Virtumedia

Oranje-blues

Appeltjes van Oranje (4)

Oranje Blues

door Manuel Kneepkens

 

In deze speciale aflevering van ‘De Appeltjes van Oranje’ staat dichter Manuel Kneepkens stil bij enkele cruciale momenten in de geschiedenis van het koningshuis.

 

Prins Lockheed

Prins, het hermelijn van je huid

niet dik genoeg

dit jachtseizoen

Nu beschermt

het Wereldnatuurfonds je niet

zeldzame diersoort…

Hoogheid

op ’t topje

van de apenrots

Naakt

op de Bilderberg-

conferentie

In het knoopsgat van hoeveel Blondines

bloesemde op

de anjer van je zaad?

Je hebt gegeven & Genomen, Prins

nu zadelt men op je brede rug

van Gelukkige Olifant

Nu verwijt men je

je eeuwige Jaren Dertig-gezicht

verlept bruin – net Sinatra

Al die Slechte Vrienden!

 

De kroning

30 april 1980

Vandaag zijn woorden onvoldoende

schild, Hoofdstad

want je wankelt weer

Jjij met de slopende leegte

van je Junkie-ogen

voor het decor van de vorige eeuw

Zie, wolken traangas

ballen

hun vuisten

boven de Blauwpoortsbrug

Geen woning, geen kroning!

Barricaden

sidderen met heel de onmacht

van de anarchie…

Komt dat zien! Komt dat zien!

Poppenkast op de Dam!

De Kroning van Katrijn !

 

Orang Oetan

Het enige oranje op Huis Ten Bosch

voor een republikein

acceptabel

dat van de lijsterbessen!

Boven het Paleis Huis Ten Bosch

rijst moeizaam de maan

als een zilveren Wilhelmina

In de tempo doeloe-tuin

waar zacht nog de gamelan speelt

dromen kleine prinsjes Orang Oetan

angstig

van …de Republiek

Is straks het enige oranje in Holland

Mamma

dat van Koning Voetbal?

Beatrix glimlacht haar ijzeren glimlach

Zij heeft geen keus!

 

IG Farbens Wintersprookje

O, dat Sprookje van de Sneeuw-

prinses

en haar ski-Prins uit Duitsland…

glanzend in hun slee

langs de boulevards van Holland

de maan als hoffotograaf

Prins & Prinses Vooroorlogs…

o, ’t (lach-)gas

van jullie verdwazing…

Niet èèn Bal dat opent

zonder jullie

kussende lippen

( In doden-

albums, op dodenfoto’s, sepia…)

Noordzee, waarvan ruis je?

Van avondjaponnen uit de Jaren Dertig

zaadglans

van corsages

Kop-

lampen huid ?

 

Prince Charming

Hij nadert, hij nadert uit zee

(“Prins, zeg eens Scheveningen…”)

op het journaal van Polygoon-Profilti

zijn hoofd onder zijn Jaren Dertig-pommadekapsel

gemaskerd met een brilmontuur, fonkelend

jongensachtig

Zij hebben zich verloofd

vannacht

met kaviaar, homard, Champagne!

Zij lacht.

Boven haar hoofd schittert de ochtend

als geverfd door IG Farben

Zijn lippen kussen haar met de morbide motoriek

van een lid, vooroorlogs

uit de elite van de Heimat

Hun toekomstig huwelijk

ontbinden

kan alleen de dood !

Van de voorzitter

Waarde lezers,

Het Huis van Oranje maakte in de afgelopen periode moeilijke momenten door, maar dat betekent nog niet dat er voor tijdschrift De Republikein gouden tijden zijn aangebroken. Het aantal betalende abonnees van dit magazine beweegt zich nog altijd rond de 500, onvoldoende om al onze plannen met betrekking tot het tijdschrift te verwezenlijken. Maar het is niet allemaal kommer en kwel. De Stichting De Republikein prijst zich gelukkig met de nieuwe redactie, bestaande uit ervaren journalisten die zich onbezoldigd inzetten om de discussie over de toekomst van de Nederlandse staatsinrichting te voeden met rationele argumenten.

Verleden jaar hebben wij de lezers gevraagd om De Republikein financieel te ondersteunen en velen van u hebben daaraan gehoor gegeven, waarvoor nogmaals onze dank. Mede dankzij uw steun hebben wij een goedbezochte bijeenkomst kunnen organiseren over Europees burgerschap. Tevens zijn wij door u in staat gesteld om de website zodanig te vernieuwen dat deze voldoet aan de eisen van deze tijd. Zo kan de bezoeker stukken uit vorige afleveringen van het blad online raadplegen en informatie vinden omtrent actuele ontwikkelingen in zaken die onze staatsinrichting betreffen.

Niettemin willen in deze feestmaand opnieuw een beroep doen op uw vrijgevigheid. Onze stichting sluit dit boekjaar af met een miniem positief saldo. Het Nieuw Republikeins Genootschap financiert het onderzoek dat onze redactie gaat uitvoeren naar de kosten en baten van ons koningshuis, maar wij zouden zelf in het komende jaar ook meer ruimte willen bieden aan onderzoeksjournalistieke projecten. Bovendien vraagt de vernieuwde website om aanvullende investeringen. Tenslotte willen wij u vragen om in deze feestmaand te overwegen of u een vriendin, vriend, familielid of zakenrelatie niet blij kunt maken met een cadeauabonnement à raison van € 25. Ons maakt u daar zeker blij mee.

Wij hopen dat u het komende jaar weer veel inspiratie zult putten uit de artikelen in De Republikein en wij wensen u namens redactie en bestuur een voorspoedig 2017!

Bart Gruson, voorzitter stichting De Republikein

Uw bijdrage is welkom op rekeningnummer NL83 TRIO 0198 0774 91, t.n.v. Stichting De Republikein.

Boekrecensie: Een waas van ondergang

 In tijden waarin volk en politici het kompas volledig verloren lijken te hebben, zou het zalvend kunnen zijn ‘Het vervloekte paradijs – waarom politici Europa eindelijk serieus moeten nemen’ van Carolien de Gruyter te lezen. Met ontnuchterend inzicht ontleedt zij de enorme moeilijkheden waarvoor Europa zich geplaatst ziet en trekt zij parallellen met de val van het Habsburgse Rijk. Verplicht leesvoer voor alle leden van de Tweede Kamer.

Tekst: Thom deLagh

 

Haarfijn legt Carolien De Gruyter in ‘Het vervloekte paradijs’ uit hoe de politiek klem is komen te zitten tussen burgers en de geglobaliseerde wereld. De burger is boos, om niet te zeggen woedend, en verlangt simpele oplossingen. Die zijn er natuurlijk niet, maar politici weten weinig anders te bedenken dan de burger tegemoet te komen met even simpele als onrealistische oplossingen en beloven nationale paradijsjes binnen de EU. Ergo, politici behandelen de burger willens en wetens als volstrekte imbecielen. Uiteindelijk komt De Gruyter tot de beangstigende conclusie dat politici die alles versimpelen, gevaarlijker zijn voor de democratie dan de alom verguisde globalisering.

Carolien de Gruyter is Europa-correspondent voor NRC Handelsblad met als standplaats Wenen. Wekelijks publiceert zij op zaterdag een column over de Europese (des)integratie. Deze columns van de afgelopen drie jaar zijn nu verzameld in het boek ‘Het vervloekte paradijs’. Dit geeft de lezer de kans om zich in kort tijdsbestek vertrouwd te maken met de thans ontstane situatie in Europa en werpt tevens een licht op de opkomst van populistische bewegingen in het Westen.

Habsburgse Rijk

De Gruyter wijst op de opmerkelijke overeenkomst tussen vroegere multinationale staten (het Habsburgse Rijk) en de EU. ‘In welke uithoek begint de implosie?’, is de titel van haar column die verwijst naar een uitspraak in Joseph Roths Radetzkymarsch , waarin twee onderdanen van het Habsburgse keizerrijk de actualiteit bespreken. De Gruyter: ‘Het is fictie. Het speelt honderd jaar geleden. Maar je kunt het moeilijk lezen zonder de link te leggen met het doemdenken over de Europese Unie. Afgelopen jaren dachten sommigen al dat de banken, en later Griekenland, Europa de afgrond in zouden trekken. Nu, in de vluchtelingencrisis, wordt de stemming bijna apocalyptisch’.

Het heeft iets van de sfeer van Roth, vindt zij. ‘Een waas van ondergang hangt over Europa. In welke uithoek, vragen steeds meer Europeanen zich af, zal de implosie beginnen? Er zijn overeenkomsten tussen de EU en de laatste decennia van het Habsburgse keizerrijk’.

De laatste decennia was het Habsburgse Rijk totaal in zichzelf gekeerd. Zie bijvoorbeeld Stefan Zweigs ‘Die Welt von Gestern‘ of Robert Musils ‘Der Mann ohne Eigenschaften’. De Gruyter:De bestaande orde draaide vierkant. Iedereen voelde dat er een nieuw systeem moest komen, maar de heersende elite was niet bij machte om de transformatie uit te denken of uit te voeren. Die stagnatie leidde tot cynisme en huichelarij. Elke aanpassing leidde tot nieuwe ontevredenheid en meer gesleutel[…] De Eerste Wereldoorlog, die weinigen verwachtten en niemand wilde, betekende de doodsklap.’

Linkse kerk

Probleem is dat De Gruyter tegenwoordig zelf als onderdeel van de vermaledijde elite wordt gezien. De gemobiliseerde populisten plaatsen haar simpelweg in de zichzelf bevlekkende linkse kerk en overladen haar met haatmails en beledigende teksten op social media. Toch, de zeepbel die vele Europese politici hun kiezers voorhouden, moet worden doorgeprikt. De Gruyters pleidooi voor meer openheid, meer duidelijkheid en vooral meer eerlijkheid ten aanzien van Europa is bevrijdend en ontnuchterend. Maar bovenal maakt het duidelijk hoe de Europese politici zichzelf in een welhaast onmogelijke positie hebben gemanoeuvreerd.

Het vervloekte paradijs

Waarom politici Europa eindelijk serieus moeten nemen

Carolien de Gruyter

Uitgeverij Atheneum-Polak & Van Gennep

251 pagina’s

Paperback € 15,–

 

Van de redactie

Hoe krom is het recht?

Hoezo gelijkheidsbeginsel? Speciaal voor onze Koninklijke Hoogheden (KoHo’s) bestaan er maar liefst dertig wetten, negen Koninklijk Besluiten (KB’s), negen ministeriële regelingen, vijf departementale regelingen, drie convenanten, vier privaatrechtelijke contracten en vier speciale regelingen, zo turft historicus Gerard Aalders in zijn bijdrage aan dit speciale nummer over de rafelranden van onze rechtsstaat.

De Koho’s zijn niet alleen vrijgesteld van de meeste belastingen, maar ook van de Wet op de Lijkbezorging en zelfs het vliegverkeer wordt per exclusieve wetgeving boven hun hoofden aangepast!

Erfopvolging staat niet alleen op gespannen voet met artikel 1 van de Grondwet (‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’), maar ook met artikel 3 (‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’), schrijft Kurt Haverkort in een gepantserd essay. Voor het nieuwe D66-Kamerlid Salima Belhaj was die ongerijmdheid reden om zich aan te sluiten bij het Nieuw Republikeins Genootschap. Zie het interview met haar door onze redacteur Gijs Korevaar vanaf pagina 7.

Hoe zit het nu eigenlijk met rechtspraak in naam van de Koning? Overal in de rechtszalen van het land treft men nog het portret van de koning aan en tenuitvoerleggingen van vonnissen van de civiele rechter gaan nog altijd gepaard met een daverend ‘In naam van de koning’… Is dat nog wel van deze tijd? Emeritus hoogleraar H.U. Jessurun d’Oliveira geeft antwoord.

Classicus Anton van Hooff legt uit waar dat multiple personality- syndroom toch vandaan komt in al die wetteksten die beginnen met ‘Wij, Willem- Alexander’….

De Republikein ontmoette Roel van Duijn, die decennialang werd geschaduwd door zes overheidsdiensten, waaronder ook de Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis. Dat had alles te maken met de speciale aandacht die Provo besteedde aan het fascistische verleden van met name prins Bernhard. In 1970 werd Van Duijn als gemeenteraadslid in Amsterdam ontvoerd door dezelfde lieden die jaren later een bomaanslag op de Amsterdamse metro wilden plegen. Hoewel politie en justitie de daders kenden, ondernamen zij nooit stappen tegen hen. Waarom niet, wil Van Duijn weten.

Marinestad Den Helder zucht onder het absolutistische bewind van een burgemeester die volgens zijn critici niet terugdeinst voor geknoei met officiële stukken. Een zware aantijging aan het adres van een dienaar van de Kroon.

Maar ook buiten het juridische valt er in dit nummer veel te genieten. Zo fileert Magdaleen van Herk, kritisch Juliana-biografe van het eerste uur, de spraakmakende Juliana-biografie van Jolande Withuis. We sluiten af met het beste en het slechtste dat de Verenigde Staten te bieden hebben: Bob Dylan en Donald Trump. De Russisch-Amerikaanse historicus Artyom Anikin ontdekte een voorloper van Zeeuwse huize van Trump in New York. Gouverneur Colve beloofde de bouw van een muur om ongewenste vreemdelingen buiten te sluiten. De stad werd een grote gevangenis annex martelkamer.

Katarina Holländer tot slot viert de Nobelprijs voor Bob Dylan als de antithese van het Trump-tijdperk. Zullen burgerrechten sterker blijken dan weer een geblondeerde brulboei? The answer is blowing in the wind.

René Zwaap, hoofdredacteur

Hoe krom kan recht zijn?

Hoe krom kan het recht zijn? Wat is de ‘logica’ van de Grondwet? Een essay door Kurt Haverkort.

Bij de behandeling van een grondwetsherziening in de Tweede Kamer op 3 november 1921 sprak de socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra de volgende woorden: ‘Erfelijkheid moge een geschikt leidend beginsel zijn voor paard  en rundveestamboeken, voor het bekleeden van publieke ambten kan het nu eenmaal geen leidraad geven.’ Troelstra sprak weliswaar van ‘publieke ambten’ in het meervoud, maar bedoelde één ambt in het bijzonder: het koningschap. Dat teeltkeus niet geschikt is als ‘leidend beginsel’ bij de vervulling van welk publiek ambt dan ook, klinkt op het eerste gezicht heel overtuigend en wordt dan ook graag aangehaald door republikeinen. Maar Troelstra’s vergelijking tussen teeltkeus en erfopvolging gaat helaas mank.

Essentieel voor teeltkeus is dat eigenschappen en kenmerken van individuen voor een belangrijk deel erfelijk bepaald zijn. Verder zijn individuen met bepaalde eigenschappen en kenmerken (met bepaalde genen) beter aangepast aan hun omgeving en daarmee succesvoller bij de voortplanting. Bij natuurlijke teeltkeus selecteert de natuur op deze eigenschappen en kenmerken (genen), bij kunstmatige teeltkeus gebeurt dit door de mens. Bij erfopvolging speelt geschiktheid daarentegen geen enkele rol aangezien het koningschap automatisch toekomt aan de eerstgeborene (primogenituur): ‘Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft […]’, zoals het in artikel 25 van de Grondwet heet. Met teeltkeus heeft dit hoegenaamd niets te maken.

Erfopvolging blijkt in Nederland echter geen uitgemaakte zaak te zijn. Personen kunnen namelijk worden uitgesloten van de erfopvolging ‘wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen’ (artikel 29, eerste lid van de Grondwet). Hier wordt een zekere vorm van selectie toegepast, maar er is een belangrijk verschil met teeltkeus. Natuurlijke en kunstmatige teeltkeus bepalen welke individuen hun genen doorgeven aan de volgende generatie, terwijl déze vorm van selectie negatief is aangezien er personen worden uitgesloten van de erfopvolging. De opstellers van de Grondwet hebben het overigens wijselijk aan de Staten-Generaal overgelaten te bepalen wat onder ‘uitzonderlijke omstandigheden’ dient te worden verstaan.

Personen kunnen dus onder ‘uitzonderlijke omstandigheden’ worden uitgesloten van de erfopvolging. Maar wat te doen wanneer de zíttende koning niet in staat blijkt te zijn het koningschap naar behoren te vervullen? In dat geval voorziet artikel 37, eerste lid van de Grondwet in de benoeming van een regent, te weten ‘de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is’. Aangezien de regent een nakomeling van de koning is, is het echter niet ondenkbaar dat de regent om dezelfde reden als de koning niet in staat is ‘het koninklijk gezag uit te oefenen’ (bijvoorbeeld wanneer beiden hiertoe niet in staat zijn als gevolg van een erfelijke aandoening). Hier wordt met andere woorden de duivel uitgedreven met Beëlzebub.

Elk familiebedrijf dat ondanks gebleken ongeschiktheid van de beoogde opvolger onwrikbaar vasthoudt aan het principe van erfopvolging, zal onherroepelijk na enkele generaties roemloos ten onder gaan. Dit lot is uiteindelijk ook de zelfverklaarde Oranjes beschoren (‘zelfverklaard’ omdat het Huis van Oranje-Nassau in 1702 met de dood van stadhouder-koning Willem iii is uitgestorven). Voor erfopvolging geldt nu eenmaal wat de Duitse etholoog Konrad Lorenz over domesticatie schreef: erfopvolging – met of zonder inteelt – leidt onvermijdelijk tot degeneratie, zowel lichamelijk (bijvoorbeeld de bloederziekte van tsarevitsj Aleksej) als geestelijk (bijvoorbeeld de zwakzinnigheid van Karel ii van Spanje). Het bevestigt nog maar eens dat teeltkeus en erfopvolging niets met elkaar hebben uit te staan.

Afgezien van deze meer principiële bezwaren tegen erfopvolging bestaan er ook juridische bezwaren tegen het erfelijk koningschap, dat immers op gespannen voet staat met artikel 3 van de Grondwet: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.’ Als juridische spitsvondigheid zou kunnen worden aangevoerd dat het koningschap geen openbaar ambt is. Dit argument snijdt echter geen hout. Zoals het woord al zegt, staat een staatshoofd – of het nu een koning of een president is – aan het hoofd van de staat als territoriale gemeenschap van alle burgers. Het koningschap is met andere woorden juist bij uitstek een openbaar ambt. Bovenstaand argument leidt bovendien tot een cirkelredenering: het koningschap is geen openbaar ambt omdat het door de koning en diens wettige nakomelingen erfelijk wordt vervuld, en het koningschap wordt door de koning en diens wettige nakomelingen erfelijk vervuld omdat het geen openbaar ambt is.

Openbare dienst betekent niets anders dan dienst aan de openbaarheid, en de openbaarheid wordt gevormd door alle burgers tezamen, het volk. Aangezien diezelfde burgers de openbare dienst uitmaken, regeert het volk met andere woorden zichzelf: ‘government of the people, by the people, for the people’, aldus de Amerikaanse president Abraham Lincoln in zijn Gettysburg Address van 19 november 1863. De opvatting dat al het staatsgezag van het volk uitgaat, wordt in de staatsleer volkssoevereiniteit genoemd. In Nederland is hiervan echter geen sprake aangezien de invloed van het volk op het staatsgezag zich krachtens artikel 24 van de Grondwet niet uitstrekt tot het ambt van staatshoofd. Dit grondwetsartikel maakt Nederlanders tot ‘onderdanen’ in plaats van burgers.

Soeverein is in Nederland dus niet het volk, maar de koning. Dat het ook anders kan, bewijst de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798. Hoeveel moderner deze eerste Nederlandse grondwet op dit punt was dan de Grondwet, blijkt onder andere uit artikel ii van de Acte van Staatsregeling, waarin was bepaald dat de gezamenlijke burgers (niet onderdanen!) soeverein waren: ‘De Oppermagt berust in de gezamelijke Leden der Maatschappij, Burgers genoemd.’ Ook Joan Derk van der Capellen tot den Pol betoont zich in zijn manifest Aan het Volk van Nederland een warm pleitbezorger van volkssoevereiniteit: ‘De groten, die over U regeren, de Prins of wie verder enige macht in het land uitoefent, doen dat alleen uit Uw naam. Al hun gezag is aan U ontleend.’

Maar waarom zouden we ons hierover eigenlijk opwinden wanneer de zelfverklaarde Oranjes het koningschap zo voortreffelijk vervullen, zoals althans altijd werd beweerd van Beatrix? Deze vraag zou gerechtvaardigd zijn wanneer we inderdaad zouden weten hoe het ambt van staatshoofd in Nederland wordt vervuld. Vanwege het ‘geheim van Huis ten Bosch’ kunnen we dit echter helemaal niet weten! Dit heeft alles te maken met artikel 42, tweede lid van de Grondwet: ‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.’ Wat juristen pretentieus het leerstuk van de koninklijke onschendbaarheid noemen, is feitelijk de staatsrechtelijke pendant van het katholieke dogma van de onfeilbaarheid van de paus als plaatsbekleder van Christus op aarde. De onschendbaarheid van de koning is een relict uit de tijd van het absolutisme en aangezien absolute monarchieën tot het verleden behoren, kan de koninklijke onschendbaarheid in Nederland met recht een levend staatsrechtelijk fossiel worden genoemd.

De constitutionele monarchie in Nederland vertoont met andere woorden onbetwistbaar kenmerken van een absolute monarchie: ook al zijn de volksvertegenwoordigers gekozen, ze lopen aan de leiband van het ongekozen staatshoofd. Het meest eclatante voorbeeld hiervan is de Lockheed-affaire, waarin Juliana met aftreden dreigde wanneer Bernhard strafrechtelijk zou worden vervolgd wegens het aannemen van steekpenningen. Wanneer de Lockheed-affaire één ding bewijst, dan is het wel dat de ministeriële verantwoordelijkheid bewindslieden chantabel maakt. Het is tekenend voor de deplorabele staat van de democratie in Nederland dat Juliana het land in een constitutionele crisis kon storten door met aftreden te dreigen. Destijds deed zich de paradoxale situatie voor dat de rechtsfiguur die het land voor constitutionele crises moet behoeden (onschendbaarheid van de koning), het staatswezen nu juist in een constitutionele crisis stortte.

Voorstanders van de monarchie zullen aanvoeren dat de onschendbaarheid van de koning en de complementaire ministeriële verantwoordelijkheid nauw samenhangen met de positie van de koning als pouvoir neutre. Dit in de 19e eeuw door de Franse staatsman Benjamin Constant ontwikkelde begrip heeft betrekking op de koning in een constitutionele monarchie als bemiddelaar tussen de drie machten. De koning staat met andere woorden boven de partijen. Oorspronkelijk bedoeld om de bevoegdheden van de koning te beperken, plaatst de ministeriële verantwoordelijkheid de koning echter feitelijk boven de wet. De koning kan zich immers alles permitteren zonder hierover verantwoording verschuldigd te zijn. De ministeriële verantwoordelijkheid heeft de prerogatieven van de koning met andere woorden niet beperkt, maar ad infinitum uitgebreid.

Maar hoeveel macht bezit de koning eigenlijk? Hoewel een antwoord op deze vraag vanwege het ‘geheim van Huis ten Bosch’ niet mogelijk is, wordt altijd met grote stelligheid beweerd dat de koning geen macht bezit aangezien het koningschap ceremonieel van aard is. Dit is om drie redenen weinig aannemelijk. Ten eerste is de onschendbaarheid van de koning een disproportioneel middel wanneer het slechts dient ter bescherming van een koning die een zuiver ceremonieel ambt vervult. Ten tweede is een ceremonieel koningschap in tegenspraak met de veelbezworen ‘voorbereiding op het koningschap’. Hoeveel voorbereiding vereist een koningschap dat niet meer behelst dan het doorknippen van linten? En ten derde heeft Willem-Alexander in een interview met Ed van Westerlo in 1993 als kroonprins aangegeven geen ceremonieel koningschap te ambiëren: ‘Zonder inhoudelijke kant zou het een stuk moeilijker zijn voor mij om te aanvaarden omdat toch wel … De symboolfunctie is heel belangrijk, die moet er absoluut bij. Maar zonder inhoudelijke kanten weet ik niet hoe ik ertegenover zou staan.’

We kunnen dus gevoeglijk concluderen dat er in Nederland – anders dan altijd wordt volgehouden – geen sprake is van een zuiver ceremonieel koningschap. Blijkens bovenstaand citaat zitten er aan het koningschap immers ‘inhoudelijke kanten’, ook al weet niemand precies wat deze behelzen. Sterker nog, de ‘inhoudelijke kanten’ van het koningschap komen voor Willem-Alexander duidelijk op de eerste plaats, terwijl het ceremoniële aspect (‘symboolfunctie’) eerder bijzaak is (‘die moet er absoluut bij’). Het komt erop neer dat Willem-Alexander als ongekozen staatshoofd bevoegdheden voor zichzelf opeist die op geen enkele wijze democratisch zijn gelegitimeerd. Alles wat hij in de uitoefening van deze bevoegdheden doet, wordt bovendien door de ministeriële verantwoordelijkheid onttrokken aan elke parlementaire controle.

Een laatste indicatie voor de reële macht van het staatshoofd in Nederland vormen de staatsrechtelijke functies die de koning in zich verenigt. De koning maakt krachtens de Grondwet immers niet alleen deel uit van de regering, maar heeft van rechtswege tevens zitting in de Raad van State, het hoogste adviescollege van de regering. Hier doet zich de bizarre situatie voor dat de koning als lid van de Raad van State advies uitbrengt aan zichzelf als lid van de regering. Constitutioneel bedenkelijker is echter het feit dat een van de afdelingen van de Raad van State, de afdeling bestuursrechtspraak, belast is met de administratieve rechtspraak in hoger beroep. De koning behoort daarmee zowel tot de uitvoerende macht als tot de rechtsprekende macht, hetgeen in strijd is met de scheiding der machten in een rechtsstaat. Wie als verweer aanvoert dat deze functies geen feitelijke macht behelzen, zal de vraag moeten beantwoorden welk constitutioneel doel de vereniging van deze functies in één persoon dient wanneer hieraan inderdaad geen bevoegdheden verbonden zijn en hoe zich een en ander verhoudt tot de neutraliteit van het staatshoofd.

De monarchie is niet alleen strijdig met artikel 3, maar staat ook op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel in artikel 1, eerste zin van de Grondwet: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’ Niemand zal immers willen beweren dat de ingezetenen van Nederland in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Wie hiervan wel overtuigd is, zal zich moeten afvragen waarom bijvoorbeeld de toekenning van het Nederlanderschap aan Máxima binnen enkele maanden was geregeld, terwijl anderen ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit een langdurige en bezwaarlijke procedure moeten doorlopen. Spitsvondige rechtsgeleerden zullen aanvoeren dat er bij de naturalisatie van Máxima en een willekeurige andere persoon geen sprake was van ‘gelijke gevallen’ omdat het bij Máxima de toekomstige koningin betrof. Bepalend was kennelijk de staatsrechtelijke positie van haar aanstaande echtgenoot. Omdat dit echter geen criterium is bij het al dan niet toekennen van de Nederlandse nationaliteit, mag de duur van de naturalisatieprocedure hiervan evenmin afhangen – net zomin als het motorvermogen van een auto bepalend is voor de voorrangsregels.

Het probleem met artikel 1, eerste zin van de Grondwet in zijn huidige vorm is dat mensen van nature verschillend zijn waardoor er nooit sprake zal zijn van ‘gelijke gevallen’. Wanneer de hierboven in het geval van Máxima gevolgde redenering algemeen zou gelden, zou elk willekeurig onderscheid tussen mensen kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van afwijkingen van het gelijkheidsbeginsel. De rechtsbedeling dreigt in dat geval afhankelijk te worden van iemands afkomst, inkomen of maatschappelijke status. Een dergelijke selectieve toepassing van het gelijkheidsbeginsel leidt onvermijdelijk tot ongelijkheid, terwijl de bestaande ongelijkheid nu juist een strikte toepassing van het gelijkheidsbeginsel vereist!

Aan het gelijkheidsbeginsel ligt de gedachte ten grondslag dat alle mensen vrij geboren zijn. In dit opzicht zijn alle mensen ondanks evidente individuele verschillen dan ook gelijk. ‘Alle mensen zijn vrij geboren. De een heeft van nature over de ander niets te zeggen. De ene mens is wel wat verstandiger van geest of wat sterker van lichaam of wat rijker dan de ander; doch dat geeft hun, die verstandiger, sterker of rijker zijn, niet het minste recht om over de minder verstandigen, minder sterken, minder rijken te heersen’, aldus Van der Capellen in zijn manifest Aan het Volk van Nederland. Wanneer de fundamentele gelijkheid van alle mensen wordt losgelaten ten gunste van hun onderlinge verschillen, wordt de deur wagenwijd opengezet voor willekeur en dwingelandij.

De curieuze rechtsopvatting dat nu juist het gelijkheidsbeginsel niet gelijkelijk voor iedereen zou gelden, komen we in een andere gedaante ook tegen in het boek Animal Farm van George Orwell: ‘All animals are equal, but some animals are more equal than others.’ Zowel in de Grondwet als in Animal Farm is sprake van een bepaling die in beginsel voor iedereen geldt, maar waarvan bepaalde categorieën (leden van het koningshuis resp. varkens) kennelijk zijn uitgezonderd. Door bepaalde categorieën bij voorbaat uit te zonderen, wordt a priori een fundamentele ongelijkheid verondersteld waarop het gelijkheidsbeginsel van meet af aan geen vat heeft. Maatstaf voor de toepassing van een wetsbepaling is in dat geval niet langer de wet zelf, maar de vraag of iemand tot een bepaalde willekeurige categorie behoort.

Wat hier aan de hand van artikel 1 en 3 van de Grondwet is geïllustreerd, geldt meer in het algemeen: in een monarchie zijn de grondrechten en fundamentele vrijheden slechts een holle frase aangezien ze onverenigbaar zijn met de prerogatieven van de koning. Deze tegenspraak is inherent aan de monarchie en kan derhalve niet worden opgelost door een herziening van de Grondwet. Als remedie komt alleen de invoering van een republiek in aanmerking.

Interview D66-Kamerlid en Republikein Salima Belhaj: ‘Erfopvolging was de trigger’

Voor het nieuwe D66-Tweede Kamerlid Salima Belhaj was het leerstuk van de erfopvolging reden om republikein te worden. Ook nu het gewezen bestuurslid van het Nieuw Republikeins Genootschap zitting heeft in het parlement, blijft ze haar idealen trouw. ‘De monarchie is niet meer van deze tijd.’

Tekst: Gijs Korevaar

Het is vaker voorgekomen dat een verklaard republikein in de Tweede Kamer terecht komt. Zo kwam Ewout Irrgang, medeoprichter en ook een tijd lang voorzitter van het Nieuwe Republikeins Genootschap (NRG), in 2005 namens de SP in de Kamer. Toen hij zich kandidaat stelde voor de Kamer trok hij zich als NRG-voorzitter terug. Inmiddels is Irrgang uit de Kamer verdwenen maar

begin dit jaar kwam weer een NRG’er in de Kamer: Salima Belhaj volgde de hals over kop vertrokken Wassila Hachchi op als parlementariër voor D66. De in Harderwijk geboren Belhaj heeft een carrière op het culturele vlak achter de rug. Zakelijk leider van theatergroep De Appel, personeelsmanager bij het beroemde Scapino ballet. Daarnaast zat zij jaren in de Rotterdamse gemeenteraad als D66-fractieleider.

Naast haar interesse in politiek, haar inzet voor integratie en haar strijd voor de positie van moslimvrouwen, is zij overtuigd republikein. ‘De trigger voor mij was de erfopvolging. In Nederland kan je alles bereiken. Maar voor één persoon staat er toevallig een wiegje klaar. Dat gaat in tegen mijn democratische inborst’, zegt Belhaj in het restaurant van de Tweede Kamer.

Dat gevoel is niet verdwenen nadat zij begin dit jaar als D66-Kamerlid is geïnstalleerd.

‘Ik had vroeger het idee dat het niet klopte. Later heb ik er veel meer over geleerd, vooral over het staatsrechtelijke aspect van de monarchie. Waarom zit de koning nog steeds in de regering? Waarom is hij nog president van de Raad van State? Waarom moet dat allemaal nog? Dat is toch gewoon niet meer van deze tijd?’

Maar ja, zolang er geen meerderheid in het parlement is om zaken aan te passen, blijft het instituut dat monarchie heet bestaan. En maakt een Kamerlid onderdeel uit van het onderhavige systeem. Dat gaat samen, vindt Belhaj. ‘Ik praat met iedereen in de samenleving, dus ook met een koning en een koningin. Het gaat om een zakelijk, een politiek verschil van mening’.

Het D66-Kamerlid noemt het overigens wel ‘verbazingwekkend’ dat er zo weinig transparantie bestaat over de monarchie en de kosten die de belastingbetaler moet dragen. Belhaj, fel: ‘Als je dan een monarchie hebt, moet het wel duidelijk zijn wat dat kost. Het is jammer dat premier Rutte die openheid niet betracht, want het hoort er wel bij, vind ik. Alexander Pechtold vraagt er altijd naar tijdens begrotingsbehandelingen. Maar het komt niet. Je moet er volgens mij volwassen mee omgaan’.

Emirates

In haar Kamerwerk komt Salima Belhaj niet zo vaak het onderwerp monarchie tegen. Zij is woordvoerder van de fractie op de terreinen defensie en infrastructuur. ‘Soms komt het plotseling toch in je portefeuille. Zoals het bericht dat bij het staatsbezoek aan Australië en Nieuw Zeeland koning en koningin met Emirates zijn gevlogen. Waarom niet KLM? Ik heb meteen vragen gesteld’.

Het emotionele aspect van het debat over de monarchie interesseert haar niet. Het gaat haar om een zakelijke discussie. ‘Ik loop niet met een T-shirt met een slogan of met een button rond’, vertelt ze lachend. ‘Ik vind vragen over een hand geven aan de koning of met andere Kamerleden bij het koningspaar langs gaan, niet relevant. Daar gaat het niet om’.

‘Als mensen koning Willem Alexander en koningin Maxima leuk vinden dan zijn ze daar vrij in, ikzelf heb dat niet. Als democraat ga ik daar ook niets van zeggen. Waar ik zelf wel op tegen ben, is de erfopvolging. Dat het kind van een koning automatisch ons nieuwe staatshoofd wordt. Ik heb bij een demonstratie wel eens een bord omhooggehouden met Beatrix for president. Dat strookt met mijn democratische uitgangspunt, want dan kan je op haar stemmen. En Willem-Alexander kan ook zelf een keuze maken, hoor. Hij zit niet in de gevangenis.. Maar zolang we een koning en een koningin hebben, moet er openheid en verantwoording zijn. En dat is nu onvolkomen. Dat is niet meer van deze tijd’.

Rouwen om Bhumibol

Afgelopen oktober overleed Bhumibol Adulyadej, alias Koning Rama IX, Koning van Thailand en het langstzittende staatshoofd ter wereld. Met een geschat vermogen van 35 miljard dollar (volgens het Amerikaanse zakenblad Forbes) stond hij te boek als de rijkste monarch op aarde, hetgeen volgens onze bronnen in Thailand met name te danken was aan het feit dat hij zijn ondernemingen had ondergebracht in het staatsbedrijf Crown Property Bureau, dat van belastingafdracht vrijgesteld is (klinkt u dat bekend?).

Bhumibol werd 88 jaar oud. Hij was 18 jaar toen hij in 1946 de troon besteeg. Dat kon alleen gebeuren omdat zijn broer Ananda, die de eerste in opvolging was, in 1946 dood werd aangetroffen met een kogel in het hoofd. Boze tongen beweren dat Bhumibol daar een aandeel in had, misschien zelfs wel zelf de trekker had overgehaald. In ieder geval werd hij diezelfde dag nog tot koning gekroond.

In de zeven decennia dat Bhumibol op de troon zat, bouwde hij met behulp van een aanhoudend pr-offensief (naar verluidt à raison van 600 miljoen dollar op jaarbasis, alles opgebracht door de Thaise belastingbetaler) zorgvuldig het imago op van een sober levende Vader des Vaderlands, die als een god boven de partijen stond in het op vele vlakken sterk verdeelde Thailand.

Op dat imago schijnt het nodige af te dingen. Hem wordt verweten in 1992 veel te laat hebben opgetreden toen het leger een volksprotest de kop indrukte door tientallen mensen in de straten neer te schieten. Ook toen het leger in 2010 zo’n honderd mensen doodschoot en bijna tweeduizend demonstranten opsloot, zweeg Bhumibol in alle talen. Kritiek op de koning – zelfs het verscheuren van een bankbiljet met zijn beeltenis of daarop gaan staan – leidde onvermijdelijk tot minstens 15 jaar cel wegens majesteitsschennis.

Niettemin ziet de Thaise bevolking de regeerperiode onder de 64-jarige kroonprins Maha Vajiralongkorn met angst en beven tegemoet. Vajiralongkorn baarde in zijn persoonlijke leven opzien door zijn drie scheidingen, zijn verstoten kinderen en het feit dat hij zijn poedel benoemde tot maarschalk in de Thaise luchtmacht.

Het collectieve verdriet rond het verscheiden van Bhumibol de Grote is dan ook epidemisch te noemen. De angst voor een escalatie van de traditionele vijandschap tussen ‘de roden’ en ‘de gelen’ (die tijdens de regeerperiode van Bhumibol tot maar lieft 18 staatsgrepen leidde) draagt zonder twijfel bij aan de heftigheid van dat collectieve rouwproces.

De crisis die dreigt na het wegvallen van Bhumibol wordt nu door monarchisten overal ter wereld gretig aangegrepen als pleidooi voor de monarchie. ‘Zie je nu wat er gebeurt?’, lijken zij te zeggen. ‘De koning valt weg, en meteen dreigt er onrust’.

Maar de nijpende situatie in Thailand laat juist zien waarom de monarchie als systeem niet voor stabiliteit kan zorgen. Koning Bhumibol wist zijn rol goed te spelen, maar door het defecte procedé van erfopvolging wordt nu zijn zoon, die aantoonbaar ongeschikt is, automatisch het volgend staatshoofd. Juist dat leidt tot onrust en destabilisatie. Dit is het risico dat elk land loopt, als het belangrijke ambt van staatshoofd wordt vergeven door middel van de willekeur van erfopvolging.

Hans Maessen is voorzitter van het Nieuw Republikeins Genootschap

De uitzonderingswetten van Oranje

Naast  maar liefst dertig wetten, zijn er nog negen Koninklijk Besluiten (KB), negen ministeriële regelingen, vijf departementale regelingen, drie convenanten, negen brieven, vier privaatrechtelijke contracten en vier speciale regelingen (waaronder de ‘mediacode’) die allemaal bedoeld zijn om de Koninklijke Hoogheden (Koho’s) een voorkeursbehandeling te geven. Ze druisen allemaal in tegen het gelijkheidsbeginsel.

Tekst: Gerard Aalders | illustratie: Mo Art

De wet op de majesteitsschennis is niet de enige wet die speciaal voor het Koninklijk Huis in het leven is geroepen. Zoals bekend had koning Willem III lange tenen en duldde hij geen kritiek. Speciale perswetten – uitgevaardigd om de kritiek op de koning te dempen –  schrokken journalisten niet genoeg af en dus kwam er een speciale wet die zware straffen op het beledigen van de koning stelde.

Als enige familie in Nederland krijgen de Oranjes een exclusieve behandeling in de Grondwet, hoewel de eerste regel van onze constitutie dat verbiedt:

‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’

De toevoeging ‘gelijke gevallen’ staat er niet voor niets, want de koning is vergeleken met de overige Nederlanders een geval apart en evident meer gelijk dan ieder ander. Het woordje ‘geboorte’ lijkt zorgvuldig te zijn vermeden als grond voor discriminatie en de term ‘onder welke grond dan ook’ slaat kennelijk niet op vorstelijke geboortes.

Het is niet mijn bedoeling om in te gaan op alle wetten, KB’s, regelingen, convenanten en brieven die de Oranjefamilie bevoordelen of een bijzondere positie verlenen. Een paar willekeurige voorbeelden volstaan om te laten zien dat het Nederlandse parlement en het kabinet de familie positief discrimineert.

Kroondomein

De Wet op het Kroondomein is een mooi voorbeeld dat de Oranjes wel de lusten maar niet de lasten willen. Koningin Wilhelmina was bang dat haar kroondomeinen na haar dood zouden worden verdeeld. Dat had tot versnippering geleid, wat ze als natuurliefhebster ongewenst vond. Ze besloot haar bezit aan de staat te ‘schenken’. Het exploitatierecht bleef echter, net als vroeger bij het oorspronkelijke domein het geval was, gewoon bij haar en haar erven. De schenking omvatte een complex landerijen van meer dan 6730 hectare met ongeveer 75 boerderijen, woningen en andere gebouwen. De regering aanvaardde het geschenk in ‘eerbiedige dankbaarheid’ hoewel ze fors in de buidel moest tasten.

De ‘Hoge Schenkster’ had namelijk zo haar voorwaarden gesteld. Zij (en haar erfgenamen) mochten over alle inkomsten van het domein blijven beschikken, inclusief het genot van de jacht. De staat nam de onderhoudskosten voor zijn rekening. Bovendien heeft hij zich verplicht om – mocht de republiek uitbreken – het hele bezit aan Wilhelmina’s erfgenamen terug te geven. Is dat om de een of andere reden niet mogelijk, dan vergoedt de staat de waarde van de kroondomeinen, vermeerderd met de wettelijke rente. Dat alles staat zwart op wit in de Wet op het Kroondomein.

Voor de Hoge Schenkster was er dus niet bar veel veranderd, behalve dan dat ze de onderhoudskosten had afgewenteld op de belastingbetaler. Wel de lusten maar liever niet de lasten. Het is een trekje dat zo langzamerhand in de genen van de Oranjes lijkt te zijn vastgelegd. Het parlement aanvaarde ‘eerbiedig’ het ‘geschenk’ dat ons allen tonnen per jaar ging kosten. Maar iets afwijzen ten nadele van de Koninklijke Familie is nu eenmaal not done.

Lijkbezorging

De Wet op de lijkbezorging geldt voor iedereen, behalve de leden het Koninklijk Huis. Sinds 1810 mogen we onze doden om hygiënische redenen niet langer in kerken begraven. Tot in de dood zijn de leden van het Koninklijk Huis echter anders. Ze worden niet begraven of gecremeerd, maar bijgezet in hun eigen grafkelder onder de Nieuwe Kerk te Delft. Net zo min als de fundamentele beginselen van hygiëne zijn ook de uiterlijke termijnen van begraven voor de Familie niet van toepassing.

Hoe die grafkelder eruit ziet is overigens een goed bewaard geheim. Het publiek heeft geen toegang, maar draait via de belasting wel voor de kosten op die geregeld zijn bij Onderhoudskosten Grafmonument Delft krachtens het Besluit Rijksgebouwendienst. Foto’s van de kelder zijn er niet, althans niet in het publieke domein. Een Franse journalist heeft net voor de bijzetting van Willem III in 1890 een tekening gemaakt van de kelders. Het is voor zover mij bekend de enige bron. Mensen die voor onderhoudswerkzaamheden en dergelijke in de kelder moeten zijn, hebben allemaal geheimhoudingsplicht.

Uitzonderlijk is dat zelfs wetenschappelijk onderzoek in het Oranjemausoleum verboden is. Het bedrijf DelftTech dat met de allermodernste middelen de moord op Willem de Zwijger (1584) wilde reconstrueren kreeg geen toestemming om het lichaam van de doodgeschoten Oranje in zijn tombe in Delft te onderzoeken.

Geluidshinder

De ‘Regeling sluiting luchtruim boven Den Haag en kasteel Drakensteyn’ (ministeriële regeling van 22 oktober 2007) verbiedt de burgerluchtvaart lager dan 609,2 meter ‘boven gemiddeld zeeniveau’ over de koninklijke woonsteden te vliegen. Vliegtuigen mogen alleen op grote hoogte Huis ten Bosch, Noordeinde en De Horsten in Wassenaar passeren. De coördinaten zijn nauwkeurig aangegeven in noorderbreedte en oosterlengte. Het verbod geldt ook voor kasteel Drakensteyn, want stel je voor dat de trommelvliezen van prinses Beatrix zouden worden blootgesteld aan overvliegende luchtverkeer.

Dat er in 1961 een peperdure onderhoudsregeling is getroffen voor de Groene Draeck, het jacht van Beatrix, is inmiddels alom bekend. Er is geen schuit waarin per jaar meer onderhoudsgeld wordt gestoken dan in die Draeck waarmee niet wekelijks of zelfs maar maandelijks wordt gevaren. Mark Rutte, normaal toch kampioen marktwerking, peinst er niet over om het werk uit te besteden aan een werf die er een redelijke prijs voor vraagt.

Sommige van de uitzonderingswetten zijn duidelijk in strijd met de Grondwet. Kan dat? Ja. De bij wet geregelde privileges, regelingen en uitzonderingen mogen in Nederland niet door de rechter aan de Grondwet worden getoetst. Zelfs niet als er een ernstig vermoeden bestaat dat een wet en de Grondwet met elkaar in tegenspraak zijn. De rechter zou dan – volgens de gangbare redenering – op de stoel van de wetgever gaan zitten en dat zou de positie van de Tweede Kamer als hoogste wetgevend orgaan aantasten. Terwijl daar toch overwegend amateurs zitten, althans op juridisch terrein.

Belasting

Als laatste voorbeeld noem ik de bij wet geregelde belastingvrijstelling van het Koninklijk Huis. Over die vrijstelling is onlangs nog het nodige te doen geweest in de Tweede Kamer. Inmiddels lijkt een groot deel van de Kamer te vinden dat de koning net als iedereen belasting zou moeten betalen. Ronald van Raak (SP) diende daartoe een motie in, maar Rutte wil er niet aan.

De koninklijke vrijstelling is geregeld in de Grondwet en dus zal er een grondwetswijziging moeten komen. Daarvoor is een drie vierde meerderheid in beide Kamers nodig.

De ‘uitkeringen’ worden ieder jaar in de ‘Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis geregeld. Er wordt gesproken over uitkeringen en toelages in de vorm van A- en B-componenten. De A-component is de ‘uitkering’, zeg maar het salaris, van Willem-Alexander, Máxima en de afgetreden koningin Beatrix. Zodra de kroonprinses meerderjarig wordt komt ze ook op de lijst van vorstelijke steuntrekkers te staan. En als ze trouwt kan ook haar echtgenoot een fors jaarlijks bedrag tegemoet zien.

De B-component heeft betrekking op de onkosten en uitgaven die voor en door het koningshuis worden gemaakt. De kosten voor beveiliging worden steevast weggelaten, zodat en vele tientallen miljoenen moeten worden bijgeteld om tot de werkelijke uitgaven van het Huis te komen. We weten dankzij RTL Nieuws sinds oktober 2016 dat het beetje belasting dat de KoHo’s wel betalen via een mistige regeling wordt gecompenseerd.

Uit eigen onderzoek weet ik dat de kosten voor het Koningshuis expres over zoveel mogelijk departementen worden verdeeld in liefst zo vaag mogelijke termen. Dat voorkomt dat er vervelende vragen worden gesteld waarop in feite geen eerlijke antwoorden zijn te geven.

Dat de Oranjes ‘gewoon’ belasting betalen, zoals Rutte in de Tweede Kamer heeft betoogd, is onzin. De Rijksvoorlichtingsdienst beweert dat ook al sinds jaar en dag op zijn website. Volgens de RVD betalen de leden van het Koninklijk Huis ‘de belastingen die ook voor andere burgers van toepassing zijn’. Afgezien dan van een aantal bij wet geregelde specifieke vrijstellingen, voegt de dienst daar aan toe. Wie kennis neemt van alle uitzonderingen, kan niet anders dan concluderen dat de RVD het eerlijkheidshalve beter andersom had kunnen formuleren; namelijk dat het Koninklijk Huis – een paar uitzonderingen daargelaten – vrijgesteld zijn van fiscale lasten.

Die vrijstelling geldt al heel lang maar is in meer dan anderhalve eeuw nooit specifiek genoemd. De Grondwet van 2 maart 1814 noemt een bedrag van 1.5 miljoen gulden als het inkomen van de koning. Daarnaast wordt er een zomer- en winterverblijf voor Willem I betaald en onderhouden. Het woord ‘belasting’ valt nergens. Willem krijgt zijn anderhalf miljoen schoon in het handje.

Al een jaar later kreeg de koning een forse verhoging uit ’s Lands kas, zoals artikel 30 van de toenmalige Grondwet het formuleerde. Voortaan streek hij belastingvrij 2.4 miljoen gulden op. België was bij Nederland gevoegd en dus had koopman koning Willem extra sores. Daarvoor kreeg hij negen ton extra uitgekeerd.

In 1840 gaat België weer zijn eigen weg en dat merkte de koning direct –  nog steeds belastingvrij –  in zijn portemonnee: hij moest terug naar de uitkering van 1814, dus 1.5 miljoen gulden. Naast de uitkering noemt de Grondwet ook regelmatig het koninklijk inkomen uit de domeinen, maar die laat ik hier verder buiten beschouwing.

Tot aan 1972 gaat het uitkeren aan de koning vrolijk door zonder dat ooit het b-woord (belasting) valt in de Grondwetartikelen.

In 1972 komt het kabinet Biesheuvel met een vernieuwd Grondwetartikel 22: ‘Inkomen leden Koninklijk Huis; Vermogensbestanddelen, Vrijdom van belasting’.  Daar was een jarenlange discussie aan voorafgegaan. Al in april 1967 concludeerde de ‘commissie belastingvrijdom koninklijk huis’ (de commissie Simons) dat de onafhankelijkheid van het staatshoofd gewaarborgd moest zijn en dat daarom de successierechten moesten worden afgeschaft. In de praktijk was dat al het geval: in 1947 had minister Lieftinck van Financiën het vermogen van Wilhelmina per beschikking vrijgesteld van erfbelasting.

Successierechten zouden dus in de gedachtegang van de commissie Simons de onafhankelijkheid van de koning kunnen aantasten. Voor de rest van de Nederlanders gold dat argument nadrukkelijk niet, wat in het licht van artikel 1 van de Grondwet vreemd is.

Over inkomsten uit bijvoorbeeld beleggingen of onroerend goed-transacties moet de koning wel belasting afdragen. Of hij dat gewetensvol doet, weten we niet. Dat weet alleen de belastinginspecteur. Maar durft hij zijn mond open te doen als hij een te lage opgave vermoedt of dat zelfs denkt te kunnen bewijzen?

Waas van geheimzinnigheid

Over het vermogen van het Koninklijk Huis ligt een permanente waas van geheimzinnigheid. Minister van Financiën Dijsselbloem toonde alle begrip toen Kees van Dijkhuizen, financieel directeur van ABN-AMRO, zijn nevenfunctie als bestuurslid van een ‘financiële holding’ van de koning verzweeg. Dat lag te gevoelig, vond de PvdA-minister. Dijkhuizen trof geen blaam.

Het valt alleszins te vrezen dat ook de hierboven aangehaalde belastinginspecteur de woede van Dijsselbloem over zich afroept als hij de belastingopgave van leden van het Koninklijk Huis ter discussie stelt.

De gedachte achter de vrijstelling van successierechten is overigens een bijzonder staaltje van krom redeneren. Als de koning die wel betaalde zou dat zijn onafhankelijkheid aantasten. Was de commissie Simons wellicht bang voor corruptie? In dat geval gaf ze blijk van een vooruitziende blik want het corruptieschandaal rond prins Bernhard en Lockheed moest nog losbarsten toen die merkwaardige regel werd geformuleerd.

Een aantal jaren geleden liet koningin Beatrix toe dat enkele van haar familieleden paleis Noordeinde als postadres gebruikten om belastingbetaling te ontwijken. Het geeft op zijn minst aan dat de Koninklijke Familie de weg naar de belastingparadijzen kent en niet vies is van gesjoemel. Als de Kamer ooit besluit dat het Koninklijk Huis gewoon belasting moet gaan betalen over zijn uitkering is het niet te hopen dat die eerst zal worden verdubbeld om hem te compenseren, want dan wordt het Huis nog duurder dan het al is. Maar ach, er is al eerder een geheime compensatiedeal gesloten.

Tot slot een blik op de koninklijk grabbelton van voorkeurswetten.. Zo is er de Penitentiaire beginselenwet, de Wet gevolgen privatisering ABP voor personeel van de hofhouding, de Politiewet 1993, de Wet op de adeldom, de Wet Belasting op personenauto’s en motorrijwielen, de Werkloosheidswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, het Kentekenreglement en het Arbeidstijdenbesluit (de laatste twee zijn KB’s). Het parlement zou het schaamrood naar de kaken moeten stijgen want de Kamerleden hebben deze KoHo-voordelen tenslotte goedgekeurd.

 

De glazen gevangenis van Juliana

Magdaleen van Herk, de eerste kritische biografe van Juliana, heeft alle lof voor de recent verschenen Juliana-biografie van Jolande Withuis, maar draagt op tal van vitale plekken in het veelbesproken boek ook de nodige correcties aan. Zo was Greet Hofmans geen kwaadwillende toverkol en wilde Bernhard zijn vrouw wel degelijk laten opnemen in een psychiatrische kliniek.

Tekst Magdaleen van Herk

 Toen eind november 1980 Juliana, vorstin naast de rode loper was gepubliceerd, sprak in De Groene Geert Mak zijn verbazing erover uit dat zo’n zijns inziens ‘vrijmoedig’ boek over de in dat jaar afgetreden koningin al uitgegeven kon worden. Hij had een dergelijk werk minstens een generatie later, tegen 2050, verwacht. Dat leek mij, auteur van dat boek – op de bijdrage na van Dra. M.G. Schenk over de crisis van 1956 – bepaald overdreven. Zo onthullend was mijn biografie niet. Dra Schenk hield haar geheim archief potdicht voor mij en van wat zij wel had losgelaten mocht ik nauwelijks iets publiceren. ‘Over mijn lijk’, ‘jij wordt mijn dood’, ‘mondje toe’ waren haar in de mond bestorven.

Dit najaar verscheen een nauwgezet gedocumenteerd levensverhaal van Juliana, geschreven door sociologe Jolande Withuis Juliana. Vorstin in een mannenwereld. Mij beving na lezing dezelfde verbazing als die van Geert Mak destijds. Hoe kàn het? Een dergelijke onthullende en demystificerende biografie had ik pas verwacht na het overlijden van Beatrix.

Twee paden

 Jolande Withuis heeft haar project op zeer ambitieuze wijze aangepakt. Zij hield zich niet alleen bezig met haar subject als staatshoofd – een beperking die Cees Fasseur zich oplegde bij zijn Wilhelmina-biografie – maar zij heeft ook en allereerst een psychologiserend levensverhaal willen brengen. Behalve uit de massa gegevens in archieven, interviews en eerdere publicaties, kon zij putten uit een schat aan privé correspondentie. Zij is erin geslaagd tal van nakomelingen van vriendinnen en kennissen van Juliana ertoe te brengen die correspondentie ter beschikking te stellen. Geen geringe prestatie! Hoe moeilijk het is om in zo’n oceaan van gegevens meester te blijven over je riemen, daar hebben maar weinig lezers enig idee van. Als lichtbaken moet daarbij voor Withuis hebben gediend een cruciale paragraaf in een brief van één van Juliana’s Leidse studievriendinnen (p.137). Daaruit blijkt hoe vanzelfsprekend een dubbelleven voor Juliana was: zij meende ‘gerust’ twee levenspaden tegelijk te kunnen bewandelen.

Mijn biografie van 1980, in drie maanden geschreven na drie jaar onafgebroken tegenwerking van Dra. Schenk en door De Boekerij uitgegeven zonder dat één drukproef onder haar ogen kwam, steekt heel eenvoudig in elkaar: de eerste helft chronologisch, wat daarna volgt, tot halverwege 1980, gerangschikt per rol die Juliana vervulde. Withuis spreidt een veel bredere waaier uit. Zij heeft een veelheid van uiteenlopende draden bijeen willen grijpen. Allerlei deelgebieden komen aan bod: naast de puur biografische feiten, de historische achtergronden, sfeertekeningen van Juliana’s Leidse studentenleven, oorlogsgeschiedenis, de ontwikkeling van verschillende soorten feminisme, de opbouw van Nederland en politieke verwikkelingen. Ondanks haar frequent heen en weer springen in de tijd, blijft haar weefsel een soepel geheel, dat de lezer geboeid houdt.

Fatale symbiose

 Jolande Withuis aarzelt niet om een fors aantal kernachtige uitspraken te doen, soms in staccato tempo. ‘Moeder en dochter waren emotioneel op elkaar aangewezen’ (p.140), (over Juliana’s ouders): ‘Bovendien leefden zij zo goed als separaat. Juliana stond niet alleen voor de dubbele opgave koningskind te zijn, ze was daarenboven kind van feitelijk gescheiden ouders, terwijl die situatie toegedekt en feitelijk onbespreekbaar was”(p. 141/142). [Vooral die laatste toevoeging getuigt van inzicht]. ‘Juliana werd over wezenlijke zaken in onwetendheid gehouden’ (p.143), ‘Juliana’s driftbuien [zijn] terug te voeren op het gegeven dat ze zich nooit heeft hoeven spiegelen aan normale verhoudingen’ (p.143).

Empathie blijkt uit hoe Withuis de eeuwig aanwezige spanning tussen Wilhelmina en Hendrik oproept en hoe zij Juliana’s lijdzaamheid schetst. Daarbij behandelt zij overigens wel erg oppervlakkig hoe moeilijk Hendrik het Wilhelmina maakte het Koninklijk Huis zijn waardigheid te doen behouden. Meer aandacht voor wat Sytze van der Zee daarover in 2015 publiceerde in zijn biografie van François van ’t Sant was op zijn plaats geweest. Vooral omdat Withuis wel weer Juliana’s verdediging van Hendrik citeert: haar moeder zou hem lang niet genoeg hebben ondersteund.

Rivaliteit

 Withuis rept van een zekere rivaliteit tussen moeder en dochter. Inderdaad ging onder de oppervlakte van Juliana’s naar buiten toe geuite bewondering voor haar moeder meer schuil dan algemeen bekend is. In Dra. Schenk’s geheim archief sinds 1999, acht jaar na haar overlijden voor mij beschikbaar, trof ik verslagen van haar ontmoetingen met Jeannette Geldens, Wilhelmina’s particulier secretaresse sinds 1945. Geldens, die had verkozen buiten paleis Het Loo te wonen, blijkt meermalen te hebben meegemaakt dat Juliana ‘dampend van opgekropte woede’ over de houding van haar moeder kwam uithuilen bij Jeannette. De laatste tegenover Schenk: ‘Het ergste was, daar ben ik zelf bij geweest, wanneer mijn Mevrouw [zo noemde Geldens prinses Wilhelmina] Juliana voor de zoveelste keer het bittere verwijt maakte over het riskante bezoek [van Juliana] aan de repatrianten tijdens de verwachting van Marijke’.

Dit was dan de moeder op wie Juliana zich moest verlaten in haar verborgen strijd tegen de clan rond haar man die haar al vanaf het begin van hun huwelijk ontrouw was. En dat bleef. Withuis (p.283): ‘Blijkens het dagboek van de latere minister-president, Prof. Dr. Jan E. de Quay en blijkens de karakterisering door oorlogspremier Gerbrandy van Bernhard als “een bij die van de ene bloem naar de andere vliegt”, was het de politici en ambtenaren met wie Juliana najaar 1944 in Londen overlegde bekend dat de man van hun toekomstige vorstin haar ontrouw was’. To the point vervolgt Withuis dan: ‘Als Juliana het zelf niet wist, heeft hun meerkennis haar positie tegenover deze heren toen en tijdens haar regeerperiode verzwakt. Wist ze het wel dan moet ze zich bijzonder vernederd hebben gevoeld (…)’.

Wild leven

De Nederlandse en Vlaamse media hebben zich naar aanleiding van het uitkomen van ‘Juliana. Vorstin in een mannenwereld’ in het algemeen gestort op de talloze dubieuze zijsporen die Bernhard meende te kunnen bewandelen, veel meer dan op de hoofdweg, die van Juliana’s leven (Arjen Fortuin in NRC Handelsblad van 27 oktober 2016 en Meindert van der Kaaij in Trouw  waren welkome uitzonderingen). Han van Bree maakte eind 2004 een overzicht van dat prinselijke leven, voornamelijk aan de hand van foto’s: ‘Het aanzien van Bernhard’. Zijn voorwoord begint met: ‘Ooit zei een vriend tegen prins Bernhard als jij dood gaat, zullen ze niet zeggen “prins Bernhard is gestorven”, maar “mr. wildlife has died’”. Uiteraard heeft Van Bree, toen al goed op de hoogte van Bernhard’s strapatsen en leugens, bijvoorbeeld over de ‘Oude Loo’ conferenties, dat wildlife dubbelzinnig willen gebruiken. Het aanzien van Bernhard is door Withuis’ onthullingen nog verder gedaald, maar het wilde leven van Bernhard-de-rokkenjager zal het in de geschiedschrijving langer uithouden dan Bernhard-de-olifantenjager, laat staan Bernhard-de beschermer-van-uitstervende-soorten. ‘Sprookjes hebben schurken nodig’, zo vergoelijkte Ger Groot in Trouw. Het SA- en SS-verleden van Bernhard stipt Withuis amper aan.

Gedoemd

Hoe was het mogelijk dat een intens integer iemand als Juliana over haar toekomstige verbintenis met deze Pruis, lid van de nazipartij, zou schrijven (aan haar vioollerares): ‘Het past’? Het is een duidelijk bewijs hoezeer Juliana wilde ontsnappen aan het naargeestige hofleven, de neerdrukkende bekrompenheid, de benepen, discriminerende opvatting dat zij alleen kon huwen met iemand van koninklijke bloede. Hillary Mantel, de gelauwerde Britse auteur van historische romans: ‘In een monarchie is de troonopvolgster of de echtgenote van de troonopvolger gereduceerd tot een vagina’. Jaren van rondgezeuld te worden over de Europese huwelijksmarkten hadden bij Juliana hun sporen achtergelaten. Het meisje in haar hunkerde naar uitzicht, weg van de krampachtige gestrengheid van haar moeder. Withuis vat het samen onder de noemer Weltfremdheit. Opmerkelijk genoeg laat zij dat vrijwel uitsluitend slaan op Juliana.

Geplande vlucht

Withuis besteedt in haar boek veel aandacht aan koningin Wilhelmina. Die wordt door haar, net zoals dat bij Wilhelmina biograaf Fasseur gebeurde, neergezet als de flinke, in dapperheid voorbeeldige verzetsvrouw. Op dat beeld valt het nodige af te dingen. In het voetspoor van veel lakei-historici en de kudde Oranje-horigen voor haar stelt Withuis Wilhelmina voor als dè nazaat van de (overigens beklemmend moordzuchtige) stadhouder-koning Willem van Oranje-Nassau die zou hebben gezegd te willen vechten voor zijn ‘goede’ zaak, ‘to die defending it in the last ditch’. Dat was voor Wilhelmina achteraf makkelijk praten bij geschiedschrijver Lou de Jong, tegenover wie zij die frase herhaalde. Uiteraard beweerde zij, toen oud-vorstin, dat in de allereerste plaats om de mond te snoeren van al degenen die haar in de meidagen van 1940 hadden bekritiseerd vanwege haar vlucht.

In Withuis’ bibliografie ontbreekt een studie uit 2010 van Bernhard Woelderink, gepubliceerd zeven jaar na zijn aftreden als directeur van het Koninklijk Huis Archief (De Geschiedenis van de Thesaurie. Twee eeuwen Thesaurie van het Huis van Oranje-Nassau 1775-1975). Woelderink schrijft daarin heel terloops dat Wilhelmina met het oog op mogelijk langdurig verblijf buitenslands in 1939 een fors kapitaal liet overmaken naar een buitenlandse bank. Waarmee Nanda van der Zee, door Withuis uitsluitend genoemd in een noot, postuum gelijk krijgt met wat zij poneerde in ‘Om erger te voorkomen’(1997): de vlucht van de Koninklijke familie was zorgvuldig gepland.

Wilhelmina stelde dus bewijsbaar niet voorop wat zij propageerde in haar redevoering van 14 mei 1940: ‘’s Lands Welbegrepen Belang’. Het belang van het veilig stellen van de dynastie ging vóór ’s lands belang, een houding overigens die de Britse en de Belgische monarch volledig met haar deelden, hoe verschillend hun strategieën ook uiteen zouden lopen. (De Britse koning had alvast een mansion in Canada gekocht. De Belgische koning meende een kans te zien in de nazi overwinning om zijn ideaal van een dynastiek-autoritair, antiparlementair bewind te realiseren).

Inmiddels is allang aangetoond, met name door Jord Schaap in zijn proefschrift ‘Het recht om te waarschuwen’ (2007), dat Wilhelmina’s toespraken via Radio Oranje maar door heel weinigen in het vaderland beluisterd zijn. Pas achteraf werden die wijd en zijd bekend – onder andere Dra. Schenk heeft daarvoor geijverd – en toen ook onmiddellijk propagandistisch uitgebuit. Bij Withuis daarover geen woord. Niet dat Withuis in haar Juliana-boek Wilhelmina steeds bijvalt. Hoewel zij inzake de veelbesproken groep rond ‘Het Oude Loo’ (door haar steeds een sekte genoemd) aan Wilhelmina meer verstand toedicht dan aan haar dochter. Wie echter de monografie uit 2015 van Han van Bree over de Oude Loo-groep heeft bestudeerd, ziet alle reden om aan Wilhelmina’s helderheid van geest te twijfelen.

Uitmuntende rol in ballingschap

 Wie al eerder aan Wilhelmina’s gezonde verstand twijfelden waren de Amerikaanse president en zijn echtgenote Eleanor. Uit gesprekken die ik heb gehad met hun oudste kleinzoon, Curtis Roosevelt, blijkt dat die de Nederlandse oorlogskoningin een bigotte, onzuiver redenerende, onmogelijk veeleisende, intens egocentrische oude dame vonden, iemand zonder enig inzicht in de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld. Uiteraard bleven hun uitlatingen ‘en famille’ binnen de muren van Hyde Park Mansion en van Eleanor’s cottage. Volgens Curtis voelden zijn beide grootouders afkeer voor Wilhelmina, dit in tegenstelling tot hun oprechte sympathie voor Juliana. Terecht citeert Withuis een zinsnede uit een brief van FDR over Juliana: ‘She is a dear and great help in keeping the Netherlands flag flying’. Dat Juliana haar public relations-functie (die toen nog niet zo heette) in Canada, de VS en de West uitmuntend heeft vervuld, valt terug te lezen in het langste hoofdstuk ‘Ballingschap’ in Vorstin naast de rode loper. Het gros van de historici is niettemin Juliana’s rol blijven bagatelliseren of negeerde die zelfs. Withuis, terecht verontwaardigd, zet de harde feiten nog eens op een rij.

In 2006 vertelde Curtis Roosevelt, gevraagd naar welke rol zijn grootmoeder Eleanor zou kunnen hebben vervuld voor Juliana (die hij zelf meermalen van zeer nabij had meegemaakt tijdens en na de oorlog): ‘Juliana saw her as a mother’. Een duidelijke bevestiging van Withuis’ visie daarop. Van haar kant zag Eleanor de Nederlandse troonopvolgster niet als een dochter, maar volgens hem was zij bepaald zeer gesteld op haar jonge gast: ‘Her patience with Juliana was incredible’.

Eleanor’s en FDR’s sympathie strekte zich niet uit tot Juliana’s echtgenoot, ’that Prussian-par excellence’. Binnen huize Roosevelt werd Bernhard op z’n best gezien als een operette prins. En werd zijn ijdelheid belachelijk gevonden. Dat Juliana zich diep ongelukkig voelde over Bernhard’s ‘uithuizigheid’ en over de achtergrond ervan, daarvoor had Eleanor alle begrip. Maar dat Juliana zich daarom in het ideaal van een in alles Gods hand zoekende groep stortte, ging Eleanor te ver. Toch bleef zij volgens Curtis geloven dat Juliana een oprechte, louter goed bedoelende idealist was – ‘but she got lost’.

Greet Hofmans: onterecht weggezet als kwade genius.

‘Klinkhamer’

 Inzake de ‘Oude Loo’ groep keert Withuis zich vierkant tegen Greet Hofmans. Terwijl Lambert Giebels en Han van Bree eerder het beeld van Hofmans als de ‘Raspoetin’ met de grond gelijk hebben gemaakt, wordt zij hier opnieuw afgeschilderd als de kwade genius. Twee critici van de ‘Oude Loo’ kring, die als eersten niet meezongen in dat denigrerende koor, de communistische journalist Wim Klinkenberg en de vooraanstaande jurist, prof. Joost H. van Hamel, die een neutraal Europa voorstond, worden door Withuis raillerend weggezet. Ten onrechte. Ook indien men Klinkenberg’s ideologische overtuiging totaal afwijst, blijft overeind dat diens ‘Prins Bernhard. Een politieke biografie’ (1979) het Nederlandse volk voor het allereerst inlichtte over de rol die Bernhard speelde in allerlei tot dan toe verzwegen, duistere zaken, waaronder de Soestdijk crisis. Zoals uit de titel van zijn boek al blijkt, was Klinkenberg’s visie gekleurd, maar dat neemt niet weg dat hij een berg nieuw feitenmateriaal had opgeworpen. Wie zich verdiepte in het koningshuis kon niet meer heen om die berg, nee, vulkaan van nauwkeurig gedocumenteerde gegevens. Dra. Schenk wilde echter voor geen prijs zijn naam genoemd zien in ‘Vorstin naast de rode loper’. Daarom noemde ik hem Klinkhamer. Iedereen wist zo toch wie werd bedoeld. Klinkenberg kon daar achteraf hartelijk om lachen. Merkwaardig genoeg moet hij in Withuis’ biografie postuum allerlei katten incasseren. Ook Van Hamel krijgt in verband met de Sovjet-aanval in Hongarije een trap na.

Zondebok

Mij heeft, toen ik twintig jaar later Dra’s geheime archief begon door te ploegen, bijzonder geschokt hoe hypocriet Dra. Schenk inzake Greet Hofmans is geweest. In haar bijdrage van 1980 boorde Schenk deze vrouw weer eens de grond in, haar beschrijvend als ‘toverkol’ en ‘contactarm’. Terwijl zij al jaren er voor wist hoe de vork in de steel zat, getuige de aanhef van haar brief aan collega Alfred Rau van De Telegraaf: ‘We weten toch allemaal wel dat Greet als een zondebok is gebruikt’. Schenk heeft later ook mij, tijdens mijn onderzoek steeds voorgehouden dat het in feite ging om een crisis binnen het koninklijk huwelijk. Daar wist zij naar eigen zeggen ‘aardig wat’ van door wat zij doorkreeg van ‘boodschappenjongen’ (dixit Schenk) Sefton Delmer en via haar collega en vriend Jan Spaan, medewerker van de Britse geheime dienst èn van de CIA. Maar over de ware achtergrond van de crisis publiceren, dat bleek in 1980 absoluut taboe. Het zou, meende Schenk, haar haar baan kosten en bovendien postuum de reputatie van Jan Spaan aantasten. Het  was een hopeloze strijd – het had mij toen al ruim twee jaar gekost om Dra ertoe te bewegen Bernhard’s rol te openbaren inzake de artikelen over de Oude Loo groep in Der Spiegel en de Daily Express in juni 1956. Een onthulling waar, zo bleek na publicatie in 1980, de gezamenlijke vaderlandse pers doodleuk overheen las.

Dat Withuis tegen Fasseur’s opvatting ingaat en korte metten maakt met de mythe dat Bernhard in 1956 de monarchie heeft gered is een immense verdienste van haar biografie.

Muziek en eerste liefde

Eveneens taboe was het in 1980 om ook maar één syllabe te schrijven over de non-stop conflicten tussen Juliana en Beatrix. Daarover werd Schenk, zo blijkt uit haar geheim archief, rijkelijk van nieuwtjes voorzien door freule Wttewaall, alias ‘tante Bol’ (voor de prinsessen), met wie Schenk al bevriend was sinds haar kindertijd in Rotterdam. Na de conflicten rond Beatrix’ huwelijkskeuze werd ook Willem P. van den Berge (van 1963 tot 1981 hoofd Pers en Publiciteit van de RVD) voor Schenk een nuttige informant, vooral tijdens hun lunches à deux bij Schlemmer in Den Haag. Met betrekking tot de verhouding tussen Juliana en haar dochters zet Withuis een hardnekkig misverstand recht. Het waren niet alle vier prinsessen, maar alleen de oudste twee, de troonopvolgster en de ‘reserve’ die stelling namen tegen hun moeder. De eerste bleef zich, vaak tamelijk openlijk, verzetten tegen haar moeder. De tweede dochter draaide later volledig bij, kwam onder Bernhard’s en Trix’ invloed uit en werd, zoals Juliana’s vriendin en secretaresse Binebeth Röell meedeelde, Juliana tot grote steun. ‘Er is weer muziek in huis’ zou Juliana volgens Röell hebben uitgeroepen toen Irene zich in Nederland vestigde.

Aangaande liefde voor muziek creëert Withuis een misverstand. Ten onrechte schrijft zij dat Juliana niet van klassieke muziek hield. Van veel klassieke muziek hield Juliana wèl. Ze bezat een grote verzameling langspeelplaten van de Russische romantici, vooral Rachmaninoff en Tchaikowski. Vaak koos zij platen op advies van haar vriend jhr. Constantijn (Coen) de Ranitz, een talentvolle amateurpianist en ooit Juliana’s eerste liefde (dixit Mary Barger, leidster van de Aardhuisbijeenkomsten, bevestigd door freule Wttewaall). Volgens zijn neef, jhr. Antoni de Ranitz, had oom Coen het wel mooi gevonden, de rol van prins-gemaal. Maar hij maakte, als slechts jonkheer, geen schijn van kans. Hij werd burgemeester van Utrecht en zou in die stad de rol gaan vervullen van hospes/huisbaas van Irene, toen die daar ging studeren. Nadat Irene na haar scheiding in Soest was gaan wonen, kwamen haar kinderen, behalve de oudste die bij zijn vader woonde, vaak op bezoek. Tot grote vreugde van grand’mère Juliana. Röell tot Dra Schenk destijds: ‘Het is alsof voor haar de zon opnieuw is opgegaan’.

Die zon was eerder door toedoen van haar prins-gemaal diep onder de horizon verdwenen. Het is vooral aan de diepgravende, tot in de kleinste details gedocumenteerde studies van Gerard Aalders te danken dat de Nederlandse burger is geïnformeerd over Bernhard’s levenslange praktijken die het daglicht niet konden verdragen en de monarchie in gevaar brachten. Hoewel Withuis bepaalde gegevens louter kan hebben geput uit Aalders’ vele publicaties, noemt zij alleen diens ‘Niets was wat het leek’ (2014). Daar kon zij moeilijk omheen.

Opname

 In Withuis’ verhaal wordt Juliana getoond als enerzijds een steeds onafhankelijker, wilskrachtiger figuur die dankzij de Canadese ballingschap steeds sterker in haar vel stak. ‘Stevig’ noemt Withuis Juliana graag. Ze baseert dat deel van haar visie grotendeels op de redevoeringen die Juliana in Canada hield. Een wankele basis: tot maart 1944 was het niet zo dat Juliana deze redevoeringen zonder hulp schreef. De Nederlands-Amerikaanse auteur Hendrik van Loon droeg, vaak via de telefoon, ideeën aan en voerde de redactie. Hij was het, meester van de catchy phrase, die Juliana strijdbare uitspraken in de mond legde, zoals ‘strijd is leven’ en zoveel andere stoutmoedige uitspraken (volgens Rie Marsman – off the record tegenover Dra Schenk). Anderzijds schildert Withuis haar subject af als een vanaf 1948 steeds wankelmoediger vrouw – iemand die dacht in termen van een complot. Helaas was dat laatste geen waandenkbeeld van Juliana, maar trieste werkelijkheid.

In Schenk’s archief vond ik hoe Juliana in juni 1956 het plan om haar te laten opnemen in een psychiatrische kliniek ontdekte. Bernhard keerde juist uit Stockholm terug van het hippische onderdeel van de in Melbourne gehouden Olympische Spelen, niet alleen in gezelschap van zijn ‘mentor’ Pantchoulidzew, de amant van Bernhard’s moeder Armgard (volgens Cocky Gilles, Bernhard’s privé-secretaresse die tegenover Dra losliet: ‘zo’n ontroerend paar’), maar ook van de chef d’équipe, Charles F. Pahud de Mortanges. Deze vooroorlogse meervoudig Olympisch kampioen ruitersport, onderdeel military, verzetsman en krijgsgevangene tijdens de bezetting van ’40-’45, vervulde sinds 1954 een hoge functie aan het hof: Chef van Juliana’s Militaire Huis, een afdeling die Juliana in 1948, bij haar inhuldiging, aan Bernhard had toevertrouwd. Pahud de Mortanges hoorde in het vliegtuig het opgewonden tweetal, Bernhard en Tchuli, uitgelaten praten over het in gereedheid brengen van de Ursula kliniek te Wassenaar.

Daarin zou een ‘buiten staat tot regeren’, want krankzinnig verklaarde Juliana worden opgenomen. Uiteraard zou zij ook uit de ouderlijke macht moeten worden ontzet. De volgende stap zou opname in een wereldberoemde kliniek in Zwitserland moeten zijn. Het duo had enorme voorpret bij dat vooruitzicht.

Immoreel

Pahud de Mortanges, tot in zijn tenen geschokt, begaf zich na de landing regelrecht naar paleis Soestdijk om zijn ontslag aan Juliana aan te bieden. Onder deze omstandigheden achtte hij het immoreel aan te blijven in een afdeling van de hofhouding die officieel onder de koningin viel, maar in de praktijk onder de prins stond. Juliana weigerde: ‘U is één van de  weinigen die ik kan vertrouwen. Juist u weiger ik ontslag. U moet blijven!’

Al bijna dertig jaar geleden vertelde Schenk aan Igor Cornelissen dat zij van die opname coup wist dankzij ontboezemingen van leden van de hofhouding en freule Wttewaall van Stoetwegen (Vrij Nederland, 19-3-1988). Tegenover Marjo van Soest van Vrij Nederland (12-3-1988) verklaarde Dra over het Ursula plan: ‘Dat laatste heb ik niet in het boek gezet. Dat vond ik een detail’. Cornelissen daarover: ‘Menig historicus zou met genoegen zijn rechterarm offeren voor zo’n detail’. Hij schakelde de politicologe en journaliste Dr. Anna Visser in, die een jaar eerder was gepromoveerd op het proefschrift Alleen bij uiterste noodzaak? De Rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis 1948-1958. ‘Anneke’ Visser bleek te beschikken over de tekst van een briefje in het Romme-archief van Ursula-kliniek directeur Dr. Ed Hoelen, gedateerd 30 juli 1956. Hoelen schreef aan de katholieke partijleider Romme: ‘Overigens zouden diverse lieden een of ander lichaamsdeel opofferen om nu eens precies te weten waarover wij gesproken hebben. Gelukkig weet niemand dit’. Van de biograaf van prof. Romme, Jacques Bosmans, kreeg Cornelissen de bevestiging van het opname plan. Withuis noemt het in gereedheid brengen van de Ursula-kliniek ‘hersenspinsels’ (p. 542).

Gevangenis

Dankzij Pahud de Mortanges, door Juliana op alle manieren uit de publiciteit gehouden, en het verzet van premier Drees werd het plan van het duo Bernhard-Tchuli verijdeld. Juliana kwam niet in een psychiatrische kliniek terecht. Wel bleef zij een gevangene: in het koningschap. Tegenover haar jeugdvriendin Dineke Kohnstamm omschreef zij het koningschap als ‘een gevangenis’, lezen we bij Withuis (p. 138).

Withuis’ levensverhaal van Juliana heeft niet alleen bewondering opgeroepen. Dat is misschien te verklaren uit het ontbreken in haar biografie van de in Oranje-lectuur gebruikelijke complimenteuze apotheose. Withuis houdt het sec. Meer waardering voor Juliana’s bijna levenslange oprechte inzet – zonder het door de biograaf Juliana keer op keer aangewreven ‘doen alsof’ – voor gehandicapten en verschoppelingen zou niet hebben misstaan in Withuis’ eindconclusie. Zo heeft Juliana door de jaren heen het Anti-Apartheidsprogramma van de Wereldraad van Kerken en de beweging van Martin Luther King steeds krachtig financieel gesteund volgens de voorzitter van de  Wereldraad, Visser ’t Hooft.

Kritiek van Irene

Kritiek uitte ook Juliana’s ‘Zuid-Afrikaanse’ dochter, Irene. Zij vindt dat de biograaf te veel in het privéleven van de Oranjes is gaan graven. Wat deze prinses en een deel van het Nederlandse volk nog altijd niet begrijpt is dat de constitutionele monarchie inhoudt : voor de leden van het Koninklijk Huis, het topsegment van de Koninklijke familie, dus voor de vorst(in), diens echtgenoot/echtgenote, de oud-vorst(in) en oud-prins-gemaal en voor alle troongerechtigden zijn privé en publiek volledig verstrengeld, een leven lang totaal verweven. Voor hen is er in dit systeem, een glazen gevangenis, geen enkel scherm om neer te halen. Wie zich daartegen keert, roepe onmiddellijk de republiek uit.

 

Juliana, vorstin in een mannenwereld, geschreven door Jolande Withuis, verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij, 752 pagina’s, prijs hardcover 39,99 euro, e-book 16,99 euro.

 


Magdaleen van Herk (1945) publiceerde in 1980 onder tegenwerking van Dra. M.G. Schenk ‘Juliana. Vorstin naast de rode loper’. Kunsthistorica, organiseert exposities en concerten. Auteur van ‘Steinlen. Of Cats and Men’ (1995 ),  Kenne Schilder/Painter (1997). Recente publicatie: ‘Feest’, bloemlezing gedichten bij schilderijen van Kenne Grégoire'(2016). Werkt aan: ‘Dubbellevens. Juliana tussen machthebbers, monarchen en aristocraten’.

In naam van de koning?

Rechtspraak in naam van Oranje berust nergens op

In vele rechtszalen van Nederland hangt een of ander portret van de koning. In zijn naam lijkt recht te worden gesproken. Welke koning wordt bedoeld? De koning als staatshoofd? De koning als onderdeel van de regering? De koning als voorzitter van de Raad van State? En wanneer zal de rechtspraak eindelijk eens honderd procent oranjevrij zijn?

Tekst H.U. Jessurun d’Oliveira

Waarschuwing vooraf: Ik ben niet alle rechtszalen in Nederland langsgegaan om te kijken of Willem IV overal aan de muur hangt. Ik denk dat het gebruik afneemt. Maar, belangrijker, deugt het wel dat er recht gesproken wordt ‘in naam van de koning’? Dat dit ook boven vonnissen staat? En is dat ook het geval? We duiken het verleden in.

Er zal, door de gansche Republiek, alleen regt worden gesproken in naam van het Bataafsche Volk.’

Zo luidt artikel xxxix van de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798. Dit was een uitvloeisel van een diepe breuk met het verleden. De staat was voortaan niet meer het persoonlijk bezit van de vorst, maar de uitdrukkingsvorm van het volk: ’Het Bataafsche volk, zich vormende tot eenen ondeelbaaren Staat (…) verklaart de navolgende stellingen als de wettigen grondslag , waarop het zijne Staatsregeling vestigt‘, aldus de Preambule tot deze constitutie.

Het staatsgezag verplaatste zich van de vorst naar het volk, waar het natuurlijk ook thuishoort. Het maatschappelijk verdrag, voorgespiegeld door Locke en Rousseau, hoe hypothetisch ook, was er duidelijk over, en de Staatsregeling annexeerde het in artikel XIV: ’Alle magt of gezag, door het Volk aan zijne Vertegenwoordigers verleend, is slechts bij volmacht. (…).’ Niettemin wordt deze overstap van vorst naar volk tot op de huidige dag genegeerd in onze grondwet. Er staat niets over de volkssoevereiniteit. Niet alleen is dit document weinig ideologisch en vooral pragmatisch, maar bovendien is er politiek verzet. De door het Christendom geïnspireerde partijen weigeren de volkssoevereiniteit te erkennen. God, Nederland en Oranje is hun devies. Paulus’ brief aan de Romeinen ( hoofdstuk13) is ook aan de Nederlanders geadresseerd. Zo leest men tot de huidige dag als Standpunt van de ChristenUnie: ’De overheid draagt haar ambt van Godswege en is daarom dienares van God’. En: ’De Koning vertegenwoordigt de eenheid van het volk.’

‘Bij de gratie van God

Het schilderachtige GPV, dat zo’n één procent van het kiezerscorps meekrijgt, heeft in zijn richtlijnen (uit 1996) vastgelegd, dat ‘de roeping van de Overheid, om God, de Schepper van hemel en aarde, publiek te eren‘ in de grondwet moet worden opgenomen, en dat de Koning ‘regeert bij de gratie van God.’

De kortstondige democratische legitimatie van de rechtspraak in de Bataafse Republiek werd weer teruggedraaid in de Constitutie van 1806 die in art.65 bepaalde: ’Het Regt wordt in naam en van wegens den Koning uitgeoefend.’ Koning Lodewijk Napoleon, de zetbaas van zijn broer de keizer, delegeerde de rechtspraak uit zijn naam aan de rechterlijke macht. Na de opkomst van de ‘Souvereine vorst’ Willem I verschoof deze bepaling naar de grondwet van 1814. ’Er zal alomme in de Vereenigde Nederlanden regt gesproken worden uit naam en van wege den Souvereinen Vorst’(art.99).

In 1815 werd de soevereine vorst vervangen door ‘de koning’, een titel die hij zich inmiddels had laten aanmeten (art.162). De staatsrechtsgeleerde Kranenburg legde het artikel als volgt uit: ‘Centralisatie van de ordening der rechtsbedeling wilde men, niet invloed van de Koning op de rechterlijke macht.’( R. Kranenburg, Het Nederlandsch Staatsrecht, 1925, deel II, p. 24). Thorbecke had er anders over gedacht. Die meende dat ermee werd beoogd alle rechtspraak die niet berustte op de bevoegdheid van de soevereine vorst, als ‘fountain of justice’, af te schaffen. Voorheen had elke Provincie zijn eigen rechterlijke organisatie. In 1848, na de afscheiding van België, werden de Verenigde Nederlanden teruggebracht tot: ’de Nederlanden’ ( art.145). De koloniale macht spiegelde zich in 1887 in de formule dat er ‘alom in het Rijk’ recht werd gesproken ‘in naam des Konings’ (art.149), en dat bleef zo staan in de volgende grondwetten van 1922, 1938, 1953 en 1956, 1963 en 1972 (art.163). Het ‘van wege’ was dus al weggemasseerd, omdat dit de verkeerde gedachte opwekte dat de koning de rechtspraak had gedelegeerd.

De huidige grondwet

Eerst in 1983, na bijna twee eeuwen, werd de bepaling geschrapt. De gedachte achter deze schrapping was een systematische, omdat de term ‘koning’ in de grondwet vanaf 1983 alleen nog maar op de persoon van de koning zou slaan, en niet op een symbolische koning, en omdat de rechtseenheid die het artikel beloofde vanzelfsprekend was, nu alle wetten overal in het land en voor iedereen gelden. Zelfstandige provincies hadden al een paar eeuwen plaatsgemaakt voor de eenheidsstaat Nederland. Bij deze redengeving – de bepaling is eigenlijk overbodig- is zorgvuldig heen gewandeld om het ideologische karakter ervan. De koning werd immers niet alleen handig ingezet om de eenheid van de rechtspraak in de eenheidsstaat Nederland te onderstrepen, maar vormt toch ook een late echo uit de tijden van feodalisme en al dan niet verlicht absolutisme, waarbij de vorst de bron van alle staatstaken was. Reduceren van de manifestaties van de koning vermeerdert de volkssoevereiniteit, al zijn deze communicerende vaten eigenlijk onverenigbaar.

Trias politica

Van oudsher omringde zo’n koning zich met een hofraad, een curia regis, die zich met de staatszaken bezighield, waaronder rechtspraak, en van waaruit zich op de lange duur de regering, de wetgever en de rechtsprekende macht uitsplitsten. De trias politica van uitvoerende macht, wetgever en rechtspraak werd opgedragen aan verschillende organen. Vanuit deze delegatie van de rechtspraak door de vorst van staatstaken aan hofraden en onderraden, raden van state en privy councils, is te verklaren dat nog lang de rechtsprekende macht van de koning, de absolute vorst, werd afgeleid. De term ‘fountain of justice’ is trouwens verraderlijk. De vorst is niet de bron, maar degene die erover te waken heeft. Zo schrijft de beroemde staatsrechtgeleerde William Blackstone in de tweede helft van de achttiende eeuw: ‘By fountain of justice the law does not mean the author or original, but only the distributor. Justice is not derived from the king,(…) but he is the steward of the public, to dispense it to whom it is due. He is not the spring, but the reservoir.’

Hardnekkige praktijk

Pas in 1983 verklonk deze echo in onze grondwet, maar de praktijk blijkt hardnekkig. Het is een geluid dat doet denken aan de regels van Thomas Mann in Der Zauberberg:  ‘Het toonde Hans Lorenz Castorp in zijn ambtskleding als raadsheer van de stad in die ernstige, om niet te zeggen vrome burgerkleding van een vervlogen eeuw, die een plechtstatige en tegelijk roekeloze samenleving door de tijden had geleid en in luisterrijk gebruik had gehouden, om op ceremoniële wijze het verleden tot heden, het heden tot verleden te maken en blijk te geven van de gestage samenhang der dingen, de eerbied waardige betrouwbaarheid  van hun handelingsvolmacht.’(vertaling door Hans Driessen in de nieuwste Nederlandse vertaling De Toverberg, 2016).

Nog steeds vindt men in vele gerechtsgebouwen en rechtszalen een portret van de dienstdoende koning, en dat suggereert dat er nog steeds in zijn naam recht gesproken wordt. Zo wordt de vreze des vorsten in de justitiabelen gejaagd. Voor deze aanwezigheid in de gerechtsgebouwen is geen enkele grond meer.

En dat geldt ook en nog sterker voor rechtspraak ‘in naam des Konings’. Daarvoor is zeker sinds 1983 de grondslag ontvallen. In welke hoedanigheid zou de koning de rechtspraak hebben gedelegeerd aan de rechterlijke macht? Niet als onderdeel van de regering, want de regering gaat niet over de rechtspraak: die is onafhankelijk van de regering, en moet ook de regering controleren. Niet als voorzitter van de Raad van State, want dat is een puur ceremoniële functie, waaruit geen bevoegdheden voortvloeien. Niet als staatshoofd, want ook daar kan het recht niet uit gepeurd worden om de rechtspraak te legitimeren.

Dat rechterlijke uitspraken als aanhef hebben ‘In naam van de koning’ geeft voedsel aan de misvatting dat de rechtspraak, als in oude tijden, voortspruit uit zijn macht. Er is intussen geen wet die bepaalt dat de vonnissen zelf die vermelding moeten voeren, in de aanhef of in het gedeelte waarin na de motivering de uiteindelijke beslissing wordt kenbaar gemaakt.

Lakeiengedrag

Maar: al tijden wordt er niet meer recht gesproken wordt ‘in naam van de koning.’ De Raad voor de Rechtspraak verzekert mij dat men daarmee bij de gewone rechter (rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad) al meteen in 1983 is opgehouden. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft het sinds 1983 daarentegen nog heel lang volgehouden om recht te spreken in naam der Koningin: pas toen Beatrix abdiceerde en Willem Alexander het stokje overnam, op 30 April 2013, dus na dertig jaar, heeft de Raad van State ervoor gekozen om de rituele formule te laten vervallen. Praktische aanleiding of gelegenheid was natuurlijk dat er nieuw papier moest worden aangemaakt. Eerbied voor de formele voorzitter van de Raad van State heeft niet nagelaten zijn treuzelende werking uit te oefenen. Lakeiengedrag.

Er zijn wel nog steeds een paar wettelijke bepalingen waarin uitdrukkelijk is vastgelegd, dat rechterlijke uitspraken, civiele en strafrechtelijke, ‘in naam van de Koning’ moeten worden ten uitvoer gelegd. Zo zegt art. 430 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de gewaarmerkte afschriften van vonnissen, op grond waarvan kan worden geëxecuteerd ‘aan het hoofd de woorden “In naam van de Koning” moeten voeren’. Daarvoor werd meest een stempel gebruikt. Bij recente wijzigingen van het Wetboek is dit vuiltje niet weggewerkt. Wel werd keihard gewerkt aan de modernisering van de formule: per 1 juli 2015 werd ‘des Konings’ bij wet gewijzigd in ‘in naam van de Koning.’ Het verhaal gaat dat deurwaarders soms weigerden de executie ter hand te nemen van vonnissen die nog ’in naam des Konings’ waren uitgegeven. Fijn dat men op de magie van de grote letters let. Zuinige griffiers hebben in het begin nog wel eens op het stempel de vrouwelijke uitgang weggeplakt, zodat er grossen werden verstrekt ‘in naam der Koning’, een aanbevelenswaardige feminisering van het koningschap. Het ambt is androgyn.

Art.554, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering verklaart in het kielzog van deze bepaling dat de benadeelde partij in een strafzaak een afschrift van de griffier kan krijgen om de schadevergoeding waartoe de dader is veroordeeld binnen te halen. Ook hier moet aan het hoofd van het afschrift staan: ‘in naam van de Koning’. Het gaat dan om de zogenaamde ‘grossen’, afschriften, waarmee men, desnoods met de sterke arm, de uitspraak kan effectueren. Het inzetten van de sterke arm bij de executie van vonnissen is een overheidstaak, waar bijvoorbeeld de gerechtsdeurwaarder met zijn rakkers onder valt, maar daar staat de koning buiten. Om staatsrechtelijke redenen moeten die bepalingen dus vervallen: koning is niet (meer) gelijk aan ‘uitvoerende macht’, ook al maakt hij – naast het kabinet – deel uit van de regering, zonder overigens daarvan het hoofd te zijn.

Duitsland

Bij onze oosterburen, toen de Weimarrepubliek het keizerrijk afloste en de volkssoevereiniteit troef werd heette het dat er ‘in Namen des Reichs’ recht gesproken zou worden. Tegenwoordig staat er in het Grundgesetz (art.20 (2)): ‘Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus. Sie wird (…) durch besondere Organe der Gesetzgebung, der vollziehenden Gewalt und der Rechtsprechung ausgeübt.’ Vandaar dat de rechterlijke uitspraken beginnen met de aanhef ‘In Namen des Volkes’. Het gezag van de rechtsprekende organen wordt gelegitimeerd door het volk, via wetgeving die de rechtspleging inricht. Na de Tweede Wereldoorlog heeft er korte tijd ‘in Namen des Rechts’ boven de uitspraken gestaan, een wat malle, zij het begrijpelijke aanduiding, als reactie op de aanhef in het Duizendjarig Rijk: ‘In Namen des Deutschen Volkes’. Daar zit een addertje onder het gras: dat Duitse volk werd nader omschreven als van ‘deutschen oder artverwandten Blutes’. Joden en andere niet-ariërs maakten dus sinds het Reichsbürgergesetz van 15 september 1935 geen deel meer uit van het Duitse volk. Om precies te zijn: zij waren wel Duitse ‘Staatsangehörige’ en genoten daardoor – o cynisme – de bescherming van het Duitse Rijk waarvoor zij ‘besonders verpflichtet’ (dankbaar) moeten zijn (par.1). Zij waren daarentegen geen Reichsbürger, bekleed met alle politieke rechten. Vandaar, na de nazi-onrechtstaat het naoorlogse herstel op de troon van het recht, wat natuurlijk een beetje raar is omdat er recht gesproken wordt in naam van het recht.(Het had natuurlijk ook te maken met de onduidelijke status van het verslagen Duitsland.) We zien in deze ontwikkelingen dat het er wel degelijk toe doet in naam van wie of wat recht gesproken wordt. Er zitten ideologische en symbolische componenten in, en schijn kan hier bedriegen. Bovendien zal de gemiddelde burger, die de finesses niet kent, eenvoudig denken, in strijd met de werkelijkheid, dat de rechtspraak inderdaad van de koning afkomstig is.

België

België kent een Procureurs des Konings (officier van justitie), maar op de rechterlijke uitspraken wordt niet vermeld dat ze gewezen zijn in naam van de koning. Wel beaamt de Grondwet, ondanks het bestaan van het koningschap, dat ‘alle macht uitgaat van de Natie’. Daarentegen is tot grondwettelijk beginsel verheven dat ‘de arresten en vonnissen in naam des Konings worden uitgevoerd.’(art.40). Dat is dus net zo als in het Nederlandse stelsel. Deze bepaling staat in verband met art.37 van de Belgische Grondwet, dat decreteert dat ‘de federale uitvoerende macht bij de Koning berust.’ Voor het begrip ‘uitvoerende macht’ gebruiken we in Nederland niet meer de term ‘koning’. Weliswaar maakt de koning deel uit van de regering – hij vormt het sjieke en machteloze deel – maar hij heeft geen staatsrechtelijke bevoegdheden.

In Suriname staat er sinds de dekolonisatie boven het afschrift van het vonnis waarmee kan worden geëxecuteerd: ‘In naam van de republiek’.

Nog één restant over

De gestage erosie van de aanwezigheid van het koningschap in ons staatsbestel manifesteert zich ook in de rechtspraak. Tot symboliek afgesleten formules die erop duidden dat de rechtspraak afgeleid was van de macht van de koning en dat er in zijn naam en vanwege hem werd rechtgesproken zijn sedert de ingrijpende grondwetswijziging van 1983 verwijderd. Op de werkvloer heeft de doorvoering ervan in een veranderingsresistente omgeving als de rechterlijke organisatie trouwens nog even geduurd. Bij de Raad van State zelfs nog een hele generatie, maar liefst dertig jaar.

Er is nog éen restant: het wettelijk voorschrift dat bij executie van civielrechtelijke rechterlijke uitspraken het afschrift van de uitspraak de formule ‘in naam van de Koning’ moet behelzen. Daaraan is, ook terminologisch, sinds 1983 de grond ontvallen. Die wetsbepaling moet daarom bij de eerste gelegenheid worden geschrapt.

 

H.U. Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar rechtsfilosofie, internationaal privaatrecht, rechtsvergelijking en migratierecht aan de universiteiten van Groningen, Amsterdam en het Europees Universitair Instituut (Florence). Hij is oud-voorzitter van de stichting De Republikein.

1 8 9 10 11 12 19