Hitler

Walter Winchell contra ‘America First’

In Philip Roth’s dystopische succesroman The Plot Against America over een fascistische machtsovername in de Verenigde Staten anno 1940, is een hoofdrol weggelegd voor Walter Winchell. Hij was de machtigste journalist van zijn tijd en bond ook in werkelijkheid de strijd aan met het isolationisme van de America First-Beweging, waarachter vaak een pro-nazistische gezindheid school. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover had een hoge prijs.

 

Tekst René Zwaap

 

Philip Roth hoefde in The Plot Against America (2004) niets te verzinnen om het personage van Walter Winchell kleurrijk te maken. Met zijn achter op het hoofd staande vilten hoed, opgerolde hemdsmouwen, losgetrokken stropdas en eeuwige sigaret in de mondhoek, was Winchell ook in werkelijkheid het archetype van de Amerikaanse razende reporter. Dat Winchell eigenlijk helemaal geen journalist was, maar een mislukte vaudeville-artiest die een journalist speelde, vormde daarbij geen beletsel. Vijftig van de zeventig miljoen volwassenen die Verenigde Staten in de jaren dertig telde, stemden iedere zondag af op zijn radioshow (die steevast werd ingeleid met de woorden ’Here’s Winchell, he knows it all, he sees it all!’). Zijn geschreven dagelijkse column vol schimpscheuten, roddel en achterklap uit de coulissen van Broadway, Hollywood en Washington, geschreven in een even sappige als koortsachtige stijl vol ‘slanguage’, werd in meer dan 2000 dagbladen over de gehele natie afgedrukt. De helft van de abonnees van het krantenimperium van persbaron Randolph Hearst las de krant puur om Winchell en hij was de eerste journalist die even torenhoge gages opstreek als filmsterren, gevierde zangers en kampioenen van het honkbalveld. Winchell was de koning van de Jazz Age. Presidenten dongen naar zijn gunst, evenzeer als filmsterren en gangsterbazen. ‘Winchell begrijpen is een test in Amerika-kennis’, schreef een krant op het hoogtepunt van Winchells roem. ‘Niet minder dan in staat zijn de Amerikaanse Grondwet uit te leggen.’

 

New Deal

Met zijn eigen afkomst uit een straatarm Russisch-joods gezin in New York was Winchell de belichaming van de Amerikaanse Droom. ‘Democratie is waar iedereen elkaar een schop onder de kont kan geven’, luidde zijn motto. Met aanstekelijk gebrek aan eerbied voor welk instituut dan ook zette hij de sloophamer in de tot dan toe gescheiden compartimenten van de klassensamenleving. Met één terloopse opmerking kon Winchell carrières maken of breken. Zijn loopbaan lag geplaveid met geknakte reputaties en intense vetes. Tegelijkertijd was hij tijdens de Grote Depressie een onvermoeibare kruisvaarder ten bate van Roosevelts New Deal. Anders dan in Philip Roths roman werd Winchell geen presidentskandidaat en evenmin werd hij op campagne doodgeschoten, maar feit is wel dat zijn leven al vanaf 1933 in het teken stond van het mobiliseren van krachten tegen het Europese fascisme en diens handlangers in de VS. In de jaren vijftig was hij evengoed op weinig verheffende wijze betrokken bij de heksenjacht van senator Joseph McCarthy en zijn Comité voor On-Amerikaanse Activiteiten op iedereen die in een communistische reuk stond. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke.

 

Bittere armoede

Walter Winchell werd geboren in 1897 in de Lower East Side van New York. De familie heette eigenlijk Weinschel. Zijn overgrootvader was rabbijn in het Russische Minsk, zijn grootvader Chaim Weinschel was chazan (voorzanger) in de synagoge en een gevierd dichter in het Jiddisch, die in 1881 naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. Vader Jacob Weinschel was een onfortuinlijke kleine handelaar in zijde en Walter beleefde een jeugd van bittere armoede. Moeder Jennie Bakst was eveneens van Russisch-joodse komaf en probeerde haar kinderen met wisselend succes op te voeden in de observante traditie. Bij Walter had dat weinig effect. Het antisemitisme waarmee hij als kind werd geconfronteerd maakte hem voor de rest van zijn leven wel ‘een intuïtieve Jood’, zoals hij het zelf noemde.

Vanaf zijn dertiende trad hij op in vaudevilleshows als tapdanser, zanger en komiek. Echt succesvol was hij niet. ‘Walters probleem was dat hij niet van het publiek hield’, aldus een vriend uit die tijd, opgevoerd in de biografie Winchell: gossip, power and the culture of celebrity van Neal Gabler (1994). ‘Hij was er bang voor en dus wilde hij slimmer zijn dan zijn toeschouwers, om zichzelf ervan te overtuigen dat hij beter was dan zij. Hij hield niet van hen en dat hadden ze in de gaten.’ Winchell zou later schrijven dat zijn tropenjaren in halflege theatertjes hem hadden geleerd hoe je de aandacht van het publiek moest veroveren.

 

Spaanse griep

Het was door de pandemie met de Spaanse griep van 1918, die in de Verenigde Staten een miljoen doden kostte, dat Winchell een alternatief vond voor zijn noodlijdende artiestenbestaan. Nu de theaters gesloten waren begon hij een nieuwsbrief te schrijven vol met roddels over collega-artiesten. Die sloeg zo goed aan dat hij al snel vaste bijdragen leverde aan theater-vakbladen. Zijn sappige roddels uit de toneelwereld trokken aandacht van een zakentycoon die zijn presidentiële ambities wilde verwezenlijken met een nieuw te stichten krant, de Evening Graphic. Die richtte zich met een cocktail van sport, seks en misdaad op de kleine man. Winchells werk kleurde uitstekend bij de Graphic, en behalve roddels uit Broadway en de gangsterwereld, die hij oppikte in de nachtclubs waar hij iedere nacht tot zonsopgang verbleef, begon hij ook hardhandige theaterkritieken te schrijven. Die bezorgden hem een toegangsverbod tot de dertig theaters van de gebroeders Jacob en Lee Shubert. Toen de Marx Brothers in een van die theaters de première opvoerden van hun show Animal Crackers – waarin onder de naam Wally Winston een figuur gemodelleerd op Winchell opdook – smokkelde Harpo Marx de met een valse baard getooide Winchell de zaal in.

In 1927 was de Evening Graphic al zo op stoom gekomen dat de Society for the Suppression of the Vice aandrong op een verschijningsverbod. Winchells werk trok de aandacht van de oppermachtige krantenmagnaat William Randolph Hearst. In 1929 verkast Winchell naar Hearts Mirror, zodat zijn columns via Hearts’s persbureau King Features nu ook in honderden andere Hearst-kranten worden doorgeplaatst. Terwijl de VS na de Wall Street Crash in een diepe crisis storten (‘De situatie is zo erg dat wanneer een kerel incheckt in een luxehotel en een kamer vraagt op de 17e verdieping, de receptionist vraagt of het om te slapen of te springen is’, bericht Winchell) gaat het met zijn eigen carrière juist crescendo. NBC huurt hem in als presentator van een wekelijks radioprogramma dat wordt gesponsord door het sigarettenmerk Lucky Strike. In het voorjaar van 1932 prijkt Winchell in smoking op 45.000 billboards verspreid over 18.886 Amerikaanse steden met zijn slagzin ‘OK America’, gevolgd door de reclametekst ‘Luckies are kind to your throath – I know’.

 

Al Capone

In de concurrerende pers worden verontruste commentaren gewijd aan ‘Winchellism’, dat met zijn sensatiehonger en gebrek aan respect als een gevaar voor de gehele journalistiek wordt gekenschetst. Maar niemand minder dan Hemingway prijst Winchell als ‘de grootste krantenman die ooit heeft bestaan’. Het is de tijd dat ook gangsterbazen glamourfiguren worden en op vakantie in Miami wordt Winchell met alle egards onthaald door Al Capone, die hem als welkomstgeschenk een stapeltje reeds ingevulde wedformulieren voor de paardenraces geeft. Elk formulier blijkt de winnaar juist te hebben. Gangsterbaas Frank Costello investeert in de Stork Club, de nieuwe exclusieve nachtclub in New York waarvan Winchell mede-eigenaar en het levende uithangbord wordt. Gezeten aan de exclusief voor hem gereserveerde tafel in de club ontvangt hij een eindeloze parade aan tipgevers, bewonderaars en revuedanseressen die hogerop willen. Winchells hechte banden met de onderwereld worden wat al te inzichtelijk als hij in zijn column aankondigt dat er een aanslag op het leven van een jonge gangster genaamd Vincent Coll, alias Mad Dog, in voorbereiding is. De krant is nog warm van de pers als Mad Dog inderdaad met kogels wordt doorzeefd. Tegelijkertijd staat hij elders in het gangstermilieu in een kwade reuk omdat hij iets onvriendelijks schrijft over een concurrerende nachtclub van de Stork. Bevreesd voor schadeclaims wegens laster en smaad krijgt hij Hearst zo ver dat deze zich er contractueel toe verplicht alle financiële schade die voortvloeit uit Winchells publicaties op zich te nemen. Winchell is vanaf dat moment verzekerd tegen smaadprocessen. Die carte blanche draagt bij aan zijn journalistieke moed.

 

Moordaanslag op Roosevelt

In 1932 wordt in Miami een aanslag gepleegd op het leven van presidentskandidaat Franklin Delano Roosevelt. De dader, de Italiaanse metselaar Giuseppe Zangara, mist zijn doelwit op een haar na, en treft in plaats van Roosevelt burgemeester Anton Cermak van Chicago, die aan zijn verwondingen overlijdt. Winchell slaagt erin door te dringen tot de politiecel waar Zangara verblijft en krijgt een exclusief interview. Zangara verklaart een hekel aan rijke mensen te hebben en dat hij eerder al heeft geprobeerd de koning van Italië te vermoorden. Winchell bewijst zijn vakgenoten zo dat hij meer is dan alleen een entertainer.

De actie ontsnapt ook niet aan de aandacht van Roosevelt, die eenmaal verkozen tot president Winchell in maart 1933 uitnodigt voor een tien minuten durend gesprek in het Witte Huis. Winchell is diep onder de indruk van de presidentiële ontvangst, die zijn toch al niet bescheiden ego streelt. De komende jaren is hij een onvermoeibare pleitbezorger van Roosevelt, die hij prijst als ‘de nieuwe held van de natie, die voor een rechtvaardiger verdeling van inkomen zal zorgen’. Hij ontpopt zich nu als de advocaat van de kleine man die alles te winnen heeft bij Roosevelts New Deal.

Tegelijkertijd begint Winchell zich als geen ander in de Amerikaanse media uit te spreken tegen Hitler, die dan net aan de macht is gekomen. Hij spreekt van ‘nazi-gorilla’s’ die de Duitse bevolking terroriseren. ‘Te erg voor woorden dat een man als Hitler, die zo intens haat, het zo ver kan schoppen in de politiek’, schrijft Winchell in 1933. ‘Zijn haat tegen de Israëlieten is verachtelijk – en wanneer een moordenaar hem op een dag neerknalt zouden een boel mensen daar niet rouwig om zijn’. Het bezorgt hem een heldenstatus bij de joodse gemeenschap in de VS en de intense haat van Hitlers Amerikaanse fanclub.

Ook binnen de VS tiert het fascisme welig. Winchell voedt de FBI met informatie die hij oppikt uit de kringen van Amerikaanse nazi’s, zoals de Silver Shirt-beweging rond William Dudley Pelley, Hitler-bewonderaar en virulent Jodenhater. De nazi’s van Milwaukee beginnen een lastercampagne tegen Winchell en noemen hem ‘een gevaar voor onze zaak’. Winchells repliek: ‘Reken maar dat ik dat ben.’ Van Roosevelt krijgt hij een speciale status als inlichtingenofficier van de Amerikaanse marine.

Tussen FBI-baas J. Edgar Hoover en Winchell bloeit in die tijd op instigatie van het Witte Huis een hechte relatie op. Hoover-biograaf Anthony Summers schrijft in Offcial and confidential: the secret life of J. Edgar Hoover (1993) dat Winchell de FBI-directeur en diens onafscheidelijke assistent Clyde Tolson vaak ontving in de Stork club, en dat Winchell zo ongetwijfeld op de hoogte moet zijn gekomen van toentertijd hoogst geheim gehouden homo-erotische betrekkingen tussen Hoover en Tolson. Ook bij de gangsterbazen die de nachtclub bezochten was de seksuele oriëntatie van ’s land hoogste politiechef blijkbaar een vertrouwd gegeven. Dat moet de hoogste criminaliteitsbestrijder van het land chantabel hebben gemaakt, stelt Summers, daarbij aanvullend dat Hoover inderdaad niet erg genegen was een punt te maken van georganiseerde criminaliteit, wat hem in het Kennedy-tijdperk op een vete met Bobby Kennedy kwam te staan.

 

Handel in geheimen

‘De grootste overeenkomst tussen hen was dat zij beiden handelden in geheimen’, schrijft Neal Gabler over de band tussen Winchell en de FBI-chef. ‘Hoover met zijn dikke onderzoeksdossiers, Winchell met zijn roddel en achterklap. Hun levens draaiden om het verborgene, en waarschijnlijk waren er geen twee andere mannen die de waarde van geheimen zo goed inzagen als zij – om ze te vinden, te exploiteren en zichzelf tegen hen te beschermen’. De relatie levert beide zijden voordeel op: Winchell draagt sterk bij aan het imago van Hoover als ’s lands opperste ‘crime fighter’ en krijgt van Hoover toegang tot dossiers die voor anderen gesloten blijven.

In Philip Roth’s roman is Winchell’s tegenkandidaat om het Amerikaanse presidentschap Charles Lindbergh, de legendarische piloot die bij leven inderdaad de isolationistische lijn van Amerikaanse afzijdigheid in de Tweede Wereldoorlog bepleitte, en zijn bewondering voor Hitler-Duitsland niet onder stoelen of banken schoof. In werkelijkheid troffen beide mannen elkaar op een ander podium, en wel de rechtbank. Lindbergh was uitgegroeid tot een nationale held toen hij in 1927 als eerste een transatlantische solovlucht had uitgevoerd van New York naar Parijs. Het hele land leefde met hem mee toen in 1932 zijn baby uit huis werd ontvoerd en kort daarop, ondanks betaling van het losgeld, dood werd gevonden in de buurt van de villa van de Lindberghs in New Jersey. Winchell stortte zich met huid en haar op de zaak. Hij beroemde zich erop dat het aan zijn speurwerk te danken was dat de ontvoerder, de Duitse timmerman Bruno Hauptmann, kon worden gearresteerd nadat in diens woning een deel van het losgeld was gevonden. Het daaropvolgende proces in 1935 groeide uit tot een ongekend mediaspektakel, met 130 fotografen en 350 reporters in de rechtszaal. Het was alsof niet Hauptmann, maar Winchell terecht stond, zo merkte een van de aanwezige journalisten op. Met de veroordeling van Hauptmann was Winchells status als journalistieke superheld helemaal gevestigd. De brief van FBI-directeur Hoover, waarin deze hem om zijn rol in de Hauptmann-zaak prees, liet hij inlijsten en ophangen boven zijn bureau.

 

In de winter van 1935 wordt Winchell naar eigen zeggen ’s nachts op straat in elkaar geslagen door twee Amerikaanse nazi-aanhangers. Trots doet hij er in zijn column verslag van. Zijn ster blijft stijgen. In 1936 kan Winchell zich miljonair noemen, in 1938 siert zijn beeltenis de cover van Time Magazine. Tegenover een verslaggever maakt hij gewag van een verschuivende interessesfeer. ‘Het kan me niet meer zoveel schelen wie een scheet laat op Broadway, maar als Hitler en Mussolini een scheet laten is dat nieuws’. Het Witte Huis ziet Winchell als een van de belangrijkste liberale krachten van het land. Zijn baas Hearst, geen vriend van Roosevelt, is minder enthousiast. ‘Je bent ingehuurd voor een roddelrubriek vanuit Broadway’, waarschuwt hij zijn vedette. ‘Alle politieke columns in mijn kranten zullen in geest Amerikaans zijn. Ze zullen democratisch gestemd zijn, niet communistisch of fascistisch.’ Waarmee de krantenmagnaat eigenlijk bedoelt dat zijn stercolumnist naar zijn smaak te liberal is geworden en zich ook niet moet bemoeien met buitenlandse politieke aangelegenheden. Op last van Hearst worden de berichten van Winchells correspondente in de Spaanse Burgeroorlog Lillian Hellman in de meeste kranten waarin de Winchell-column verschijnt weggesneden vanwege haar klare verdediging van het republikeinse anti-Franco- kamp.

 

Kennedy

Winchell laat zich er niet door van de wijs brengen. Wanneer de Britse regering in september 1938 blijvende vrede met Hitler-Duitsland denkt te hebben bereikt met het Verdrag van München, is Winchell de meest kritische stem in de Amerikaanse populaire pers. ‘Te proberen vrede te sluiten met Hitler is hetzelfde als proberen af te vallen door meer te eten’, houdt hij zijn miljoenenpubliek voor. ‘Die Europese landen hebben ons een nieuwe definitie van rechtvaardigheid gegeven: een misdadiger geven wat hij verlangt in plaats van wat hij verdient’. Zijn politieke instincten blijken telkens juist: in zijn columns voorspelt hij zowel de Duitse annexatie van Tsjechoslowakije als het Molotov-Von Ribbentrop-Pact. Consequent is hij ook: wanneer de pro-nazistische Britse ex-koning Edward, nu Hertog van Windsor, zich samen met zijn Amerikaanse bruid Wallis Simspon bij de Stork Club aanmeldt, wordt het paar op last van Winchell geen toegang verleend.

Er sluipt een zekere megalomanie in hem als Winchell daags na de Duitse inval in Polen een telegram stuurt aan Joseph P. Kennedy, ambassadeur van de VS te Londen, met een dringend advies aan de Britse regering. ‘Mag ik u met alle respect de suggestie doen, dat als Groot-Brittannië de oorlog verklaart, deze verklaring niet wordt geformuleerd als «oorlog tegen Duitsland» maar als oorlog tegen Hitler persoonlijk en zijn persoonlijke regime, om te beklemtonen dat Hitler niet echt de wil van het grootste gedeelte van de burgerbevolking vertegenwoordigt. Zo’n verklaring zou een verbazingwekkend effect hebben om het Duitse volk wakker te schudden, zeker als zo’n verklaring bekend zou worden gemaakt aan het Duitse volk.’ De ambassadeur slaat de raad beleefd af als ‘grondwettelijk onmogelijk’.

In de ogen van Winchell is Europa na het offer van Tsjechoslowakije aan Hitler ‘moreel bankroet’ en hij blijft er bij de Amerikanen op aandringen om zich voor te bereiden op een oorlog tegen Hitler en zijn handlangers. ‘We hebben geen grotere vloot nodig om een oorlog te beginnen, maar om te beëindigen’, legt hij uit. ‘Ik ben tegen weer een Amerikaans leger op vreemde bodem. Maar ik ben nog meer tegen een buitenlands leger op Amerikaanse bodem.’ De pro-Duitse factie in het Amerikaanse Congres van Afgevaardigden ziet in Winchell een agent van de Britten. Congreslid Jacob Thorkelson noemt Winchell ‘een joodse vuilspuiter die iedereen aanvalt die het niet heeft op zijn eigen georganiseerde minderheid’. Senator Burton Wheeler van Montana, ook een openlijke racist, stelt dat ‘Winchell probeert Amerika de oorlog in te blitzkriegen’.

 

Vijfde kolonne

Iedere week komt Winchell weer met nieuwe onthullingen over de ‘isolationalisten’, in wier kringen hij vooral een vijfde kolonne van nazi-collaborateurs, antisemieten en racisten ziet. Zijn tips krijgt hij onder meer van de Anti-Defamation League, de beweging voor gelijke burgerrechten. Zo vergaart hij een imposante collectie vijanden, van autofabrikant Henry Ford en diens antisemitische krant The Dearborn Independent, de white supremacy-beweging van senator William Bilbo van Mississippi, generaal George van Horn Mosley, die openlijk de invoering van het nazisme in Amerika bepleit, en Fritz Kuhn, de chef van de Amerikaanse Nazi Bund. Volgens Winchell belt Kuhn hem geregeld met verdraaide stem op om hem met valse tips tot uitglijders te bewegen. Wanneer Winchell komt met het nieuws dat de Gestapo plannen heeft om Amerikaanse spoorwegen op te blazen, reageert Hoover geprikkeld. ‘Ik krijg genoeg van zijn hysterie’, laat hij zijn medewerkers weten. Toch verordonneert hij iedere tip van Winchell na te trekken. ‘Zodat we niet voor schut staan als er echt iets gebeurt’. Mogelijk laat de FBI-chef de telefoon van Winchell ook afluisteren.

 

Lindbergh

Opvallend is dat de ‘vijfde kolonne’ ook na Pearl Harbor, de Japanse aanval van 7 december 1941, waarna Roosevelt namens de VS de oorlog verklaart aan Japan, onvermoeibaar doorgaat met het bepleiten van een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Roosevelt voorzag dat zelfs toen nog het verzet tegen een oorlog tegen Duitsland zo groot zou zijn dat hij het niet aandurfde Duitsland en Italië ook formeel oorlog te verklaren (al vochten de Amerikanen op de Atlantische Oceaan de facto al lang met de Britten mee tegen Hitlers U-Boote). Gelukkig waren Hitler en Mussolini zo gedienstig om een paar dagen later, op 11 december, de oorlog aan de VS te verklaren. Maar zelfs dat vermocht America First nog niet overtuigen. Vliegheld Lindbergh, inmiddels uitgegroeid tot de belangrijkste stem van de isolationistische beweging, en niet alleen in de ogen van president Roosevelt ‘een absolute nazi’, bepleit zelfs nog in 1941 voor het Huis van Afgevaardigden een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Lindbergh was innig bevriend met autofabrikant Ford en de laatste liet zich tegenover een FBI-agent ontvallen: ‘Als Charles hier in Detroit bij me langs komt, praten we alleen maar over de Joden.’

Winchell mikt zijn pijlen niet uitsluitend op extreemrechts in Amerika. Gesouffleerd door Hoover bindt hij ook de strijd aan tegen vakbonden die zouden zijn geïnfiltreerd door agenten van de Sovjet-Unie. Als Hitler Parijs verovert houdt hij zijn publiek voor dat op het moment Stalin gevaarlijker voor Amerika is dan Hitler. ‘Stalin staat aan de poorten van de Amerikaanse fabrieken.’ De vakbond voor het zeetransport klaagt hem in 1940 aan met een eis tot schadevergoeding van een miljoen dollar voor zijn beschuldigingen dat zij een marionet is van Moskou. Hearst schikt de zaak uiteindelijk met een afkoopsom van 10.000 dollar. Dat is zeer tegen de zin van Winchell, die zich beroept op informatie uit de top van de regering. Het communistische dagblad The Daily Worker ziet er vooral imagomanagement in: ‘Toen Winchell begon met nazi’s aan te vallen, stond hij in de vuurlinie van die communistenvreters die toen zeiden dat alle joden die zich tegen het fascisme keerden communisten waren. De makkelijkste manier om te bewijzen dat hij geen rooie is was door de roden aan te vallen. Het was een kwestie van lafheid.’

‘Op zondagavond moesten we tot het optreden van Walter Winchell om negen uur de programma’s van diverse komieken uitzitten’, schrijft Philip Roth in The Plot Against America. ‘Als hij dan uiteindelijk kwam en datgene had gezegd, wat wij van hem hoopten, en het ook met de verachting uitsprak die we van hem hadden willen horen, brak bij ons in de steeg zo’n bijval uit, alsof de beroemde journalist niet in een radiostudio zat aan de andere kant van de Hudson, die brede grensrivier, maar hier bij ons, strijdlustig in ons midden, met losgetrokken stropdas, met opengeknopen hemd, de grijze vilten hoed naar achteren geschoven, alsof hij aan de keukentafel van de buren zat,met de microfoon op een handdoek’. De aanbidding van Winchell die Philip Roth in zijn roman beschrijft binnen de joodse gemeenschap van Amerika, was er ook in werkelijkheid. Hij werd vanuit die kringen bedolven onder eerbewijzen. De dankbare joodse gemeenschap van Lakewood, New Jersey, vernoemt zelfs bij leven al een straat naar hem als ‘de eerste soldaat van het land in de strijd voor de democratie’ en de joodse organisatie B’nai B’rith nam hem al in 1934 op in haar Hall of Fame omdat ‘niemand meer had gedaan dan deze heer met zijn roddel en zijn columns om het nazisme van de kaart te lachen.’ Maar naarmate de oorlog voortduurt, groeit de druk, zeker in opmaat naar de presidentsverkiezingen in de herfst van 1944, wanneer Roosevelt voor zijn derde termijn opgaat. De America First-beweging haalt alles uit de kast. Het republikeinse congreslid Clare Hoffman beschuldigt presidentsvrouw Eleanore Roosevelt van communistische sympathieën en probeert een mars op Washington te organiseren met als doel onmiddellijke stopzetting van de oorlog met Duitsland en Italië. Tegelijkertijd eist de afgevaardigde een onderzoek naar de banden van Winchell met het ministerie van Justitie, lees de FBI. Ook dient hij een wetsvoorstel in om de Anti-Defamation League, Winchells belangrijkste informatiebron, te verbieden. De afgevaardigde John Rankin (Mississippi), een openlijke antisemiet, krijgt de lachers in het congres op zijn hand met anti-joodse grappen over Winchell. De laatste toont zich verbijsterd. ‘Kijk hoe laat het is. We zijn in oorlog met nazi-Duitsland, waarvan de leiders aan de macht kwamen met een programma van racistische vervolgingen en moord. Nu, in het Amerikaanse Congres, krijgen deze vooroordelen van Hitler applaus en geschater.’

Als Roosevelt op 12 april 1945 sterft door een hersenbloeding, is Winchell gebroken. ‘Er hoeft geen monument voor F.D.R. te komen’, schrijft hij. ‘Zijn monument is voor altijd in de harten van het gewone volk.’ Met diens opvolger Truman krijgt Winchell geen warme band, integendeel. Het zou Winchell ter ore zijn gekomen dat Truman hem een ‘kike’ – scheldwoord voor joden – had genoemd, zo stelt Neal Gabler in zijn biografie. Truman maakt een eind aan de New Deal, Winchell noemt hem in private kring een ‘son of a bitch’.

 

Met Hitlers ondergang en de Japanse capitulatie na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, moet Winchell zichzelf opnieuw uitvinden. Nadat de Russische onderminister van Buitenlandse Zaken Andrei Vishinsky op 26 september 1946 in een 2,5 uur durende speech voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een speciale vermelding van Walter Winchell als ‘oorlogshitser’ inlast, en van de Amerikaanse overheid een wet eist om hem het zwijgen op te leggen, vindt hij die nieuwe bestemming. ‘De Russische revolutie is de opstap naar de wereldrevolutie’, houdt Winchell zijn gehoor voor. ‘Nooit eerder verkeerde Amerika in zo’n groot gevaar.’ Met zijn nieuwe obsessie voor het rode gevaar vervreemdt Winchell zich van een deel van zijn oude aanhang en wordt hij voor regeringskringen juist een ideaal communicatiekanaal. Dat wordt nog erger als senator Joseph McCarthy uit Wisconsin zijn heksenjacht op al dan niet vermeende communisten begint. Winchell en McCarthy hebben een geweldige klik en de mannen speelden met het idee om zich gezamenlijk verkiesbaar te stellen voor het Witte Huis. Het aureool van Winchell bladdert zo verder af.

 

Josephine Baker

In 1951 loopt Winchells reputatie als kampioen van de burgerrechten ernstige schade op als de gevierde zwarte danseres Josephine Baker met haar gevolg in Winchells Stork Club op last van diens zakenpartner niet wordt bediend en vervolgens met steun van de zwarte gemeenschap een grote perscampagne begint wegens racisme. Winchells nieuwe concurrenten op de radio, onder wie Ed Sullivan, spinnen er goed garen bij. Voorheen had Winchell zich altijd sterk ingezet voor een gelijke behandeling van de afro-Amerikaanse gemeenschap. Met zijn zwarte vriend bokskampioen Sugar Ray Robinson had hij in Las Vegas hotels bezocht die verboden waren voor ‘honden en zwarten’ en samen met hem demonstratief een kamer geboekt. Nu voelt hij zich aangevallen. In plaats van de kwestie te verzoenen kiest Winchell voor een publicitair tegenoffensief. Hij duikt in zijn archief en beschuldigt Baker ervan in de jaren dertig steun te hebben gegeven aan Mussolini’s oorlog in Ethiopië en in Frankrijk ook met het Pétain-regime te hebben gecollaboreerd. Het maakt zijn zaak niet sterker. Allengs zinkt zijn populariteit.

Als radio plaatsmaakt voor tv als het belangrijkste massamedium, slaagt Winchell niet in een succesvolle transformatie. Zijn opgewonden staccato-dictie werkt op de radio fantastisch, maar voor tv-kijkers is het een afknapper. Zijn zoon Walt jr., die met weinig succes in de voetsporen van zijn vader probeerde te treden, had dat al voorspeld: ‘Als ze hem op tv zien, zouden ze alle respect voor hem verliezen.’ Dat bleek waar. Winchells tv-carrière bij ABC was een kort leven beschoren. De producent van Winchells tv-programma noemt de samenwerking ‘de ergste tijd van mijn leven’. Op het medium bleef zijn blikken stem uit vervlogen dagen wel nog jaren klinken als aankondiger van de geliefde detective-serie The Untouchables.

Een persoonlijk drama overkwam hem toen zoon Walt in het huwelijk trad met Eva von Klebow, wier vader in Duitsland een aanhanger van Hitler was geweest en als ingenieur actief was geweest voor de Luftwaffe van het Derde Rijk. Vader Von Klebow werd na de oorlog naar Amerika gehaald om te werken voor de Amerikaanse luchtvaartindustrie, maar op zijn werkkamer prijkten verborgen achter andere beelden nog altijd portretten van Hitler, vertelt zijn kleindochter Kenya Winchell aan De Republikein. Walter Winchell verbrak alle contact met zijn zoon en zijn jonge gezin. Walt jr. raakte verslaafd aan alcohol en drugs en zou in 1968 zelfmoord plegen. Volgens Kenya Winchell was haar vader al op jonge leeftijd getraumatiseerd vanwege de logeerpartijen die zijn vader hem oplegde in het huis van J. Edgar Hoover en zijn partner Clyde Tolson. Verhalen over seksueel misbruik deden de ronde. Als dat inderdaad zo was, betaalde Winchell de allerhoogste prijs aan zijn belangrijkste tipgever en beschermheer.

Toen Walter Winchell op 20 februari 1972 stierf aan een slepende kanker, was hij al zo goed als vergeten. Een poging van zijn laatste bewonderaars om in New York Times Square naar hem te vernoemen liep op niets uit. Het verdiende eerbewijs kwam pas veel later, met een roman van een van Amerika’s grootste romanciers. In Philip Roth’s The Plot Against America leeft een betere Winchell voort dan hij in het echt was. De duistere krachten die hij bij leven zo adequaat bestreed, zijn echter weer ontwaakt. Donald Trump, popelend om straks het roer van Joe Biden over te nemen, noemt zijn beweging niet voor niets ‘America First’.

Heeft u dit artikel gewaardeerd en wilt u dat uitdrukken met een donatie aan De Republikein? Dat kan via deze link:

Doneer € -

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

Storming of the Capitol resembles Hitler’s ‘failed’ putsch of 1923

Arnold Schwarzenegger compares, shocked by its brutality, the storming of the Capitol to Kristallnacht in 1938. The night in which the Proud Boys of that time in Germany set the synagogues on fire. He calls both acts of violence attacks on democracy.

But democracy hadn’t existed in Germany for five years already on that terrible night, and it in spite of bad events it still does solidly exist in America.

The comparison which I think is applicable is the Hitler-putsch of 1923 in Munich. That also failed, just as January 6, 2021 in Washington was also a failed coup d’état. Both were enacted with the frustrated intent to destroy democracy and establish authoritarian rule.

The Hitler putsch was crushed the next day and nothing came of the planned march on Berlin. But Hitler’s name was on everyone’s lips. He stole the show in the criminal trial, and, in the eyes of his judges, he went from being defendant to prosecutor of the Democrats in Berlin. Now on his course, he focused on hollowing out democracy from within. Make Germany great again, he honked.

Two lies

Both attempts to pierce the heart of democracy were inspired by a lie. In Hitler’s case, the lie was that the German army was winning World War I until it was forced to surrender by the leftist and Jewish Democrats in Berlin. The whipped-up masses in front of the Capitol were also obsessed with an unbelievable lie. That Trump had been elected president but that the shady Democrats and officials stole his victory.

Why does this history repeat itself? Do they not realize that when the truth no longer matters, the way to fascism lies open?

You don’t have to ask this question of people who are die-hard followers of fascism. But you do have to ask it of the liars’ allies. In Germany, these were the Von Papens, the Von Schleichers, the Hugenbergs. In America, it’s Mitch McConnell, Pence, Murdoch, the majority of the Republican Party. All those who hitched a ride on the monster’s power.

Particularly striking is the climate of fear during both coup attempts. In Germany, confusion reigned from the military defeat, from the excessive demands of the war victors, from poverty and unemployment. And the extreme consequences of the Spanish flu. In America, fierce conflicts about racist murders, poverty, fears of being outperformed by China, and the explosion of COVID 19 dominate. A striking similarity is that in Germany groups of unemployed soldiers brandished weapons, while in America one extreme right group after another do target practice.

Fearful worlds in both cases, in which such a political lie is poison.

Hitler was not the inventor of the stab-in-the-back myth. That was General Erich Ludendorff, who, in the closing months of the First World War, transferred his absolute power to a parliamentary government of social-democrats in Berlin in order to cunningly blame it for the shame of defeat. But the one who was able to subsequently exploit Ludendorffs stab-in-the-back myth with great success was not he himself but his kindred spirit Hitler. When Trump will be stopped can we conclude that his role has been like the role Ludendorff played, not as the establisher of dictatorship, but that of the sly preparer who invented the fatal myth which paved the way into it.

That is why it is historically justified to make a disturbing prediction based on the similarity between the two coups d’état, that of today and that of a century ago.

Even when Trump has disappeared from the scene within a few years, there is a very real danger that a successor will still bring democracy down with the help of his myth of the Stolen Election Victory. Someone like Texas senator and lie repeater Ted Cruz or just Donald Trump Jr. will, if the social anxiety continues, then be able to bring Trump’s creepy legacy to full bloom.

Roel van Duijn is a former Dutch politician and elderman of Amsterdam (1943). In the Sixties he was the founder of the highly influential Provo-movement. Now historian and author of many books, of which the latest is  ‘A son for the Führer, the Nazi Utopia of Julia op ten Noort’ , Van Duijn  is living in Amsterdam and Fulda in Germany.

 

Roel van Duijn: Bestorming Capitool lijkt op ‘mislukte’ Hitlerputsch van 1923

Arnold Schwarzenegger, voormalig gouverneur van Californië, vergelijkt in een bewogen bewogen video de bestorming van het Capitool met de Kristallnacht. De nacht in 1938 waarin de Proud Boys van toen in Duitsland de synagogen in brand staken. Hij noemt beide gewelddaden aanvallen op de democratie.

Maar de democratie bestond in Duitsland in die vreselijke nacht al bijna zes jaar niet meer en die bestaat in Amerika nog wel degelijk.

De vergelijking die volgens mij wél opgaat is met de Hitlerputsch van 1923 in München. Ook mislukt, zoals ook 6 januari 2021 in Washington een mislukte staatsgreep was. Beiden met de gefrustreerde bedoeling de democratie te vernielen en een autoritair bewind te vestigen.

De Hitler-putsch werd al de volgende dag neergeslagen en van de geplande mars op Berlijn kwam toen niets terecht. Maar Hitlers naam lag op ieders lippen. In het strafproces stal hij de show en hij werd in de ogen van zijn rechters van beklaagde tot aanklager van de democraten in Berlijn. Zo op het paard gezet richtte hij er zich nu op de democratie van binnen uit uit te hollen. Duitsland weer groot maken, toeterde hij. Make Germany great again!

Twee maal een leugen

Beide pogingen om de democratie in het hart te raken werden bezield door een leugen. In het geval van Hitler was de leugen dat het Duitse leger in de Eerste Wereldoorlog aan de winnende hand was, tot het door de linkse en joodse democraten in Berlijn tot overgave werd gedwongen. Ook de opgezweepte massa voor het Capitool was bezeten van een ongelooflijke leugen. Dat Trump tot president is gekozen maar dat de louche democraten en ambtenaren de overwinning gestolen hebben.

Waarom herhaalt zich deze geschiedenis? Beseft men niet dat wanneer de waarheid er niet meer toe doet de weg naar het fascisme open ligt?

Deze vraag hoef je niet te stellen aan mensen die het fascisme keihard nastreven. Maar wel aan de bondgenoten van de leugenaars. In Duitsland waren dat de Von Papens, de Von Schleichers, de Hugenbergs. In Amerika zijn dat Mitch McConnell, Pence, Murdoch, de meerderheid van de republikeinse partij. Al diegenen die meegelift hebben op de macht van het monster.

Opvallend is het klimaat van angst tijdens de beide pogingen tot staatsgreep. In Duitsland heerste verwarring door de militaire nederlaag, door de overmatige eisen van de oorlogswinnaars, door armoede en werkloosheid. En de extreme gevolgen van de Spaanse griep. In Amerika heersen scherpe conflicten over racistische moorden, armoede, de vrees voor overvleugeling door China en de explosie van COVID 19. Treffende overeenkomst is dat in Duitsland groepen werkloze soldaten met wapens zwaaiden terwijl nu in Amerika de ene na de andere extreem–rechtse club schietoefeningen doet.

In beide gevallen angstige werelden, waarin zo’n politieke leugen vergif is.

De voorbereider en de voltrekker

Hitler was niet de uitvinder van de Dolkstootlegende. Dat was de doorgewinterde generaal Erich Ludendorff, die in de laatste maanden van de Eerste Wereldoorlog zijn absolute macht overdroeg aan een parlementaire regering in Berlijn, ten einde de sociaal-democratische leiders daarvan de schande van de nederlaag listig in de schoenen te schuiven. Ludendorff heeft nog wel hand in hand met Hitler in 1923 in de straten van München deelgenomen aan de gewelddadigheden, maar daarmee was zijn rol uitgespeeld.

 

Degene die de Dolkstootlegende vervolgens met groot succes mocht exploiteren was niet de oude generaal zelf, maar zijn jonge geestverwant Hitler. Die was het die het doodvonnis over de democratische republiek van Weimar voltrok en het schrikbewind gebouwd heeft. Later, als Trump definitief tegengehouden is, zullen we kunnen vaststellen dat zijn rol meer die van Ludendorff geweest is, niet als degene die de dictatuur gevestigd heeft, maar als de geslepen voorbereider die de fatale mythe heeft uitgevonden die de weg naar de dictatuur geplaveid heeft.

Daarom is het historisch verantwoord om op grond van gelijkenis tussen de beide staatgrepen, die van nu en die van een eeuw eerder, een onrustbarende voorspelling te doen. Ook wanneer Trump binnen een paar jaar van het toneel is verdwenen, is het gevaar levensgroot dat een opvolger met behulp van zijn legende van de Gestolen Verkiezingsoverwinning alsnog de democratie ten val zal brengen. Iemand als de Texaanse senator en leugen naprater Ted Cruz of gewoon Donald Trump junior zal, als de maatschappelijke angst blijft, dan Trumps griezelige erfenis tot volle bloei kunnen brengen.

Roel van Duijn is auteur van ‘Een zoon voor de Führer, de nazi-utopie van Julia op ten Noort’ en vast columnist van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap 

 

Prins Hendrik uitverkozen tot ‘grootste schuinsmarcheerder van Oranje’

De genadeloze val van de Britse prins Andrew op grond van zijn rol in het seksschandaal rond de Amerikaanse miljardair Jeffrey Epstein doet de vraag rijzen wie nu eigenlijk de grootste schuinsmarcheerder in onze eigen koninklijke gelederen was. Onze keuze viel na lang wikken en wegen op Prins Hendrik, alias ‘Varkensheintje’.

Tekst: René Zwaap

Wie is de grootste schuinsmarcheerder van Oranje? Over deze kwestie is lang en heftig gediscussieerd ter redactie van De Republikein. Het werd een nek aan nek-race tussen de prinsen Hendrik en Bernhard, maar uiteindelijk won ‘Varkensheintje’ met neuslengte voorsprong (een ander lichaamsdeel zou wellicht meer op zijn plaats zijn).

Mogelijk zijn de zijsprongen van prins Bernhard politiek relevanter geweest. Ze brachten ons uiteindelijk decennia strijd over het verraad van Operatie Market Garden (Bernhard deelde de nodige dames met dubbelspion ‘King Kong’ Christiaan Lindemans, die de operatie aan de Duitsers zou hebben verklapt) en daarmee nog een jaar extra bezetting en de Hongerwinter. Plus het Lockheed-schandaal, want de miljoenen van de vliegtuigfabrikant waren vereist om Bernhards liefdesbaby met zijn Franse amourette Helène Grinda, beter bekend als ‘Poupette’, in waardige omstandigheden te doen opgroeien. Daar tegenover staat dat de immer in geldnood verkerende Hendrik volgens een ontboezeming van Hitler zelf vlak voor zijn dood in 1934 voor 1 miljoen Reichsmark bereid zou zijn geweest alle militaire geheimen van de Nederlandse defensie met de Duitsers te delen.

Venerische aandoening
Maar na lang wikken en wegen moest de keuze toch vallen op prins Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, hertog van Mecklenburg‑Schwe­rin, prins der Nederlanden sinds 1901. De man had werkelijk niets anders aan zijn hoofd. Zijn levensloop laat zich samenvatten als één langgerekt seksschandaal. Hendriks taak be­stond zijn eerste jaren in Nederland exclusief uit het verwek­ken van nageslacht, maar de onderneming stond in een ongelukkig gesternte. Tot drie maal toe kreeg Wilhelmina een miskraam. Telkens als de koninklijke bevruchting was gemeld in de Staatscourant, volgde er rectificatie. Een en ander werd door zowel de vorstin als hoge regeringskringen in verband gebracht met de venerische aan­doening waarmee de prins was behept. Naar de conventies van de tijd werd Hendrik met pijnlijke kwikthera­pieën behandeld. Ondertussen doneerde het Nederlandse koningshuis grote sommen aan wetenschappelijke onderzoeksprojecten naar een kuur tegen deze gevreesde ziekte.

Na zijn diensttijd bij het keizerlijke regiment in Potsdam viel Hendrik op 25-jarige leeftijd de eer te beurt om met Wilhelmina, konin­gin der Nederlanden, te trouwen. De onderhandelingen over de verbintenis werden van Mecklenburgse kant gevoerd door Wilhelm von Amsberg, minister van Buitenlandse Zaken a.i. van het groothertogdom en grootvader van de latere Nederlandse prins-gemaal Claus. Als blijk van dankbaarheid gaf Hendrik de uit een verarmde, lage adellijke tak komende Von Amsberg het ere-baantje van ‘Oberforstmeister’ van Mecklenburg. Von Amsbergs kleinzoon Claus zou een groot deel van zijn jeugd in Mecklenburg doorbrengen. De Nederlandse pers omschreef Hendrik als ‘een echte Germaan’ en ‘een flinkgebouwde zoon van het Noorden’, maar kritiek was er ook. ‘Het Mecklenburgse vorstenhuis mag dan even oud en goed zijn als Oranje, maar er zijn in Europa geen twee vorstenhuizen te noemen die naar inhoud meer verschillen dan deze twee, uitgezonderd dan hun protestantse geloof’, schreef De Maasbode. ‘Mecklenburg is het meest feodale staatje in Europa. Het wordt geregeerd door adel en patriciërs, nagenoeg zonder deelgenootschap van het volk en zonder controle’.

Ook in eigen familiekring maakte het huwelijk nogal wat verbazing los. In haar mémoires For my grandchildren schreef de Britse prinses Alice, een tot schoondochter van koningin Victoria opgeklommen Waldeck-Pyrmont en een volle nicht van Wilhelmina: ‘Hendrik was een saaie, dikke jongeman, die ik zo nu en dan heb ontmoet. Ik moet zeggen dat ik met afschuw van de keus kennis nam, aangezien er zoveel verkieslijker mannen beschikbaar waren. Afgaande op de informaties die wij hadden ingewonnen over zijn levenswandel et cetera zou men hebben gedacht, dat een passender gemaal zou kunnen worden gevonden’. Overigens werden de anti-Hendrik-passages in deze in 1966 verschenen mémoires onder druk van Juliana uit een tweede druk geschrapt.

Een van de vele minnaressen van Hendrik was Wilhel­mina Wenneker, een rijzige brunette uit Den Haag die hij in een massagesalon had ontmoet. Wilhelmina schonk hem drie kinderen: Edith, Stien en Pim. Officieel was de vader luitenant van de infanterie Jan Derk Lier, en de kinderen werden op diens naam bij de burgerlijke stand geregistreerd. Miens tweede dochter Edith, geboren in 1910, leek volgens de verklaringen zoveel op Juliana dat zij later op straat of in de tram altijd werd aangezien voor een incognito reizende koningin. Voor de opvoeding van de kinderen werden ruime toelages beschikbaar gesteld door Hendrik, 100.000 gulden vergoeding in één klap en een jaartoelage van 1000 gulden. Die betalingen stokten echter snel, trouw aan de betalingsmoraal van het vorstenhuis. Zoon Pim, alias ‘King Lier’, overleden in 2015, raakte in financiële nood. Hij was ooit nog een lijsttrekker van de Centrumpartij en werd in 1987 tot 4,5 jaar cel veroordeeld wegens moord op zijn vrouw. Zijn zoon Peter Lier, gewezen partner van het accountantsbureau KPMG Meijburg (lange tijd de huisaccountant van de Oranjes), gaf in juli 2019 nog een interview met het tijdschrift Quote. Hij verklaarde zich altijd verre te hebben gehouden van de kasboeken van zijn koninklijke verwanten. Noblesse oblige.

Seksuele veelvraat
Hendrik was een seksuele veelvraat die van twee walletjes at. In 1920 trof de Haagse politie bij een inval in een jongensbordeel tussen de klanten ook Hendrik aan, samen met de gevierde Haagse dandy-romancier Louis Couperus, de notoire Duitse prins Alexander ‘Pasha’ von Thurn und Taxis, C.J.J. Sixma baron van Heemstra, kunsthistoricus A. Bredius en kantoorbediende E.L. van Oostrom. Hoewel twee van de arrestanten, Van Heemstra en Van Oostrom, na een proces achter gesloten deuren tot respectievelijk vier en twaalf maanden cel werden veroordeeld wegens verboden omgang met minderjarige jongens, kwamen prins en schrijver met de schrik vrij. Hun namen werden uit het proces-verbaal geschrapt. De affaire was voor Wilhelmina aanleiding om een schei­ding te overwegen. In verband met de starre conventies van die tijd was dat echter niet mogelijk. Vervolgens besloot de desperate koningin het hele dossier-Hendrik ter hand te stellen van de Haagse politiecommissaris Van ’t Sant, op wie voortaan het toezicht rustte op de handel en wandel van de levenslustige prins-gemaal. Tijdens het enige interview dat hij ooit gaf, in 1956 aan dr. L. de Jong, zei Van ’t Sant dat hij een dag bedenktijd had gevraagd toen hij voor het eerst werd geconfronteerd met het dossier-Hendrik: ‘Het was afschuwe­lijk.’

Dat Van ’t Sant werd uitverkoren voor deze uiterst vertrouwelijke zaak had diverse redenen. De commissaris had ervaring met zeer delicaat spionagewerk (tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeerde hij als inlichtingenofficier voor de Britse geheime dienst in Nederland), en bovendien gold het decadente ‘s-Gravenhage waarover hij het politionele toezicht had als Hendrik’s favoriete speeltuin.


Lievelingswelpen

Behalve voorzitter van het Rode Kruis in Nederland was Hendrik ook erevoorzitter van de vaderlandse padvinderij. De prins raakte zodanig aan het padvin­ders­leven ver­knocht dat hij zich op zijn vele reizen naar Duitsland en Zwitserland liet verge­zel­len door zijn lieve­lings­welpen. Om die reden was het in ‘s-Gravenhage, waar men als nergens anders bekend was met de voorkeuren van de prins, niet ongebruikelijk dat ouders weigerden hun kroost aan de padvinderij toe te vertrouwen.

Als Hendrik niet bezig was met het bevredigen van zijn libido, was hij vooral bezig met het herstel van het Duitse keizerrijk. De vlucht van Kaiser Wilhelm II in 1918 naar Nederland had ook het einde betekend van het feodale heerserschap der Mecklenburgers, waar Hendrik uit stamde. De clan verloor in 1918 niet alleen alle aanspraken op het groothertogdom, ook het merendeel der privé-bezittingen moest worden ingeleverd. Tot overmaat van ramp ging datzelfde jaar ook nog Togo als Duitse kolonie verloren, waardoor Hendriks broer Adolf Friedrich afscheid moest nemen van zijn gekoesterde gouverneurschap aldaar. Dat zette kwaad bloed, en de Mecklenburgers zetten al hun kaarten op de zogeheten Germanenorden, een ondergrondse militie waarvan de afdelingen voor en na de eerste Wereldoorlog als paddestoelen uit de Duitse bodem sprongen. Specialiteit van het huis waren politieke moordaanslagen. Communisten, socialisten, maar ook conservatievere politici van de kersverse republiek van Weimar moesten te vuur en te zwaard worden bestreden. Walter Rathenau, de minister van Buitenlandse Zaken van de Weimar-republiek, werd vermoord nadat hij door de Germanenorden volstrekt ten onrechte was beticht van een geheim plan om alle koningen van Europa om te brengen. Ook de moord op de voormalige Reichs-minister van financiën Matthias Erzberger, ondertekenaar van de wapenstilstand met de geallieerden in het kader van de Vrede van Versailles, kwam uit de koker van de Germanenorden.

Groot­hertog Johann Albrecht van Mecklen­burg, een halfbroer van Hendrik, werd in 1919 grootmeester van deze Germanen-orde. Hij was getrouwd met Wilhelmina’s volle nicht Elisabeth van Saksen-Weimar en was erg enthousiast over de Germanenorden toen deze bij het uiteenvallen van het keizerrijk in samenwerking met de beruchte Vrijkorpsen strafexpedities had ondernomen naar de Baltische staten. Lang mocht de groothertog zijn grootmeesterschap niet uitoefenen, want reeds het daaropvolgende jaar werd hij getroffen door een fatale hartaanval. Het officiële bericht van zijn overlijden was rijkelijk van swastika’s voorzien.

De Germanenorden waren trouw aan de in november 1918 naar Nederland gevluchte ex-Kaiser Wilhelm II. Om die trouw te bewijzen beraamde de Germanenorde een moordaanslag op de Joodse journalist Maximilian Harden, die zich in 1907 de innige haat van Wilhelm II op de hals had gehaald door in zijn blad Die Zukunft te onthullen dat de Kaiser en zijn hoge adellijke vrienden uit de Pruisische legertop zich in privé-kring met overgave op spiritistische activiteiten en seksfeesten hadden gestort, waarbij een der aanwezige legerofficieren gekleed in tutu -een balletrokje – levenloos ter aarde was gestort. Die onthullingen zorgden voor de politieke val van Wilhelm’s boezemvriend en eerste adviseur Philip Eulenburg. De Germanenorden besloten dit alsnog te wreken. Zeer tot verdriet van de keizerlijke banneling te Doorn mislukte de aanslag.

Loopjongen van Wilhelm II
Hendrik werd loopjongen van de ex-Kaiser, die in 1920 was neergestreken in een door baron Bentinck ter beschikking gesteld kasteeltje te Doorn. Ook de Pruisische ex-kroonprins Wilhelm, geïnterneerd op het eiland Wieringen in de Zuiderzee, behoefde aandacht. Wilhelmina dorst onder druk van de geallieerden zeker niet in het openbaar enig teken van contact met Wilhelm laten zien, en delegeerde deze taak aan haar echtgenoot. Zo werd het Hendriks opdracht om zo veel mogelijk huisraad uit de Hohen­zollern-kastelen over te brengen naar Doorn. Maar liefst vijf treinwagons afgeladen met tafelzilver, schilderijen, porselein en andere snuisterijen werden als vrucht van Hendriks ijver vanuit Duitsland naar Doorn gereden. Het bestaan van deze actie lekte uit naar de pers, zodat het socialistische dagblad Het Volk Hendrik omschreef als ‘de boodschappenjongen van de Kaiser’. Vanaf 1918 reisde Hendrik bijna onophoudelijk heen en weer tussen Nederland en Duitsland, waarbij Zwitserland meestal als officiële reisbestemming werd opgegeven. In werkelijkheid was de reisbestemming vooral München, waar Hendrik in hotel Vier Jahreszeiten regelmatig bijeenkwam met leden van de Germanenorden, die hier bijeenkwamen onder de schuilnaam Thule. De Thule-groep bediende zich van een symbool met een dolk en een hakenkruis. Henriks taak bestond uit het aftasten van de mogelijkheden tot de terugkeer van de Kaiser naar zijn Heimat. Als echtgenoot van het Nederlandse staatshoofd was hij de ideale diplomatieke koerier, alhoewel zijn bezoeken aan Doorn tot aan 1927 slechts in het geheim mochten plaatsvinden. Opvallend detail: Hendrik liet zijn oudste twee dochters uit zijn liai­son met Wilhelmina Wenneker inschrijven op de exclusieve kostschool Rodenstein in Doorn, pal tegenover het pand van de ex-Kaiser. De meisjes kwamen af en toe bij de ex-monarch langs voor een zang- of toneeluitvoering. Het was Hendriks vurige wens dat ook Juliana op Rodenstein werd opgeleid, doch daar stak Wilhelmina een stokje voor.

De Mecklenburgers spanden zich als geen andere Duitse adellijke familie in voor de zaak van Hitler’s NSDAP. Hun gewezen territorium werd al voor Hitlers uitverkiezing tot rijkskanselier in 1933 door nazi’s geregeerd, met prominente rollen voor Hendriks broer Friedrich Franz III, die namens de NSDAP zitting had in de Mecklenburger Landesregierung, en voor de uit Togo teruggekeerde Adolf Friedrich. De laatste was als voorzitter van de Duitse Automobiel Club een onvermoeibaar inzamelaar van geld voor Hitler. In 1933, pal na Hitlers machtsovername, organiseerde hij speciaal voor een delegatie Nederlandse zakenlieden en hoogwaardigheidsbekleders een excursie naar het nieuwe Duitsland, bedoeld om de band tussen de Duitsers en hun Nederlandse broedervolk aan te halen. Het leiderschap van de Führer werd door hem bij die gelegenheid uitbundig geprezen. Friedrich Franz opereerde bij dit bezoek als een der belangrijkste sprekers namens de NSDAP. Hendriks bastaard-broer August Diehn , leider van het Duitse Kali-syndicaat, gold als een van de belangrijkste bemiddelaars tussen het Duitse zakenleven en de opkomende nazi’s.

Vreemd genoeg hebben Oranje-historici tot nog toe geen enkele belangstelling aan de dag gelegd voor Hendriks nazistische gezindheid, die toch niet gering moet zijn geweest. In het door de Britse historicus Hugh Trevor-Roper geredigeerde Hitlers secret table-conversations, gebaseerd op aantekeningen van Hitlers naaste vertrouwelingen, wordt de uitspraak van Hitler geciteerd dat Hendrik hem kort na de machtsovername in 1933 persoonlijk zou hebben benaderd met het aanbod om tegen een vergoeding van anderhalf miljoen gulden de nazi-zaak in Nederland te bespoedigen. ‘Tegen de verzekering dat hij alles zou doen wat hij kon om de Duitse invloed in Holland te vergroten’, zo heet het daar.

Ronde Huis
Hendrik stierf op 3 juli 1934, officieel achter de werktafel in het Haagse kantoor van het Rode Kruis. In de Haagse volksmond heet het dat de prins in het harnas in een huis van lichte zeden was bezweken, om daarna naar een waardigere plek te worden getransporteerd.

De afgelopen jaren viel Hendriks naam ook regelmatig in het nooit opgehelderde schandaal omtrent het Ronde Huis, een villa op het landgoed Nieuw Nunspeet van grootgrondbezitter Frank van Vloten, waar zich duistere orgieën zouden hebben afgespeeld. Het Ronde Huis werd in de jaren vijftig gesloopt, maar de kwade reuk bleef hardnekkig hangen, zodanig dat een groep vrijwilligers de omgeving begon af te graven op zoek naar sporen van mensenoffers. Die archeologische vlijt leverde voor zover bekend niets op, maar maakte wel duidelijk dat de geest van Hendrik nog immer voortleeft.

Waardeer dit artikel!

Als u dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steunt u ons nog veel meer. Zo helpt u een klein en onafhankelijk tijdschrift in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

‘Wilhelmina gaf order voor Horst Wessellied’

Als een detective ontrafelt Albert van der Schoot in zijn boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert hoe het kon gebeuren dat op het huwelijksfeest van Juliana en Bernhard in 1937 in Den Haag plotseling het Horst Wessellied klonk.

Tekst:René Zwaap

De verwevenheid van de Duitse royalty met het Derde Rijk kwam in Nederland schril aan het licht op 5 januari 1937, toen tijdens ‘de Eere-avond’ in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag twee dagen voor het huwelijk aan Juliana en Bernhard in tegenwoordigheid van het bruidspaar en koningin Wilhelmina uit de orkestbak van het Residentie Orkest plotseling het Horst Wessellied weerklonk. De diverse Duitse gasten deden daar demonstratief de Hitler-groet bij. Tot dan toe gold het Horst Wessellied – een gedicht geschreven door een jong SA-lid die in 1930 was vermoord door een communistische knokploeg – in Nederland als uiterst omstreden en soms werd er ook door de politie ingegrepen als het werd gespeeld. Hitler had de eerste strofe (met de beginregel ‘die Fahnen hoch’) in 1933 onderdeel gemaakt van de nationaalhymne het Deutschlandlied. In de diplomatieke zenuwenoorlog tussen Nederland en Duitsland in aanloop naar het huwelijk was door het kabinet-Colijn besloten dat het lied niet in deze vorm mocht worden gespeeld tijdens de plechtigheid. Toch gebeurde dat.

In zijn recent verschenen boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert reconstrueert Albert van der Schoot, voormalig docent esthetica en cultuurfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam, deze affaire nauwgezet. Natuurlijk ontbreekt ook de beruchte foto niet, waarop de hoge Duitse gasten de Hitler-groet brengen. ‘Het waren niet alleen familieleden van Bernhard die de opkomst van Hitler met instemming begroetten’, schrijft Van der Schoot. ‘Onder de bruiloftsgasten vinden we ook Juliana’s achterneef Friedrich Franz, erfgroothertog van Mecklenburg. Die sloot zich in 1931 aan bij de NSDAP, en kort daarna bij de SS. Ten tijde van het huwelijk van Juliana heeft hij de rang van SS-Obersturmführer bereikt. Een paar jaar later zal hij in het bezette Denemarken (het land waarvan zijn tante Alexandrine dan koningin is!) voor de SS gaan werken. Zijn zusje Thyra is een van de bruidsmeisjes. Een neef van Wilhelmina, Jozias van Waldeck en Pyrmont, maakte carrière in de Waffen-SS en werd generaal in Hitlers leger. Zijn vader, een jongere broer van koningin Emma, is degene die op de foto van de koninklijke loge met de meeste overtuiging de rechterarm strekt. Wilhelmina’s zwager hertog Adolf Friedrich van Mecklenburg, die ook als huwelijksgetuige optrad, was niet alleen lid van de NSDAP, maar ook met Hitler en Goering persoonlijk bevriend. Op de foto staat hij rechts van Wilhelmina. In Duitsland was hij een invloedrijk figuur, die zijn internationale contacten gebruikte voor het behartigen van de belangen van het Derde Rijk. In de jaren voor Hitlers machtsovername werd hij genoemd als mogelijke opvolger van de oude president Hindenburg.En wat in Nederland ook na de oorlog nooit echt is doorgedrongen: Juliana’s eigen vader, prins Hendrik, heeft Hitler na diens machtsovername aangeboden de belangen van het Derde Rijk in Nederland te behartigen – waarvoor hij van Hitler wel een vergoeding van 7,5 miljoen gulden wenste te ontvangen. Het was Hitler zelf die later melding maakte van dit aanbod – dat nooit gematerialiseerd kon worden, omdat Hendrik kort daarna overleed’.

Knieval voor het Derde Rijk
Het is de verdienste van Van der Schoot dat hij deze symbolisch zo belangrijke gebeurtenis – in feite maakte Nederland hier een knieval voor het Derde Rijk – volledig ontrafelt. Eigenlijk zou het orkest volstaan met het Wilhelmus en het Volkslied van Lippe, maar op het allerlaatste moment, tijdens de generale repetitie, kregen de orkestleden te horen dat de regering anders had beschikt. Nog voor het concert begon, op de ochtend van 5 januari, meldde het socialistische dagblad Het Volk uit de mond van Peter van Anrooy, de dirigent van dienst, dat hij ‘zeker geen bezwaar had een lied van het Duitse volk te dirigeren, echter wel om een lied te spelen, dat niet aan het volk behoort, maar aan een partij, die onder de tonen van dat lied andersdenkenden en Joden vervolgt en mishandelt en de vrijheid van het Nederlandse volk bedreigt’.

Nadat Van Anrooy had geweigerd werd de opdracht vergeven aan kapitein Walther Boer, een musicoloog van naam en kapelmeester van de Koninklijke Militaire Kapel en bovenal een trouwe Oranje-aanhanger. Het verhaal dat deze lid was van de NSB blijkt overigens een verzinsel. Van der Schoot : ‘Terwijl de klok doortikte, gingen de orkestleden in beraad. Uiteindelijk liet concertmeester Sam Swaap weten dat twintig orkestleden volhardden in het besluit het Horst Wessellied niet te spelen’.

Concertmeester Swaap, die later als jood in Westerbork en Theresienstadt belandde, zou tijdens het spelen van het Horst Wessellied zeer demonstratief met zijn viool onder de arm voor het publiek gaan staan, zo blijkt uit een passage in het conceptverslag van het organiserend comité over de roerige avond. Dit terwijl de nazi-aanhangers in de koninklijke loge zowel bij het Deutschlandlied als het Wilhelmus de Hitler-groet brachten. Van der Schoot: ‘Aan de ene kant klinkt het protest van Sam Swaap te onwaarschijnlijk om te geloven dat het werkelijk heeft plaatsgevonden. Er is geen andere bron bekend die het bevestigt. Maar de betrokkenen zijn ook over de andere gebeurtenissen op die avond erg zwijgzaam gebleven, zowel voor als na de oorlog. Het lijkt alsof men er niet graag meer aan herinnerd wilde worden. En als het protest van Swaap niet werkelijk had plaatsgevonden, hoe zou het dan in deze tekst beschreven kunnen zijn? Maar in de definitieve versie heeft het Comité kennelijk gebruik gemaakt van het volledige doodzwijgen van deze protestdaad in de verslaggeving, om de actie van de concertmeester ook zelf maar te verdoezelen’.

Tot de op dag van vandaag wordt ook gezwegen over wie nu de opdracht heeft gegeven om het Horst Wessellied toch te laten spelen. Wel is er een brief van Adolf Friedrich van Mecklenburg aan Hitler, een paar weken na het huwelijkfeest. Daarin verzekert hij Hitler dat Bernhard ervoor heeft gezorgd, ‘dat de Duitse volksliederen, het Deutschlandlied én het Horst Wessellied, met nadrukkelijk vertoon (‘ostentativ’) gespeeld zijn tijdens de huwelijksplechtigheden, en wel bij het galaconcert in aanwezigheid van de koningin en alle hoogwaardigheidsbekleders en andere gasten’.

De werkelijke opdrachtgever van het nazistische Wunschkonzert was echter koningin Wihelmina, al mag dat ook zoveel jaar na dato nog altijd niet officieel worden gezegd. De aanwijzingen die Van der Schoot daarvoor vond, kunnen echter tot geen andere conclusie leiden. ‘Koningin heeft zelf daarin de hand gehad’, staat in de notulen van het organiserend comité te lezen over de repertoirekeuze. Daarmee verliest Wihemina’s latere imago als ‘moeder van het verzet’ toch veel van zijn glans. In het nu opgevlamde debat over het duivelspakt van de Duitse adel met het Derde Rijk zal er ook aan Nederlandse zijde nog veel kritisch zelfinzicht gevraagd worden om deze loden historische erfenis nu eindelijk vrij van taboes onder ogen te zien.

Het boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert van Albert van der Schoot is direct bij de uitgever te bestellen via deze link.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Tirannenmoord als burgerplicht

Dat tyrannoktonia een daad van goed burgerschap was, werd in de oudheid niet in twijfel getrokken, zo legt classicus Anton van Hooff uit. Als goede gymnasiast moet ook Claus von Stauffenberg doordrongen zijn geweest van dit leerstuk, maar zijn moordaanslag op Hitler verzandde in onbeholpenheid. 

 Tekst Anton van Hooff

 

Om de twee jaar leggen op 20 juli rekruten van de Duitse Bundeswehr bij het Bendlerblock de eed van trouw af. Dat gebouw is de plaats waar op de avond van 20 juli 1944 Claus von Stauffenberg standrechtelijk door een vuurpeloton werd geëxecuteerd. Het hoofdkwartier van de Wehrmacht ontdeed zich zo van hem en van iedere verdenking dat het betrokken was bij de militaire staatsgreep die Von Stauffenberg en de zijnen wilden plegen nadat ze Hitler uit de weg hadden geruimd. In de loop van de dag werd echter duidelijk dat Von Stauffenbergs aanslag was mislukt.

Wat als de stafbespreking op de Wolfsschanze in de bunker had plaatsgevonden en niet in de houten barak met open ramen waarnaar men wegens de hitte was uitgeweken? In een afgesloten ruimte was de explosie veel moorddadiger geweest. Wat als Von Stauffenberg zijn bomtas niet onder de massief eikenhouten tafel had geplaatst? Wat als hij de tweede tas er gewoon naast had gezet in plaats van hem in een zijvertrek achter te laten toen zijn verminkte hand de tijdsontsteking niet aan de praat kreeg?

Het blijft merkwaardig hoe onbeholpen de militairen van de Widerstand te werk gingen. Ze plaatsten op 13 maart 1943 een tijdbom in het vliegtuig waarin Hitler reisde, niet beseffend dat de kou op de vlieghoogte het ontstekingsmechanisme lam zou leggen. Daarmee vergeleken was de onderneming van Georg Elser een model van vernuft en doelmatigheid. Meer dan dertig nachten werkte hij aan de uitholling van een steunpilaar in de Münchener Bürgerbräukeller. Daaronder zou Hitler op 8 november 1939 zijn jaarlijkse herdenkingsrede voor de mislukte Putsch van 1923 houden. De bom ontplofte op de ingestelde tijd en doodde acht nazi’s, maar wegens het slechte weer was Hitler acht minuten eerder weggegaan om met de trein in plaats van het vliegtuig naar Berlijn terug te keren. Ja, wat als toen al het Nazi-regime was ingestort?

Als Stauffenbergs aanslag was geslaagd, zou De Tweede Wereldoorlog waarschijnlijk negen maanden eerder zijn beëindigd. Miljoenen levens zouden behouden gebleven, waaronder dat van Anne Frank. De hongerwinter had niet plaatsgevonden. Dresden was het bombardement van 13/14 februari 1945 bespaard gebleven…

Aan de andere kant was er ongetwijfeld een nieuwe dolkstootlegende ontstaan: velen zouden overtuigd zijn geweest dat Hitler zonder binnenlands verraad wel de Endsieg had behaald. Maar hoe dan ook, bij een geslaagde aanslag had de geschiedenis ongetwijfeld een ander verloop gehad.

 

Harmodios en Aristogeiton

Aan de daad waren heel wat woorden voorafgegaan. Dominee Niemöller had de gewetens gesust met zijn opvatting van ‘Schuldübernahme’: de moordenaar mocht hopen dat de goede God zijn misdaad zou afwegen tegen de misdaden die hij voorkwam. Voor de gymnasiaal gevormde Duitse elite was tirannenmoord een vertrouwd begrip. Het ging terug op de eerste doodslag van een tiran, in 514 vC. Toen pleegden Harmodios en Aristogeiton een gelukte moordaanslag op Hipparchos, broer van Hippias, die gold als de voortzetter van de tirannie van vader Peisistratos. Hun motief was echter allesbehalve politiek. Harmodios was de geliefde knaap van Aristogeiton, maar Hipparchos had een oogje op hem. De twee waren bang dat hij de jongen met geweld zou overmeesteren. Daarom wachtten ze hem bij een processie op en staken hem dood.

De Atheense democratie brak pas jaren later door, te weten in 508. Toen werden het duo, dat de daad met de dood had bekocht, gezien als wegbereiders van de volksmacht. Als tyrannoktonoi, tirannendoders, kregen ze een standbeeld op het centrale plein, de agora. Het paar was in heroïsche naaktheid afgebeeld. Ook in de hof van het Bendlerblock staat een bronzen naakt, een jongeman met gebonden handen. Ook Von Stauffenberg werd trouwens pas jaren later geheroïseerd.

De Atheense tirannendoders werden ook op andere wijzen geëerd. Hun nakomelingen mochten op het stadhuis, het prytaneion, aan de maaltijd deelnemen die daar aan de leden van de dagelijkse raad werd geserveerd. Nog tweehonderd jaar na hun daad werden er van staatswege offers aan de twee gebracht, net zoals aan de gesneuvelden in de oorlog, zo meldt Aristoteles in zijn Bestel van de Atheners (58,1).  De angst dat ooit een despoot de macht zou grijpen en een einde maken aan gelijkheid en democratie bepaalde in hoge mate het Atheense staatsbestel. Het vermaarde schervengericht of ostracisme gaf de volksvergadering de mogelijkheid een vermeende aspirant-tiran voor tien jaar politiek buitenspel te zetten.

Tirannendoding werd wettelijk tot een burgerplicht gemaakt. In 338/337 werd bepaald:  ‘Als iemand tegen het volk rebelleert met het doel van tirannie, of deelneemt aan het opzetten van een tirannie of de democratie in Athene omverwerpt, zal degene die de dader ombrengt, gevrijwaard zijn van strafvervolging’. Boven de inscriptie die deze wet ‘vereeuwigt’ is een reliëf aangebracht waarop de zittende heer Volk (Dèmos) wordt gekroond door de staande godin Dèmokratia. Enkele jaren later, in 332/321, werd tot haar cultus besloten en kreeg zij een beeld, waaraan jaarlijks een offer moest worden gebracht.

Met de Atheense wet op tirannendoding is het unieke artikel 20, lid 4 in de Duitse Grundgesetz te vergelijken: ‘Gegen jeden, der es unternimmt, diese Ordnung zu beseitigen, haben alle Deutschen das Recht zum Widerstand, wenn andere Abhilfe nicht möglich ist.’  Bij mijn weten hebben leden van de RAF zich tijdens het Stammheim-Prozess zich niet op deze bijzondere bepaling beroepen, die duidelijk is bedoeld als postume billijking van Von Stauffenbergs poging tot tirannendoding.

Dat tyrannoktonia een daad van goed burgerschap was, werd in de oudheid niet in twijfel getrokken. Bewijs daarvan zijn de oefeningen in welsprekendheid. In de retorische opleiding, onontbeerlijk voor aankomende antieke politici, moesten de knapen in fictieve rechtszaken requisitoirs en pleidooien houden. Een aantal casus gaat uit van het ombrengen van een tiran. Zo moest de aankomende retor pleiten in de zaak van twee dokters die elkaar de wettelijke premie wegens tirannendoding betwisten (Calpurnius Flaccus, Voordrachten 13).

Of de redenaars in opleiding mochten hun vernuft botvieren op de kwestie of iemand als een tyrannicida mocht gelden die een tiran bij echtbreuk had gedood (Quintilianus, Opleiding tot redenaar 5,10,36). Of wat te doen als de ene wet zegt dat een tirannendoder een beeld in het gymnasium moet krijgen, een andere dat er geen beeld van een vrouw in het gymnasium mag worden geplaatst en een vrouw een tiran doodt? (Quintilianus, Opleiding tot redenaar 7, 7, 5). Of neem het geval dat een rijke aan een arme jongeman geld geeft om de tiran te doden. Wie heeft dan recht op de wettelijke beloning die de gemeenschap aan de tyrannicida uitkeert, de aanstichter of de uitvoerder? (Quintilianus, Declamationes Minores 345,1). Er zijn meer van zulke gezochte controversiae overgeleverd, waarbij de gerechtvaardigdheid van tirannendoding echter steeds buiten kijf staat.

 

Zo verga het tirannen

De senatoren die op 15 maart 44 vC Iulius Caesar doodstaken, handelden in hun overtuiging dan ook volgende een geheiligde traditie. Caesar ontpopte zich immers meer en meer als rex, Latijn voor ‘koning’ én ‘despoot’. Sinds het koningschap in 509 vC was afgeschaft en had plaatsgemaakt voor een aristocratische republiek was rex een taboebegrip. Daarbij zou Brutus op Caesars ´Ook jij, Brutus?´ hebben gezegd: ´Zo verga het steeds tirannen!´ Volgens John Wilkes Booth zou ook hij dit hebben uitgeroepen nadat hij Abraham Lincoln op 14 april 1865 een dodelijk schot had gegeven. De Oklahoma City bomber, Timothy McVeigh, droeg op de dag van zijn terreurdaad een T-shirt met die leus en een afbeelding van Lincoln. In zijn misvormde wereldbeeld was de federale staat een tiran.

Het waren zogeheten monarchomachoi¸ monarchenbevechters, die betoogden dat het doden van een despoot moreel volstrekt gerechtvaardigd was, terwijl Erasmus en Lipsius tot stoïsch-christelijke lijdzaamheid (patientia) aanspoorden. Tot de monarchomachen behoorde Theodorus Beza, die Jan van Asseliers inspireerde bij het Plakkaat van Verlatinge (1581). Willem van Oranje, wiens hart volgens de zesde strofe van het Wilhelmus door de tirannie doorwond was, had minstens weet van enkele beraamde aanslagen op vertegenwoordigers van Filips II in de Nederlanden zoals Alva. Zelf was hij nog een maand verwijderd van soevereiniteit – graaf van Holland en Zeeland – toen hij op 10 juli 1584 door Balthasar Gerards in Delft werd doodgeschoten. Gerards werd ter dood gebracht op de afschuwelijke manier die aan koningsmoordenaars was voorbehouden.

Vanuit de Romeinse afschuw van een rex, werd in de 16de eeuw het Engels regicide gevormd, dat stond voor koningsdoder (Latijn regicida) en koningsdoding (regicidium). Het Nederlands spreekt van koningsmoord(enaar) – Vondel heeft het correctere ‘koningsdooder’. Onder ‘regicide’ worden ook executies van koningen begrepen, zoals die Mary Stuart (1587), Charles I (1649), Lodewijk XVI (1793) en Nicolaas II (1918). Het is goed koningsmoord te onderscheiden van tirannendoding; aard en motief zijn van geheel verschillende aard. Regicide is (soms gerechtelijke) moord, tirannicide is doodslag met het doel de gemeenschap een dienst te bewijzen. Het gaat om een heilige burgerplicht, zoals Cicero verklaart in een geschrift dat hij kort na de dood van Caesar opstelde: ‘Wat kan een ernstiger misdaad zijn, dan niet alleen een persoon, maar een verwante persoon te doden? Maar maakt iemand zich soms aan een misdaad schuldig als hij een tiran, zelfs als die verwant is, doodt?’(Cicero, Plichten 3,19).

Moord op het koningschap

Alleen in autocratische regimes heeft het wegslaan van de sluitsteen in een despotisch gewelf effect. Ik heb Russische collega-classici wel eens gevraagd: ´Waar blijven toch de tirannendoders voor Poetin?´

In democratieën is het doden van leiders een vruchteloos bedrijf; gekozen leiders zijn immers principieel uitwisselbaar. De moord op Kennedy veranderde de Vietnampolitiek niet. Daarom heeft koningsmoord op ons erfelijke staatshoofd geen zin. Wel nodig is dat het koningschap uit de weg wordt geruimd. De Grondwet geeft de Nederlandse burger daartoe het recht en zelfs de plicht: Artikel 3 zegt immers: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Er zijn heel wat drogredenen nodig om te betogen dat dit grondrecht nu net niet voor het hoogste staatsambt geldt.

Pleidooi voor een weerbare democratie

Wie op grond van het ondemocratische karakter van de monarchie voor de (her)invoering van de republiek in Nederland pleit, zal de democratie moeten toerusten met de middelen om zich teweer te stellen tegen haar vijanden – zowel van links als van rechts. De ondergang van de Republiek van Weimar maakt duidelijk dat de republiek de democratie niet noodzakelijkerwijs tegen haar vijanden beschermt.  

 

Tekst Kurt Haverkort

 

Op 12 februari 2017 is Frank-Walter Steinmeier gekozen tot twaalfde president van de Bondsrepubliek Duitsland. Hoewel voorgedragen door de regeringspartijen cdu/csu en spd, kon hij ook in de andere partijen op brede steun rekenen. (In de praktijk liggen de zaken iets ingewikkelder aangezien het kiescollege, de Bundesversammlung, is samengesteld uit de leden van de Bondsdag enerzijds en een gelijk aantal afgevaardigden van de deelstaten anderzijds, die in tegenstelling tot de Bondsdagleden niet per se worden afgevaardigd op grond van het lidmaatschap van een politieke partij, maar vanwege hun maatschappelijke verdiensten.) Als enige van de in de Bondsdag vertegenwoordigde partijen wees Die Linke de kandidatuur van Steinmeier bij voorbaat af om vervolgens een eigen kandidaat te nomineren: Christoph Butterwegge, emeritus hoogleraar politieke wetenschappen.

De beslissing van Die Linke een eigen kandidaat te nomineren, lijkt op het eerste gezicht een bewijs van haar democratische gezindheid: de verkiezing van een president heeft immers alleen zin wanneer er ook iets te kiezen valt. Maar wie de voorlopers van Die Linke (kpd, sed en pds) kent, weet dat democratische grondbeginselen niet behoren tot de tradities van deze aan het faillissement van de ddr ontsnapte partij. Er viel in de ddr immers bijzonder weinig te kiezen: de zetelverdeling in het parlement (Volkskammer) stond van tevoren vast en de kiezers konden alleen voor of tegen de door de sed samengestelde kandidatenlijst (Einheitsliste) stemmen. Om voor de kandidatenlijst te stemmen, hoefde je het stembiljet slechts dicht te vouwen en in de stembus te deponeren; wilde je tegenstemmen, dan moest je dit in het stemhokje aangeven (dit ontging de alomtegenwoordige veiligheidsdienst natuurlijk niet, waarna represailles volgden). Wie is opgegroeid met deze Oost-Duitse variant van ‘vrije’ en ‘geheime’ verkiezingen waarvan de uitslag bij voorbaat vaststond, wordt met andere woorden niet ineens de hoeder van de democratie door een tegenkandidaat voor het ambt van staatshoofd te nomineren.

 

 

Agenda 2010

 

Over de werkelijke reden voor de voordracht van een eigen kandidaat deed Die Linke niet geheimzinnig: Steinmeiers kandidatuur was voor haar onaanvaardbaar omdat hij als chef van de bondskanselarij betrokken was bij de totstandkoming van de Agenda 2010, de onder bondskanselier Gerhard Schröder ingeluide hervorming van het sociale stelsel en de arbeidsmarkt. De kandidatuur van Butterwegge was dan ook niet geheel toevallig aangezien hij een verklaard tegenstander van Schröders hervormingsbeleid was. Ook hierop lijkt weinig af te dingen, ware het niet dat Die Linke in dit opzicht weinig recht van spreken heeft, gelet op de economische en ecologische verwoestingen die men – zij het onder een andere naam – in ruim veertig jaar ‘socialisme’ in de ddr heeft aangericht. Terwijl de Duitse economie en arbeidsmarkt mede dankzij Schröders Agenda 2010 momenteel floreren, heeft men in het oosten van Duitsland nog altijd te kampen met de desastreuze gevolgen van ruim veertig jaar wanbeleid van de sed. Hoewel de motivering van Die Linke dus weinig steekhoudend is, wentelt de partij zich in haar eigen gelijk, zoals tot uitdrukking komt in het refrein van het Lied der Partei uit betere tijden: ‘Die Partei, die Partei, die hat immer recht.’

Ook bij de verkiezing van de bondspresident in 2010 had Die Linke een eigen kandidaat, Lukrezia Jochimsen, voor het ambt van staatshoofd genomineerd als tegenkandidaat van Christian Wulff (de kandidaat van cdu/csu en fdp) en Joachim Gauck (de kandidaat van spd en Bündnis 90/Die Grünen). Voor de vereiste absolute meerderheid had Wulff maar liefst drie stemmingen nodig. Wanneer Die Linke geen eigen kandidaat had genomineerd, maar zich eveneens achter Gauck had geschaard, was in plaats van Wulff beslist de ‘kandidaat van het volk’ (Gauck) tot bondspresident gekozen. Als voorvechter van de burgerrechten in de ddr was Gauck, die vanaf 1974 in de gaten werd gehouden door de Stasi, voor Die Linke echter onaanvaardbaar. En zo werd de mindere kandidaat (Wulff) – met dank aan Die Linke – tot bondspresident gekozen. Na Wulffs vervroegde aftreden in verband met een affaire uit zijn tijd als minister-president van Nedersaksen werd Gauck, dit keer ook gesteund door cdu/csu en fdp, in 2012 alsnog tot bondspresident gekozen. Aangezien Die Linke Gauck nog steeds niet gouteerde, nomineerde de partij opnieuw een volstrekt kansloze eigen kandidaat, ditmaal Beate Klarsfeld.

 

 

Opmerkelijke gelijkenis

 

Met name de verkiezing van de bondspresident in 2010 vertoonde een opmerkelijke gelijkenis met die van de rijkspresident in 1925 in de Republiek van Weimar. Hierbij verloor Wilhelm Marx (de kandidaat van Zentrum, spd en ddp) in de tweede ronde nipt van Paul von Hindenburg (de kandidaat van de rechts-conservatieve partijen). Wanneer de kpd niet hardnekkig had vastgehouden aan haar volslagen kansloze eigen kandidaat Ernst Thälmann, was Marx en niet Hindenburg de opvolger van de in 1925 plotseling overleden Friedrich Ebert geworden. Niet alleen was Hindenburg geen rijkspresident geworden, maar Adolf Hitler was in 1933 ook niet tot rijkskanselier benoemd (dat Hindenburg in 1932 als rijkspresident was herkozen, doet hieraan niets af). De geschiedenis had een heel andere, minder catastrofale wending genomen! Los van de terreur van Roter Frontkämpferbund en sa illustreert de opstelling van de kpd in 1925 dat de communisten evenals de nationaalsocialisten het spel volgens de regels van de democratie speelden met als uiteindelijk doel de omverwerping van de democratie. Zowel kpd als nsdap streefde naar de ondergang van de gehate Republiek van Weimar, waartoe beide alleen op het eerste gezicht ongelijke partijen desnoods eendrachtig samenwerkten.

Hiermee is niet gezegd dat Die Linke in navolging van de kpd streeft naar de omverwerping van de democratie, hoewel de Duitse veiligheidsdienst goede gronden heeft politici van Die Linke in de gaten te houden (wie hieraan mocht twijfelen, zij eraan herinnerd dat Die Linke zich onverminderd op Rusland oriënteert, alsof de Sovjet-Unie en de ddr nooit ten onder zijn gegaan). De parallel tussen de verkiezing van de bondspresident in 2010 en die van de rijkspresident in 1925 illustreert dat de Duitse communisten niets uit de geschiedenis hebben geleerd. Het getuigt van een zekere ironie dat Die Linke hiermee het gelijk van Karl Marx bevestigde, die in Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte schreef dat grote gebeurtenissen en personen uit de wereldgeschiedenis zich als het ware tweemaal voordoen: de ene keer als tragedie, de andere keer als farce.

 

Hindenburg

 

Met bovenstaande historische parallel wordt evenmin beoogd een vergelijking tussen Wulff en Hindenburg te trekken. Het gaat hier immers niet om beide gewezen presidenten als persoon, maar om het ambt van president. Dit kan het best duidelijk worden gemaakt middels het volgende gedachte-experiment. In het hypothetische geval dat in 2010 iemand als Hindenburg tot bondspresident was gekozen, was het gevolg hiervan niet dezelfde demontage van de parlementaire democratie geweest die uiteindelijk heeft geleid tot de ondergang van de Republiek van Weimar. De Bondsrepubliek is aanzienlijk robuuster dan de eerste Duitse republiek doordat men zich bij haar stichting in 1949 terdege rekenschap heeft gegeven van de tekortkomingen van de grondwet van 1919. In tegenstelling tot Die Linke hebben de opstellers van de Duitse grondwet met andere woorden wél lering getrokken uit de Duitse geschiedenis.

Hoe kon de Republiek van Weimar ontaarden in een dictatuur? Het antwoord op deze vraag ligt deels besloten in de bijzondere positie van de rijkspresident. Deze werd voor de duur van zeven jaar rechtstreeks door het volk gekozen. Overeenkomstig zijn legitimatie door het volk beschikte het staatshoofd over verregaande bevoegdheden: de rijkspresident benoemde en ontsloeg de rijkskanselier en had het recht de Rijksdag te ontbinden, reeds door de Rijksdag aangenomen wetten aan een referendum te onderwerpen en de inwerkingtreding hiervan voor de duur van twee jaar op te schorten. In geval van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde en veiligheid kon hij bovendien bij noodverordening regeren en de onder zijn opperbevel staande Reichswehr inzetten om de orde te herstellen. In het bijzonder van deze laatste bevoegdheid is in de laatste jaren van de Republiek van Weimar veelvuldig misbruik gemaakt: van 1930 tot en met Hitlers benoeming tot rijkskanselier in 1933 is uitsluitend bij noodverordening geregeerd waardoor de Rijksdag was uitgeschakeld en de rijkskanselier feitelijk bij de gratie van de inmiddels seniele rijkspresident regeerde. Vanwege deze enorme machtsconcentratie werd de rijkspresident ook wel Ersatzkaiser genoemd.

Hoewel de rijkspresident als Hüter der Verfassung gold, was hij uiteindelijk een belangrijke oorzaak van de ondergang van de Republiek van Weimar. Om de Bondsrepubliek eenzelfde lot te besparen, zijn de bevoegdheden van het huidige Duitse staatshoofd zeer beperkt. De bondspresident, die voor de duur van vijf jaar wordt gekozen, beschikt nauwelijks over politieke macht en zijn verordeningen en beschikkingen zijn slechts rechtsgeldig met het contraseign van de bondskanselier of de verantwoordelijke minister. Anders dan de rijkspresident wordt de bondspresident ook niet rechtstreeks door het volk gekozen, maar door een kiescollege dat uitsluitend voor dit doel bijeenkomt: de Bundesversammlung (zie boven). Een belangrijke reden hiervoor was dat men wilde voorkomen dat er een verkiezingsstrijd om het ambt van staatshoofd zou ontbranden waardoor de bondspresident de speelbal van partijpolitiek zou kunnen worden. (Met haar kritiek op Steinmeier en haar kandidatuur van Butterwegge bewees Die Linke dat ze als enige partij er niet voor terugdeinst het ambt van staatshoofd voor haar politieke doeleinden te instrumentaliseren.)

De ondergang van de Republiek van Weimar en omgekeerd het succes van de Bondsrepubliek onderstrepen het belang van een weerbare democratie. Maar wat is precies de relevantie hiervan voor Nederlandse republikeinen? Een belangrijk argument voor de republiek is dat deze een absolute voorwaarde voor een democratisch staatsbestel is omdat de monarchie per definitie ondemocratisch is. De ondergang van de Republiek van Weimar maakt echter duidelijk dat de republiek de democratie niet noodzakelijkerwijs beschermt tegen haar vijanden. Wie mede vanwege het ondemocratische karakter van de monarchie voor de (her)invoering van de republiek in Nederland pleit, zal de democratie dan ook moeten toerusten met de middelen om zich teweer te stellen tegen haar vijanden – zowel van links als van rechts. Anders bestaat het risico dat evenals in de Republiek van Weimar met de invoering van de republiek de democratie op het spel wordt gezet.