenis van de Lage landen. Denk bijvoorbeeld aan Erasmus, die in zijn tijd Kerk en Staat niet rechtstreeks kritiseerde, maar via de hoofdpersoon van zijn boek Lof der Zotheid Stultitia. Een pure list.

En uiteraard aan de Vos Reynaerde. In dat middeleeuwse meesterwerk maakt de hoofdpersoon met zijn listige streken de autoriteiten in de Lage Landen– door dierfiguren gerepresenteerd – hoogst belachelijk. In die traditie prijkt ook Marten Toonder’s Bommel-saga, een verhaal in vele afleveringen, dat zich afspeelt in een tijd, die ons nog zeer nabij is, de 20e eeuw. Ook hier worden de notabelen in de vermomming van dierfiguren ten tonele gevoerd. En ook hier worden zij geridiculiseerd.

Burgemeester Dickerdack

Aan het Marten Toondermonument in Rotterdam wordt dat fraai weergegeven in het nijlpaardbeeldje, voorstellende Burgemeester Dickerdack. Wie in diens fysionomie één van de twee ‘Rommeldamse’ regenten, óf de voormalige burgemeester Peper óf de voormalige burgemeester Opstelten, óf misschien wel allebei, meent te herkennen, zou het heel goed bij het rechte eind kunnen hebben.

En nam niet Dries van Agt ooit afscheid als premier met enkele, herfstig weemoedige woorden ontleed aan het oeuvre van Markies de Cantecler, dat haantje in de Bommel-strip, dat denkt dat hij een dichter is? Er zijn eigenlijk maar weinig literaire werken, die zo’n impact hebben gehad op de Nederlandse ‘elite’ als de Tompoes en Heer Bommel-saga.

Met dat Marten Toondermonument is trouwens iets bijzonders aan de hand. Tom Poes staat er helemaal aan de top, dat wel. Maar waar is zijn grote vriend Ollie B. Bommel? Welnu, Tom Poes prijkt boven op een wereldbol, die is geel weergegeven met rode meridianen – precies als de jas van Heer Bommel. Het kunstenaarscollectief De Artoonisten, dat het monument heeft ontworpen, wilde daarmee aangeven dat heer Bommel de speelbal is van zijn lot. Hij raakt steevast in de problemen. En mist elk verweer. Dan roept hij in zijn hulpeloosheid: ‘Tom Poes, verzin een list!’ En dat doet zijn kleine vriend dan. En dan komt het allemaal toch nog goed. En kan hij, Heer Bommel, opgelucht het glas heffen, aangezeten bij het ‘eenvoudige doch voedzaam maal’ waarmee elke Bommelstrip traditiegetrouw pleegt te eindigen.

Welnu, D66 blijkt de Tom Poesfiguur in een strip, die Marten Toonder, helaas niet meer onder ons, vast ook nog wel zelf had willen schrijven, geheten ‘ Tom Poes en het Kroonjuweel ’. Heer Bommel representeert daarin het (apolitieke) Nederlandse volk, dat maar niet van zijn verslaving aan het erfelijke koningschap weet af te kicken. Maar een staatshoofd van een democratische staat dient gekozen te zijn. We leven inmiddels in de 21e eeuw. Eens moeten we van die anomalie van het erfelijk koningschap af. Daar helpt geen moedertje lief aan.

Tom Poes heeft daarvoor dus een list bedacht. Hij laat Nederland van Oranje afkicken in drie fasen. Of hij dat plan daadwerkelijk geheel en al zelf heeft bedacht of dat door D66 Poes heen de werking van ‘de list van de rede’ aan de orde is, zoals de filosoof Hegel dat ongetwijfeld zou zien…Wie het weet mag het zeggen.

De eerste fase van het Tom Poesplan is de invoering van een benoemde burgemeester. Heet de benoemde burgemeester niet steevast het Kroonjuweel van D66? En waaraan geeft die term te denken? Aan de Kroon. Waaraan anders? Het is dus blijkbaar een plan, dat ook, zij het indirect, over de Kroon gaat. Dat kroonjuweel ‘de gekozen burgemeester’ stond vijftig jaar geleden al in het eerste verkiezingsprogramma van D66. Vijftig jaar! Een gouden jubileum.

De vorige keer dat het voorstel van de gekozen burgemeester in beide Kamers aan de orde kwam – D66 zat toen in de regering – was de verwezenlijking zowaar zelfs dicht bij.

Nacht van Van Thijn

Ook toen was de grondwetswijziging van artikel 131 aan een tweede lezing toe. Want met een grondwetswijziging moet het parlement twee keer instemmen . De tweede keer met tweederde meerderheid. In maart 2005 hoefde alleen de Eerste Kamer nog maar ja te zeggen. Maar minister Thom (Poes) de Graaf ( Bestuurlijke Vernieuwing, D66) kreeg het niet voor elkaar. Hij wilde meteen al in 2006 in alle gemeenten een gekozen burgemeester. Van haast houdt de Eerste Kamer niet, zij pleegt zich in ons staatsbestel immers te afficheren als de Kamer van de Bedachtzaamheid. Voormalig burgemeester van Amsterdam Ed. van Thijn liet zijn PvdA-fractie in de Eerste Kamer (vrij onverwacht ) tegenstemmen en weg was de vereiste meerderheid. Deze zogenaamde ‘Nacht van Van Thijn’ leidde tot het aftreden van De Graaf en zorgde ervoor dat ‘de gekozen burgemeester’ liefst voor twaalf jaar de la in ging.

Maar nu is het dan toch opnieuw zover. En het ziet er naar uit dat het ditmaal gaat lukken. Art. 131 van de Grondwet wordt gewijzigd . Maar laten we de tekst daar van eens nader bezien. Die gaat namelijk niet alleen over de burgemeester: ‘De Commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij Koninklijk Besluit benoemd’. Ja, hoe zit dat met die Commissaris van de Koning? Diens benoeming is dus ook uit de Grondwet gehaald. Die kan dus straks óók gekozen. Dat feit heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen. Dat hoofd van de provincie, eenmaal gekozen, zal dan uiteraard niet meer Commissaris van de Koning kunnen heten. Hoe dan wel? Commissaris van de Provincie? Dat is een besmette term. Zo waren onder de Duitse bezetting de hoofden van onze provincies genaamd, en die toenmalige Commissarissen van de Provincie dat waren allemaal NSB’ers. Dus dat gaat niet. Commissaris van het Volk ? Dat lijkt op een besmette term uit het Sovjet-jargon: de Volkscommissaris. Dat gaat dus ook niet.          De oplossing is: Gouverneur. De hoofden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten heden heten al zo. Ook de hoofden van onze provincies voor de grondwetswijziging van 1848 droegen die naam. In onze buurstaat België heten alle hoofden van de provincie gouverneur. En in ons eigen land pleegt men in Limburg sinds jaar en dag de Commissaris aldus aan te spreken. Een precedent ! Het wordt dus gouverneur. De gekozen gouverneur.

Maar als de hoofden van de gemeente worden gekozen en de hoofden van de provincie eveneens, is dan de logische consequentie van dit alles niet… dat ook het hoofd van de staat dient te worden gekozen? Het antwoord op die vraag (‘Ja’), wekt dan allang niet meer zo’n consternatie als dat vandaag de dag nog zou hebben, want het volk ( (Heer Bommel) is dan immers al behoorlijk gewend geraakt aan gekozen staatsbestuurders. Het zal eindelijk een niet gekozen staatshoofd niet langer als normaal ervaren, maar als abnormaal. Dan zijn we er! Dan kan de definitieve stap voor de Oranje-addicts om af te kicken eindelijk gezet.

 

Amalia bevrijd

 

Kortom, Willem Alexander zal onze laatste koning zijn. Voor prinses Amalia een hele opluchting! Voor haar betekent het immers ontsnapping uit het korset, waarin men haar bezig is in te persen namelijk om straks Koningin Beatrix II te moeten worden. Zij krijgt, wat iedere andere Nederlander allang heeft: een vrije beroepskeuze en ook niet onbelangrijk : een vrije partnerkeuze. Zij leeft daardoor ongetwijfeld nog lang en gelukkig. En zie, aangezeten aan een ‘eenvoudig, doch voedzaam maal’ in het Paleis op de Dam zal de eerste President der Nederlanden een toast uit brengen op de laatste Koning der Nederlanden…ten afscheid!

En daarmee is de Oranje saga – een 200-jarig Nederlands stripverhaal ! – eindelijk voorgoed ten einde!

 

 

Column Marcel van Roosmalen: Sprookjesboek

Prins Bernard Junior is een succesvol zakenman. Hij bezit 349 pandjes in Amsterdam en een naar hem zelf genoemde beachclub in Zandvoort. Hij vindt zichzelf niet deskundig genoeg om te verschijnen op een hoorzitting over vastgoed van de Amsterdamse gemeenteraad.

Eerst even over de bril.

Ik kom uit Arnhem, een stad die in de oorlog totaal is verwoest, ik had de prins graag een keer met dat montuur Nieuw Monikkenhuizen, het oude stadionnetje van Vitesse,  willen zien binnen komen.

Dan even over de arrogantie, hij had ook gewoon niet kunnen komen naar dat tribunaal voor vastgoedbeleggers zoals al die andere pandjesbazen, maar hij stak gewoon nog even een middelvinger op naar het volk door te zeggen dat hij zichzelf niet deskundig acht.

De Oranjes, ze vinden het leuk als je naar ze zwaait, en voor de rest denken ze dat we achterlijk zijn met al die oranje vlaggetjes en hoedjes.

Daar hebben ze, eerlijk is eerlijk, wel een punt.

Ieder volk krijgt wat het verdient en wij krijgen heel veel prinsjes en prinsesjes, die op Pieter van Vollenhoven na,  hij vertelt ons keurig na iedere ramp hoe we die hadden kunnen voorkomen,  nergens van weten.

Prins Bernhard Junior heeft 349 pandjes in Amsterdam, maar weet niets van de vastgoedmarkt.

Zijn opa heette ook prins Bernhard en was voor de oorlog  lid van de NSDAP, maar had verder geen nazisympathieën.

De vader van Koningin Maxima, zat in de regering van generaal Videla in Argentinië, maar had geen weet van verdwijningen of het schenden van mensenrechten.

Prinses Irene praat tegen bomen, zoekt verbinding met de natuur en eist vanaf haar Zuid-Afrikaanse landgoed dat we duurzamer gaan leven terwijl haar familiekapitaal is belegd in aandelen Shell, maar daar weet ze verder niets van.

Prinses Mabel sprak regelmatig af met Klaas Bruinsma, maar ze hadden  geen liefdesrelatie, dus ze had geen banden met de onderwereld.

Koningin Maxima draagt iedere dag een andere jurk en heeft verstand van microkrediet.

Prinses Laurentien noemt zichzelf de voorleesprinses maar heeft geen tijd om haar kinderen voor te lezen en is vergeten dat ze van geboorte helemaal geen prinses is en vroeger Petra heette.

En prinses Marilène is ook geen prinses, tenminste niet in de tijd dat we samen op de Fredericusschool in Velp zaten.

Prins Carlos tenslotte wil dat we zijn baby prins noemen, maar zijn buitenechtelijke zoon niet, want die verwekte hij per ongeluk en dan telt het niet.

Kunnen we de koninklijke familie, het schijnt niet anders te kunnen hier, beperken tot een koning, een koningin en een kroonprinses? Mogen we de rest van het sprookjesboek een keer dicht slaan? Wanneer houden we nou eens op met dat prinsen en prinsesjesgedoe? De middeleeuwen zijn voorbij, het is 2018. Een huisjesmelker is geen prins, maar gewoon een huisjesmelker, ook al heeft hij er geen verstand van.

Hans Hillen: populisme exit met districtenstelsel

Hans Hillen, CDA-strateeg, oud-minister, heeft een oplossing tegen het oprukkende populisme in de aanbieding: de invoering van een districtenstelsel.

Tekst: Gijs Korevaar

Hans Hillen gaat er in het Van der Valk hotel-restaurant bij Breukelen eens goed voor zitten. Het Nederlandse democratische systeem is volgens zijn analyse toe aan groot onderhoud. De akker van de democratie staat er in zijn ogen onverzorgd bij. Het onkruid is niet meer van het gewas te onderscheiden. ‘Die akker moeten we omploegen om het onkruid weg krijgen. Dat onkruid? Dat is het populisme dat is opgestaan als nieuwe profeet’.

Den Haag luistert niet naar de samenleving en omgekeerd luistert die samenleving ook niet naar politici, meent Hillen. ‘De wereld is veranderd door tv, internet, social media. Het is een andere wereld, maar het democratisch model is hetzelfde gebleven. De basis van het bestel is een zekere vorm van segregatie, clusters van macht, op vertrouwen. Die clusters zijn weg waardoor de politiek zijn greep op de samenleving kwijt is. Ze weten niet meer waar hun achterban zit. Er is geen organisatie meer. Het is los zand. Dat maakt het voor de partijtop steeds moeilijker om te communiceren met de eigen achterban. En andersom kan de kiezer die top niet meer bereiken. Dat kan alleen nog door herrie te schoppen. Dus wordt er heel veel herrie gemaakt’.

We komen te spreken over het koningshuis. ‘De koning is 45 jaar voorbereid, een premier een week’, zegt Hillen. Een professional dus, maar niet gekozen. Juist omdat de koning niet wordt gekozen, genieten de Oranjes veel vertrouwen, meent Hillen. ‘Het koningshuis hoeft niet ieder jaar opnieuw aan de kiezer vertrouwen te vragen. Als de koning die vraag net als een premier ieder jaar moet stellen, is hij kansloos. Na drie of vier jaar wordt hij weggestemd. Alles wat je toetst, haalt het niet. Het systeem werkt niet meer, want het is niet meer gebaseerd op vertrouwen’.

Referenda, nog meer inspraak, directe democratie, het helpt niet, vindt Hillen. ‘Dergelijke doorontwikkelde vormen van democratie brengen meer onrust dan rust, meer wantrouwen dan vertrouwen. Het is een misverstand dat het beter is als iets wordt gekozen. De basis is vertrouwen. En een gekozen burgemeester wordt niet meer dan een speeltje voor de rijken. Dan winnen de mensen die elke dag op tv zijn. BN’er zijn is het hoogst haalbare en je hoeft er eigenlijk niets voor te kunnen als je maar op tv bent. IJdeltuiten’.

De relatie tussen publiek en politiek herstelt het snelst als er een directe verbinding tussen de twee groepen komt: Een districtenstelsel voor de verkiezing van de Tweede Kamer. Nederland opdelen in 150 districten zodat in elk district een zetel is te winnen. Of 50 districten met drie zetels per district. ‘Dan moet iedereen het met zijn eigen overtuigingskracht doen. De eigen uitstraling is bepalend. Neem bijvoorbeeld Forum voor Democratie. Op de slippen van Thierry Baudet staat die partij er in de peilingen heel goed voor. In een districtenstelsel zal hij vast zijn zetel halen in Amsterdam. Die mag hij hebben. Maar dat is het dan ook. Want buiten Amsterdam doet hij niet mee. Daar moeten zijn kandidaten het zelf doen’.

Een nationaal pronkstuk met universele waarden

Het Plakkaat van Verlatinge werd uitverkoren tot ‘Pronkstuk van Nederland’. Wat volgde waren verwijten van eng nationalisme. Ten onrechte, aldus Anton van Hooff. ‘Wat het stuk bijzonder maakt, is de formulering van universele waarden.’  

 

Tekst Anton van Hooff

 

Ik moest mijn weerzin tegen presentator Jort Kelder wel overwinnen om op 26 januari toch maar naar de finale van Pronkstuk van Nederland te kijken. Het leek trouwens onwaarschijnlijk dat een abstract document als het Plakkaat van Verlatinge het zou winnen van de microscoop van Antoni van Leeuwenhoek of Rembrandts (zwaar overschatte) Nachtwacht. Maar de bevlogen pleidooien van Herman Pleij en Erik Scherder misten hun uitwerking niet: bij het televisiereferendum liet het Plakkaat de twee andere pronkstukken ver achter zich.

Natuurlijk hebben de meeste Nederlanders geen of hoogstens een flauwe notie van de inhoud van onze onafhankelijkheidsverklaring, de eerste in de wereldgeschiedenis. Vaak wordt ten onrechte gezegd dat op dat op 26 juli 1581 de Staten-Generaal Filips II afzwoeren. Dat deed de algemene standenvergadering van de Nederlanden echter niet zelf. Het Plakkaat is ook geen manifest dat ‘aangeplakt’ werd zoals de volksetymologie denkt, maar het is een verordening. ‘Placcaert’ komt van het Latijnse placet, het behaagt. Nog steeds verklaren burgemeester bij het uitreiken van lintjes in archaïsche taal dat het ‘Zijne Majesteit heeft behaagd’

De Staten-Generaal gaven in het stuk instructies die voortvloeiden uit het besluit dat ze vier dagen eerder hadden genomen. Toen besloten ze om Filips II te ‘verlaten’. Dit was een zorgvuldig gekozen formulering: hij had namelijk zijn ondersaeten, die hij als een vader of herder had moeten behoeden, in de steek gelaten, dus verlieten zijn schapen nu hem.  Koninklijke zegels werden vervangen door die van de generale en gewestelijke Staten. Er zouden geen munten meer worden geslagen met het portret van de koning, maar er kwamen nieuwe geldstukken met eigen symbolen. Magistraten werden ontslagen van de eed van trouw die zij ooit aan de nu verlaten landsheer hadden gezworen. Zij zouden een eed van trouw aan de Staten moeten afleggen. Zij moesten dus de koning ‘afzweren’.

Principe en pathos

Vervanging van zegels, invoering van nieuwe munten en verplichting tot een nieuwe ambtseed waren de drie concrete gevolgtrekkingen uit het revolutionaire besluit om de koning ‘op te geven’- abandonner zoals de Franse tekst, bij Plantijn in Antwerpen uitgegeven, zegt.

Jan van Asseliers, griffier van de Staten-Generaal, kreeg opdracht een verordening van die strekking op te stellen. In vier dagen kweet hij zich van die taak en schreef een stuk dat in de gedrukte uitgave van landsdrukker Silvius in Leiden twintig pagina’s besloeg – ook naar omvang was het dus geen manifest. De instructies aan het eind worden voorafgegaan door een principiële considerans en een uitvoerige beschrijving van alle grieven, zoals over de inquisitie en de tiende penning. In mijn drastisch tot vier pagina’s verkorte hertaling heb ik de beginselen en concrete maatregelen gehandhaafd, terwijl de grieven eenvoudig puntsgewijs in een lijst staan: http://www.nederlandseonafhankelijkheidsdag.nlhttp://www.nederlandseonafhankelijkheidsdag.nl

In deze vorm kan het document op geschept papier als onafhankelijkheidsverklaring aan alle Nederlandse scholieren worden uitgereikt.

Sommigen spreken van de geboorteakte van Nederland en vinden dat de identiteit van onze natie daarin haar uitdrukking vindt. Ik heb het niet zo op zo’n ‘identitaire’ en nationalistische interpretatie. Wat het stuk bijzonder maakt, is de formulering van universele waarden. Als verklaring van de rechten van de mens en de burger opent het een reeks die via de Engelse Bill of Rights (1689), de Amerikaanse Declaration of Independence (1776) en de Bill of Rights (1789), de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger (1789) en de daarvan afgeleide Rechten van den Mensch en van den Burger (1793), de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) loopt tot de Europese Verklaring van de Rechten van de Mens (1950).

Op grond van de aengeboren vryheyt heeft het volk recht op een overheid die zijn rechten respecteert. Blijft die overheid, in casu de landsheer in gebrek, dan heeft het volk het recht zo’n tiran af te zetten en een nieuwe soeverein te zoeken. Nog rudimentair wordt hier het principe van de volkssoevereiniteit vastgelegd. Natuurlijk is er nog geen sprake van verkiezingen of een referendum. Het zijn de Staten die het recht opeisen namens het volk te spreken. Ook nog erg primitief werpen de Staten-Generaal zich op als de volksvertegenwoordiging. Als 26 juli als nationale feestdag toch wat ongelukkig in het seizoen wordt gevonden, zou de opening van het parlementaire jaar de gelegenheid zijn om de stichtingsakte van de Staten-Generaal te vieren. In plaats van het misplaatste ‘Prinsjesdag’ hoort de derde dinsdag van september Parlementsdag te zijn.

Heel uitgesproken wordt in het Plakkaat het recht op gewetensvrijheid verklaard. Natuurlijk doelden de ‘onroomsen’ hierbij op de vrijheid om hun calvinisme te belijden, maar na excessen als de Martelaren van Gartelaren van gsssen als de mMartelarensche vrijheid. olksvertegenwoordiging recht uitgereikt. e pening. orcum worden de roomsen wel achtergesteld, maar niet systematisch vervolgd. De Republiek ontwikkelt zich tot een eiland van religieuze tolerantie.

De beeldspraak dat de vorst een herder van zijn onderdanen dient te zijn, drukt uit dat overheid en volk een belangengemeenschap, een gemenebest horen te vormen.

 

Geboorteakte van de Republiek

In 1581 konden de Staten-Generaal zich geen staat zonder een overhoft voorstellen. Men rekende erop dat Frans Van Anjou, broer van de Franse koning, eindelijk in feite de soevereiniteit zou gaan uitoefenen – hij was nog bezig te dingen naar de hand van Elisabeth I.  Toen de hertog van Anjou zich hier te lande onmogelijk had gemaakt en opportuun in 1584 was gestorven, vestigde men zijn hoop op Leicester, de man (misschien ook in fysieke zin) van Elisabeth. Toen ook hij niet voldeed, maakt de Staten-Generaal in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State tot regering, zonder veel feitelijke macht overigens.

Wat was nu de staatsvorm van de Verenigde Nederlanden? Men viel terug op het oud-Romeinse concept van een niet-monarchaal bestel, de res publica. Zo werden de Nederlanden, hoewel nooit in de officiële naam, de Republiek.

Enfin, dit en nog meer zet ik uiteen in een boek waarvan ik het manuscript juist bij uitgever Omniboek had ingeleverd toen het Plakkaat het Pronkstuk werd. Toen was al afgesproken dat ik op de 436ste verjaardag van het Plakkaat, 26 juli 2018 het eerste exemplaar van Het Plakkaat van Verlatinge. De eerste onafhankelijkheidsverklaring aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zou aanbieden. Dat zal gebeuren in de zaal van de Eerste Kamer, ooit de vergaderruimte van de Staten van Holland. We vieren daar en dan al het derde jaar de Nationale Onafhankelijkheidsdag. Ik hoop er menig republikein te zien.

anton.van.hooff@online.nl

1 2 3 19