artikelen

Redactioneel en inhoud Zomernummer De Republikein: Tot Op De Tanden Bewapend?…Hoe Het Kabinet-Schoof Uitgleed Over Een Lintje…Lintjesstelsel Op De Schop…Tomas Ross Verdient Republikeins Lintje…Pieter Schelte Heerema & Greet Hofmans in Maracaibo…Derde Termijn Trump Niet Ondenkbaar….De Vele Gezichten van Kaiser Wilhelm II…Bernie Sanders: Amerika’s Hoop In Bange Dagen…Daar Is Daphne: Feesten Met De Hertog Van Alva In Sevilla…Beleggingstips Van Complotprofessor Karel….

//

Onze koning was laatst op bezoek bij de Luitenant-generaal Bestkazerne in het Limburgse Vredepeel en kwam daar met de uitspraak dat Nederland zich ‘tot op de tanden moet bewapenen’. Bij de Nijmeegse literatuurprofessor Jos Joosten schoot dit in het verkeerde keelgat. In een hardhandig getoonzette cri de coeur op Facebook deelde hij de koning het predicaat ‘warmonger’ uit. Ook hield hij Willem-Alexander het voorbeeld voor van zijn grootmoeder Juliana, die het in 1952 tijdens een speech voor het Amerikaanse congres had bestaan om een pleidooi te houden de immer escalerende wapenwedloop van de Koude Oorlog op te geven in ruil voor wereldvrede. Die speech leidde indertijd tot grote ontzetting in politiek Den Haag en fungeerde als opmaat naar de Greet Hofmans-affaire.

Joosten sleep zijn pacifistische mes: ‘Je weet dat dit soort hoogheden die oproepen tot oorlog niet de mannen zijn die straks met hun darmen uit hun buik langzaam liggen leeg te bloeden in de modder’. Hij herinnerde ook aan het incident met de Damschreeuwer in 2010, toen ‘onze oorlogszuchtige, actiebereide koning, in gala-uniform gestoken, voorzien van alle militaire toeters en bellen, niet wist hoe snel hij zich uit de voeten moest maken, haast struikelend over zijn sabel’. Tenslotte sprak hij zijn ontgoocheling uit dat ‘in de Kamer niemand zich geroepen heeft gevoeld hierover vragen te stellen aan de premier – tot en met GroenLinks/PvdA en Partij voor de Dieren: allemaal stil zwijgende kuikentjes achter een vorst die luid om oorlog kakelt.’

Ter verdediging van Willem-Alexander kan je de staatsrechtelijke regel aanvoeren dat de koning geen eigen opvattingen mag ventileren. Oftewel: wat de koning daar bij die kazerne zei, is de opvatting van het kabinet. Toch zal de hartenkreet van professor Joosten bij menigeen een snaar hebben geraakt. Ziedaar het duivelse dilemma van deze tijd: wie dezer dagen pacifistische opvattingen uitvent, loopt het risico ervan te worden beticht Poetin in de kaart te spelen. Dat is ook de rode draad in de bijdragen van onze eigen oorlogscorrespondent Roel van Duijn, die zich onder druk van de Russische agressie heeft ontwikkeld van radicaal vredesactivist tot een van de opmerkelijkste stemmen in het NAVO-bewapeningskoor.

Toch is ook hier zorg op zijn plaats. Wat bijvoorbeeld te doen met het hypothetische vooruitzicht van een tot op de tanden herbewapend Duitsland – wiens Bundeswehr sinds kort ook weer buiten de landsgrenzen mag opereren – onder bestuur van Alternative für Deutschland, in wier gelederen de roep om rehabilitatie van de Waffen-SS en andere vormen van revanchisme nog altijd weerklinkt? Met de ondergrondse terreurorganisaties van de zogeheten ‘Reichsbürger’ valt er iets af te dingen op de status van Duitsland als betrouwbaar buurland. Maar dat is een thema dat in de volgende editie van De Republikein volop aan de orde zal komen. In dit nummer richten we onze aandacht vooral op een binnenlands onderwerp dat de gemoederen danig heeft verhit: de jaarlijkse lintjesregen, dit jaar vooral in het nieuws vanwege het optreden van  de inmiddels afgetreden PVV- minister Marjolein Faber. Het is toch de verdienste van deze bewindsvrouw, in de bijdrage van onze eigen lintjesdrager Ulli d’Oliveira omschreven als ‘die machteloze toverkol’, dat nu die hele lintjesfolklore ter discussie staat. Jurist D’Oliveira legt die hele  lintjesaffaire onder het vergrootglas en komt tot de conclusie dat het kabinet-Schoof hier de ene na de andere staatsrechtelijke schuiver maakte. Oud-topambtenaar Huub Linthorst komt in zijn bijdrage aan de lintjesspecial van De Republikein  met het voorstel om het hele lintjesstelsel op de schop te nemen. Een grondwetswijziging waarmee het koningschap een louter representatieve aangelegenheid wordt, en de koning dus nergens meer voor hoeft te tekenen, is volgens hem de beste oplossing.  Oud-topambtenaar Gerard van der Zwan bepleit het afschaffen van het huidige lintjesstelsel door de herinvoering van de Generaliteitsleeuw-onderscheiding van de Republiek van de Verenigde Nederlanden. Zo zouden principiële  republikeinen die voor hun werk worden geëerd niet langer hoeven rond te lopen met een lintje ‘omdat de Koning het heeft behaagd’. Hopelijk doet het met de lintjesregen belaste Kapittel van de Civiele Orden, met in de gelederen CDA-politica Ank Bijleveld en de zoetgevooisde historicus Hans Goedkoop van het onlangs van de buis verdrongen tv-programma Andere Tijden, hier zijn voordeel mee. Die Generaliteitsleeuw zou een mooi alternatief zijn geweest voor thrillerschrijver Tomas Ross, een overtuigd republikein, die dit jaar tot zijn ontsteltenis werd onderscheiden met een exclusief lintje in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Een lintje met een luchtje, schrijft René Zwaap, verwijzend naar de heftige campagne die prins Bernhard bij leven voerde tegen het werk van Ross. Classicus Anton van Hooff wijst in zijn bijdrage op de historische wortels van de ‘lintjesregen’: reeds de Egyptische farao’s plachten hun onderdanen onder kransen te bedelven. Een gebruik dat niet strikt aan monarchieën is voorbehouden: in de voormalige DDR waren er maar liefst 188 soorten eremedailles in omloop. Columnist Henk Westbroek tenslotte stoort zich aan al die principiële republikeinen in zijn omgeving die toch apetrots waren als ze een lintje van de koning kregen opgespeld: ‘In mijn opvatting is dat zoiets als principieel tegen prostitutie zijn maar graag naar de hoeren gaan’.

En verder dit in nummer:

In het tweede deel van de rubriek ‘Daar is Daphne’ toog onze redactrice Daphne Meijer naar de Feria in Sevilla, het jaarlijkse feest dat de Hertog van Alva daar organiseert. Ooit begon hier de romance tussen Willem-Alexander en Máxima. René Zwaap reconstrueert de consternatie bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Venezuela direct na de Tweede Wereldoorlog, toen consul A.J. van Dobben in het olierijke disctrict Maracaibo protest aantekende tegen het verzoek van zijn superieuren om de oud-SS’er Pieter Schelte Heerema, die aldaar een imperium in de olieindustrie had opgebouwd, met alle middelen bij te staan. Aan zijn superieuren schreef Van Dobben op 17 mei 1949: ‘Het geval Heerema stuit mij hevig tegen de borst. Uit zijn houding, zijn doen en laten, voelt een ieder duidelijk, dat deze man, ondanks zijn verandering van houding tegen het einde van de oorlog, nog steeds in hart en nieren een ras nazi is…Ik kan het niet over mijn hart krijgen stappen te doen ten gunste van deze SS-officier, die ik in mijn verbeelding nog steeds in dit uniform zie rondstappen.’  Zijn protest mocht niet baten in Den Haag, en inmiddels dobbert op de oceanen het grootste schip van de wereld rond, mede mogelijk gemaakt door een royale subsidie van het ministerie van Economische Zaken, waarmee in de naamgeving de nagedachtenis aan Heerema wordt geëerd. Nog meer uit Maracaibo in de rubriek ‘ Appeltjes van  Oranje’, waarin op basis van Han van Bree’s onlangs verschenen biografie van Greet Hofmans wordt gereconstrueerd hoezeer de media in Venezuela te keer trokken tegen ‘de heks uit Holland’, toen Hofmans op het hoogtepunt van de naar haar vernoemde hofaffaire in Nederland met de dood werd bedreigd en op het punt stond naar Maracaibo uit te wijken om daar Nederlandse toplieden van de Koninklijke Olie/Shell geestelijk bij te staan.

Ook in deze editie weer veel aandacht voor de monarchale trekjes van het regime van Donald Trump. Maurits van den Toorn ploos uit of Trump’s flirt met een derde termijn constitutioneel eigenlijk wel mogelijk is. Spoiler alert: ja, dat is mogelijk. Ries Roowaan beschrijft de zegetocht van de onafhankelijke senator Bernie Sanders als voorman van de ‘fight oligarchy’-beweging. Roel van Duijn roept Europa op niet langer de oren te laten hangen naar de wind die uit het Witte Huis waait.

Manuel Kneepkens schrijft over zijn ontmoeting met Ruud Lubbers, toen deze na zijn vertrek uit de politiek in een persoonlijke crisis was beland. Kneepkens staat stil bij de innige band tussen Lubbers en Beatrix. Ries Rowaan schrijft aan de hand van de vele spotprenten die de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II bij leven ten deel vielen over deze ‘ wandelende reclamezuil voor de republiek’. Professor Karel komt in de nieuwe aflevering van Sjoerd de Jong’s spraakmakende rubriek ‘ Vraag het professor Karel’ met beleggingstips speciaal bestemd voor aanhangers van complottheorieën. Columnist Gerard Aalders bekeek de vier uur durende live-stream van de NOS van de eerste ‘ solo-klus’ van prinses Amalia bij de doop van het marineschip ‘Den Helder’ in Vlissingen   en komt tot de conclusie dat de toekomst van de monarchie bij de Nederlandse media in veilige handen is. In zijn column schrijft Floris Müller, voorzitter van de antimonarchistische beweging Republiek, over zijn recente deelname aan ‘Republic Day’, het jaarlijkse evenement dat de Britse zusterorganisatie Republic in Londen organiseert. In dit nummer twee boekbesprekingen: Maurits van den Toorn las ‘De tien van Den Haag: Topambtenaren tijdens de bezetting’ van Stephan Steinmetz en Ries Roowaan bespreekt het postuum verschenen ‘Europa en het idee uit de toekomst’ van de in 2023 overleden historicus Mathieu Segers. Onze huisdichter Thom deLagh en bestuurslid Jack-Jan Wirken nemen afscheid van Paul van der Heijden, een van de oprichters van De Republikein, die op 27 maart jl. op 90-jarige leeftijd is overleden in zijn woonplaats Amsterdam.

Illustratie: Joep Bertrams

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Doneer € -

 

Redactioneel en inhoud Zomernummer De Republikein: Hoe het kabinet-Schoof uitgleed over een lintje

//

Onze koning was laatst op bezoek bij de Luitenant-generaal Bestkazerne in het Limburgse Vredepeel en kwam daar met de uitspraak dat Nederland zich ‘tot op de tanden moet bewapenen’. Bij de Nijmeegse literatuurprofessor Jos Joosten schoot dit in het verkeerde keelgat. In een hardhandig getoonzette cri de coeur op Facebook deelde hij de koning het predicaat ‘warmonger’ uit. Ook hield hij Willem-Alexander het voorbeeld voor van zijn grootmoeder Juliana, die het in 1952 tijdens een speech voor het Amerikaanse congres had bestaan om een pleidooi te houden de immer escalerende wapenwedloop van de Koude Oorlog op te geven in ruil voor wereldvrede. Die speech leidde indertijd tot grote ontzetting in politiek Den Haag en fungeerde als opmaat naar de Greet Hofmans-affaire.

Joosten sleep zijn pacifistische mes: ‘Je weet dat dit soort hoogheden die oproepen tot oorlog niet de mannen zijn die straks met hun darmen uit hun buik langzaam liggen leeg te bloeden in de modder’. Hij herinnerde ook aan het incident met de Damschreeuwer in 2010, toen ‘onze oorlogszuchtige, actiebereide koning, in gala-uniform gestoken, voorzien van alle militaire toeters en bellen, niet wist hoe snel hij zich uit de voeten moest maken, haast struikelend over zijn sabel’. Tenslotte sprak hij zijn ontgoocheling uit dat ‘in de Kamer niemand zich geroepen heeft gevoeld hierover vragen te stellen aan de premier – tot en met GroenLinks/PvdA en Partij voor de Dieren: allemaal stil zwijgende kuikentjes achter een vorst die luid om oorlog kakelt.’

Ter verdediging van Willem-Alexander kan je de staatsrechtelijke regel aanvoeren dat de koning geen eigen opvattingen mag ventileren. Oftewel: wat de koning daar bij die kazerne zei, is de opvatting van het kabinet. Toch zal de hartenkreet van professor Joosten bij menigeen een snaar hebben geraakt. Ziedaar het duivelse dilemma van deze tijd: wie dezer dagen pacifistische opvattingen uitvent, loopt het risico ervan te worden beticht Poetin in de kaart te spelen. Dat is ook de rode draad in de bijdragen van onze eigen oorlogscorrespondent Roel van Duijn, die zich onder druk van de Russische agressie heeft ontwikkeld van radicaal vredesactivist tot een van de opmerkelijkste stemmen in het NAVO-bewapeningskoor.

Toch is ook hier zorg op zijn plaats. Wat bijvoorbeeld te doen met het hypothetische vooruitzicht van een tot op de tanden herbewapend Duitsland – wiens Bundeswehr sinds kort ook weer buiten de landsgrenzen mag opereren – onder bestuur van Alternative für Deutschland, in wier gelederen de roep om rehabilitatie van de Waffen-SS en andere vormen van revanchisme nog altijd weerklinkt? Met de ondergrondse terreurorganisaties van de zogeheten ‘Reichsbürger’ valt er iets af te dingen op de status van Duitsland als betrouwbaar buurland. Maar dat is een thema dat in de volgende editie van De Republikein volop aan de orde zal komen. In dit nummer richten we onze aandacht vooral op een binnenlands onderwerp dat de gemoederen danig heeft verhit: de jaarlijkse lintjesregen, dit jaar vooral in het nieuws vanwege het optreden van  de inmiddels afgetreden PVV- minister Marjolein Faber. Het is toch de verdienste van deze bewindsvrouw, in de bijdrage van onze eigen lintjesdrager Ulli d’Oliveira omschreven als ‘die machteloze toverkol’, dat nu die hele lintjesfolklore ter discussie staat. Jurist D’Oliveira legt die hele  lintjesaffaire onder het vergrootglas en komt tot de conclusie dat het kabinet-Schoof hier de ene na de andere staatsrechtelijke schuiver maakte. Oud-topambtenaar Huub Linthorst komt in zijn bijdrage aan de lintjesspecial van De Republikein  met het voorstel om het hele lintjesstelsel op de schop te nemen. Een grondwetswijziging waarmee het koningschap een louter representatieve aangelegenheid wordt, en de koning dus nergens meer voor hoeft te tekenen, is volgens hem de beste oplossing.  Oud-topambtenaar Gerard van der Zwan bepleit het afschaffen van het huidige lintjesstelsel door de herinvoering van de Generaliteitsleeuw-onderscheiding van de Republiek van de Verenigde Nederlanden. Zo zouden principiële  republikeinen die voor hun werk worden geëerd niet langer hoeven rond te lopen met een lintje ‘omdat de Koning het heeft behaagd’. Hopelijk doet het met de lintjesregen belaste Kapittel van de Civiele Orden, met in de gelederen CDA-politica Ank Bijleveld en de zoetgevooisde historicus Hans Goedkoop van het onlangs van de buis verdrongen tv-programma Andere Tijden, hier zijn voordeel mee. Die Generaliteitsleeuw zou een mooi alternatief zijn geweest voor thrillerschrijver Tomas Ross, een overtuigd republikein, die dit jaar tot zijn ontsteltenis werd onderscheiden met een exclusief lintje in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Een lintje met een luchtje, schrijft René Zwaap, verwijzend naar de heftige campagne die prins Bernhard bij leven voerde tegen het werk van Ross. Classicus Anton van Hooff wijst in zijn bijdrage op de historische wortels van de ‘lintjesregen’: reeds de Egyptische farao’s plachten hun onderdanen onder kransen te bedelven. Een gebruik dat niet strikt aan monarchieën is voorbehouden: in de voormalige DDR waren er maar liefst 188 soorten eremedailles in omloop. Columnist Henk Westbroek tenslotte stoort zich aan al die principiële republikeinen in zijn omgeving die toch apetrots waren als ze een lintje van de koning kregen opgespeld: ‘In mijn opvatting is dat zoiets als principieel tegen prostitutie zijn maar graag naar de hoeren gaan’.

En verder dit in nummer:

In het tweede deel van de rubriek ‘Daar is Daphne’ toog onze redactrice Daphne Meijer naar de Feria in Sevilla, het jaarlijkse feest dat de Hertog van Alva daar organiseert. Ooit begon hier de romance tussen Willem-Alexander en Máxima. René Zwaap reconstrueert de consternatie bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Venezuela direct na de Tweede Wereldoorlog, toen consul A.J. van Dobben in het olierijke disctrict Maracaibo protest aantekende tegen het verzoek van zijn superieuren om de oud-SS’er Pieter Schelte Heerema, die aldaar een imperium in de olieindustrie had opgebouwd, met alle middelen bij te staan. Aan zijn superieuren schreef Van Dobben op 17 mei 1949: ‘Het geval Heerema stuit mij hevig tegen de borst. Uit zijn houding, zijn doen en laten, voelt een ieder duidelijk, dat deze man, ondanks zijn verandering van houding tegen het einde van de oorlog, nog steeds in hart en nieren een ras nazi is…Ik kan het niet over mijn hart krijgen stappen te doen ten gunste van deze SS-officier, die ik in mijn verbeelding nog steeds in dit uniform zie rondstappen.’  Zijn protest mocht niet baten in Den Haag, en inmiddels dobbert op de oceanen het grootste schip van de wereld rond, mede mogelijk gemaakt door een royale subsidie van het ministerie van Economische Zaken, waarmee in de naamgeving de nagedachtenis aan Heerema wordt geëerd. Nog meer uit Maracaibo in de rubriek ‘ Appeltjes van  Oranje’, waarin op basis van Han van Bree’s onlangs verschenen biografie van Greet Hofmans wordt gereconstrueerd hoezeer de media in Venezuela te keer trokken tegen ‘de heks uit Holland’, toen Hofmans op het hoogtepunt van de naar haar vernoemde hofaffaire in Nederland met de dood werd bedreigd en op het punt stond naar Maracaibo uit te wijken om daar Nederlandse toplieden van de Koninklijke Olie/Shell geestelijk bij te staan.

Ook in deze editie weer veel aandacht voor de monarchale trekjes van het regime van Donald Trump. Maurits van den Toorn ploos uit of Trump’s flirt met een derde termijn constitutioneel eigenlijk wel mogelijk is. Spoiler alert: ja, dat is mogelijk. Ries Roowaan beschrijft de zegetocht van de onafhankelijke senator Bernie Sanders als voorman van de ‘fight oligarchy’-beweging. Roel van Duijn roept Europa op niet langer de oren te laten hangen naar de wind die uit het Witte Huis waait.

Manuel Kneepkens schrijft over zijn ontmoeting met Ruud Lubbers, toen deze na zijn vertrek uit de politiek in een persoonlijke crisis was beland. Kneepkens staat stil bij de innige band tussen Lubbers en Beatrix. Ries Rowaan schrijft aan de hand van de vele spotprenten die de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II bij leven ten deel vielen over deze ‘ wandelende reclamezuil voor de republiek’. Professor Karel komt in de nieuwe aflevering van Sjoerd de Jong’s spraakmakende rubriek ‘ Vraag het professor Karel’ met beleggingstips speciaal bestemd voor aanhangers van complottheorieën. Columnist Gerard Aalders bekeek de vier uur durende live-stream van de NOS van de eerste ‘ solo-klus’ van prinses Amalia bij de doop van het marineschip ‘Den Helder’ in Vlissingen   en komt tot de conclusie dat de toekomst van de monarchie bij de Nederlandse media in veilige handen is. In zijn column schrijft Floris Müller, voorzitter van de antimonarchistische beweging Republiek, over zijn recente deelname aan ‘Republic Day’, het jaarlijkse evenement dat de Britse zusterorganisatie Republic in Londen organiseert. In dit nummer twee boekbesprekingen: Maurits van den Toorn las ‘De tien van Den Haag: Topambtenaren tijdens de bezetting’ van Stephan Steinmetz en Ries Roowaan bespreekt het postuum verschenen ‘Europa en het idee uit de toekomst’ van de in 2023 overleden historicus Mathieu Segers. Onze huisdichter Thom deLagh en bestuurslid Jack-Jan Wirken nemen afscheid van Paul van der Heijden, een van de oprichters van De Republikein, die op 27 maart jl. op 90-jarige leeftijd is overleden in zijn woonplaats Amsterdam.

Coverbeeld: Gabriël Kousbroek

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Doneer € -

 

ZWITSERSE LESSEN

/

In Nederland is de vrees nog groot dat met de invoering van het correctief referendum de poorten van de hel wijdopen gaan. Maar in het referendumland bij uitstek Zwitserland  blijkt directe democratie steeds vaker een uitweg uit de doodlopende steeg van het populisme.  

 

RENÉ ZWAAP

‘Hoi Alice und grüezi mitenand!’ Zo begon de voormalige Zwitserse Bondspresident Ueli Maurer, parmantig opgesteld voor een Zwitserse vlag, op zijn allergemoedelijkste ‘Schwitzerdütsch’ zijn videoboodschap aan het verzamelde congres van de Alternative für Deutschland (AfD). Het was aan de vooravond van de Duitse Bondsdagsverkiezingen en met ‘Alice ‘ bedoelde de 74-jarige oud-politicus van de Schweizerische Volkspartei (SVP) natuurlijk Alice Weidel, de ‘iron lady’ van de AfD, onder wier leiding de voormalige extreemrechtse splinterpartij is uitgegroeid tot de grote nieuwe speler in de Duitse politiek.

Weidel onderhoudt nauwe banden met Zwitserland. In de Zwitserse bedevaartstad Einsiedeln in het ‘oerkanton’ Schwzy woont ze samen met haar twee kinderen en haar Zwitserse partner, filmregisseuse en actrice Sarah Bosshard, die in Sri Lanka is geboren en als adoptiekind in Zwitserland is beland. Weidel maakte er nooit een geheim van dat het beginselprogramma van de AfD bij de oprichting van de partij in 2015 in hoge mate schatplichtig is aan dat van de SVP. Beide partijen zijn klant van het pr-bureau GOAL AG in het Zwitserse Andelfingen, dat ook de Oostenrijkse zusterpartij FPÖ van de zelfbenoemde ‘Volkskanzler’ Herbert Kickl bijstaat en momenteel in de aandacht staat van de Duitse Justitie vanwege omstreden miljoenenschenkingen aan de verkiezingskas van de AfD.

BRANDMUUR
De warme woorden van Ueli Maurer in zijn kleine peptalk voor de verzamelde AfD’ers kwamen op een moment dat in tal van Duitse steden tienduizenden mensen de straat op gingen uit protest tegen het pact dat CDU-leider Friedrich Merz in de Bondsdag had gesloten met de AfD voor verscherpingen van het Duitse asielbeleid. Tot dan hield het CDU zich gebonden aan de zogeheten Brandmauer, het ‘cordon sanitaire’ dat nog stamt uit de dagen van Angela Merkel, waarbij iedere vorm van politieke samenwerking met de AfD werd uitgesloten. Maurer keerde zich in zijn speech frontaal tegen deze protesten. ‘Da sollen plötzlich liebe Freunde, die wir seit Jahren kennen und schätzen, extrem geworden sein?’ vroeg hij zich af. En: ‘Duitsland dreigt het verkeerde pad op te gaan. Dat is gevaarlijk.’

Een paar jaar geleden weigerde SVP-godfather Christoph Blocher nog in een tv-programma plaats te nemen naast AfD-medeoprichter Alexander Gauland, van wie de uitspraak stamt dat de periode van Hitler-Duitsland als niet meer dan een beetje ‘Vogelschiss’ op ‘duizend jaar succesvolle Duitse geschiedenis’ moet worden beschouwd. Maar inmiddels is die schaamte voorbij. Alice Weidel, zelf kleindochter van een nazi-rechter in het bezette Polen, ageert al jaren tegen de ‘schuldcultus’ die na de Tweede Wereldoorlog aan het Duitse volk is opgelegd. Ze loopt daarbij in de pas met Björn Höcke, de leider van de AfD in de Oost-Duitse deelstaat Thüringen, die de gedenkplaats van de slachtoffers van de holocaust in het hart van Berlijn omschrijft als ‘het monument der schaamte’. In januari dit jaar werd Weidel geïnterviewd door haar nieuwe fan Elon Musk, en daarbij legde ze uit dat Hitler in werkelijkheid een socialist dan wel een communist was.

IDENTITAIR

In een bijdrage aan het Zwitserse internetmagazine Republik wijst de Duitse journalist Marco Maurer op de groeiende overeenkomsten tussen AfD en SVP. In beide partijen zijn enthousiaste geluiden te horen over het gedachtegoed van de Oostenrijkse ‘identitaire’ publicist Martin Sellner, auteur van een boek met een recept voor verplichte massadeportatie uit Europa van ingezetenen van allochtone herkomst. Sellner trad op 25 november 2023 als redenaar op bij een besloten bijeenkomst in het Duitse Potsdam, waar tal van AfD-leden aan deelnamen. Toen de bijeenkomst door toedoen van het journalistencollectief Correctiv bekend werd, leidde dat tot massale betogingen in tal van Duitse steden.

Maar de jongerenafdeling van de SVP in het Zwitserse kanton Aargau protesteerde fel toen dezelfde Sellner in maart 2024 tijdens een redevoering daar door de politie als ongewenste vreemdeling werd opgepakt en uitgewezen. Sellner was in Aargau op uitnodiging van de Zwitserse extreemrechtse protestbeweging Junge Tat, die telkens weer in de publiciteit weet te komen met spectaculaire acties, door bijvoorbeeld op het centraal station van Zürich te klimmen met protestleuzen tegen de ‘omvolking’. Bij de SVP heerste grote verlegenheid toen bleek dat de SVP-president van de partijafdeling in de stad Winterthur twee leden van de Junge Tat als medewerker bleek te hebben ingehuurd. ‘Inhoudelijk spreekt Junge Tat precies dezelfde thema’s aan als wij,’ verklaarde de voorzitter van de SVP-jongeren in Aargau. In Republik stelt Marco Maurer dat recente verkiezingsplakkaten van de SVP qua toonzetting eerder uit de nadagen van de Weimar-republiek lijken te stammen dan uit het gutbürgerliche Zwitserland.

NEUTRAAL

De omarming van de AfD door Ueli Maurer staat in een zekere Zwitserse traditie. Zwitserland heeft sinds 1815 met het Verdrag van Parijs de grondwettelijke plicht neutraal te zijn. Na de val van Napoleon zagen Engeland, Rusland, Oostenrijk en Pruisen het als geopolitiek belang dat Zwitserland nooit meer partij zou kiezen tussen de grootmachten. Zwitserland is daarom geen lid van de NAVO, maar het beschikt wel over een eigen leger en tot diep in de jaren zestig drong de legerleiding aan op de ontwikkeling van een eigen, Zwitserse atoombom. De Zwitserse neutraliteit is dus zeker geen pacifistisch fenomeen.

Hoewel gebonden aan een strikte neutraliteit, leefden er met name onder de elite van het Duitssprekende volksdeel sterke gevoelens van aanhankelijkheid aan de meest reactionaire politieke sentimenten die leefden in het Duitse buurland. Die zadelden de Zwitsers op met een grotendeels nog immer onverwerkt verleden. De legendarische journalist Niklaus Meienberg (1940-1993) specialiseerde zich in het omwoelen van die morele last en kwam daardoor telkens weer op ramkoers met de machtigen van het land, en niet in de laatste plaats ook bij de uitgevers en hoofdredacties van de bladen waarvoor hij schreef. De uitgever van de Tagesanzeiger legde hem een levenslang publicatieverbod voor alle media van het concern op nadat hij een ironisch artikel had geschreven over de absolute monarch van Liechtenstein, Zijne Doorluchtigheid Hans Adam II.

Recente verkiezingsposter van de Schweizerische Volkspartei (SVP): linkse en Europese wormen in de Zwitserse appel.

In 1987 stuitte Meienberg bij toeval op een verzameling brieven, geschreven door de Zwitserse generaal Ulrich Wille aan diens echtgenote, Clara Willen-Von Bismarck. De publicatie daarvan leidde tot een nationaal schandaal. Niet alleen bleek de generaal tijdens de Eerste Wereldoorlog als bevelhebber van de Zwitserse strijdkrachten geheel op handen van de Duitse krijgsmacht, van wier glorierijke overwinning hij diep was overtuigd, hij bleek ook nog eens een rabiate antisemiet en ideologische steunpilaar van de kinderroof door de Zwitserse autoriteiten onder de zigeuners van Zürich. De zoon van de generaal, ook Ulrich geheten en net als vader officier in het leger, was op 30 augustus 1923 gastheer van de veelbelovende Duitse politicus A. Hitler in de illustere villa Schönberg aan het Meer van Zürich, zodat deze voor een select gezelschap van Zwitserse militairen, bankiers en ondernemers fundraising kon doen voor zijn eerste poging tot staatsgreep in München in november dat jaar. Meienberg ontdekte daarnaast dat er binnen het Zwitserse leger grote zorgen bestonden dat generaal Wille behept was met aderverkalking en als ‘seniel’ moest worden beschouwd.

Het boek dat Meienberg op basis van zijn ontdekkingen schreef, Die Welt als Wille & Wahn, is tot op de dag van vandaag een doorn in het oog van de SVP. Naar aanleiding van het honderdste sterfjaar van generaal Wille publiceerde de voormalige SVP-politicus Christoph Mörgeli in februari dit jaar in weekblad Weltwoche (met als hoofdredacteur de eveneens aan de SVP verbonden Roger Köppel) een artikel ter protest tegen ‘de polemische vulgaire diagnose’ van Meienberg en stelde hij dat de arme generaal ‘slachtoffer was van een van de grootste politieke intriges van de twintigste eeuw’.

Intrigerend beeld in Meienberg’s boek over generaal Wille: de Nederlandse prins Hendrik op bezoek – toch niet in hetzelfde jaar dat Adolf Hitler bij de Willes te gast was?

EU-REFERENDUM

De Schweizerische Volkspartei is al meer dan twintig jaar de grootste partij in Zwitserland en behaalde bij de laatste nationale verkiezingen in 2019 iets meer dan een kwart van de stemmen. De partij brak door in 1992, toen die zich bij een referendum over de toetreding van Zwitserland tot de Europese economische ruimte als enige grote partij in het nee-kamp schaarde en het soevereine Zwitserse stemvolk het voorstel tot toetreding met een krappe meerderheid van 50,3 procent afwees. Het was het finest hour van SVP-oprichter Christoph Blocher, die van 2004 tot 2007 lid was van de Zwitserse Bundesrat, en als hoofd van de firma Ems-Chemie een van de rijkste inwoners van Zwitserland werd.

Blocher is inmiddels met pensioen en vond in Roger Köppel zijn kroonprins. Onder leiding van uitgever-hoofdredacteur Köppel veranderde de Weltwoche van een gerenommeerd links-liberaal weekblad in de spreekbuis van de SVP: pro-Trump, pro-Poetin, tegen de EU, tegen ‘Umweltdiktatur’ en tegen Zelensky. Sindsdien werkt de SVP zich op tot een mondiale motor van de populistische politiek. In 2018 verwelkomde Köppel in een volgepakte hal in Zürich Trump’s voormalige propagandachef Steve Bannon als de nieuwe politieke Messias. Een jaar later liet hij in zijn blad Thierry Baudet kritiekloos leeglopen over de ‘ klimaatleugen’ en verleden jaar ontving hij zijn Hongaarse idool Viktor Orbán voor een spreekbeurt in het chique hotel Dolder in Zürich. De hoofdredacteur schept er groot genoegen in zijn oude linkse journalistenvrienden het bloed onder de nagels vandaan te halen. Epateren is echter aan inflatie onderhevig, dus jaar na jaar scherpt hij zijn opvattingen aan.

Recent kondigde Köppel aan dat hij leiding zal geven aan een nieuw SVP-referendumvoorstel ter torpedering van een broos raamverdrag dat de Zwitserse Bundesrat wil afsluiten met de Europese Unie. De Europees-Zwitserse relatie is sinds enige jaren aan erosie onderhevig en daar heeft Zwitserland aanzienlijk meer onder te lijden dan de EU: geen Europees geld voor onderzoeksprojecten van de vermaarde Eidgenössische Technische Hochschule (ETH) in Zürich, geen deelname van Zwitserse studenten aan internationale uitwisseling van het Erasmus-programma , importbeperkingen voor Zwitserse uurwerken, et cetera. In plaats van een EU- lidmaatschap sloten de Zwitsers in de loop der jaren 120 verschillende economische verdragen met Brussel. Maar die verdragen kwamen allemaal onder druk te staan toen de Europese Commissie van Bern eiste dat die allemaal zouden worden ondergebracht in één Raamverdrag. Na vijftien jaren van onderhandelingen kwam er uiteindelijk een massief document op tafel, maar een Zwitserse handtekening bleef uit.

VAZALSTAAT

Direct volgden importbeperkingen vanuit Brussel voor Zwitserse medische instrumenten en Zwitserse kaas. Recent bereikte de Bondsraad dan toch een akkoord met de EU, maar voordat dat kan worden bekrachtigd is eerst nog een referendum nodig. De SVP is van plan het voorstel door het stemvolk te laten torpederen. Köppel verkondigt dat dat Zwitserland zal degraderen tot een ‘vazalstaat’ als het door Europese rechters kan worden teruggefloten. Hij bepleit ook de uittreding van Zwitserland uit het Schengen-verdrag. Een nieuwe Wilhelm Tell lijkt opgestaan, dit keer niet in verzet tegen een hardvochtige Oostenrijkse landsheer, maar tegen Brusselse bureaucraten.

Feit is echter dat de SVP de laatste jaren stelmatig bakzeil haalt bij zulke anti-Europese referenda. In 2018 sneuvelde bijvoorbeeld de SVP- initiatiefwet ‘Schweizer Recht statt fremde Richter’. Strekking van dat voorstel was dat Zwitserland zich moest losmaken uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, om te voorkomen dat Europese rechters in Straatsburg hun neus in Zwitserse aangelegenheden zouden steken. De SVP probeerde zo volkenrechtelijke obstakels weg te nemen om de politieke troefkaart van xenofobische sentimenten uit te spelen. 66,2 procent van het stemvolk wees het voorstel af. In 2020 sneuvelde eveneens het SVP-voorstel ‘Für eine massvolle Zuwanderung’, ook wel het Begrenzungsinitiative genaamd, dat een einde zou maken aan onder meer het vrije verkeer van personen tussen de EU en Zwitserland, met 61,7 procent tegenstemmers.

POLITIEK LABORATORIUM

De angst dat directe democratie het ideale instrument is voor de rattenvangers van de populistisch-rechtse politiek blijkt de laatste jaren – niet altijd, maar toch in toenemende mate – onterecht. De Amerikaanse Daniel Kinderman ziet Zwitserland daarom als ‘een politiek laboratorium’: de rauwe retoriek van de SVP glijdt af van de tefal-laag van het welbegrepen eigenbelang van het electoraat. Een grote rol bij die pacificatie van het populisme speelt ook de zogeheten Konkordanz, de verplichting in de zevenkoppige Bundesrat die het landsbestuur vormt – met het presidentschap per jaar roulerend onder de leden – ieder besluit gemeenschappelijk te nemen. Vanzelfsprekend betekent dat eindeloos compromissen zoeken, immer veel water bij de wijn en vooral veel traagheid. Maar het verkleint het populistische speelveld aanzienlijk, aangezien er geen ruimte is voor slechte verliezers die op de loop gaan met het ressentiment. Uiteindelijk is het de burger die per referendum de laatste stem heeft, al is die stem dan ook nog onderwerp van interpretatievrijheid. De invloed van de SVP is op die manier lang zo niet zo groot als haar machtspositie (twee zetels in de Bundesrat) zou doen vermoeden.

Daarnaast is de autonomie van de kantons die het land vormen zo sterk dat een centraal gestuurde populistische machtsgreep ook langs die weg aanzienlijk wordt bemoeilijkt. De Confoederatio Helvetica (CH) bestaat uit 26 kantons. Het jongste kanton, Jura, ontstond in 1967 na lang protest van de overwegend Franstalige inwoners tegen de overheersing door het tweetalige kanton Bern. Het leidde in de jaren zestig zowaar tot de oprichting van een heuse Zwitserse terreurorganisatie: het Front de Libération Jurassien (FLJ), met als drijvende kracht wijnhandelaar Marcel Boillat. Het FLJ begon onschuldig met bekladden van de Berner kantonsvlaggen op de openbare weg. Ook werd in 1963 een poging gedaan om de in het wapen van het kanton afgebeelde beer in de dierentuin van Bern te vergiftigen. Later ging het FLJ naar Algerijns voorbeeld over tot aanslagen met springstof op overheidsgebouwen en spoorlijnen. Boillat werd gearresteerd en tot acht jaar tuchthuis veroordeeld. Maar hij wist in 1967 uit zijn cel te ontsnappen en kreeg politiek asiel in Spanje, waar hij in 2000 overleed. Zijn inspanningen werden wel gehonoreerd: in 1979 werd de Jura na een referendum een zelfstandig kanton.Eigenlijk is Zwitserland een verenigd Europa in miniatuur. Het kleine Alpenland, qua oppervlakte vrijwel gelijk aan Nederland, herbergt maar liefst vier officiële taalgebieden: Duits, Frans, Italiaans en Reto-Romaans. Laatstgenoemde taal is een soort oer-Latijn dat alleen nog wordt gesproken in het kanton Graubünden en voor een gewis uitsterven werd behoed door de instroom van Portugese gastarbeiders, die de taal tamelijk moeiteloos bleken te kunnen oppikken. De grens tussen het Duitstalige gedeelte van het land (goed voor 63 procent van de bevolking) en het Franstalige (20 procent) wordt gevormd door de imaginaire Röstigraben, vrij naar het gerecht van geraspte aardappel uit de oven dat alleen in het Duitstalige gedeelte wordt genuttigd. Ten zuiden van de Gotthardpas leven de Italiaans sprekende Zwitsers; zij vormen 6,5 procent van de populatie.

Dit samengaan van volstrekt van elkaar verschillende culturen binnen één federatie was na het eind van de Tweede Wereldoorlog inspiratie voor Winston Churchill. ‘Churchill bewonderde de stabiliteit van het Zwitserse bestuurlijke systeem, dat met succes de gemeenschappelijke belangen van de bevolking met 26 cultureel verschillende en extreem onafhankelijke kantons in goede banen leidde,’ schrijft de Nederlandse historicus Felix Klos in zijn studie Winston Churchill: vader van Europa (2016).

EUROPA IN KANTONS

Zouden de EU-landen iets kunnen opsteken van het Zwitserse model? Al in de jaren zestig van de vorige eeuw ontwierp de Zwitserse cultuurfilosoof en christendemocraat Denis de Rougemont (1906-1985) een heel kantonstelsel voor een verenigd Europa. ‘Mijn ideaal – mijn Utopie – is dat Zwitserland op een dag toetreedt tot een Europese Unie die op federalistische basis is georganiseerd en afziet van oorlog als politiek instrument,’ schreef De Rougemont in zijn hoofdwerk La Suisse ou l’Histoire d’un peuple heureux (1965). ‘Er bestaat niet de geringste kans dat men dat ons zal aanbieden, wanneer wij Zwitsers er geen voorstel over doen. Maar bestaan er kansen, dat wij zo’n voorstel doen?’

De Zwitserse politica Gret Haller, erevoorzitter van de Schweizerische Gesellschaft für Aussenpolitik, bepleitte in haar in 2018 verschenen boek Europa als Ort der Freiheit een Europese versie van het Zwitserse stelsel van directe democratie en regionale autonomie als het ideale democratische alternatief voor de Europese Unie. Verregaande autonomie en zelfbestuur naar Zwitsers voorbeeld zouden redmiddelen kunnen zijn voor hedendaagse hete hangijzers in de Europese Unie, zoals de Catalaanse kwestie.

En zo is het goed nog eens de woorden van Stefan Zweig, tijdens de Eerste Wereldoorlog in ballingschap in Zwitserland, in zijn boek Die Welt von Gestern (1944) in herinnering te roepen: ‘Het Zwitserse idee van het samenleven van verschillende volkeren in dezelfde ruimte, zonder vijandigheid, deze wijze grondregel dat je door wederzijds respect en door oprecht nagestreefde democratie verschillen van taal en herkomst kan verheffen tot broederlijkheid – wat een voorbeeld was dat voor dat hele chaotische Europa van ons! Wijkplaats voor alle vervolgden, al eeuwen het vaderland van vrede en veiligheid, gastvrij tegenover alle opvattingen, terwijl het zijn eigen karakter zorgvuldig bewaarde – hoe belangrijk bleek het bestaan van deze enige bovennationale staat voor onze wereld te zijn.’

René Zwaap is hoofdredacteur ad interim van kwartaaltijdschrift De Republikein. Dit verhaal verscheen in april 2025 in het eerste nummer van jaargang 20 van De Republikein. Meer over Zwitserland in dit nummer: Daphne Meijer brengt de demonisering van het jaarlijkse World Economic Forum in Davos in kaart en in hetzelfde oord beleeft Sjoerd de Jongs’s complotprofessor Karel angstvisioenen met Klaus Schwab en C.G. Jung. Anton van  Hooff over de historische wortels van het Helvetische eedgenootschap en de superieure ironie van Zwitserlands meest geliefde moderne schrijver Friedrich Dürenmatt. Kunstenaar Fredie Beckmans op bedevaart langs Belle van Zuylen, Michail Bakoenin, Jean-Jacques Rousseau en Johannes Calvijn en René Zwaap bezoekt het slot Arenenberg aan de Bodensee, de laatste verblijfplaats van koningin van Holland Hortense Bonaparte-de Beauharnais.   

Een niet zo nieuwe eed voor rijksambtenaren

Ulli d’Oliveira

 

Er komt een opgefriste ambtseed voor rijksambtenaren. Het kabinet heeft het aannemen van een motie van het VVD-kamerlid Ellian uit 2021, waarin gevraagd werd om daarin op te nemen een frase over trouw aan de publieke zaak, aangegrepen om de hele eed te moderniseren. Dat gaat natuurlijk niet over één nacht ijs. Allerlei sondages, raadplegingen, adviezen worden ingewonnen, en dan rolt er een nieuw verhaal uit. Een van de onderdelen van die nieuwe formule is: ’Ik zweer/beloof de Koning en de Grondwet trouw te zijn (…).’

In het voortraject kwam er al gauw kritiek op de aanwezigheid van de koning in de tekst. Niet meer van deze tijd, overbodig, want trouw aan de Grondwet met zijn hoofdstuk over de koning is genoeg, en mag men dan niet langs grondwettelijke weg streven naar de afschaffing van het koningschap? Meer van dit soort geluiden werden tegen het ontwerp ingebracht. Dat heeft niet mogen baten. Het definitieve ontwerp handhaafde de trouw aan de koning. Niks modernisering, oude koek.

Er is nog enige hoop: het ontwerp is, zoals dat heet, in consulatie gebracht, dat wil zeggen dat iedereen er nog op mag reageren met commentaar en kritiek. Tot eind februari. Mijn ervaring met die publieksconsultatie is niet gunstig. Enerzijds komt er veel bagger als reactie, anderzijds wordt er door de bank genomen weinig geluisterd naar serieuze opmerkingen. Het luisterend oor van de overheid is geneigd om nog iets te laten doordringen als het van grote organisaties afkomstig is, maar gewone burgers praten tegen dovemansoren. Dat blijkt, doordat in een definitief voorstel de overheid moet reageren op de consultatie, en daarbij worden de burgerreacties stelselmatig overgeslagen en genegeerd. Vergeefse moeite dus, die consultatie van de burgers.

Het gaat hier om rijksambtenaren. Maar er zijn hoogwaardigheidsbekleders die ook de eed/belofte moeten afleggen, zoals Kamerleden. In de Grondwet staat daarover (art.60) dat zij ‘trouw aan de Grondwet’ zweren/beloven op de door de wet voorgeschreven manier. In de Wet beëdiging ministers en leden van de Staten-Generaal piept de koning weer tevoorschijn. Daar heet het: ‘Ik zweer/beloof trouw aan de Koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet.’ Dat is raar. Daargelaten dat je je ook kunt afvragen of dat Statuut wel genoemd moet worden, in elk geval is bij trouw aan de grondwet trouw aan het ambt van de koning als staatsorgaan inbegrepen. Net als de trouw aan andere staatsorganen, zoals de Raad van State, de ombudsman en noem maar op. Trouw aan een ceremonieel orgaan is gebakken lucht en verdient geen speciale vermelding.

 

Jurist en letterkundige Ulli d’Oliveira (1933) is een van de meest vooraanstaande republikeinen in Nederland. Ooit was hij voorzitter van de Stichting de Republikein, de officiële uitgever van dit tijdschrift.

 

 

Dagkoers monarchie daalt

/

Willem-Alexander schijnt zich niet druk te maken om zijn dalende populariteit. Net als moeder Beatrix doet hij peilingen af als onbelangrijk. Het zijn maar dagkoersen. Je moet het over een langere termijn zien. Bovendien zou het passen in de huidige lage waardering voor overheid en politiek.
Tekst: Gerard Aalders
Het is bekend dat er drie soorten leugens zijn. Gewone leugens, gemene leugens én het valste van het valste: statistieken. Lichtelijk overdreven wellicht, maar in enquêtes over het koningshuis wordt, met afstand, wél de domste vraag gesteld die een enquêteur kan bedenken. ‘Hoe vindt u dat de koning heeft geregeerd?’ De koning maakt deel uit van de regering, maar hij draagt geen regeringsverantwoordelijkheid en van zijn opvattingen mogen we niets weten. De vraag kan dus simpelweg niet beantwoord worden. Dat kan alleen de minister-president. Hij is de enige die weet wat de koning ergens van vindt (áls hij al een mening heeft).
Hoe de koning denkt is het geheim van Noordeinde. Alleen Rutte kent het antwoord, maar hij moet vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid zijn mond houden. Rutte vindt dat trouwens geen probleem, want hij is altijd bereid de koning ter wille te zijn. Het koningspaar had zich geen beter schoothondje kunnen wensen. En als hij klem komt te zitten keft hij: ‘privé’. Zo gauw Rutte iets privé verklaart wil hij er niets meer over zeggen.
De koning ‘regeert’ niet, maar wat zien de geënquêteerden dan voor ‘regeren’ aan? Lachen, handjes geven, zwaaien, lintjes knippen en vooral aardig doen. Tsjonge, wat wordt er fantastisch geregeerd als Wim-Alex een schouderklap uitdeelt en Máxima haar liefste glimlach opzet. Dát is zo ongeveer de wijze waarop de onderdanen het optreden van het staatshoofd en zijn vrouw beoordelen.
Zou zijn slinkende aanhang er wel eens bij stilstaan dat in de monarchie de geboorte boven talent prevaleert? Capaciteiten of begaafdheden spelen geen enkele rol. Als eerstgeboren kind van de koning wordt je automatisch staatshoofd.
Het is natuurlijk raar dat we niets mogen weten van de politieke denkbeelden van de koning als hij die – naast wat gedachten over sport – mocht hebben. Het centrum van ons staatsbestel is een blinde vlek omdat er een man zit die boven de partijen zou staan, daarom geen mening geeft en – hoewel volwassen – zelfs niet voor zijn eigen daden verantwoordelijk is.
De vraag hoe de koning ‘regeert’ is dus een absoluut mysterie. Daarentegen is de vraag wie een republiek verkiest boven een monarchie wel glashelder te beantwoorden. Vooral jongeren kiezen voor de republiek en dat zou het koningshuis moeten verontrusten.
De voornaamste taak van de koning is het ondertekenen van wetten en Koninklijke Besluiten (KB’s). Hij hoeft ze niet eens te lezen; er zit een korte samenvatting bij, maar ook die kan hij rustig overslaan. Hij benoemt en ontslaat ministers en staatssecretarissen bij KB. Als het kabinet de rit uitzit, is hij er een keer in de vier jaar mee bezig. De kans op een burn out is minimaal.
Als een kabinet voortijdig sneuvelt, moet hij zijn benoemingskunstje nog eens doen. Commissarissen van de Koning benoemt hij voor zes jaar en ook daarvan zal hij niet overspannen raken, want de twaalf ambtsdragers treden niet allemaal tegelijk aan of af. Verder neemt hij geloofsbrieven van nieuwe ambassadeurs in ontvangst en leest hij – al dan niet hakkelend – de troonrede voor. Werk- en (uitgaande) staatsbezoeken zijn initiatieven van de koning zelf. Als hij zich op dat terrein inspant is dat zijn vrije keus.
Dat hij drie maanden vakantie per jaar neemt, laat ook zien dat het met de werkdruk wel los loopt. Hij moet tijdens zijn vakantie wel wat handtekeningen zetten, maar dat kan via de Ipad. Hij zou zich door de neerwaartse peiling toch wat zorgen moeten maken om zijn luizenbaan.

Lockheed: Den Uyl verzweeg twee ton smeergeld

Het Lockheed-schandaal dat Nederland vanaf de zomer van 1976 jarenlang op zijn kop zette, draaide om corruptie, smeergeld en wapenhandel. De affaire bracht de regeringen van de Verenigde Staten, Japan en een aantal West-Europese landen in grote verlegenheid. En toenmalig prinsgemaal Bernhard in grote problemen. Om erger te voorkomen veegde premier Den Uyl twee ton additioneel smeergeld van Lockheed’s concurrent Northrop onder het tapijt.

Tekst Gerard Aalders

In Den Haag zoemde begin 1976 ‘het gerucht’ rond dat prins Bernhard zich had laten omkopen door straaljagerfabrikant Lockheed. Aanvankelijk weigerde iedereen, het kabinet-Den Uyl incluis, de berichten uit Washington te geloven. Dat de echtgenoot van koningin Juliana corrupt zou zijn, dat was ondenkbaar.

Den Uyl stelde desondanks een onderzoeksteam in, de ‘Commissie van Drie’, om de affaire te onderzoeken. Het ondenkbare bleek toch denkbaar. De commissie vond zulke sterke aanwijzingen dat het kabinet onder ogen moest zien dat de prins inderdaad corrupt was. Het probleem was echter dat Bernhard, ondanks zijn belofte om mee te werken, alle schuld ontkende. Het kabinet durfde daarom de stap hem daadwerkelijk te beschuldigen niet aan. Van meet af aan was trouwens besloten dat van een rechtszaak geen sprake kon zijn.

 

Victor Baarn

De Commissie van Drie heeft drie gevallen gedocumenteerd. Het eerste betrof een JetStar die Lockheed Bernhard cadeau wilde doen. Hij weigerde omdat hij het toestel zou moeten registreren. De prins prefereerde een miljoen dollar op zijn geheime Zwitserse bankrekening, wat laat zien dat hij heel goed wist hoe hij met zwart geld moest omgaan. Tegenover de Commissie van Drie ontkende hij dat miljoen te hebben ontvangen.

Het tweede geval staat bekend als ‘Victor Baarn’. Naar overtuiging van de commissie was dat een schuilnaam van Bernhard. Het ging om 100.000 dollar smeergeld op naam van ‘Victor Baarn’, maar Bernhard beweerde van niets te weten. Het eerste geval (het miljoen) gaf hij later wel toe in een interview met de Volkskrant. Hij zou dat bedrag hebben geschonken aan het Wereld Natuur Fonds (WNF). Maar in de boeken van het WNF viel zijn ‘gift’ niet te traceren. En corruptie blijft corruptie, ook als je het geld weggeeft aan een goed doel.

In het derde geval eiste Bernhard een bedrag van tussen de vier en de zes miljoen dollar, wat Lockheed te gortig vond. De commissie ontdekte twee handgeschreven brieven van Bernhard waarin hij bij Lockheed om miljoenen bedelde. Bernhard beweerde ditmaal zich niet te kunnen herinneren de brieven ooit te hebben geschreven, hoewel ze slechts een jaar oud waren.

Den Uyl heeft het laatste geval aangegrepen om zich uit de affaire te redden. De andere twee zaken bleef Bernhard ontkennen, maar die brieven uit het derde geval bewezen dat hij wel degelijk om geld had gevraagd. Alleen had hij het nooit ontvangen. Dat ging ook niet omdat iedereen die er bij Lockheed toe deed in die tijd door een speciale onderzoekscommissie van de Amerikaanse Senaat onder leiding van Frank Church werd verhoord. De smeergeldmachinerie van Lockheed was tijdelijk tot stilstand gebracht.

 

‘Volstrekt onaanvaardbaar’

Voor premier Den Uyl was het derde geval ideaal. Bernhard had wel de intentie getoond steekpenningen van Lockheed te willen. Hij had er zelfs om gevraagd, maar het geld had hij nooit daadwerkelijk gekregen. In de woorden van Joop den Uyl had hij zich ‘toegankelijk getoond voor onoorbare verlangens en aanbiedingen’ en had hij zich ‘laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren’.

In Het Lockheed Schandaal (2011) besteed ik ruim aandacht aan landen waar politici en ministers smeergeld van Lockheed hebben aangenomen. Zonder uitzondering en zonder aanzien des persoons werden ze tot gevangenisstraffen veroordeeld. Bernhards ‘straf’ bestond uit een ‘dringend verzoek’ voortaan geen militair uniform meer te dragen. Dat ging maar een paar jaar goed. Daarna verscheen hij soms weer in uniform. Het buitenland heeft die gang van zaken met verbazing gadegeslagen. De RVD maakt er zich tot op de dag van vandaag als volgt vanaf:

‘Medio jaren 70 bleek dat de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Lockheed in diverse landen regeringsfunctionarissen had benaderd, teneinde bepaalde aankopen te stimuleren. Hierbij werd ook de naam van Prins Bernhard in zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht genoemd. In 1976 stelde het kabinet-Den Uyl de Commissie van Drie in om onderzoek te doen naar eventuele betrokkenheid van Prins Bernhard hierbij. Naar aanleiding van het onderzoek legde de Prins zijn militaire functie neer.’

Den Uyl is Bernhard ook in dit geval zeer ter wille geweest door hem te waarschuwen met onmiddellijke ingang voor zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht te bedanken. Bernhard kon zo de eer aan zichzelf houden en ‘eervol’ ontslagen worden. Een afgedwongen ontslag kan nooit eervol zijn, maar die schande bleef de prins dankzij Den Uyl bespaard.

 

Omkoping elders

De omkoping van volksvertegenwoordigers, militairen, politici en regerings- en bedrijfsfunctionarissen leidde tot politieke onrust en argwaan jegens overheden, de krijgsmacht en multinationale bedrijven. Ook in Duitsland, waar Franz Josef Strauss minister van defensie was. Vermoedelijk heeft Strauss de bui zien hangen, want op zijn departement was geen document meer over Lockheed te vinden. Alle stukken waren vernietigd. Dat kon onmogelijk toeval zijn, maar bij gebrek aan bewijzen verscheen in Duitsland niemand voor de rechter.

In België was ook de vraag gerezen of de 122 Lockheed Starfighters volgens de regels waren aangeschaft. Jean-Pierre Bonsang, de Belgische agent van Lockheed, had die vraag kunnen beantwoorden maar hij stierf kort voordat de hoorzittingen van de Amerikaanse senaat begonnen. Direct na zijn overlijden hebben vertegenwoordigers van Lockheed zijn bureau zo grondig ‘gekuist’ dat er niets meer was te vinden. Net als in de Duitse Bondsrepubliek bleef het daarom bij vermoedens en verdenkingen, maar het ontbrak aan hard bewijs in de vorm van documenten.

In het Midden-Oosten speelde de Lockheed-affaire een minder opvallende rol. Perzië, het huidige Iran, en Saudi-Arabië, twee spreekwoordelijk corrupte monarchieën, laten zich door corruptie, ook al is die grootschalig, niet van de wijs brengen.

In Japan ontketende ‘Lockheed’ een storm van verontwaardiging. Zonder aanzien des persoons moesten verdachten uit het bedrijfsleven en de politiek zich voor de rechter verantwoorden. In Italië, dat op het gebied van corruptie toch wel wat gewend was, gebeurde dat ook. De aandacht voor het Lockheed-schandaal was wereldwijd zo groot, dat het niet mogelijk zou zijn geweest de zaak met de traditionele mantel der liefde te bedekken. In beide landen vielen zware gevangenisstraffen.

Corruptie doodgewoon

In Nederland veroorzaakte Lockheed een schok onder zowel de bevolking als in politieke kringen. Men kon het niet geloven of men weigerde het te geloven. Prins Bernhard, de ‘oorlogsheld’, de ‘ambassadeur van het bedrijfsleven’, de vleesgeworden charme; het kón gewoon niet waar zijn.

Toen bleek dat de beschuldigingen niet uit de lucht waren gegrepen, kwam dat hard aan, maar het vertrouwen in Bernhard werd er nauwelijks door aangetast. Velen (ook in de politiek) vonden dat de prins door alle publiciteit al voldoende was gestraft. Dat corruptie een misdrijf was waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar stond was natuurlijk waar, maar Bernhard op zijn corrupte gedrag aanspreken vond vrijwel iedereen te ver gaan en bovendien onnodig omdat Juliana er ook onder zou lijden en ze had het toch al zo zwaar.

Met de monarchie in het geding toonde zowel de politiek als de bevolking zich bereid dit staaltje van rechtsongelijkheid te accepteren. De prins straffen, zoals dat in andere landen was gebeurd, stuitte op weerstand. Nederland voelde meer voor een benadering zoals die gebruikelijk was in monarchieën als Saudi-Arabië en Perzië, waar corruptie doodgewoon was.

De PvdA van Den Uyl vreesde dat een harde aanpak van Bernhard de partij grote schade zou toebrengen en reageerde – op een uitzondering na – mild op de prinselijke corruptie. De confessionele partijen hadden vanuit hun traditionele liefde voor het koningshuis evenmin behoefte aan ingrijpen. Alle partijen, behalve de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), vonden dat een koningscrisis koste wat kost moest worden voorkomen. Juliana had gedreigd met aftreden als haar man naar de gevangenis moest en Beatrix zou dan geweigerd hebben (beweerde ze) haar moeder op te volgen. Een constitutionele crisis zou het gevolg zijn geweest. Dreigen met zo’n crisis is de Oranjes wel toevertrouwd. Het is een effectief drukmiddel dat praktisch altijd het gewenste resultaat oplevert.

Met de schrik vrij

Dat de prins met zijn gedrag het belang van de Nederlandse staat had geschaad en afbreuk had gedaan aan ons internationaal aanzien deed er evenmin toe. Politiek Den Haag (met uitzondering van de PSP) beschouwde de omkoopbaarheid van de prins niet zozeer als een juridisch (wat het was) dan wel als een politiek probleem.

Hans Teengs Gerritsen, met wie Bernhard bevriend was, en ir. F. Besançon, directeur van de KLM (1953-1974), waar Bernhard commissaris was geweest, profiteerden van de milde houding jegens Bernhard, die zelf overigens nooit heeft begrepen waarom men zich zo druk maakte over de paar centen die hij had ontvangen voor zijn diensten. Zo ging dat toch in het bedrijfsleven? Als hij spijt heeft gehad, heeft hij het ‘verdomd goed’ verborgen weten te houden, stelde een vriend van de prins.

Teengs Gerritsen vertegenwoordigde Lockheed, maar hij had zijn commissiegeld op een geheime Zwitserse bankrekening laten storten en daarmee belasting ontdoken. Wat betreft Besançon bestond er geen twijfel dat hij $ 25.000 van de vliegtuigfabrikant als smeergeld had geïncasseerd, maar hij bleef, net als Teengs Gerritsen, tegenover de Commissie van Drie zijn schuld ontkennen. Daarmee was voor de commissie de kous af. Het ging niet aan de ontkenningen van prins Bernhard wél en die van Besançon niet te accepteren. Van het aangekondigde FIOD-onderzoek naar Teengs Gerritsen is niets meer vernomen. Net als Besançon kwam hij met de schrik vrij.

 

Probleem opgelost

Een rechtszaak tegen beiden zou de schijnwerpers weer vol op Bernhard en zijn corrupte gedrag hebben gezet. Dat moest vanzelfsprekend worden voorkomen. Het kabinet heeft bij het Lockheeddebat in de Tweede Kamer niets aan het toeval overgelaten. Den Uyl heeft uitgebreid geanticipeerd op mogelijke vragen over Besançon en Teengs Gerritsen. Een klokkenluider had de FIOD op het onderzoek naar Teengs Gerritsen gezet, maar de man zou volstrekt onbetrouwbaar zijn geweest en daarom was het onderzoek gestaakt. En als Besançon ter sprake kwam zou Justitieminister Dries van Agt vragen pareren met de opmerking dat wat er rondom de KLM-directeur speelde niets te maken had ‘met de gebeurtenissen met betrekking tot Z.K.H. Prins Bernhard’.

Vanwege het hogere doel, het aanzien van de monarchie, deed de belastingontduiking van Teengs Gerritsen en de corruptie van Besançon er niet toe en werd en passant de rechtsgelijkheid te grabbel gegooid. Onder geen beding mocht de monarchie schade oplopen.

Dat was ook de reden dat de 100.000 dollar smeergeld die vliegtuigfabrikant Northrop aan Bernhard had betaald door Den Uyl werd verzwegen. Twee schandalen tegelijk viel niet te behappen. De premier bedacht dat de Commissie van Drie opdracht had gekregen Lockheed te onderzoeken. Northrop kwam in de onderzoeksopdracht niet voor, probleem opgelost. De monarchie was gered en de PvdA zou niet onder de kwestie lijden.

 

Gerard Aalders is historicus

Oranje in de overgang: hoe komen we van die monarchie af?

/

Opiniepeilingen leren dat de populariteit niet alleen van de drager van de kroon en zijn ega afneemt, maar ook van het instituut van de monarchie zelf. Hoewel de volksvertegenwoordiging in zijn algemeenheid lippendienst aan het koningschap blijft verlenen en achterblijft bij de afnemende adhesie aan de monarchie, zal het er toch een keer van komen dat deze staatsvorm opgedoekt wordt. Jongeren halen al hun schouders op.

Tekst: Ulli d’Oliveira

Illustratie: Joep Bertrams

 

In het voorwoord van het Gesamtkunstwerk uit 2004 van een Grondwet van de republiek Nederland schreef ik dat wij ervan hadden afgezien de overgang van monarchie in republiek in onze beschouwingen te betrekken. ‘We gaan er in deze studie van republikeinse modellen van uit dat deze overgang die men kan betreuren of toejuichen, zich op de een of andere, liefst beschaafde manier voltrokken heeft.’ Een vrij zoetsappige tekst, die de ontvankelijkheid voor onze pseudoneutrale onderneming om het nadenken over een republikeinse grondwet te bevorderen diende te vergemakkelijken.

Opheffing kan langs de bestaande grondwettelijke kanalen tot stand komen. Het gaat dan niet om de beëindiging van het koningschap van een zittend staatshoofd. Dat kan plaatsvinden door afstand van de troon, of door een niet door het parlement goedgekeurd huwelijk. Dan komt er vervolgens een opvolger. Ook als er geen erfopvolgers zijn – bijvoorbeeld doordat alle troonsopvolgers, die nu nog en masse voorhanden zijn, voor de eer bedanken en afstand doen – is het nog niet met de monarchie gedaan: volgens art. 30 van de Grondwet kan het kabinet dan een wetsvoorstel indienen voor een nieuwe troonsopvolging, die dan in verenigde vergadering van de beide Kamers met een tweederde meerderheid moet worden aanvaard. Dat zal me wat worden! Zo’n initiatief voor het aanboren van een nieuwe dynastie kan dus niet vanuit het parlement komen.

Volgens Paul Bovend’Eert, wiens boek over De Koning en de monarchie ik in dit tijdschrift besprak, is deze regeling achterhaald en kan die beter geschrapt worden. ‘Dan ligt het eerder voor de hand om ervan uit te gaan dat de monarchie in dat geval eindigt en de invoering van een andere regeringsvorm met een president als staatshoofd de eerste vervolgstap is.’ Zo is het. Maar mijn hooggeschatte collega is voorlopig nog voor de handhaving van het huidige stelsel: hij vindt het geen drama als de monarchie beëindigd wordt, maar ziet nog onvoldoende grond voor de overstap: ‘Laat Nederland voorlopig nog maar een gekroonde republiek met een Oranje verfje blijven.’

 

Hoe gaat zo’n overgang in zijn werk? Dat moet met een grondwetswijziging waarbij eerst het vuiltje van art. 30 moet worden weggewerkt, en dan een inrichting van het presidentschap zijn beslag moet krijgen. De procedure tot wijziging van grondwetsbepalingen, neergelegd in hoofdstuk 8 van de Grondwet, is, vergeleken met buitenlandse regelingen, behoorlijk stug. Er gaan jaren en verkiezingen overheen. Ik geef hier geen details, maar er komen verschillende gekozen parlementen aan te pas. En, niet onbelangrijk: als de wet tot wijziging van de Grondwet is aangenomen in het parlement, moet de koning nog tekenen. Die zou nog wel eens roet in het republikeinse eten kunnen strooien. Weigert hij, dan ontstaat er in eerste aanleg een impasse, een constitutioneel probleem: de koning moet immers tekenen, want hij heeft niet het recht om bezwaar te maken tegen door het parlement aangenomen wetten. Dat is een gevolg van zijn onschendbaarheid, dat wil zeggen zijn uitsluitend ceremoniële, onpolitieke rol, al maakt hij deel uit van de regering. Voor de duidelijkheid: kabinet plus staatshoofd vormen samen de regering.

 

HOBBELS

Ook als voorzitter van de Raad van State, die adviezen geeft aan het kabinet over wetsvoorstellen, heeft hij niets te vertellen. Blijft hij niettemin halsstarrig weigeren, dan zijn er paardenmiddelen: de ministerraad kan het parlement meedelen, na advies van de Raad van State, dat de koning buiten staat is zijn bediening uit te oefenen. Is het parlement akkoord, dan verklaart het dat dit het geval is en benoemt in verenigde vergadering een regent. Die kan dan de wet tot wijziging van de Grondwet waarbij de monarchie beëindigd wordt en een republiek wordt ingesteld, tekenen, en dan is de zaak rond.

In die Grondwet moet van alles geregeld worden voor de instelling van de republiek, talrijke bepalingen moeten worden meegewijzigd. Overal moet het woord koninkrijk vervangen worden door republiek, de commissaris van de koning gaat anders heten, de voorzitter van de Raad van State is niet de koning, enzovoort. En belangrijk: niet alleen de Grondwet moet worden gewijzigd, maar ook het Statuut van het Koninkrijk. Dat wemelt van de bepalingen waarin het over het koningschap en de koning gaat. Een wijziging van het statuut, eigenlijk het hoogste constitutionele document in Nederland, is een netelige opgave waarin ook de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten hun zeggenschap uitoefenen. Die zijn, zoals bekend, zwaar koningsgezind…Kortom, er zijn heel wat hobbels te nemen.

 

ONBESCHAAFD

Daar kan natuurlijk heerlijk over gedroomd worden. Allerlei scenario’s zijn te bedenken, waarbij, met het voorbijgaan aan de bovenstaande juristerij, de monarchie ten einde gebracht wordt. De monarchomachen hebben hele boekenkasten gevuld met plannen en legitimaties. Moet de guillotine eraan te pas komen, of verbanning naar een ver buitenland? Paleisbestormingen en confiscatie van bezittingen in binnen- en buitenland? Een herhaling van Troelstra’s generale repetitie van 1918? Men weet: een slechte generale levert een geweldige première op.

Toch denk ik niet dat het zover komt. Er raast geen revolutie als in 1848 of 1918 over de Europese vorstenhuizen en -huisjes. Over folklore ontstaan geen staatkundige omwentelingen, of het nu over carbidschieten, zwarte Piet of de monarchie gaat. Ik gok toch op een geleidelijke ontwikkeling, waarbij de functie van het vorstenhuis als een verbindende factor steeds verder afneemt. Hoe kan een monarchie verbinden als een steeds groter deel van de bevolking zijn schouders ophaalt of gewoon tegen een erfelijk staatshoofd gekant is? Het beleid bij de modernisering van de monarchie – alsof dat zou kunnen en geen innerlijke tegenstrijdigheid zou zijn – dat erin bestaat om steeds gewoner, burgerlijker te worden en dat resulteert in zichtbare patserigheid en conspicuous consumption, levert ook al geen substantiële bijdrage aan de populariteit. Het gewoon doen is het zwaard waar de monarchie in valt en waarmee het zichzelf om zeep helpt. Ook het afstandelijke toneel van Beatrix viel trouwens al uit de tijd. Die erosie is niet tegen te houden en onweerstaanbaar. Er komt een moment waarop het afgelopen is met de angstvallige parlementaire lippendienst aan de monarchie. Dan wordt die netjes afgeschaft. La république est en marche!

 

Ulli d’Oliveira is emeritus hoogleraar migratierecht en letterkundige.

 

 

Themanummer: de Ster der Schande

//

De deze week verschenen nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap is een themanummer  ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland,  80 jaar geleden op 2 mei 1942. Een serie verhalen over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  Gerard Aalders  schrijft over de vlucht van Wilhelmina in mei 1940. Die was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht. ‘Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.’ Lees het complete verhaal via deze link.

René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: “Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar”.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden dat die verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’ Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’, waartegen zij groot protest organiseerde.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen met brandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputatie van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toentertijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

De meest overschatte koningin

/

De vlucht van Wilhelmina in mei 1940 was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht.

 

Tekst Gerard Aalders

 

De koninklijke familie vluchtte al enkele dagen na de Duitse overval naar Engeland.

Juliana en haar twee dochters vertrokken eerst, een dag later gevolgd door Wilhelmina en het gehele kabinet. Twee dagen voor het uitbreken van de oorlog, op 10 mei 1940, had prinses Juliana nog beweerd dat zij en haar familie nooit zouden vluchten als er gevaar dreigde. Oranjes lieten het land niet in de steek.

In feite hebben ze niet anders gedaan, zodra er gevaar dreigde: Willem de Zwijger en stadhouder Willem V, de vader van koning Willem I, kozen in respectievelijk 1567 en 1795 ook al het hazenpad en zelfs ten tijde van Troelstra’s vermeende revolutiepoging in 1918 stond het vluchtkoffertje van Wilhelmina en haar dochter klaar. Hier werd een eeuwenoude traditie voortgezet.

 

Verraad

Een groot deel van de bevolking toonde zich verbitterd over haar vlucht. Portretten van de koningin werden bij het vuilnis gezet en koninklijke ridderordes weggegooid. Velen vonden het een schande dat de Koninklijke Familie was gevlucht, terwijl soldaten nog hun leven waagden in de strijd tegen de Duitsers. De vlucht van koningin Wilhelmina was slecht voor het moreel. Velen hadden er maar een woord voor: verraad.

Wilhelmina heeft dat naderhand pas aangevoeld. In haar autobiografie, Eenzaam maar niet alleen, die ze na de oorlog schreef, beweert ze dat ze het liefst samen met haar soldaten in de strijd tegen de ‘Moffen’ was gesneuveld. Maar ja, alles was anders gelopen dan ze had gedacht. Ze was zich ‘ten volle bewust’ van de ‘verbijsterende indruk’, die haar vertrek had gemaakt, maar ze had het gedaan omdat het landsbelang het eiste. Uitsluitend daarom – en daarom alleen – had ze zich verplicht gevoeld te vertrekken. Als mensen er schande van spraken dan moest dat maar. Ze had slechts gedaan wat ze als haar plicht zag: Nederland ontvluchten om het vanuit Londen te kunnen bevrijden.

Wilhelmina was geschrokken van de reacties op haar vlucht. Ze was gewend dat het volk alles van haar accepteerde en wat ze deed toejuichte. Het was zaak haar geschonden imago weer op te poetsen. Dat is uitstekend gelukt, dankzij een rammelend verhaaltje dat de Oranje-aanhang – weer helemaal getrouw de traditie – gretig slikte.

Wilhelmina liet zich per auto naar Hoek van Holland brengen. De dappere Juliana die had beweerd nooit te zullen vluchten, zat toen al hoog en droog met Bernhard en haar beide dochters in Londen. Tot haar verrassing zag Wilhelmina bij aankomst in de Hoek een Engelse torpedobootjager, de H.M.S. Hereward, aangemeerd liggen. Klaar voor vertrek.

De vraag is natuurlijk of die boot daar inderdaad zomaar lag –zoals Wilhelmina suggereert – of dat die door de Britse regering was gestuurd om haar op te halen. Dat laatste was het geval. Documenten uit Britse overheidsarchieven laten zien dat haar vlucht naar Engeland was voorbereid.

 

Zeeland

Hare Majesteit ging aan boord van de Hereward – die lag daar toch maar te liggen – en ze vertelde de kapitein dat ze naar Zeeland wilde. Dwars door de mijnenvelden heen. De kapitein vond het blijkbaar volstrekt normaal dat hij plotseling de Nederlandse koningin aan boord kreeg, die hem op de koop toe ook nog bevelen gaf.

Eenmaal onderweg wilde Wilhelmina contact opnemen met de commandant van de troepen in Zeeland, maar de kapitein verbood dat. Het was tegen zijn instructies. Ze heeft nog indringend op hem ingepraat, maar de kapitein bleef onverbiddelijk. ‘Goede raad was duur’, herinnerde Wilhelmina zich in Eenzaam maar niet alleen. Terug naar Hoek van Holland kon niet (waarom wordt niet duidelijk), maar ze kon evenmin door naar Zeeland. Toen besloot ze om maar gelijk naar Engeland over te steken.

Volgens Wilhelmina mocht de kapitein haar volgens zijn instructies wel naar Engeland brengen, maar niet naar Zeeland. Dat impliceert dat de kapitein wel degelijk zijn orders heeft gehad en dat de Hereward niet toevallig in Hoek van Holland lag aangemeerd, zoals Wilhelmina ons probeert wijs te maken.

 

Dubbele bron

Thijs Booy, persoonlijk secretaris van Wilhelmina, heeft het vluchtverhaal ook beschreven in zijn boek De levensavond van Wilhelmina. Dat komt geheel overeen met dat van Wilhelmina. Mooi, een dubbele bron. Het verhaal van de koningin zal dus wel kloppen? Nou nee.

Booy was er zelf niet bij in 1940. Hij trad pas in 1953 bij Wilhelmina in dienst. Alles wat Booy over de koningin schrijft van vóór 1953 komt vrijwel zeker rechtstreeks uit de koker van zijn bazin. Hij trad ook op als ghostwriter bij Eenzaam maar niet alleen, dus hij kende haar verhalen uit den treure.

Wilhelmina had enorm moeite met schrijven, weten we van Booy; haar spelling beheerste ze evenmin vlekkeloos. Booy wel, en bovendien kon hij aardig vertellen. Tenminste, als je bereid bent zijn gedweep met zijn werkgever voor lief te nemen.

Volgens Booy zou Wilhelmina nooit een voet aan boord van het Engelse schip hebben gezet, als ze had geweten dat ze in Engeland terecht zou komen. Na aankomst in Harwich had ze geweigerd door te reizen naar Londen. Vanuit die kustplaats kon ze immers gemakkelijk weer snel terug naar Nederland om haar volk bij te staan, want dat was haar plan (beweerde ze).

Haar begeleiders hebben haar bij wijze van spreken de trein naar Londen in moeten sleuren. Het klinkt allemaal niet overtuigend. Eerst een klaarliggende boot in Hoek van Holland en dan plotseling ook nog een klaarstaande trein naar Londen, waar ze wordt opgewacht – alweer toevallig – door een erewacht om haar te verwelkomen. Het is allemaal té toevallig om nog toeval te kunnen zijn.

Maar er is meer: de particulier secretaris van Wilhelmina, François Van ’t Sant, heeft ruim op tijd uitgebreide voorbereidingen voor een snel vertrek naar het buitenland getroffen voor het geval Nederland zou worden aangevallen. Lange tijd was Bordeaux in Frankrijk het reisdoel, maar tenslotte zou het Engeland worden.

Het staat eveneens vast dat Wilhelmina Van ’t Sant opdracht heeft gegeven haar in ballingschap te volgen, als het zover mocht komen. Financieel had ze haar vlucht ook voorbereid, zodat ze in ballingschap niet op een houtje hoefde te bijten. Kortom: Wilhelmina is met voorbedachten rade en volgens een voorbereid plan gevlucht.

 

Gruwelijke tijd

Als we Booy mogen geloven, brak er in Londen een gruwelijke tijd voor Wilhelmina aan. Ze had weliswaar nooit in een gevangenis of concentratiekamp gezeten, noch honger of kou geleden en al helemaal niet in de vuurlinie aan het front gevochten. Maar toch, beweert Booy, had ze tijdens de oorlog van alle Nederlanders het zwaarst geleden. Ze had zich zó ingeleefd in de vreselijke omstandigheden van haar landgenoten, zó onvoorstelbaar intens meegeleefd dat het leed van haar landgenoten haar eigen, persoonlijke leed was geworden. Daarom keerde ze volgens Booy naar Nederland terug ‘met duizenden doden op haar rug, verdronken strijders ter zee, gefusilleerde illegalen en vergaste joden’.

In haar toespraken voor radio Oranje heeft ze het echter nauwelijks over het lot van de joden gesproken. Wilhelmina heeft er een gewoonte van gemaakt geen controversiële onderwerpen aan te snijden. Zelden zei ze iets opruiends. Het meest opzwependst waarop we haar voor de microfoon van radio Oranje kunnen betrappen was: ‘Slaat den Nazi op den kop’. Of Hitler van die ferme taal is geschrokken, weten we bij gebrek aan bronnen niet.

Wilhelmina was bang dat als mensen letterlijk gehoor zouden geven aan oproepen tot daadwerkelijk verzet – wat tot represaillemaatregelen zou kunnen leiden – zij de schuld zou krijgen van eventuele executies. Dat wilde ze in geen geval. Haar enige doel was – hoe dan ook – terugkeren op de troon. Dat kon alleen als Hitler werd verslagen. Persoonlijk heeft Wilhelmina geen enkele bijdrage aan de bevrijding geleverd. Het leger, de luchtmacht en de marine van de regering in ballingschap waren te verwaarlozen. Voor de bevrijding van Nederland is Wilhelmina van geen betekenis geweest, al zou je het tegendeel gaan geloven als je de aan haar gewijde hagiografieën leest.

Wilhelmina was volkomen afhankelijk van Churchill en Roosevelt en die lieten zich allebei niets gelegen liggen aan een mevrouw die zo pijnlijk duidelijk had gemaakt dat ze van internationale politiek en van het oorlogsverloop niets begreep. Ze namen Wilhelmina niet serieus, al werd dat natuurlijk nooit hardop gezegd.  Eelco van Kleffens, de minister van Buitenlandse Zaken in ballingschap, kon volgens zijn dagboeken bij tijd en wijle nauwelijks een gevoel van schaamte jegens Wilhelmina onderdrukken.

De vlucht was ook in strijd met de Grondwet. Die verbiedt namelijk dat de regering zijn zetel naar het buitenland verplaatst. Nederlands-Indië bijvoorbeeld had wel gekund, maar dat vond Wilhelmina niets. Ze is nooit van haar leven in Indië geweest. Ze vond het daar te warm en het was te ver weg. Smetvrees speelde eveneens een belangrijke rol. Je had daar in de Oost snel een enge ziekte te pakken. Londen lag haar beter, dus bleef ze daar.

Prinses Juliana werd met haar beide kinderen doorgestuurd naar Canada. De reden is duidelijk, al werd ook dat nooit hardop gezegd: de kroonprinses en haar kinderen mochten niet het geringste gevaar lopen. De hoogste prioriteit van ieder vorstenhuis is immers zijn eigen voortbestaan.  De kans om door een Duitse bom in Engeland te worden getroffen was minimaal, maar in Canada nihil. Dus verhuisde kroonprinses Juliana met Beatrix en Irene naar Canada.

Prins Bernhard bleef bij zijn schoonmoeder in Londen achter, waar volgens Wilhelmina zijn hulp hard nodig was om Nederland te bevrijden. Maar evenmin als de koningin zelf, heeft prins Bernhard – alle heldhaftige verhalen ten spijt – iets voor de bevrijding van Nederland betekend. Niet dat hij het niet druk had, maar dat betrof in de eerste plaats vrouwen, drank en uitgaan. De Britse koning Edward VI heeft ooit opgemerkt dat Bernhard de enige was die van de oorlog heeft genoten.

Had Wilhelmina en haar familie dan in Nederland moeten blijven? Waarom niet?

De Deense koning vluchtte niet en liet zich iedere dag in Kopenhagen zien. Dat hield de moed erin. Zijn optreden werd door de bevolking gewaardeerd.

De vlucht van Wilhelmina was slecht voor het moreel van de soldaten die nog doorvochten. Voor de Duitse invallers was het daarentegen een geschenk. Door te vluchten straal je uit dat de strijd is verloren. Een land zonder regering raakt snel stuurloos, wat het gemakkelijk maakt het te bezetten.

Dat Wilhelmina niets snapte van internationale politiek en het oorlogsverloop wordt duidelijk als we kijken naar het moment waarop ze verwachtte terug te kunnen keren naar Nederland. Tot en met eind 1941 heeft ze zich – compleet blind voor de feiten – buitengewoon optimistisch uitgelaten over de eindoverwinning. Zo zag ze op 20 maart 1941 ‘aan de kim de overwinning dagen’. Op 30 juli 1941 had ze het over ‘de laatste loodjes’, terwijl ze nog op 24 december 1941 glashard verkondigde: ‘We zien het tijdstip van de eindoverwinning dagen’. De rest van de wereld zag dat absoluut niet, want het ging de Duitsers en de Japanners op de slagvelden in die periode van de oorlog juist zeer voor de wind.

Amerika was de schok van Pearl Harbor nog niet eens te boven en de Japanse aanval op Nederlands-Indië moest nog beginnen (januari 1942). Opmerkelijk is dat Wilhelmina zelf heilig geloofde in de onzin die ze uitkraamde.

Het antwoord van Wilhelmina op de wereldwijd woedende oorlog waren – bij gebrek aan leger, luchtmacht en marine – radiopraatjes. In totaal heeft ze er vierendertig gehouden, die allemaal ongeveer 10 minuten duurden. Dat is zes uur spreektijd in vijf jaar oorlog.

Daar win je geen oorlog mee, al hebben historici als Loe de Jong en Cees Fasseur haar speeches een immense invloed toegedicht, zonder overigens ook maar een spoor van bewijs te leveren.

Jonge historici als Onno Sinke en Jord Schaap komen op grond van analyse van haar toespraken tot geheel andere conclusies. Schaap vindt ze vooral ‘langdradig’. Wilhelmina reeg woorden aaneen tot ellenlange monsterzinnen. Voor de microfoon struikelde ze dan over haar eigen woorden en ze wist een zin dan niet meer tot een goed einde te brengen.

 

Oorlogsleider

Aan het lot van de joden in het bezette vaderland heeft ze nauwelijks aandacht besteed. Zelfs Fasseur kon dat niet ontkennen. Maar hij had wel een zwaarwegend ‘excuus’. Als verdediging voerde hij aan dat ook andere oorlogsleiders als Roosevelt en Churchill zich terughoudend hadden opgesteld. Wilhelmina als oorlogsleider; je moet maar durven. Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.

En buiten de radio om? Bekommerde ze zich dan wel om haar joodse landgenoten? Jazeker, ze had zelfs een favoriet: de verzetsman en Engelandvaarder Sally Noach. Maar hij was ook de enige. Voor iemand als journaliste en classica Henriëtte Boas, eveneens Sally Noach Engelandvaarder (en na de oorlog befaamd als ingezonden brievenschrijfster te Badhoevedorp) kon ze weinig interesse opbrengen.

Alle Engelandvaarders gingen na aankomst in Londen bij Wilhelmina op de thee. Zo ook mevrouw Boas, die net als iedereen vooraf strenge, protocollaire instructies had gekregen. De belangrijkste: zeg nooit ‘nee’ tegen de koningin en richt in géén geval het woord tot haar.

Na de vraag van Hare Majesteit hoe het met haar ging te hebben beantwoord, kon Boas zich niet inhouden en zei spontaan: ‘Ja Majesteit, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Wilhelmina stond abrupt op. ‘Dat heb ik u niet gevraagd’ en ging de volgende in de rij lastigvallen met haar obligate hoe-is-het-met-u-vraag.

 

Verder in deze editie…

 

Dit verhaal is onderdeel van een themanummer van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland, op 2 mei 1942.Een themanummer over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: ‘Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden datdie verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen metbrandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputaite van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toenterwijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

Gouden Koets: Koloniaal trauma in klatergoud

‘De Gouden Koets zal pas kunnen uitrijden als Nederland daar klaar voor is’, aldus koning Willem-Alexander als reactie op het kritische advies van emeritus hoogleraar Jessurun d’Oliveira om het rijtuig nooit meer voor staatsrituelen te gebruiken. De koning houdt dus een slag om de arm. Zijn afwijzing had resoluter gekund.

 

Tekst Jack Jan Wirken

Sinds juni 2021 is de Gouden Koets te bezichtigen in het Amsterdam Museum. De tentoonstelling loopt volgens planning tot eind februari 2022. Maar misschien wel langer, misschien zelfs definitief als het aan Ulli Jessurun d’Oliveira ligt. Hij maakt deel uit van de klankbordgroep van zo’n twintig mensen die, op uitnodiging van het museum, het voertuig en de daaromheen georganiseerde tentoonstelling in een kritisch licht beziet. En dat is nodig; de tijd dat koets als volstrekt on-controversieel werd gezien, ligt achter ons.

Natuurlijk was voor burgers die een regeringsstelsel graag op rationele wijze georganiseerd zien, de koets en wat deze representeert, vanouds een steen des aanstoots. In de laatste decennia is het brandpunt van de kritiek komen te liggen op het linker zijpaneel van het voertuig; de schildering Hulde der Koloniën door Nicolaas van der Waay. De afbeelding van inwoners van ‘De Oost’ en ‘De West’ die dankbaarheid en verering tot uitdrukking brengen jegens de ‘Nederlandse maagd’ doet de geschiedenis geweld aan en wordt breed als vernederend ervaren. D’Oliveira zag er aanleiding in voor een publicatie waarin het burgerschap en de nationaliteit van de afgebeelde ‘onderdanen’ worden onderzocht.

 Verzet

De leeftijd van de koets is bekend, hij werd rond de vorige eeuwwisseling aangeboden aan de jonge Wilhelmina. Dat het verzet tegen de koloniale afbeelding bepaald niet van recente datum is, zit niet in ons referentiekader. Uit een inventarisatie door Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdam museum, blijkt dat het eerste protest al in 1990 te vernemen viel. Bij monde van de kunstenaar Ruben la Cruz. De laatste tien jaar zijn door het Comité Nederlandse Ereschulden en het Landelijk Platform Slavernijverleden suggesties gedaan om het voertuig niet langer te gebruiken op Prinsjesdag. Zoals wel vaker is dit signaal uit de samenleving niet voortvarend opgepakt. Slechts de kennelijk noodzakelijke restauratie vermocht een voorlopig einde te maken aan de inzet van de Gouden Koets.

Vervolgens ligt de vraag op tafel of het voertuig op enig moment weer opnieuw in gebruik moet worden genomen. En ook bij wie de beslissing hierover ligt. In zijn slotbeschouwing gaat D’Oliveira hierop in door te stellen dat de koets weliswaar eigendom is van de vorst (het voertuig is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, een stichting waarvan Willem Alexander enig bestuurslid is) maar dat daarmee nog geenszins gezegd wil zijn dat de koning er naar eigen goeddunken over kan beschikken.

De kwestie valt onder de verantwoordelijkheid van de ministers, i.c. de premier, en de schrijver zegt zich amper iets anders te kunnen voorstellen dan de beslissing ‘tot het buiten gebruik stellen van de Gouden Koets voor ceremoniële doeleinden’. Een alleszins aantrekkelijke conclusie maar, gezien de opstelling van Rutte in de Kamerdebatten in de afgelopen tien jaar over kwesties die het koninklijk huis raakten, tegelijk in hoge mate speculatief. De wil (of soms het vermogen) om de koninklijke dadendrang te beteugelen lijkt bij de huidige premier zo goed als afwezig.

 

Juridische werkelijkheid

De controverse rond de symbolische betekenis van de afbeelding op het bewuste paneel roept de vraag op welke juridische werkelijkheid schuilgaat achter het vrome plaatje. Strookt de allegorische afbeelding die welwillende onderdanigheid toont van de ‘inlander’ jegens de kolonisator met de juridische status, met de nationaliteit, van de afgebeelde personen? Waren ze, met andere woorden, zo afhankelijk van de luimen van het moederland, als de afbeelding suggereert? Of lag het iets genuanceerder?

Deze vraag vormt de insteek van het onderzoek dat D’Oliveira heeft ondernomen om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in het nationaliteitsrecht en de betekenis voor de inwoners van ‘de overzeese gebiedsdelen’ of, nog mooier uitgedrukt  – we hebben het hier immers niet over Texel of Terschelling- de ‘gebieden van het koninkrijk buiten Europa’. Het gaat de auteur daarbij met name om de concrete betekenis voor de betrokkenen, de inwoners van Indië of van de West, van regels omtrent nationaliteit, afstamming, burgerschap, erfeniskwesties enz. Illustratie hiervoor vormt de ingelaste geschiedenis – als betrof het Saidjah en Adinda – van de nationaliteitsrechtelijke en afstammings- en erfrechtelijke verwikkelingen rond de huwelijken en kinderen van de adviseur van de Indische gouvernementen, Snouck Hurgronje.

Moederland

De gebeurtenissen die het toepasselijke recht in de negentiende en twintigste eeuw in de koloniën vormgaven, ook die van het intergentiele (op Nederlands-Indië toepasbare) recht, hangen vanzelfsprekend nauw samen met die in het ‘moederland’. Daarom begint een overzicht van de relevante ontwikkelingen bij de introductie van het Burgerlijk Wetboek (BW) in 1838. De vraag wie Nederlander is, was een belangrijk thema voor de nieuwe eenheidsstaat. De keuze van het BW viel hierbij op een variant van het ius soli waarbij het territoir bepalend is voor iemands nationaliteit en niet, zoals bij het ius sanguinis, de nationaliteit van de ouders.

Artikel 5 van het BW van 1838 luidt daarom: ’Nederlanders zijn: 1. Allen die binnen het Koninkrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd.’. Een op het eerste gezicht een veel omvattende, een inclusieve, aanpak van de nationaliteitsvraag; alle na 1838 geborenen in Indië en in Suriname en de Caraïben zijn Nederlander. Het getuigde van een ruimhartigheid die sommige rechtsgeleerden te ver ging. De legalistische Opzoomer bijvoorbeeld stak, veertig jaar na de invoering van de bewuste bepaling, zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken: ‘Dus zijn alle kinderen in onze koloniën uit daar gevestigde Javanen, Chinezen, enz. geboren, voor ons privaatrecht Nederlanders. Heeft men daar werkelijk aan gedacht?’

Overigens had de inclusieve formulering van het Nederlanderschap niet direct gevolgen voor de positie van tot slaaf gemaakten. De mogelijke consequentie van artikel 5 was voor hen niet aan de orde; de verantwoordelijke minister zette uiteen dat zij, volgens de wet, geen persoon zijn en zich mitsdien ook niet konden ‘vestigen’.

De ruimhartigheid in de bepaling uit 1838 was geen lang leven beschoren. In 1850 wordt bij wet de kring van hen die zich Nederlander kunnen noemen in sterke mate beperkt: Nederlanderschap vloeide voortaan voort uit het geboren zijn uit ‘ ouders binnen het rijk in Europa gevestigd.’ Diegenen geboren in de koloniën uit ouders die daar ook gevestigd waren maakten dus geen aanspraak op de Nederlandse nationaliteit. Rechtsgeleerde Beijen zegt over de ‘inlanders’ ‘Zij (zijn) aan den Nederlandschen Staat onderworpen (…) maar leden van de rechtsgemeenschap zijn zij niet.’ En Thorbecke geeft in dit verband te kennen: ‘het lidmaatschap der Nederlandsch natie zou, geloof ik, met meer regt aan de Duitschers en Engelschen, dan aan de inlanders van Java of de Molukken worden toegekend.’

Een heldere inkijk in de mentale gesteldheid en het denken over koloniën en hun bewoners in het midden van de 19e eeuw. De geest van inclusiviteit was duidelijk terug in de fles.

Ook in ander opzicht waren de verschillen groot. Europeanen waren onderworpen aan Europees recht, inlanders aan een veelvormig adatrecht elk met hun eigen vormen van rechtspraak en conflictbeslechting. Wie onder het begrip ‘inlander’ viel was niet altijd helder; er was sprake van met inlanders gelijkgestelden. ‘Met inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of Heidenen zijn’. (Regeringsreglement art 9)

Nieuwe nationaliteitswet

Het versnipperde landschap van regelingen rondom nationaliteit en daarmee samenhangende rechtspositie leidde in 1893 tot de invoering van een nieuwe nationaliteitswet waarbij bepalingen uit het BW en uit de wet van 1850 werden ingetrokken. De uitwerking hiervan zag aanvankelijk op een ruime overgangsbepaling die zocht het Nederlanderschap dat hetzij door de wet van 1838 hetzij door die van 1850 was verworven, te continueren. Door een door de regering overgenomen amendement van Tweede Kamerlid Leyssohn Norman werd echter een beperking ingebouwd ‘met uitzondering van de inlanders en de met hen gelijkgestelden in de koloniën’. Zo werd met een pennenstreek aan tientallen miljoenen inwoners van de Indonesische archipel hun Nederlandse nationaliteit ontnomen zonder dat daar een andere nationaliteit voor in de plaats kwam.

Bovenstaande ontwikkelingen vormden het juridische firmament ten tijde van de schildering van Hulde der Koloniën. En, inderdaad, de slavernij was afgeschaft ten tijde van de totstandkoming van het onderhavige paneel. Maar de verhoudingen tussen de inwoners van de koloniën en de ‘boven hen gestelden’ werd geenszins tot uitdrukking gebracht in de zoetsappige, van dankbaarheid druipende, voorstelling.

 

Symboolwaarde

De Gouden Koets roept diverse reacties op variërend van bijval en bewondering tot witte waterverf en een waxinelichthouder. Maar veel bedreigender voor de koets in zijn rol als vervoermiddel voor feesten en partijen en Prinsjesdag is de aanval op zijn symboolwaarde. De focus op zijn kolonialistische en vernederende zijde is te beschouwen als een extrapolatie van een meer omvattend probleem. Het rijtuig staat voor ongelijkheid in de breedste zin van het woord; het verzinnebeeldt een regeringsvorm met een erfelijk staatshoofd, met lakeien en livreiers, met ‘boven ons gestelden’ en onderdanen, met privileges en kansongelijkheid, met intransparante besluitvorming en oncontroleerbare invloed. En het systeem dat door de koets gesymboliseerd wordt leent zich evenmin voor modernisering als het voertuig zelf. De monarchie moderniseren? De spreekwoordelijke luchtbanden onder de Gouden Koets. Het zou mooi zijn als de tot koning gemaakte zelf tot deze conclusie zou komen maar de kans daartoe lijkt niet groot. Ook daarom is het advies van D’Oliveira serieus te nemen. In het museum laten staan, die koets, opdat, in de woorden van de eerder aangehaalde Ruben la Cruz, de jonge generatie die het museum bezoekt ‘lessen over de slavernij kan leren die hun ouders nooit kregen’.

 

De Gouden Koets en zijn koloniale kant, H.U Jessurun d’Oliveira, Amsterdam Museum, 2021, is te lezen via deze link.

Lees ons interview met Ulli Jessurun d’ Oliveira over de Gouden Koets via deze link.

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Een  interview met jurist Ulli Jessurun d’ Oliveira over zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant en zijn exit-strategie voor Amalia en de rest van de ‘ Triple A’ om te ontkomen aan hun Gouden Kooi.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

1 2 3 19