Virtumedia

De tragiek van de rechtse provo

Sinds de opkomst van het internet is hij een niet te onderschatten politieke kracht. De rechtse provo. Geen enkel instituut is veilig voor hem. Zijn opgevoerde motor draait 24 uur per dag op walging tegen ‘de linkse kerk’ en de ’Gutmensch’. De rechtse provo verkeert in de veronderstelling dat Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog exclusief is geregeerd door de PvdA. Wanneer in Appelscha een hondje onder de bus loopt, krijgt Ad Melkert de schuld.

De rechtse provo is overtuigd van het aanstaande einde der tijden. En omdat uiteindelijk alles toch kapot zal gaan, neemt hij daar alvast een voorschot op. Hij is Engel der Wrake en ruiter van de Apocalyps tegelijk. Overuren draaiend achter zijn beeldscherm is de rechtse provo continu in de weer zondebokken te benoemen en voor zijn digitale vuurpeloton te plaatsen.

Decennia lang moest hij zwijgen in de goelag van de sociaal-democratie. Nu hij vrijuit spreken kan, schreeuwt hij het uit. Zijn mening is hem zo heilig dat hij zijn woorden het liefst allemaal in hoofdletters schrijft. De publieke omroep en NRC Handelsblad wekken zijn grootste weerzin op. Maar in het dagelijks taalgebruik volstaat hij met ‘de media’, voor welk begrip hij het enkelvoud hanteert. Samen met de PvdA ‘heeft’ de media het altijd gedaan bij de rechtse provo.

Ironie is in zijn universum non-existent. Zoals bij hem alle humor in de ban is gedaan. Het lachen is de rechtse provo al lang vergaan. Hoogstens komt de honende lach van de ultieme verachting nog over zijn lippen. Weltschmerz en nihilisme vechten om voorrang in zijn gekwelde brein. Iedere blik die hij op de knettergekke wereld werpt doet hem zeer. Hij is de profeet die in eigen land niet wordt geëerd. Hij is de eenzame verzetsman in de ondergrondse die in de nacht zijn virtuele bommen onder de spoorlijnen van de linkse elite plaatst. Maar wat als deze gemaskerde wreker helemaal niet alleen staat? Als hij niet die ene roepende in de woestijn is, maar wordt omgeven door een zee van rechtse provo’s?

Wat als hij niet underdog, maar überdog is?

In Amerika schopte een rechtse provo het tot eerste adviseur van de president. Ex-bankier Steve Bannon begon als uitbater van Breitbart, het digitale platform van de Amerikaanse rechtse provo, een nieuw leven als kruisvaarder tegen de elite: ‘Lenin wilde de staat vernietigen, en dat is ook mijn doel. Ik wil alles afbreken, en het hele establishment vernietigen’. Nu is hij ‘chief strategist’  van president Trump. En daar begint zich te wreken dat je als rechtse provo eigenlijk alleen maar tegen dingen bent. In het geval van Bannon tegen Hillary, een ziektekostenverzekering voor arme mensen, de Islam, Mexicanen, de New York Times en wetenschappers die zeggen dat het broeikaseffect bestaat.

Het probleem van een machtige positie is echter dat je wordt geacht ook ergens voor te zijn. En dat blijkt problematisch. Iets opbouwen is eerder iets voor die Gutmensch. En dus voert baas in het Witte Huis nog steeds campagne tegen Hillary en Obama. Bannon’s vroegere ideaal om het hele systeem te vernietigen zou heel wel kunnen uitkomen. Het lijkt er nu vooral op dat de regering-Trump ten onder zal gaan aan dilettantisme.

De tragiek van de rechtse provo is dat hij geen vrienden heeft.

PVV rijp voor rechterlijk verbod

In zijn proefschrift Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie buigt Bastiaan Rijpkema zich over de weerstand die de rechtsstaat kan bieden aan antidemocratische partijen zonder haar eigen principes te ondergraven. Een actueel probleem, gezien de dreigende verkiezingsoverwinning van de PVV. Aan drie voorwaarden die het Nederlands recht biedt om deze partij te verbieden is inmiddels ruim voldaan, oordeelt oud-hoogleraar migratierecht Ulli Jessurun d’Oliveira.

Tekst Ulli Jessurun d’Oliveira / Foto: Roel Rozenburg

Deze Leidse dissertatie is behoorlijk actueel, en bovendien in heel toegankelijk, bijna intiem helder Nederlands geschreven. Het gaat om een probleem dat in het interbellum de kop opstak – trouwens niet zonder voorlopers –  en dat nu ook al weer een paar decennia aan de orde is: het opkomen van antidemocratische bewegingen en partijen en wat daartegen te doen. Die vraag is problematisch voor de democratie en de rechtsstaat omdat weerstand bieden aan antidemocratische bewegingen al gauw in het eigen vlees van democratie en rechtsstaat snijdt. Grondrechten, zoals dat van vereniging en vergadering, van de vrijheid van meningsuiting worden gekort, democratische uitgangspunten verlaten. Over deze paradox, dit dilemma gaat het boek.

De schrijver heeft een rechtsfilosofische scholing, maar zijn boek slaat de vleugels wijder uit. Het gaat in het algemeen over de grenzen van tolerantie van (westerse) democratieën, niet alleen Nederland, en daarnaast verwerkt hij ook de inzichten van politicologen en sociologen in zijn theorie. Waar draait het om?  Het gaat om het vinden en uitwerken van een theoretische rechtvaardiging van  weerbaar optreden (door de staat) die niet in strijd komt met uitgangspunten of kenmerken van de democratie. Geeft men een smalle, procedurele  definitie van de democratie als een door het volk geïnspireerde meerderheidswil, dan is het gedaan met een legitimatie van weerbaar optreden. Dan dient men genoegen te nemen met een meerderheidswil die de democratie of belangrijke delen daarvan afschaft. Zoals  toenmalig minister van Justitie Donner zei: ‘Als tweederde van alle Nederlanders morgen de sharia zou willen invoeren, dan moet die mogelijkheid toch bestaan?’  Hij vond ‘de meerderheid telt de essentie van de democratie.’  Vijf jaar later, als minister van Integratie,  heeft hij dit grondwettelijke standpunt nog iets verduidelijkt door op te merken dat hij zich wel zou doodvechten tegen het ontstaan van zo’n constitutionele tweederde meerderheid.

Tussenpositie

Definieert men daarentegen democratie als niet alleen een kader van procedures waarin het volk zijn zegje zegt, maar vult men haar op met een aantal fundamentele waarden en beginselen, dan is de weerbaarheid gegrond, wanneer een of meer van die waarden en beginselen gevaar gaan lopen. Dat is nu volgens de schrijver weer een te ruim jasje voor de fundering van bestrijding van ondemocratische bewegingen. Men komt dan terecht in een verstarring en een totalitaire democratie-opvatting waarin minder verandering wordt getolereerd.  Daarom opteert Rijpkema voor een tussenpositie: hij omschrijft als wezenskenmerk van de democratie de mogelijkheid om op de dwalingen zijns weegs terug te keren, de ruimte voor zelfcorrectie. Wanneer die ruimte bedreigd wordt heeft een democratie het recht om zich daartegen te weren, omdat  anders een situatie ontstaat waarin die zelfcorrectie niet meer mogelijk is. Kern is dus niet de meerderheidswil à la Donner, noch ook een waaier van fundamentele rechten en een procedure (meerderheidsbesluiten) , maar één enkel kernmechanisme: het voortdurend open houden van de mogelijkheid om van fouten te leren, bij te sturen, van opvatting te veranderen, nieuwe omstandigheden te verdisconteren, alles wel belichaamd in het volk en zijn vertegenwoordiging.

Wat zijn de bastions voor het beschermen van die ruimte tot zelfcorrectie? Of: elementen waarvan de aantasting grond geeft voor terugslaan? Rijpkema noemt er drie: het beginsel van evaluatie, uitgedrukt in het actief kiesrecht en vrije, geheime en periodieke verkiezingen, waarmee  een oordeel afgegeven wordt over het afgelegde parcours en een richting voor de toekomst wordt aangegeven; het beginsel van politieke concurrentie, gepositiveerd in het passief kiesrecht en het recht van vereniging en vergadering; en, ten derde, het beginsel van de vrije meningsuiting. Komen deze drie beginselen die het zelfcorrectiemechanisme schragen op de tocht te staan, dan is de staat gelegitimeerd om maatregelen te treffen. Niet alle maatregelen. Schrijver bepleit uiterste terughoudendheid , en mikt vrijwel uitsluitend op een verbod van partijen die deze bastions beogen te slechten, en die daarmee het zelfreinigend vermogen van de democratie, haar wezenskenmerk, aantasten. Het gaat daarbij niet eens om partijen die hun aanvallen kracht bijzetten met geweld en intimidatie: daar gaat het strafrecht over, en dat is reactie genoeg. Nee, het gaat om handelen binnen het democratische raamwerk bij het propageren en uitdragen van programma’s die zo’n aanval tegen de democratie inzetten. Zeg maar een nazipartij die geweldloos aan de macht komt, en vervolgens een totalitaire eenpartijstaat inricht.

Rijpkema ontleent zijn theorie aan de Amsterdamse SDAP’er en hoogleraar staatsrecht George van den Bergh aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam, mijn eerste leermeester op dat terrein. (Eerder, op het gymnasium de historicus B.W.Schaper, later hoogleraar in Leiden, wiens vader een beroemd/berucht Kamerlid was, en later Jo van der Hoeven, die bijna eindigde als vicevoorzitter van de Raad van State, over wie ik berichtte in De Republikein nr.2 van 2016. Van den Bergh was bovendien de vader van Hans van den Bergh, medeoprichter van De Republikein.) Van den Bergh’s  inaugurele oratie uit 1936 De democratische staat en de niet-democratische partijen heeft tachtig jaar geleden veel stof doen opwaaien en veel discussie uitgelokt, en was ook in zijn tijd van betekenis, met het antwoord dat hij gaf op de opkomst van de NSB en de KPN, partijen die hij overigens in zijn rede niet noemde. In zijn boek geeft Rijpkema een overzicht van de denkbeelden van auteurs die min of meer in dit straatje van de zelfcorrectie als grondslag voor de militante democratie passen, onder wie de Duitse émigré Loewenstein, die ongeveer in dezelfde tijd als Van den Bergh soortgelijke ideeën ontvouwde. Ook confronteert hij zijn eigen opvatting met die van andere denkers, zoals  Karl Popper, Carl Schmitt, John Rawls en flink wat anderen.

Verdedigende tegenmaatregel

De weerbaarheid van de democratie, gelegitimeerd door het idee van de veranderbaarheid van opvattingen binnen het democratische kader dient terughoudend ingezet te worden. Groeperingen die de democratie aantasten hoeven niet allemaal gemarteld en vermoord te worden. Maar verboden mogen ze wel. De vraag is dan: wanneer is het moment aangebroken om zo’n verdedigende tegenmaatregel te nemen?  Wanneer mag het, en wanneer is het zinvol? Daarvoor gaat de schrijver te rade bij het geldende Nederlandse recht, de rechtspraak van het Europese Mensenrechtenhof,  het Europese Hof van Justitie, en het Duitse Bundesverfassungsgericht. Op die vraag zijn veel verschillende antwoorden denkbaar. In elk geval, aldus de schrijver, dient er een toereikende rechterlijke controle op zo’n door staatsorganen in te stellen verbod zijn. En wat de timing ervan betreft: er is niet één moment aan te wijzen waarop het verbod mag ingaan. Naast de objectieve vaststelling dat een partij het zelfcorrigerend vermogen van de democratie aantast, is een opportuniteitsbeginsel op zijn plaats, dat bepaalt of de ingreep  door de beugel kan en nuttig is.

Hiermee is in grove trekken weergegeven wat de theorie van Rijpkema behelst. Er is plaats voor een paar bijdragen tot het debat.

In de eerste plaats is daar het uitgangspunt van de veranderbaarheid van de uitkomsten van het democratische debat. Niemand zal willen ontkennen, dat deze mogelijkheid tot zelfcorrectie – verbetering- verslechtering – een belangrijk aspect is van het democratische model, al komt ze ook in andere stelsels voor. Maar er bestaat geen algemene overeenstemming dat dit nu juist het wezenskenmerk van de democratie uitmaakt. Dat betekent dat het hier een definitie betreft die om adhesie vraagt, maar deze nog niet deelachtig is. Het is een zogenoemde stipulatieve definitie, een definitie die de auteur aan zijn publiek voorschotelt om door de ontvangers omarmd te worden. Met andere woorden: er blijven een flink aantal andere, meer materiële definities of kenmerken over die zich als grondslag  kunnen aandienen voor legitimatie van hardhandig optreden van de democratie zonder dat dit het democratische karakter van dat optreden loochenstraft of aantast.

Zo is onlangs geopperd om een verbodsgrond te construeren los van enige, kwetsbare, definitie van democratie: met een beroep op de Duitse rechtsfilosoof Radbruch is dit de gedachte van de eveneens Leidse wetenschapper  Gelijn Molier. Ook vanuit natuurrechtelijke uitgangspunten is zo’n verdedigingsrecht op te bouwen. Het voert te ver hier  zulke concurrerende theorieën te bespreken; het is voldoende om te suggereren dat de reductie van de democratie tot zijn zelfcorrigerende vermogen als hèt essentiële kenmerk, betrekkelijk willekeurig is. Stipulatieve wezensdefinities zijn met hun absolutistische pretenties in het algemeen al met een zekere scepsis te bezien.

Dan: hoewel het oppervlakkig gezien lijkt, dat Rijpkema een positie inneemt vlak bij  de smalle, procedurele definitie en zich verwijdert van de brede die ook een aantal fundamentele rechten en waarden omvat, blijkt uit de uitwerking ervan dat er toch een heel scala aan materiële waarden en beginselen geïnjecteerd wordt: actief en passief kiesrecht, toegang tot periodieke, algemene en geheime verkiezingen, recht van vereniging en vergadering, uitdrukkingsvrijheid, een onafhankelijke rechterlijke macht en allicht nog wel wat meer. Wat is er immers voor nodig om de genoemde rechten en beginselen, die instrumenteel en essentieel zijn voor de handhaving van het zelfcorrigerend vermogen, te waarborgen?  Dan komt het recht op onderwijs om de hoek kijken, het recht op gelijke behandeling, de godsdienstvrijheid, het recht op een sociaal bestaansminimum, maar ook de machtenscheiding die impliciet is in het vereiste van een onafhankelijke rechterlijke macht, en zo kan men doorgaan. Langs de achterdeur sluipt toch een brede materiële definitie van democratie binnen, en daarmee wordt dan ook een wel heel militante weerstand gelegitimeerd.

Zo komen we op nog een ander probleem: is de verdediging van de democratie niet ook en tegelijkertijd  onvermijdelijk een verdediging van de rechtsstaat? Zeker, die  twee zijn niet identiek, en kunnen tegenover elkaar komen te staan. Democratisch genomen besluiten kunnen de rechtsstaat aantasten. Neem het onlangs aangenomen wetje om mensen die zich aansluiten bij een terroristische organisatie, in welke hoedanigheid dan ook, als foreign terrorist fighter of als marketentster, het Nederlanderschap af te nemen als ze zich buitenslands bevinden en nog een andere nationaliteit overhouden. De rechtsbescherming tegen zulk een intrekkingsbesluit is beneden peil, en de intrekking is zelf strijdig met internationale regelingen, met name het in een protocol bij het Europese Mensenrechtenverdrag vastgelegde recht om terug te keren naar het land waarvan men de nationaliteit bezit. Het afnemen van de nationaliteit uitsluitend om zo’n terugkeer te beletten is vierkant daarmee in strijd. Bovendien discrimineert de wet tussen enkelvoudig Nederlanders en bipatride Nederlanders, welke laatste  voor dezelfde gevaarlijke daden een andere straf of maatregel opgelegd krijgen dan de enkelvoudig Nederlanders, en bovendien treft ze vooral etnische groepen als Turken en Marokkanen. Hiermee wordt de nationaliteit van bipatriden brozer dan die van enkelvoudig Nederlanders, en dat betekent dat zij tot tweederangsburgers worden gedegradeerd. Dat moest ik even kwijt als illustratie van het gat tussen rechtsstaat en democratie. Hoewel het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op flink wat verzet stuitte – de stemming was 38 tegen 37- zie ik toch het zelfcorrigerend vermogen van de representatieve democratie op dit en andere punten niet met groot optimisme tegemoet. Hoe dan ook: het uitgangspunt van het hele debat is toch dat langs parlementair-democratische weg een totalitaire partij aan de macht kan komen, die niet alleen de democratie afschaft, maar noodzakelijkerwijs ook een aantal fundamentele rechtsstatelijke beginselen.

Zelfcorrigerend mechanisme

Het heeft er de schijn van dat Rijpkema een soort ideale democratie voor ogen heeft, terwijl er allerlei mengvormen bestaan die aan dit ideaalbeeld afbreuk doen en in de richting van min of meer elitaire of autocratische stelsels opschuiven, waarmee het zelfcorrigerende mechanisme weliswaar blijft bestaan, maar de invloed van het volk toch gering is, en de democratie op de tocht staat. Officieel is Turkije een democratische, seculiere republiek, maar het referendum om de status van de president zodanig te versterken dat deze nog sterkere trekken krijgt van een autocratisch heerser, kan moeilijk  gelden als een uitdrukking van de volkswil in een klimaat van repressie van de vrije meningsuiting, de knechting van de rechterlijke macht, het verbod van onwelgevallige politieke partijen enzovoort. Men kan dan soms lang wachten tot de democratie heroverd is. Voorlopig lijkt onze NATO-bondgenoot Turkije al te ver heen om weerstand te bieden aan ondemocratische ontwikkelingen.

En hoe staat het in ons eigen land met het zelfverdedigingsmechanisme? We hebben geen specifiek op politieke partijen gerichte verbodsbepaling. Art. 2:20 van het huidige Burgerlijke Wetboek vertelt ons dat het criterium is: strijd met de openbare orde, een containerbegrip waaronder van alles kan vallen. Is de werkzaamheid van een rechtspersoon zoals een vereniging in strijd met de openbare orde, dan wordt zij op verzoek van het openbaar ministerie door de rechtbank verboden verklaard en ontbonden. Is het doel in strijd met de openbare orde, dan kan de rechter nog een termijn geven om de doelstelling aan te passen en binnen de kaders van de openbare orde te brengen. Er wordt in Nederland heel terughoudend opgetreden tegen politieke partijen, omdat het OM benauwd is om in politiek vaarwater te raken. Vandaar dat de terechtwijzingen  soms vanuit de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens komen, zoals  in 2012 met de SGP is geschied, die op de vingers getikt werd wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen: de laatsten konden binnen de partij het passief kiesrecht niet uitoefenen. De SGP haalde bakzeil, en laat kandidaatstelling nu mondjesmaat toe. Hier zien we dat de gelijkheid van man en vrouw  behoort tot het ijzeren bestand van de democratie, dat ook in de organisatie van de politiek en de politieke partijen  gewaarborgd dient te worden. Of gaat dit Rypkema te ver? Die gelijkheid wordt toch voorondersteld bij het actief en passief kiesrecht dat Rypkema wel associeert met dit noodzakelijke kernbestand.

Verbod Turkse Refahpartij

Ik laat de toezichtfunctie van het Europese Hof hier vanwege de ruimte  verder  buiten beschouwing, hoewel deze absoluut niet onbelangrijk is. De rechtspraak van dit college heeft het debat in Nederland sterk beïnvloed, omdat het toelaat dat staten ondemocratische partijen verbieden. In de zaak van de Refahpartij, die de meerderheid had verworven in het Turkse parlement, had het Turkse Constitutionele Hof die partij verboden wegens schending van het grondwettelijke beginsel van de seculariteit, de scheiding van staat en godsdienst,  en dat verbod werd door het Mensenrechtenhof in 2003 in stand gelaten, met overwegingen die ook een blauwdruk kunnen vormen voor nationale verbodsregelingen. Ook de organen van de EU  kunnen een toezichthoudende functie uitoefenen, zoals bijvoorbeeld de interventies van de Europese Commissie bij de onderwerping van het Constitutionele Hof in Polen.

Wie na een verbodenverklaring en ontbinding toch doorgaat met de activiteiten maakt zich in Nederland schuldig aan het strafbare feit van art.140 Wetboek van Strafrecht: deelnemen aan een criminele organisatie. In 2015 heeft de regering in een brief aan de Tweede Kamer (Notitie anti-democratische groeperingen van 2 maart 2015, nr. 29279, nr,226) de  zaken op een rijtje gezet en de conclusie getrokken dat ‘het Nederlandse rechtsstelsel op zichzelf voldoende waarborgen omvat om – als sluitstuk op het zelfreinigend vermogen van de democratie- omverwerping en afschaffing van de democratische rechtsorde te voorkomen.. (…) Het bestaande instrumentarium kan worden ingezet tegen ‘organisaties  met (a) doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven  van onze democratische rechtsorde (…) mits sprake is van (b) concrete handelingen die daar (mede) op zijn gericht en voorts – in het geval van politieke partijen- (c) aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie voldoende naderend is.’

De regering gaat dus verder dan Rijpkema  en omarmt een veel meer materiële definitie van democratie en rechtsstaat, en  ziet bovendien ruimte om een specifiek op politieke partijen toegespitst verbodscriterium te ontwikkelen, ontleend aan de rechtspraak van het Europese Mensenrechtenhof: het gevaar voor de democratie moet ‘voldoende naderend’ zijn. Dat laat natuurlijk nog plaats voor allerlei vormen van invulling. Een splinterpartij kan men laten lopen als een irrelevante lunatic fringe, maar een partij met flinke aanhang moet men niet zo groot laten groeien dat zij niet meer met democratische middelen te stoppen valt. Een en ander binnen het algemene verbodsartikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek; nieuwe wetgeving werd niet overwogen. Dat is  niet helemaal begrijpelijk, omdat toch in feite door de regering binnen het algemene kader van de openbare orde specifieke  en differentiërende criteria werden ontwikkeld voor het verbod van politieke partijen. Heel in het algemeen zou er wat wetgeving kunnen worden ontwikkeld voor een regiem van politieke partijen.

Groep Wilders

Richtte de Kamer zich op non-existente islamistische partijen, wij kunnen ook eens kijken naar de PVV. Dat is een merkwaardige rechtspersoon, en die persoon is Geert Wilders. De rechtspersoon bestaat uit de vereniging Groep Wilders, waarvan G. Wilders het enige lid is, gecombineerd met de Stichting Groep Wilders (later omgedoopt in Stichting vrienden van de PVV), waarvan G. Wilders het enige statutaire bestuurslid is. Niemand anders heeft zeggenschap in beide samenstellende delen.

Nu zijn er twee aspecten aan een politieke partij: enerzijds de interne partijdemocratie, en anderzijds  de doelstellingen met daarmee samenhangende praktijken. Men kan zich afvragen of de autocratische en dictatoriale partijorganisatie, waarmee de praktijk binnen de partij, die afgezien van de founding father alleen vrijwilligers kent, in overeenstemming is, niet strijdig is met grondbeginselen van de democratie. De PVV heeft, anders dan de SGP, niet eens vrouwelijke leden in de partij. Het volkomen ontbreken van enige democratie in de interne partijorganisatie is verdacht en vormt een voorafschaduwing van de staatsorganisatie die de PVV in gedachten lijkt te hebben. Zeker gecombineerd met de regelmatige uitingen van de leider over nepparlement en neprechters.

Getrumpetter

Daarnaast is, nu naar buiten toe, het streven naar etnische zuiveringen waarvoor het lid Wilders inmiddels veroordeeld is een duidelijke aantasting van de menselijke waardigheid en het democratische gelijkheidsbeginsel. Ik noem een stuk of wat punten uit de verkiezingsprogramma’s van de laatste jaren. Het ontnemen van actief en passief kiesrecht aan bipatriden;  verbod op naturalisatie van mensen die hun eerdere nationaliteit niet kunnen afschudden, lees Marokkanen en Argentijnen (Maxima!);  alle islamitische scholen en moskeeën sluiten; de Koran verbieden; Immigratiestop voor personen uit islamitische landen.  Dat en veel meer getrumpetter onder het motto : Nederland weer van ons!  Het komt neer op het ook gepropageerde afschaffen of wijzigen van het centrale artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel is neergelegd, onafhankelijk van afstamming of godsdienst. Bovendien gaat het programma in tegen de democratische orde door kiesrecht te willen ontnemen aan een aanzienlijk segment van de bevolking, enfin, er is eigenlijk geen redelijke twijfel mogelijk dat de PVV antidemocratische doelstellingen kent, en die ook krachtig uitdraagt, zoals ook zichtbaar wordt als men de redevoeringen van de heer Wilders tot zich laat doordringen. De centrale slogan, Nederland weer van ons, vat een en ander nog eens samen: ‘ons’ dat zijn de dragers van de joods-christelijke cultuur en stam en ‘weer’ verwijst naar een situatie en een tijd die nooit bestaan hebben, maar dat terzijde.

Blijft over de derde toets die de regering aanlegt als voorwaarde voor een verbod: is het aannemelijk dat er gevaar bestaat dat beleid op komst is (‘voldoende naderend’ ) dat deze plannen tot uitvoering brengt? Dat vraagt om een zorgvuldige taxatie en beoordeling van een concrete situatie. Er moeten aanwijzingen zijn dat de plannen kans van slagen zouden kunnen hebben.  De beoordeling is aan de nationale autoriteiten, en met name het openbare ministerie dat hier het initiatief heeft. Het Mensenrechtenhof  geeft de nationale autoriteiten de benodigde speelruimte, omdat die het beste in staat zijn om de situatie te beoordelen (al staan die er soms te dicht op om in te durven grijpen). Een belangrijk aspect is de politieke aanhang: is die verwaarloosbaar of  aanzienlijk? Ik meen dat de kieslustige aanhang van de PVV , zoals die blijkt uit de verkiezingen van de laatste tien jaar, zodanig is, dat die op zich de drempel passeert die het Mensenrechtenhof in de Refah-zaak heeft geformuleerd: ‘(…) the danger of that policy for democracy is sufficiently established and imminent.’ Is de kans daarop verwaarloosbaar, gegeven de geringe adhesie aan een antidemocratische partij, dan is een verbod niet op z’n plaats.

In een recente uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht, dat over een verbod van de NPD moest oordelen, kwam daarom terug op een eerdere uitspraak waarbij het de Duitse Communistische partij ( KPD) had verboden, omdat het feit dat naar menselijke berekening niet te verwachten viel dat die zijn ongrondwettige programma in de voorzienbare toekomst ten uitvoer zou kunnen leggen, niet aan een verbod in de weg stond. Nu oordeelde het constitutionele Hof  dat het uitgesloten was dat de NPD zijn doeleinden langs parlementaire of buitenparlementaire weg zou kunnen bereiken, gegeven zijn lage organisatiegraad, zijn geringe ledental, zijn beperkte weerklank en dergelijke indicaties meer, en dat dus een verbod niet aan de orde was. Met ander woorden: de Duitse democratie werd door het Hof voldoende weerbaar gevonden om zich zonder een verbod te keren tegen de NPD.

Hoe moeten we deze indicatoren nu beoordelen ten aanzien van de PVV?  Op het moment van schrijven ziet het er naar uit dat de PVV de grootste partij in het Nederlandse parlement kan worden. Naar parlementair gebruik is de grootste partij aangewezen om als eerste te proberen een kabinet te vormen. Nu verschillende grotere partijen hebben aangekondigd niet te willen samenwerken met de PVV zal deze waarschijnlijk niet aan een regering kunnen deelnemen. Het is niet  vanzelfsprekend dat zo’n quarantaine heilzaam zal werken, en verder zal ook een oppositiepartij , groot of klein, een zekere invloed kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld via de verkiezingsprogramma’s die begerig lonken naar de aanhang van de PVV. Met anderen ben ik van mening dat aan de drie voorwaarden voor een verbod van de PVV, ook naar Nederlands recht, is voldaan. Of het verstandig is om de machinerie voor verbod en ontbinding  van de PVV in werking te stellen vraag ik me intussen af.  Anderzijds: mocht de PVV een absolute meerderheid bereiken, dan is het te laat om in te grijpen.

Ik besluit. De studie van Rijpkema is lezenswaardig, goed geschreven, en levert een waardevolle bijdrage tot het actuele debat over een democratie met tanden. Het zijn, zo voeg ik er aan toe, vooral ook de burgers die deze weerbaarheid  in hun dagelijkse doen en laten ten toon dienen te spreiden, ook los van hun functie als electoraat.

 


 

Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie.

Bastiaan Rijpkema

Uitgever Nieuw Amsterdam 2015.

Bastiaan Rijpkema

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

ISBN      9789046820049

Prijs € 24,99

 

Ulli Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar Migratierecht en was voorzitter van de Stichting De Republikein

Verborgen kosten koningshuis (1)

Logo:Studio GoedZo

Na een succesvolle crowdfunding door het Nieuw Republikeins Genootschap is de redactie van ‘De Republikein’ volop van start gegaan met een onderzoek naar de reële kosten van het koningshuis. Via het digitale meldpunt WillyLeaks (willyleaks@rotestsite.nl) stromen de tips binnen.

Volgens de begroting kost de Nederlandse monarchie jaarlijks bijna vijftig miljoen euro. Maar alleen al de directe kosten bedragen zeker het dubbele, ruim 104 miljoen euro. Het staat er allemaal zo keurig: de Grondwet bepaalt in artikel 40 dat de koning een uitkering van de staat ontvangt. De Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) uit 1972 werkt deze grondwetsbepaling verder uit. De uitgaven worden netjes gesplitst in drie delen: een persoonlijk inkomen (A), personeels- en materiële kosten (B) en functionele uitgaven en doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken dan de eigen begroting van de koning (C). De A- en B-componenten komen in de begroting van de koning in 2017 samen uit op 41,4 miljoen euro, voor de C-component komt daar 5,7 miljoen euro bij. Totaal dus 47,1 miljoen euro.

Maar er komt nog 17,1 miljoen euro bij, zo blijkt uit de zogenaamde extracomptabele bijlage bij de begroting. Het gaat daarbij om 2 miljoen euro voor uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken (dit slaat neer op de begroting van Buitenlandse Zaken), 15 miljoen euro voor de paleizen Huis ten Bosch, Noordeinde en het Koninklijk Paleis in Amsterdam (op de begroting van Wonen en Rijksdienst), 87.000 euro onderhoudskosten van De Groene Draeck (op de begroting van Defensie) en ruim 800.000 aan vliegkosten met het regeringsvliegtuig PH-KBX en andere gehuurde toestellen (op de begroting van Infrastructuur en Milieu). De totale kosten zijn dus 64,2 miljoen euro.

Allemaal heel transparant, zo vond ook de Belgische hoogleraar Herman Matthijs. In 2012 vergeleek hij de kosten van de diverse monarchieën en staatshoofden met elkaar. In 2013 verscheen een samenvatting van zijn onderzoek in het Tijdschrift voor Openbare Financiën. Hij kwam tot de conclusie dat de Nederlandse monarchie met een jaarlijks bedrag van zo’n 40 miljoen euro qua kosten tussen Noorwegen (42,7 miljoen) en Groot-Brittannië (38 miljoen) inzat. Daarbij valt op dat Matthijs de kosten die tegenwoordig in de begrotingsbijlage staan niet meerekent, wat een behoorlijk geflatteerd beeld oplevert. Dat geldt ook voor zijn kostenberekening voor Groot-Brittannië, want de Britse organisatie Republic Campaign Ltd raamde de totale kosten van de monarchie daar (deels op basis van soms nogal vérgaande aannames) in 2015 op 334 miljoen pond, wat toen nog neerkwam op 450 miljoen euro.

De monarchieën van Zweden, België, Denemarken en Spanje zijn aanzienlijk goedkoper, tussen de 8 en 15 miljoen euro per jaar, maar Matthijs plaatst daarbij de kanttekening dat er in deze laatstgenoemde gevallen weinig budgettaire transparantie is. Anders gezegd: de kosten zouden in die landen ook (veel) hoger kunnen zijn.

Transparant?

Nederland scoort op het gebied van transparantie een stuk beter, aldus de hoogleraar, maar het is de vraag of dat werkelijk zo is. De openbare uitgaven vormen namelijk niet meer dan de top van de ijsberg. Een groot deel van de kosten zit ‘onder water’ in de vorm van beveiliging en bewaking. Dit vormt een onderdeel dat voor rekening komt van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Defensie.

Die kosten blijven onder water, ook in de genoemde extracomptabele bijlage die sinds 2016 bij de begroting zit. In deze bijlage is slechts te lezen: ‘Uit dit budget worden uitgaven voor alle beveiliging van personen en objecten gedaan, dus voor zowel leden van het Koninklijk Huis als leden van het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer. Het budget laat niet zien hoe de uitgaven in het budget worden verdeeld over de verschillende personen en objecten. Dat zou veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, omdat dit ongewenst informatie over de beveiliging zou kunnen geven.’ Het beeld over de kosten van de monarchie is dus nog veel geflatteerder dan in Matthijs’ onderzoek.

Het aardige is dat die ongewenste informatie een paar jaar geleden wél openbaar is gemaakt. In 2009 waren de ‘overige uitgaven’ voor het koningshuis namelijk ruim 77 miljoen euro, inclusief beveiligingskosten. Die kwamen toen nog voor rekening van het ministerie van BZK (13.750.000 euro) en van Defensie (25.898.000 miljoen euro), bij elkaar dus bijna 40 miljoen euro. Samen met de declarabele functionele uitgaven van ruim 25 miljoen euro en de grondwettelijke uitkeringen van bijna 7 miljoen euro leverde dat een totaal kostenplaatje op van 110.036.000 euro op aan kosten Koninklijk Huis.

Dit bedrag komt uit onverdachte bron, een rapport dat is opgesteld door oud-minister van Financiën Gerrit Zalm in opdracht van minister-president Balkenende. Aanleiding daarvoor was de wens de begroting van het Koningshuis een andere vorm te geven, wat vervolgens ook is gebeurd (alle aanbevelingen uit het rapport werden overgenomen).

Van 2009 is zonder al te veel problemen naar het heden te extrapoleren, want we kunnen aannemen dat de kosten voor beveiliging niet substantieel zijn gewijzigd. Als het al is gelukt om sindsdien efficiënter te werken – wat immers het nobele streven van elk kabinet is – dan wordt de eventuele opbrengst daarvan ongetwijfeld teniet gedaan door de (lichte) inflatie en de toegenomen terreurdreiging van de afgelopen jaren. Anders gezegd: we kunnen stellen dat ook heden ten dage de beveiligingskosten voor de leden van het Koninklijk Huis neerkomen op zeker 40 miljoen euro. Als we dan de A-, B- en C-componenten plus de bedragen in de extracomptabele bijlage plus beveiligingskosten bij elkaar optellen, komen we op minstens 104,2 miljoen euro. Bovendien is ook dit bedrag nog aan de krappe kant, want ter wille van de monarchie worden ook elders uitgaven gedaan.

 

Koningsdag

Zo is er Koningsdag, in 2016 gevierd in Zwolle. De gemeente had daar een begroting van 920.000 euro voor opgesteld. Dordrecht deed het in 2015 voor 955.198 euro, Tilburg is dit jaar de gelukkige en heeft er in de begroting 700.000 euro voor gereserveerd. In alle gevallen gaat het alleen om externe kosten, de ongetwijfeld vele werkuren van de gemeenteambtenaren zijn niet berekend. Al met al kunnen we ramen dat elke Koningsdag rond één miljoen euro kost.

Er is meer: wat kost het een gemeente als een royal een ‘eenvoudig’ werkbezoek brengt? Het antwoord: 2000 euro per minuut.  Tenminste, dat blijkt uit een tip van gewezen PvdA-gemeenteraadslid te Hoorn Martien Schurink. In 2013 brachten Willem Alexander en Máxima in het kader van de kroning een flitsbezoek van 20 minuten aan de gemeente Hoorn. De kosten daarvan ten laste van de gemeentelijke begroting bedroegen 80.000 euro. Het overgrote deel van dit bedrag ging op aan incidentele beveiligingsmaatregelen.

Het recentste Jaaroverzicht van het Koninklijk Huis, verschenen in maart 2016, meldt over het jaar 2015 zo’n 340 publieke activiteiten, zoals werk- en streekbezoeken, openingen van tentoonstellingen, het bijwonen van herdenkingen en toespraken. Als we – op basis van de ervaringen in Hoorn – de kosten per keer op 80.000 euro schatten, dan komt dat voor 300 activiteiten neer op 24 miljoen euro op jaarbasis. De keuze om slechts 300 bezoeken te tellen in plaats van 340 is omdat buitenlandse bezoeken niet zijn meegerekend, daarvoor zijn immers al kosten opgevoerd in de begroting van Buitenlandse Zaken. Met die 1 miljoen voor Koningsdag per jaar en die 24 miljoen aan kosten aan binnenlandse bezoeken staat de teller dan inmiddels op 129 miljoen euro. Maar daarmee zijn we er nog niet. De leden van het Koninklijk Huis hebben immers ook een aantal privileges die de staat niet direct geld kosten, maar wel een vorm van inkomstenderving zijn. En daar begint het grote geld. De tips over dat Oranje-vermogen en aandelenpakket stromen binnen op willyleaks@rotestsite.nl. Eind april presenteert het NRG de uitkomsten van het onderzoek tijdens een bijeenkomst van de Alliance of European Republican Movements in Zweden. (Team WillyLeaks)

Kathalijne Buitenweg (GroenLinks) wil gekozen koningin

Van de partijen in de Tweede Kamer voert alleen GroenLinks een openlijk republikeinse agenda. Ook het oude ideaal van een ‘gekozen koningin’ is weer helemaal terug van weggeweest. Maar het was niet om die reden dat Kathalijne Buitenweg, de nummer twee van de GroenLinkslijst, bedankte voor een lintje. En ze legt uit hoe je als republikein toch deel kan nemen aan de fameuze ‘Eikenhorstgesprekken’ van het koninklijk paar.

 Tekst Gijs Korevaar

Kathalijne Buitenweg is republikeinse, maar het is voor haar geen topprioriteit. Er zijn belangrijkere problemen in Nederland die eerder om een oplossing schreeuwen dan de constitutionele monarchie. Armoede, ongelijkheid, discriminatie, gelijke kansen. Het is voor die zaken dat de voormalige Europarlementariër haar rentree maakt in het politieke bedrijf. Een systeemdiscussie over monarchie of republiek moet dan maar even wachten.‘Het heeft voor mij geen prioriteit, maar het is natuurlijk wel zo dat het koningschap niet meer van deze tijd is’.

Op een uitnodiging enige tijd geleden om deel te nemen aan een ‘Eikenhorstgesprek’ – zoals de brainstormbijeenkomsten heten die koning en koningin met enige regelmaat beleggen in hun woonhuis in Wassenaar – is zij wel ingegaan. Het leek haar een interessante bijeenkomst die zij niet wilde missen. Het ging daar onder andere over Europa en ontwikkelingssamenwerking. ‘Maar ik voelde me wel genoodzaakt om vooraf te zeggen dat ik heel graag zou komen, maar dat ik eigenlijk een republikeinse ben. Mensen vinden het denk ik fijn dat er iemand is verbindt. Als de koning of koningin ergens komt, brengen zij iets bijzonders, iets extra’s. Maar we moeten gewoon een koningin kiezen. Geen president of zo, zoals in Frankrijk. Maar gewoon een koningin die met delegaties meegaat, die op bijeenkomsten verschijnt’.

 

Begonnen als grap

 

Dat gekozen koninginneschap begon ooit als een grap bij GroenLinks.Bij de oprichting van de partij in 1989 werd een standpunt over de monarchie zorgvuldig gemeden, omdat daarover onenigheid bestond bij de diverse politieke bloedgroepen. Waar de PSP mordicus tegen de monarchie was, weigerden CPN en PPR het idee van een republiek te omarmen. In 1993 leidde dat tijdens het partijcongres tot een gekscherend compromis van de ‘gekozen koningin’, dat daarna weer haastig van het programma werd afgevoerd, zoals er sowieso geen republikeins standpunt meer wed ingenomen. Nu staat in het verkiezingsprogramma weer dat Nederland op termijn een republiek worden. Om daar wat meer ’toeters en bellen’ dan wel ‘glitter en glamour’ aan te geven, spreekt Buitenweg graag van een gekozen koningin. Van het idee van een president krijgen veel Nederlanders toch koudwatervrees.

De politica, getrouwd met de Amsterdamse oud-wethouder Maarten van Poelgeest – partijgenoot – zit aan de keukentafel met een kopje thee. Zij straalt haar gebruikelijke energie uit, lijkt klaar voor de campagne, de verkiezingen van 15 maart en het Kamerwerk daarna. ‘Er is meer ruimte thuis nu mijn man geen wethouder meer is en de kinderen ouder’, vertelt zij. En vervolgens fel: ‘Maar stel je die vraag over ruimte thuis ook aan een man?’

 

Geen automatisme

 

Zij zat van 1999 tot 2009 tien jaar in het Europees Parlement voor GroenLinks. ‘Je krijgt dan automatisch een lintje. Samen met GroenLinks-collega Joost Lagendijk heb ik dat geweigerd. Want je krijgt het alleen maar omdat je tien jaar je werk hebt gedaan. Werk dat ik heel erg leuk vind. Als je ergens anders tien jaar goed werk verricht krijg je dat lintje niet. Ik vind dat een lintje moet worden gegeven omdat je iets bijzonders hebt gedaan. Niet automatisch’.

Na haar tijd in Brussel en Straatsburg trok zij zich terug uit de politiek. Zij verdeelde haar tijd tussen de universiteit van Amsterdam – zij promoveerde er vorig jaar op de vraag over bevoegdheden en vertegenwoordiging van het Europees Parlement – en verschillende bestuursfuncties. Ook werd zij lid van het College voor de rechten van de mens en voorzitter van de branchevereniging maatschappelijke kinderopvang. In die functies heeft zij zich vooral gebogen over discriminatie en uitsluiting. Moslima’s die geen stageplek kunnen vinden en dus hun studie niet kunnen voltooien. Geen werk vinden door een hoofddoek. ‘Vooral de hoorzittingen van het college vond ik heel leuk. Ik heb inmiddels mijn ontslag ingediend nu ik me opnieuw politiek heb geprofileerd. Het college mag geen onderdeel van een politieke partij zijn’.

‘Bij de kinderopvang heb ik verder gezien dat kinderen al vanaf jong geen gelijke kansen krijgen. Het kind van werkende ouders gaat vaak naar de dagopvang. Het kind van niet-werkende ouders gaat soms een paar uurtjes naar de peuterspeelzaal, en dan pas vanaf tweejarige leeftijd. De kinderen groeien zo niet gezamenlijk op. En die komen elkaar ook later als ze groter zijn niet tegen. Dat komt omdat de kinderopvang nu wordt gezien als dienstverlening aan ouders, die werken. Het is geen basisvoorziening waar iedereen recht op heeft. Dat moeten we veranderen’.

 

Was dat de aanleiding voor de terugkeer in de politiek?

Kathalijne Buitenweg: ‘Ik moest voor de kinderopvang veel in Den Haag zijn, praten met mensen, lobbywerk. En ja, dat heeft het politieke vuur weer aangestoken. Ik wil de ongelijkheid in de samenleving tegengaan. Discriminatie op de arbeidsmarkt. Discriminatie van zwangere vrouwen, gelijke kansen voor kinderen’.

 

De komende verkiezingen gaan vooral over cultuur en niet over economie, stelt een columnist. Eens?

Kathalijne Buitenweg: ‘De afgelopen jaren is de ongelijkheid toegenomen. De mensen zijn armer geworden, terwijl zij zien hoe anderen steeds rijker worden. Door de politieke keuzes zien mensen hun wijk verloederen, de wijkagent verdwijnen. Dat heeft geleid tot verharding en polarisatie. Mensen hebben minder vertrouwen in de toekomst, zorgen voor hun baan, hun kinderen. Laten zien dat het echt anders kan. Dat is waar voor mij de verkiezingen om draaien’.

 

 

Charmeoffensief der populisten

 

In blijde afwachting van een electorale ruk naar rechts hangt de PVV haar intellectuele kroonjuweel van een louter ceremonieel koningschap gedwee aan de wilgen. De anti-monarchale aanvechtingen van de populisten lijken gepacificeerd op de weg naar het regeringspluche. Een wit voetje bij Oranje lijkt nu het hoogste streven.

Tekst René Zwaap

Hoe meer de PVV ruikt aan de macht, des te gedienstiger schikt de partij van Wilders zich naar het vorstenhuis. Tijdens het meest recente Kamerdebat waarin de monarchie centraal stond – afgelopen najaar tijdens de behandeling van de koninklijke begroting – schitterden de populisten door afwezigheid. Niet Wilders maar zijn tweede man PVV’er Martin Bosma stond vermeld als spreker op de agenda, maar ook deze liet tijdens het debat – dat onder meer ging over de schemerige belastingdeal die prins Bernhard in de vroege jaren zeventig bij de regering had afgedwongen – verstek gaan. Opvallend genoeg vond Bosma tijdens dat roerige debat in de Kamer wel tijd om onheilspellend te twitteren over de aanstaande teloorgang van de Dodenherdenking in de maalstroom van de multiculturele samenleving. Zijn afwezigheid was dus demonstratief. Wilde de PVV alvast een wit voetje halen bij de koning door nu discreet te zwijgen over diens salaris?

Ook van het roemruchte initiatiefwetsvoorstel van de PVV om de koning uit de regering te zetten, de koninklijke onschendbaarheid op te heffen – inclusief de ministeriële verantwoordelijkheid en de koninklijke strafrechtelijke immuniteit – én de Koning als vicevoorzitter uit de Raad van State te halen – in 2011 ingediend door de PVV-Kamerleden Elissen en Helder – lijkt de partij niets meer te willen weten. Dat explosieve wetsvoorstel – getiteld ‘Modernisering van de rol van de Koning in het staatsbestel’ – verkeert nog immer in ‘eerste lezing’ bij de Kamer en de behandeling ‘ligt stil wegens tijdgebrek’, zo leert een blik op de Kameragenda.

Uit de gratie

Maar tijdgebrek van wie? Na zes jaar in de parlementaire ijskast te hebben gelegen is dit voorstel tot een reeks wijzigingen van de Grondwet zo goed als beschimmeld geraakt. Indiener André Elissen zit inmiddels niet meer in de Tweede Kamer maar in de gemeenteraad van Den Haag, en staat nu op de nominatie te worden weggewerkt naar Brussel. Mede-indiener Lilian Helder zakte op de kandidatenlijst van nr. 4 naar nr 9., en omdat alleen Geert Wilders de dienst uitmaakt binnen de partij mogen we dus gevoeglijk aannemen dat ook deze parlementariër bezig is uit de gratie van de Grote Leider te vallen.

Het is symbolisch voor de toenadering tot de monarchale nestwarmte die de PVV nu nadrukkelijk lijkt te zoeken. In het kladje dat de PVV dit jaar als verkiezingsprogramma dorst in te leveren ter illustratie van de minachting van de partij voor de eigen achterban, wordt met geen woord meer over de monarchie gerept. Tien jaar geleden ging Wilders nog volop het orgel tegen het koningshuis. De kerstrede van Beatrix van 2007 zat naar zijn smaak ‘boordevol multi-culti-onzin’. Vooral de zinsnede ‘grofheid in woord en daad tast de verdraagzaamheid aan’ zette kwaad bloed bij de PVV-leider. ‘Dit is een politieke toespraak tegen ons, waarin het multiculti-ideaal wordt opgehemeld door iemand die niet gekozen is en die ik politiek niet kan aanspreken’, reageerde Wilders getergd. ‘Ik vind dat zij als een haas de regering uit moet worden gestuurd’. Dat ‘als een haas’ bleek wat overdreven, want het moest toen nog vier jaar duren eer de PVV-leider het plan Elissen/Helder tot de invoering van een louter ceremonieel koningschap naar Zweeds voorbeeld mocht presenteren. Bij de presentatie sprak Wilders vroom: ‘Het gaat om het ambt, niet om de persoon, voor wie wij veel respect hebben’.

Onstabiel klimaat’

Naar verluidt was het Beatrix die tijdens de formatie van 2010 al haar invloed aanwendde om te voorkomen dat de PVV in het kabinet zou komen. Dagblad BN/De Stem meldde op basis van een ‘uiterst betrouwbare bron binnen de hofhouding’ dat Beatrix haar aftreden had uitgesteld op grond van het ‘onstabiele politieke klimaat’ dat de PVV had aangericht. Daarna bleef de relatie tussen de populisten en Oranje gespannen. In 2011 viel Wilders weer over de kersttoespraak van de vorstin, die het dit keer over duurzaamheid en geldzucht had gehad. ‘Mijn hemel, is de Majesteit stiekem lid geworden van GroenLinks?’, twitterde de PVV’er wanhopig . Toen prinses Máxima vraagtekens zette bij het bestaan van een eenduidige Nederlandse identiteit, kreeg zij het verwijt ‘prietpraat’ te verkopen. Beatrix kreeg de wind van voren toen ze in 2012 bij een staatsbezoek aan in Abu Dhabi een hoofddoek droeg. ‘Een trieste wanvertoning’, aldus Wilders in een vraag aan Rutte. ‘Realiseert u zich dat ons staatshoofd op deze wijze de onderdrukking van vrouwen legitimeert?’

Opvallend gedeisd

Sinds het aantreden van Willem-Alexander als koning hield Wilders zich opvallend gedeisd. Maar toen de koning verleden jaar tijdens een speech voor het Europarlement zijn zorgen uitte over de consequenties van de Brexit reageerde Wilders weer ouderwets woest. Rutte had de Koning ‘voor zijn eurofiele karretje’ gespannen. ‘Realiseert de Koning zich dat een vertrek uit de EU juist ervoor zorgt dat we onze eigen identiteit (inclusief Koningshuis) eerder behouden?’, schamperde de PVV’er in een reeks Kamervragen richting premier Rutte. ‘Realiseert hij zich ook dat een vertrek uit de EU juist betekent dat we onze soevereiniteit terugwinnen en weer baas worden over ons eigen land, geld en grenzen? Zo neen wilt u hem dat dan vertellen of aangeven dat de eerste ondertekenaar van deze vragen dat zelf volgend jaar na de verkiezingen zal komen doen?’

In die woorden zat zeker weer dreiging en waarschijnlijk schrok de indiener van de vragen er zelf ook van, want sindsdien is de PVV poeslief voor het koningshuis, dat aangeprezen wordt ‘echt Nederlands’. Geheel spontaan zal die nieuw hervonden Oranjeliefde niet zijn ontstaan. Weliswaar is afgesproken dat de Koning geen rol meer speelt tijdens het formatieproces, maar met een beetje onhandige verkiezingsuitslag kan het makkelijk dat de Kamer straks weer ‘met hangende pootjes’ (naar een gevleugelde uitspraak van wijlen Hans van Mierlo) terug moet naar het paleis voor een verlossend richtinggevend woord. En dus hing de PVV haar eigen intellectuele kroonjuweel – de initiatiefwet van Nelissen en Helder ter onttakeling van de macht van de monarchie – maar preventief aan de wilgen. Wat wordt de volgende stap? Zien we Wilders en Bosma straks op Koningsdag naar hartenlust zaklopen, koekhappen en wc-pot werpen? Het is in ieder geval weer eens iets anders dan moddergooien.

 

De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.1, MAART 2017

THEMA: De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Gekozen koningin maakt comeback bij GroenLinks
Gijs Korevaar

Republikeinse Verkiezingsgids: republikeins electoraat heeft iets te kiezen
Maurits van den Toorn

PVV is rijp voor rechterlijk verbod: grenzen van de tolerantie
prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Orangisme versus populisme?
René Zwaap

Van het republikeinse front: verborgen kosten koningshuis
Team Willyleaks

Een parlement van zwijgers
Floris Müller

De tragiek van de rechtse provo
René Zwaap

PVV gedwee op weg naar het paleis
René Zwaap

Grenzen aan vrijheid van expressie
Gijs Korevaar

Zwitserse verbazing over stemchaos in de polder
René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat
Mani Matter

De kerstrede als taalkundig ongeluk
Simplicissimus

Pleidooi voor een weerbare democratie
Kurt Haverkort

God, Nederland en Oranje
Lodewijk Brunt

Bataafse mythe werd staatkundige realiteit
Anton van Hooff

Boekrecensie: De boze stiefmoeder van alle kabinetsformaties
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: De vriendschap van prins Bernhard met Pieter Menten

Column Hans Maessen: wordt 2017 het nieuwe 1848?

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

‘Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods’: Hedendaags Byzantisme

De pluralis maiestatis is het product van de kanselarij van Romeinse keizers. De manier waarop de senaat in Rome zich klein maakte voor de keizerlijke grootheidswaan maakte zonneklaar dat monarchie en rechtstaat principieel onverenigbaar zijn. Niettemin lijdt ook de Nederlandse koning nog steeds aan dit multiple personality-syndroom.

Tekst Anton van Hooff

‘Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten…’

Bij deze aanhef van een koninklijk Besluit wrijft de lezer zich de ogen uit: waarom staat daar ‘wij’? Er is toch maar één erfelijk staatshoofd dat zich koning noemt? Vanwaar die vermenigvuldiging, die wordt voortgezet in de werkwoordsvorm ‘doen’ (te weten).

Dit zogeheten majesteitsmeervoud is altijd gebruikt door koningen, keizers en andere potentaten. Zo verklaarde Magaret Thatcher: ‘We have become grandmother’.

Nu wordt de eerste persoon meervoud in het dagelijks spraakgebruik ook wel gebruikt om ‘ik’ te verzachten. Zo zegt de leraar: ‘Voor de volgende keer maken we als huiswerk….’ Zelf maakt hij dat natuurlijk niets, maar hij sluit zich als het ware aan bij de lijdende leerlingen met dat inclusieve ‘we’ – niet ‘wij’! Dit ‘sociatieve’ meervoud werd al vroeg bij bisschoppen een subtiele manier om met gezag namens een geheel te spreken.

Meervoud van de majesteit

De onverbloemde pluralis maiestatis is het product van de kanselarij van Romeinse keizers. Eerst was het ‘wij’ logisch. Het kwam namelijk regelmatig voor dat keizers in duo’s of trio’s samen de macht uitoefenden. Hun edicten spraken dus terecht van ‘wij’. Zo vaardigden Constantijn de Grote en Licinius in februari 313 in Milaan een edict uit waarin ze het christendom verklaarden tot een geoorloofde godsdienst, religio licita. Het amechtig makende bureaucratenproza begint met ‘Toen gelukkigerwijze zowel ik Constantinus Augustus als ik Licinius Augustus te Milaan waren samengekomen en wij alles wat tot welzijn en publieke veiligheid strekte, in behandeling namen, beseften wij onder de andere zaken die voor veel mensen tot voordeel zouden zijn, en waarvan wij geloofden dat ze in de eerste plaats geregeld moesten worden, namelijk de eerbied voor de godheid, dat wij zowel aan de christenen als alle anderen de gelegenheid moesten geven de religie te volgen die ieder maar wilde.’

Al eerder had Gordianus III (regeerde 238-244) als een ‘wij’ edicten uitgevaardigd, maar aangezien hij dertien was toen hij keizer werd, kan hiermee nog het collectief dat hem omringde, zijn aangeduid.

Keizer Iustinianus afgebeeld in de basiliek van San Vitale in Ravenna

Geen twijfel is echter mogelijk bij Iustinianus (keizer 527-565). Hij regeerde volstrekt alleen en autocratisch, sprak over zichzelf in het majesteitelijk meervoud en vaardigde wetten uit ‘in de naam van Onze Heer Jezus Christus’. Het is dit byzantinisme dat Europese vorsten hebben bedreven, tot en met Willem-Alexander van Oranje Nassau. Ook de Gods genade (gratie) geeft de keizer al rugdekking: in liefde voor de mensheid heeft de goddelijke Voorzienigheid, Providentia, hem aangesteld.

Hoe het in de Romeinse geschiedenis zover is gekomen, illustreert perfect de principiële onverenigbaarheid van monarchie en rechtsstaat. Ten tijde van de Republiek (ca. 500-27 vC) berustte de soevereiniteit bij het Romeinse volk, de Populus Romanus. Alleen dat kon wetten, leges, sanctioneren, zoals die over landverdelingen, de leges agrariae. Bij stemming gaf het volk rechtskracht aan het wetsvoorstel dat was opgesteld en ingediend door (jaarlijks gekozen) ambtsdragers. Over dat voorstel en over alle politieke zaken mocht de senaat, waarin oude aristocraten en (ex)magistraten zitting hadden, formeel niet meer dan een advies uitbrengen. In de praktijk legde zo’n Senatus Consultum van de vroede vaderen veel gewicht in de schaal. Slechts een enkele keer had de volksvergadering de euvele moed een senaatsadvies te negeren. Maar in de formule Senatus Populusque Romanus, Senaat en Volk van Rome, werd uitgedrukt dat volksvergadering en senaat samen de staat uitmaakten. Nog steeds staat de afkorting SPQR op het straatmeubilair en riooldeksels van de stad Rome.

Toen de vorst kwam

In beginsel veranderde er niets toen Augustus in 27vC formeel erkend werd als de eerste burger met een algemene taak toezicht te houden op de staat. Maar volgens onze geschiedenisboeken begon toen het keizerschap, zij het in zijn milde vorm, die van het principaat. Een princeps was in het algemeen een ‘eerstnemer’ (primum en het werkwoord capere), dus de persoon van het initiatief. Zo was de princeps van de senaat degene die op grond van zijn waardigheid, meestal anciënniteit, in de vergadering het eerst mocht reageren op een voorstel van een magistraat. Natuurlijk was zijn mening heel bepalend voor de richting van het debat en de besluitvorming. Als Augustus en zijn opvolgers als eersten in de senaatszaal hun oordeel hadden uitgesproken, was er voor de senatoren nauwelijks ruimte om een afwijkende opinie te berde te brengen. Onder tirannieke keizers als Nero was weerspannigheid levensgevaarlijk, maar ook onder de zogeheten ‘goede’ keizers voegden de hoge heren zich grif naar de (veronderstelde) wil van de keizer. Geen wonder dat het woord princeps in de Europese talen ‘prins’ werd, in de zin van ‘vorst’. Bij ‘’prins’ denken de meesten nu aan ‘koningskinderen’. Dat komt omdat die al in de wieg worden opgeladen met vorstelijke waardigheden. Ook drs. W.-A. van Oranje Nassau was en is nominaal prins van de streken van zijn achternaam.

Als princeps was de keizer in alle opzichten dominant. Kandidaten die hij aanbeval waren zeker dat de benoeming door de senaat niet meer dan een formaliteit was. Het was namelijk de senaat die het stemrecht had, want onder het keizerlijk bewind verkommerde de volksvergadering snel. Formeel ging haar wetgevende bevoegdheid over op de senaat, maar in de praktijk was dit orgaan even tandeloos als de Opperste Sovjet. Het werd een applausmachine van senatoren die met elkaar wedijverden in het vinden van nieuwe vleierijen voor de keizer.

Majesteitsschennis

Een beruchte stok om onwelgevallige senatoren te slaan was een aanklacht wegens majesteitsschennis. In de Republiek was het de schending van de verhevenheid, maiestas, van het Romeinse staat geweest, bijvoorbeeld door officiële gedenkdagen niet in acht te nemen. Onder de keizer werd het begrip verengd tot wat het nog steeds inhoudt, schending van zijne majesteit de vorst. Zoals in Noord-Korea het niet afstoffen van de foto’s van de geliefde leiders een vergrijp is, werd in Rome iemand aangeklaagd omdat hij zich had aangekleed voor een portretkop van de keizer. Verklikkers speurden naar zulke uitingen van disrespect. Menigmaal liet een despotische keizer in geposeerde mildheid de berechting aan de senaat over. Dat orgaan beijverde zich dan om de gekwetste heerser ter wille te zijn door een doodvonnis te vellen. Soms voegde de tiran vervolgens smaad toe aan het onrecht door het vonnis te verzachten tot verbanning naar een afgelegen eiland.

De keizer schept recht

De keizer begon ook meer en meer recht te scheppen. Hij deed dat door een edict, dat in beginsel niet meer was dan wat het woord zei, een uitspraak. Maar meer en meer werden edicta wetten. Toen Caracalla in 212 per edict alle vrije bewoners van het Imperium Romanum tot Romeins burger maakte vaardigde hij natuurlijk in feite een rijkswet uit met verregaande consequenties.

Ook schiep de keizer recht door zijn antwoorden op vragen hem uit alle hoeken van het rijk door allerlei ambtsdragers werden gesteld. Zijn ‘terugschrijven’, rescriptum, gold als richtlijn voor het beleid in soortgelijke gevallen. Vermaard is het antwoord dat keizer Traianus aan Plinius de Jongere gaf toen deze hem als gouverneur van Bithynië vroeg wat hij met die lastige christenen in zijn provincie moest beginnen. Niet actief vervolgen, wel een proces aandoen aan lieden die worden aangeklaagd, maar niet ingaan op anonieme aanklachten, was het antwoord.

Tenslotte was er het keizerlijke gerecht. Al de apostel Paulus beriep zich op zijn Romeinse burgerschap om naar Rome te gaan om daar berecht te worden. Vonnissen van de keizer hadden precedentwerking voor het hele rijk. Sommige keizers namen de zaken die voor hun rechterstoel kwamen zo serieus dat ze er dagen mee bezig waren. Zo gold Antoninus Pius (keizer 138-161) als een ‘komijnensplitser’, Grieks voor ‘mierenneuker’. De keizer placht ook in rechtszaken te overleggen met zijn privéraad. Dit consilium bestond uit vrienden die hij uit zijn loopbaan had meegenomen, uit enkele senatoren, de gardeprefect en ook wel een prominent rechtsgeleerde. Er was dus geen scheiding van de machten. De keizer regeerde, vaardigde wetten uit en sprak recht.

Bij de gratie Gods

De ‘goede’ keizers van de tweede eeuw namen bewust terughoudendheid in acht. Tot aan de keizer-gladiator Commodus lieten ze de senaat zoveel mogelijk in zijn waarde. Verering als godheid wezen ze af. Pas na hun dood kregen ze de apotheose, waardoor ze divus werden met eigen tempels en priesterschappen. Natuurlijk profiteerde de opvolger, in de meeste gevallen de adoptiefzoon, van zo’n heiligverklaring, want hij was voortaan ‘zoon van de goddelijke’, zoals muntschriften en ere-inscriptie verkondigden. Maar in de loop van de derde eeuw, een tijd van crises, werd de keizer al tijdens het leven betiteld als ‘heer’, dominus, goddelijk, divinus, en alles wat met de keizer samenging was heilig, sacer. De latere christelijke keizers na Constantijn konden dat natuurlijk niet maken, maar zij regeerden bij de gratie Gods. Hun ongehoorzaam te zijn was nog erger dan een misdaad, het was zonde.

Fataal huwelijk

Zo kreeg het fatale huwelijk tussen kerk en staat vorm. Dit caesaropapisme werd in de Byzantijnse opvolgingsstaat van het Romeinse Rijk tot in het extreme doorgevoerd. We zien in Poetins Rusland de herleving van het oude instituut, maar ook West-Europa was en is er niet vrij van. Het Engelse staatshoofd is hoofd van de Anglicaanse Kerk. En in Nederland? Terwijl zijn zuidelijke collega ‘Koning der Belgen’ is, dus zijn soevereiniteit ontleent aan de volkswil, is het Nederlandse erfelijke staatshoofd als ‘Koning der Nederlanden’ vorst van een grondgebied met alles erop en eraan, en dat nog wel ‘bij de gratie Gods’ en in het keizerlijke majesteitsmeervoud.

Waarom de Nobelprijs voor Dylan terecht is

Terwijl Donald Trump zich opmaakt voor de overname van het Witte Huis werd Bob Dylan geëerd met de Nobelprijs voor de Literatuur. De Zweedse Academie bracht daarmee een huldeblijk aan de meest lyrische stem van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. En eerde met hetzelfde gebaar een traditie waar ze zelf geen weet van lijkt te hebben.

Tekst Katarina Holländer

Uitgerekend in de tijd dat de Amerikaanse democraten in de race naar het presidentschap onder leiding van Hillary Clinton campagne voerden tegen Donald Trump, die als de blauwogige ruiter van de Apocalyps, vast in het zadel van genadeloze demagogie en potsierlijke leugens, zijn sporen van samengebald racisme in de flanken zette van zijn witte renpaard, en met het verbreken van de zeven zegels van waarheidsliefde,fatsoen, opvoeding, mensenrechten, rechtvaardigheid, vertrouwen en verstand de highway van de American Dream veranderde in een road to hell, kwam uit Stockholm het nieuws dat Bob Dylan, de meest beduidende dichter onder de zingende woordvoerders van de burgerrechtenbeweging van de twintigste eeuw, was onderscheiden met de Nobelprijs voor de Literatuur.

In die beslissende fase van de Amerikaanse verkiezingsstrijd, toen leugens en lege beloftes ons om de oren vlogen, herinnerde deze Nobelprijs ons aan de ongewone kracht van het instrument dat ons in staat stelt de menselijke beschaving te creëren: de taal.

Terwijl Trump op het schild werd geheven en de heerscharen van zijn lege woorden over zijn reusachtige land en over het wereldwijde dorp kon uitstrooien, kwam uit Zweden een voetnoot:

Come gather ’round people

Wherever you roam

And admit that the waters

Around you have grown

And accept it that soon

You’ll be drenched to the bone

If your time to you is worth savin’

Then you better start swimmin’ or you’ll sink like a stone

For the times they are a-changin’

Tegenkrachten

Die Zweedse voetnoot verwees met Dylan naar de bard in de arena, die met zijn gezang tegenkrachten mobiliseert. Ze verwees naar het levenswerk van Dylan, die zelf, driekwart eeuw oud, terwijl hij onophoudelijk de wereld afreist, afziet van welk politiek statement dan ook. De prijs verwees naar veel, zeker ook naar die vroege jaren van Dylans legendarische woord- en stemkracht, die hem in de tijd dat men nog geloofde in de Power van de Flower, in de ogen van velen maakte tot niet minder dan een leidsman.

Met zijn krachtige songs, die plotseling hymnes van de opstand werden, verzamelde Bob Dylan hele naties van jongeren om zich heen en met zijn pijnlijk actuele, onvergelijkbare poëzie, diep verankerd in de traditie van de folk, leverde hij een tegengeluid voor welke eendimensionale politieke slogan dan ook.

Hij trof zijn toehoorders in de actualiteit maar leidde hen daar tegelijkertijd aan voorbij, om daar zijn kunst tegenover te stellen, die geen panklare antwoorden leverde.

Hoewel Dylan zich buiten het domein van zijn eigen kunst al vroeg onthield van iedere directe politieke uitspraak, weerklonk zijn stem wel op het inauguratiefeest van Bill Clinton met ‘Chimes Of Freedom’. Hij uitte zich ten gunste van de kandidatuur van Barack Obama, op wiens uitnodiging hij in 2010 uiteindelijk ‘The Times They Are A-Changin’ ten gehore zou brengen in het Witte Huis. Dat iets van Dylans tegenstem zal resoneren wanneer op 20 januari 2017 Donald Trump‘s beëdiging tot president van de Verenigde Staten plaatsvindt, daarvoor zorgde de Zweedse Academie door Dylan te eren met misschien wel de hoogste literaire onderscheiding.

Felle strijd

Aan ons is het, betekenis te geven aan die prijs. Want bij iedere laureaat kan men eindeloos voor of tegen argumenteren, deze keer is de strijd wel bijzonder fel. De in 1941 in Duluth, Minnesota, geboren Robert Allen Zimmerman, alias Bob Dylan, heeft namelijk geen gedichtenbundels, romans of toneelstukken geschreven die in de regel met deze prijs worden onderscheiden. Bob Dylan tourt jaar na jaar rond met zijn band. Wat hij is, wordt gewoonlijk omschreven als ‘singer-songwriter’, alsof men er niet helemaal uit is wat zo’n zingend en dichtend wezen nu eigenlijk is.

Zoals te verwachten viel vroegen niet weinigen zich af, waarom de hoog gedoteerde prijs niet naar een ‘echte’ schrijver is gegaan, zodat de boekhandel tenminste ook een opkikkertje zou krijgen.

Homerus en Sappho

De laatste Amerikaanse winnaar van de prijs was Toni Morrison in 1993, voorgegaan door onder anderen Ernest Hemingway, John Steinbeck, Saul Bellow en Isaac Bashevis Singer. De prijsdrager van dit jaar wordt door de Zweedse Academie gelauwerd ‘voor nieuwe poëticale expressies binnen de grote traditie van het Amerikaanse lied’, zo verklaarde Sara Danius, secretaris van de Academie, die, aangesproken op de buitengewone keuze, verwees naar de Antieken, in het bijzonder naar Homerus en Sappho. Ook hun dichtwerk was bedoeld om te worden voorgedragen, niet gemaakt voor stille kamertjes, en ook nu lezen we hun werk nog met plezier. En zo, aldus nog steeds Danius, is het ook gesteld met Bob Dylan, van wiens werk de lectuur doorgaans ook is aan te bevelen.

De literatuurwetenschapster stuurde ons terug naar voor het tijdperk van het christendom, naar de begintijd van het alfabet, toen men begon teksten met letters neer te schrijven. Daar vervagen de feiten en betreden we meteen het domein van de mythologie: we weten niet eens of Homerus als de maker van zijn ‘werken’ daadwerkelijk heeft bestaan, zoals we ook niet precies weten wanneer hij zou hebben geleefd.

Thora

Danius sprak van 2500 jaren geleden. Maar nu de Academie toch naar een zo ver verleden wilde verwijzen, zou een andere referentie wellicht beter op haar plek zijn geweest. Want in die tijd werd ook de Thora schriftelijk vastgelegd. In die Joodse teksttraditie staat Dylan,( wiens hebreeuwse naam Shabtai Sissel ben Avraham is), zoon van Abraham Zimmerman en Beatrice Stone, kleinkind van Benjamin Solemovitz en Florence Edelstein, immigranten uit Litouwen. Die traditie onderscheidt zich onder meer doordat het gesproken woord niet zo radicaal verstoten is als in het overgrote deel van de Westerse cultuur het geval is. Die zogeheten mondelinge Thora geldt hier nog immer als een aanvulling op de schriftelijke, en de mondelinge voordracht is tot op de dag van vandaag ten nauwste verbonden met de melodie. Dat een tekst gezongen wordt en dat de kleine tekens van de tekst melodielijnen in zich herbergen, is iedereen die weleens een synagoge heeft bezocht, een zeer vertrouwd gegeven. Als Dylans werk in een traditie staat, moet deze toch zeker worden genoemd.

Lyrics en lyriek

Bob Dylan
Het eerste album van Bob Dylan verscheen in 1962

De discussie die met Dylans prijs ontbrandde, wordt hartstochtelijk gevoerd. Het gaat met deze beslissing om meer dan alleen een kwestie van smaak. Hier is een vraag opgeworpen die iedere goede literatuur zou moeten opwerpen. De vraag naar zichzelf. Zijn ‘lyrics’ fundamenteel iets anders dan lyriek? Een te complex vormgegeven gedicht is veel liedjesschrijvers een doorn in het oog én in de keel, en juist een simpele tekst kan muziek meer betekenis geven, terwijl lyriek in de regel puur als woordkunst wordt beschouwd.

Tot Dylan zaten songteksten ook meestal volgens dat principe in elkaar en zo worden de meeste pop- en rocksongs ook vandaag nog gefabriceerd. Met zijn verrassend veelzijdige teksten en soms onsamenhangend lijkende klanktapijten van woordassociaties bereikte Dylan een echt literair effect. Naast zijn waaghalzerige assemblages schreef hij ook lange ballades, min of meer gesproken liederen of juist meeslepende hymnes met actuele thematiek. Zijn persoonlijke en emotioneel beroerende liederen zitten vol taalkundige vondsten, ontleend aan de omgangstaal of vol oorspronkelijke literaire allure.

Dylan heeft het songschrijven veranderd. En helemaal niet zoveel anders dan in de traditie van de Joodse tekstinterpretatie gebruikelijk is, interpreteert hij zijn eigen teksten sinds jaar en dag telkens weer opnieuw, zingt hij ze anders en voorziet hen aldus van een nieuwe betekenis.

Zoals in ‘The Times They Are A-Changin’ (1963) muntte Dylan niet weinig uitdrukkingen ‘die hun weg vonden naar de dagelijkse omgangstaal’, vermeldt de Zweedse Academie bij de prijsverlening. Hij voegde een ongehoord poëtische noot toe aan de politiek gespannen tijd van de burgerrechtenbeweging door de protestsong naar voren te schuiven en daarmee de jeugd te mobiliseren. Zijn liederen worden tot de dag van vandaag gezongen bij het kampvuur.

Ontzetting

Maar Dylan past in geen enkel kader en in geen enkel hokje. Het hoeft ook geen verrassing te zijn dat de prijsuitreiking aan hem heeft geleid tot een zekere ontzetting. Maar een prijs die, om zijn doel te bereiken, zijn eigen definitie in de waagschaal werpt, dat is precies de prijs die bij Dylan past. Hij is een kunstenaar die voortdurend grenzen overschrijdt.

Weliswaar functioneert hij binnen het domein van de popmuziek, maar een entertainer is hij niet. Ook wanneer hij ergens wortel lijkt te schieten, zorgt deze nomade er zelf telkens weer voor dat hij alle verwachtingen in de wind slaat, voordat hij zich vastlegt. Verandering is zijn wezenskenmerk. Telkens opnieuw toont hij ‘Another Side of Bob Dylan’, zoals zijn in 1964 verschenen vierde album heette. Hij is niet alleen een folkzanger, maar ook een rocker, hij werd beroemd als protestzanger, waarna hij surrealistische stukken begon te schrijven, hij zingt de blues maar geldt niet als een blueszanger, hij was de beroemdste singer-songwriter van zijn generatie, van wie wordt gezegd dat hij nauwelijks kan zingen, hij schreef gospels en predikte over Jezus terwijl hij Joods is, hij trad op in meerdere speelfilms en had als schilder vele tentoonstellingen.Hij schreef meerdere boeken maarstaat niet bekend als auteur, en hoewel hij voor zijn ‘lyrische composities‘ een speciale Pulitzer Prijs ontving, wordt er nog altijd over hun literaire relevantie getwist.

Literatuur – zijn dat stomme letters in een ademloze ruimte, in druk samengeperst op versplinterde bomen? Literatuur – is het dat brakke goedje dat je op school als het droge zaagsel van zandgebak onder protest in de mond moet nemen?

Nee. Literatuur is gestolde spraak. Literatuur zingt altijd. Ieder woord, iedere zin, heeft een eigen melodie en een eigen ritme. Literatuur is iets anders dan de gesproken omgangstaal door de bewuste vormgeving van de taal, die met de inhoudelijke woordbetekenis en de klank samen datgene creëren wat we zoeken in de literatuur: die wonderlijke macht te verrassen door schoonheid en de mogelijkheid in de diepte dingen los te woelen.

Nog altijd experimenteert Dylan met zijn stem. Van daverende meezinghits tot gesproken zang, van woedend geschreeuw tot bitterzoete voordracht, van beneveld gejank tot monotoon reciteren, zingt hij zich door alle registers heen. Van het begin af aan was het deze stem die men niet vergat. Dylan zong niet bepaald mooi, zijn zang was – en is – lichtelijk ongemakkelijk. Als jongeman klonk hij als een grijsaard, toen hij instortte begon hij zijn eigen songs te deconstrueren, en altijd leek hij op zoek naar een manier om zijn eigen teksten een doorleefde presentie te geven.

De bijl van Kafka

Franz Kafka schreef dat een boek zich zou moeten laten lezen ‘als een ongeluk dat ons ten diepste pijn doet (..), als een zelfmoord, een boek moet de bijl zijn voor het ijs van de bevroren zee in onszelf’. Die kafkaeske bijl is de verzinnebeelding van de verandering die tot Dylans instrument geworden is, de Bijl van de Kunst die Kafka van de literatuur verlangde: Bob Dylan brengt de zelfmoord van de ontreddering en de vernieuwing als geen ander in de praktijk.

Zijn oeuvre omvat honderden songs. Dylans optredens zijn gebeurtenissen waarbij hij exegese pleegt op zijn eigen werk. Ver voorbij de gebruikelijke muzikale ‘interpretatie’ transformeert Dylan zijn eigen stukken keer op keer; hij moduleert het arrangement, de melodie, het ritme, het tempo, de stemming, de begrijpelijkheid. De constante is de tekst, die slechts zelden met opzet wordt veranderd.

De essentie van Dylans latere werk vindt plaats op de bühne, niet op zijn cd’s. Zoals de Zweedse Academie heeft opgetekend, is Bob Dylans kunst niet alleen te zien in ‘de grote traditie van de Amerikaanse liedkunst’, maar in een nog veel grotere. Een traditie die tekstuitleg in het centrum van haar cultuur heeft geplaatst. Menselijke taal zonder melodie bestaat niet. De overgang van literatuur naar muziek verloopt vloeiend.

Verafgelegen bronnen

Er zijn in onze tijd maar weinig schrijvers wier werk niet alleen op universiteiten, maar boven alles door alle mensen die men fans noemt zo onophoudelijk en zo intensief wordt geïnterpreteerd, van de kleinste details tot aan de kosmische dwarsverbanden. Hun interpreterende werk omspant de hele aarde, zij zoeken naar de meest verafgelegen bronnen, ze analyseren overgangen en ritmes en de verbuigingen in de parafrasering, registreren de kleine veranderingen en discussiëren over beeld en boodschap en betekenis. Iets dat woorden zo kan opladen, dat kan alleen maar literatuur zijn.


Katarina Holländer (1964) is een Tsjechisch-Zwitserse publiciste, kunsthistorica en curator. Haar meest recente boekpublicatie over het werk van Dylan was in 2015 in de bundel ‘Jukebox. Jewkbox! Ein jüdisches Jahrhundert auf Schellack & Vinyl’, naar de gelijknamige tentoonstelling van het Oostenrijkse Jüdisches Museum Hohenems in samenwerking met het Jüdisches Museum van München, curator Hanno Loewy.

Gedichten voor deze tijd: Oom Sam

Oom Sam

Oom Sam heeft zijn loden

tranen geweend

De diepe wonden

van de vergetenen

hebben wilde stormen

woede opgeleverd

Onder een koude zon oogst het Westen

de grote elegie

van vitriool

De grote elegie van Donald,

pas gekozen

(Haat,

Kruis,

Leugen.)

Oom Sam ligt doodgevroren

op de korenvlakten

Zijn borst

doorzeefd met korenblauw

Zijn hart

doorboord met warme wormen

Thom deLagh

XI/2016

(heel vrij naar Lorca)

Meldpunt WillyLeaks geopend

Meldpunt verborgen kosten koningshuis geopend

Heeft u weleens een royal bij u in de zaak gehad die wegliep zonder te betalen? Heeft u specifieke inzichten in de fiscale positie van het Huis van Oranje? Of weet u iets van de opbouw van het koninklijke vermogen, bijvoorbeeld over het aandelenpakket van Oranje? Of hoeveel een verfbeurt van de ‘Groene Draeck’ nu precies kost? Meld het ons! In samenwerking met het Nieuw Republikeins Genootschap werkt ‘De Republikein’ aan een onderzoek naar de verborgen kosten van het Nederlandse koningshuis. Voor koninklijke klokkenluiders en andere tipgevers is het digitale meldpunt ‘WillyLeaks’ geopend, te bereiken op willyleaks@rotestsite.nl. Alle tips welkom en worden op vertrouwelijke basis verwerkt in het eindrapport dat rond Koningsdag 2017 wordt gepresenteerd. Deze exercitie is onderdeel van een vergelijkend onderzoek naar het kostenplaatje van de laatste 7 grote monarchieën van West-Europa door de Alliance of European Republican Movements (AERM).

1 7 8 9 10 11 19