NSDAP

Duitse demonen

Met de miljoenenclaims vanuit het huis der Hohenzollerns voor restitutie van door de DDR onteigend bezit staat de innige samenwerking van de voormalige Duitse vorstenhuizen met het Derde Rijk vol in het nieuws.

Tekst : René Zwaap

Honderd jaar na de proclamatie van de republiek van Weimar is het Pruisische vorstengeslacht Hohenzollern terug op de politieke bühne. Georg Friedrich Prinz von Preussen, achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, bestookt de Duitse overheden met miljoenenclaims voor destijds door de DDR onteigende paleizen en ander onroerend goed, als ook voor onteigende kunstschatten, geld en aandelen. Zijn claims behelzen tienduizenden objecten uit de collecties van de Stiftung Preußische Schlösser und Gärten, de Stiftung Preußischer Kulturbesitz en het Duitse Historische Museum in Berlijn. Ook eist de prins het eeuwigdurende woonrecht op in diverse paleizen, waaronder Cecilienhof, het 176 kamers tellende slot bij Postdam, waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van Duitsland werd bezegeld door Truman, Churchill en Stalin. Het paleis werd indertijd gebouwd voor de Pruisische kroonprins Wilhelm, zoon van Wilhelm II, en bleef ook na de proclamatie van de republiek en het daaropvolgende Derde Rijk privébezit van de Hohenzollerns, totdat zij in 1945 vluchtten voor de Russische troepen.
De eerste claim, in 2015, à raison van 1,2 miljoen euro, werd afgewezen door de Duitse deelstaat Brandenburg, die zich beriep op een wetsartikel dat compensatie van door de DDR doorgevoerde onteigeningen niet wordt verleend wanneer de eisende partij het nationaal-socialisme in belangrijke mate heeft ondersteund. De deelstaatsregering steunde daarbij op een preadvies van de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van de in 2003 verschenen dissertatie Vom König zum Führer, Sozialer Niedergang und politische Radikalisierung im deutschen Adel zwischen Kaiserreich und NS-Staat. Daarin wordt de samenwerking tussen het Pruisische en vele andere Duitse vorstenhuizen met de nazi’s uitvoerig gedocumenteerd. Prins Georg wenste zich niet bij de afwijzing neer te leggen en ging in beroep bij het Verwaltungsgericht in Potsdam. Tegelijkertijd klaagde hij Malinowski aan omdat deze in zijn – nog niet door de rechtbank vrijgegeven – preadvies (een zogeheten ‘Gutachten’ ) de privésfeer van zijn familie zou hebben geschonden. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting.

Geschokt
Historicus Malinowski, die doceert aan universiteit van Edinburgh, reageerde geschokt op de aanklacht van de prins. De samenwerking van de Hohenzollern-clan met het Hitler-regime behoort nu niet bepaald tot de geheime compartimenten van de Duitse geschiedschrijving. Ex-kroonprins Wilhelm, die na de Duitse nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog ook nog een tijdje in Nederland was gedetineerd op het eiland Wieringen, wilde in 1932 nog deelnemen aan de Duitse presidentsverkiezingen namens alle rechtse partijen, inclusief de NSDAP, waarbij Hitler dan zijn kanselier zou worden. Dat plan ging alleen niet door omdat zijn vader in Doorn dat verbood. Want dan had zijn zoon trouw aan de republiek moeten zweren en waren de kansen op herstel van de troon verkeken. Dat weerhield de ex-kroonprins er niet van om zijn steun aan Hitler krachtig te betuigen. Hij was te zien in het uniform van de SA en nam deel aan de beruchte Tag von Potsdam op 21 maart 1933, een demonstratieve plechtigheid waarbij vertegenwoordigers van de oude orde van het voormalige keizerrijk de nieuwbakken kanselier Hitler in het zonnetje zetten. Aan de gevierde Amerikaanse operazangeres Geraldine Farrar schreef prins Wilhelm wat voor geniale man de Führer was, door eerst de arbeidersbeweging te verslaan en ‘nu nog het een en ander op te ruimen’. Op dat moment waren de eerste duizenden Duitsers al opgesloten in een concentratiekamp.

Een andere zoon van de ex-Kaiser, prins August Wilhelm, beter bekend als ‘Auwi’, trad in 1930 toe tot de NSDAP, en deelde op partijdagen gekleed in het uniform van Standartenführer van de SA als Reichsredner het podium met Hitler, Goebbels en Goering. Auwi‘s zoon Alexander Ferdinand was ook lid van de nazipartij. Tot aan 1945 vond Malinoswski niet één verklaring van een prominente Hohenzollern waarin afstand werd genomen van het nazistische gedachtengoed. Een kleinzoon van de ex-Kaiser, Louis Ferdinand, tweede zoon van ex-kroonprins Wilhelm, schijnt in de verte iets van doen te hebben gehad met de mislukte aanslag op Hitler in 1944. Aan dat al dan niet vermeende wapenfeit klemt prins Georg zich nu ostentatief vast in een poging het imago van zijn Huis op te fleuren. Hetgeen niet mag verbloemen dat ook Kaiser Wilhelm na zijn vlucht naar Nederland zich bezondigde aan antisemitische tirades in zijn correspondentie en Hitler tot zijn dood in 1941 met gelukstelegrammen bestookte voor de behaalde successen op de slagvelden van Polen en Frankrijk. Malinoswki weet in zijn studie te melden dat Hermine Reuss, de tweede vrouw van de ex-Kaiser in Doorn, al vanaf de jaren twintig optrad als verwoed bruggenbouwer tussen de nazi’s en het Hohenzollern-huis. Hetgeen niet verwonderlijk mag heten, daar haar zonen uit haar eerste huwelijk ook lid waren van de NSDAP.

Hofleverancier van de nazi’s
Niet alleen de Hohenzollerns hadden na het verlies van hun koninklijke status hun kaarten gezet op de nazi’s. Vele familiehoofden van voormalig regerende vorstenhuizen in Duitsland traden toe tot de NSDAP. Het aantal prinsen en prinsessen was overstelpend. In dat verband is het opvallend hoeveel leden van het huis van Lippe, waar de Nederlandse prins Bernhard ook toe gerekend mag worden (eigenlijk als graaf, maar dankzij een gunst van zijn oom, Fürst Leopold van Lippe, vanaf 1916 als prins) toetraden tot de nazipartij. In zijn standaardwerk Royals and the Reich, the princes von Hessen in Nazi Germany (2006) turft Jonathan Petropulous maar liefst twintig nazi’s onder de Lippes (en dan vergeet hij nog Bernhard daarbij op te tellen). Daarmee mag dit geslacht, verdeeld over diverse linies, gerust hofleverancier van het nationaal-socialisme worden genoemd. Opvallend vroeg, in 1928, was de toetreding tot de NSDAP en de SA van Bernhards neef Ernst zur Lippe, die was voorbestemd de troon van Lippe te bestijgen. Daarmee was hij was de eerste officiële Erbprinz in nazi-gelederen.

Neurenberg

In zijn geautoriseerde biografie door Antonius John (getiteld Philipp von Boeselager, Freiherr, Verschwörer, Demokrat, 1994) noemt Philip von Boeselager, een aristocraat die deelnam aan het complot tegen Hitler door de groep militairen rond Von Stauffenberg, de toetreding van de erfprins van Lippe tot de NSDAP van groot belang voor de nazi’s. Hij herinnert eraan dat bij de processen van Neurenberg de verdediging van de SS, die als organisatie werd aangeklaagd, aanvoerde dat de adel toch werd gezien als ‘het fatsoenlijke deel der bevolking’ en dat de SS-vrijwilligers zonder blauw bloed dus niet kwalijk kon worden genomen dat zij het voorbeeld van al die prinsen hadden gevolgd.

Hierbij mag niet onvermeld blijven dat ook het lidmaatschap van Bernhard van de Reiter SS opdook bij diezelfde processen van Neurenberg. De Amerikaanse militair historicus Paul J. Wilson schrijft in zijn boek Himmler’s cavalry, the equestrian SS 1930-1945 (2000) dat het aan Bernards lidmaatschap te wijten was dat juist dit elite-onderdeel van de SS als enige wist te ontkomen aan een veroordeling als criminele organisatie. Wilson: ‘Waffen-SS-generaal Paul Haussner, een fanatieke verdediger van de Waffen-SS, stelde geruchten te hebben gehoord dat de Reiter-SS was vrijgesproken omdat een internationaal bekend (maar verder niet nader genoemd) persoon er deel van had uitgemaakt wiens veroordeling zou geleid kunnen hebben tot beschamende politieke problemen. Hij verwees zonder enige twijfel naar prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, de Nederlandse prins-gemaal, ooit actief lid van het Ruiterregiment 7 in Berlijn. Een ander lid van de SS gaf aan dat de vrijspraak nogal gelukkig was, anders zou de Nederlandse prins tot misdadiger zijn bestempeld’ .

Lees ook het artikel Duitse vorstenhuizen een eeuw later van Titus von Bönninghausen

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column Marcel van Roosmalen: Sprookjesboek

Prins Bernard Junior is een succesvol zakenman. Hij bezit 349 pandjes in Amsterdam en een naar hem zelf genoemde beachclub in Zandvoort. Hij vindt zichzelf niet deskundig genoeg om te verschijnen op een hoorzitting over vastgoed van de Amsterdamse gemeenteraad.

Eerst even over de bril.

Ik kom uit Arnhem, een stad die in de oorlog totaal is verwoest, ik had de prins graag een keer met dat montuur Nieuw Monikkenhuizen, het oude stadionnetje van Vitesse,  willen zien binnen komen.

Dan even over de arrogantie, hij had ook gewoon niet kunnen komen naar dat tribunaal voor vastgoedbeleggers zoals al die andere pandjesbazen, maar hij stak gewoon nog even een middelvinger op naar het volk door te zeggen dat hij zichzelf niet deskundig acht.

De Oranjes, ze vinden het leuk als je naar ze zwaait, en voor de rest denken ze dat we achterlijk zijn met al die oranje vlaggetjes en hoedjes.

Daar hebben ze, eerlijk is eerlijk, wel een punt.

Ieder volk krijgt wat het verdient en wij krijgen heel veel prinsjes en prinsesjes, die op Pieter van Vollenhoven na,  hij vertelt ons keurig na iedere ramp hoe we die hadden kunnen voorkomen,  nergens van weten.

Prins Bernhard Junior heeft 349 pandjes in Amsterdam, maar weet niets van de vastgoedmarkt.

Zijn opa heette ook prins Bernhard en was voor de oorlog  lid van de NSDAP, maar had verder geen nazisympathieën.

De vader van Koningin Maxima, zat in de regering van generaal Videla in Argentinië, maar had geen weet van verdwijningen of het schenden van mensenrechten.

Prinses Irene praat tegen bomen, zoekt verbinding met de natuur en eist vanaf haar Zuid-Afrikaanse landgoed dat we duurzamer gaan leven terwijl haar familiekapitaal is belegd in aandelen Shell, maar daar weet ze verder niets van.

Prinses Mabel sprak regelmatig af met Klaas Bruinsma, maar ze hadden  geen liefdesrelatie, dus ze had geen banden met de onderwereld.

Koningin Maxima draagt iedere dag een andere jurk en heeft verstand van microkrediet.

Prinses Laurentien noemt zichzelf de voorleesprinses maar heeft geen tijd om haar kinderen voor te lezen en is vergeten dat ze van geboorte helemaal geen prinses is en vroeger Petra heette.

En prinses Marilène is ook geen prinses, tenminste niet in de tijd dat we samen op de Fredericusschool in Velp zaten.

Prins Carlos tenslotte wil dat we zijn baby prins noemen, maar zijn buitenechtelijke zoon niet, want die verwekte hij per ongeluk en dan telt het niet.

Kunnen we de koninklijke familie, het schijnt niet anders te kunnen hier, beperken tot een koning, een koningin en een kroonprinses? Mogen we de rest van het sprookjesboek een keer dicht slaan? Wanneer houden we nou eens op met dat prinsen en prinsesjesgedoe? De middeleeuwen zijn voorbij, het is 2018. Een huisjesmelker is geen prins, maar gewoon een huisjesmelker, ook al heeft hij er geen verstand van.

Autonome knipkunstenaar geeft Wilhelmus-les

Het eerste lesmateriaal voor de verplichte Wilhelmus-les op school is binnen. Maar het beeldpamflet Vers Bloed zal niet het eerste zijn geweest dat initiator Sybrand Buma voor ogen stond. Collagekunstenaar Jos Deenen licht toe.

 Hoewel hij blijmoedig in het leven zegt te staan (‘cynisme is voor het leven als suiker in zuur vlees’) werd het  ‘knipkunstenaar’ Jos Deenen uit Venlo even zwart voor de ogen toen hem het nieuws bereikte dat het vers aangetreden kabinet Rutte III op aandringen van CDA-leider Sybrand Buma werk zei te willen maken van verplichte lessen over het Wilhelmus in het onderwijs. Deenen is trots op de antiautoritaire traditie waarin hij als kunstenaar staat en ging onverwijld aan de slag met het vervaardigen van zijn eigen lesmateriaal over dit thema. Het resultaat is de brochure Vers Bloed voor Oranje, Von Lippe-Biesterfeld bis Zorreguieta – – Wat gewillige, het Wilhelmus zingende kinderen, inzake het Huis van Oranje op school angstvallig wordt onthouden.

Deze bundel collages gewijd aan het koningshuis vibreert van de eerste tot de laatste pagina van majesteitsschennis, kwistig voorzien van hakenkruizen als verwijzing naar de politieke jeugdzondes van wijlen prins Bernhard.  Het is een thematiek waarmee Deenen vertrouwd is. In 1994, een jaar vóórdat het door Bernhard verzwegen lidmaatschap van de NSDAP voorpaginanieuws werd,  deelde hij al flyers en posters uit op het station in Venlo onder de titel ‘Was Bernhard een SS’er? Deenen: ‘Na nog geen 15 minuten werd ik al opgepakt door de politie en in het kotje gezet. Zonder schoenveters heb ik daar een halve dag kunnen wachten voordat ik weer als vrij burger kon vertrekken. Mijn in beslag genomen drukwerk heb ik nooit teruggezien en excuses kwamen er ook niet. De officier van justitie verontschuldigde zich later wel. Hij zei dat hij was tegengewerkt door de Venlose politie’.

Prins Bernhard is prominent aanwezig in ‘Vers Bloed’

Dada

Deenens gebruik van collagetechnieken doet denken aan Dada, het Surrealisme en de Engelse Pop Art. Door de jaren heen knipte de autodidactische kunstenaar foto’s uit de meest uiteenlopende tijdschriften. Die verzameling beeldmateriaal is voor de kunstenaar het equivalent van wat verf, palet en borstels voor de schilder zijn. Deenen verklaart zich schatplichtig aan de Duitse Dada-kunstenaar John Heartfield. Heartfield, geboren in 1891 als Helmut Herzfelde, veranderde zijn naam in Heartfield uit protest tegen het militarisme van zijn tijd. Zijn fotocollages waren uitgesproken satirisch en maatschappijkritisch, en dat geldt ook voor het werk van Deenen. Milieuproblematiek, consumentisme, erotiek, oorlogswaanzin en de dubbele moraal die als sluipend gif in instituties als religie en politiek doorsijpelt zijn de overheersende thema’s in zijn collages. ‘Zijn werk ontmaskert en choqueert en dwingt de toeschouwer nogal eens in de rol van voyeur’, schreef Geert Swaenepoel in 2015 in het Kunsttijdschrift Vlaanderen. ‘ Het houdt de kijker een niet altijd fraaie spiegel voor. De werken krijgen veelal een licht ironiserende titel of onderschrift mee, wat dat effect nog verhoogt’.

Eerder vergreep Deenen zich al eens aan het Vaticaan. In Vers Bloed laat Deenen zijn helse instrumentarium los op het koningshuis. In de begeleidende teksten geeft Deenen ook onder uit de zak. ‘Bernhard von Lippe-Biesterfeld was geen romantische sprookjesprins die zich smoorverliefd aan de blonde vlechten van een puntmutsprinses het kasteel introk’, houdt hij de vaderlandse schooljeugd voor. ‘En anders dan hij ons wilde doen geloven, liep hij ook nooit voor de troepen uit. Benno was eerder het prototype van een mééloper, een ras opportunist, een cynische, gewetenloze paladijn die alles en iedereen ten faveure van zichzelf voor zijn karretje spande. Zelfs sociale politici en het linkse journaille! Een Nazi pur sang, die helemaal doordraaide als men hem op de korrel nam. Kortom een ijskoude manipulator, die qua sufficiëntie, arrogantie en uniformgeilheid niet onderdeed voor de grootmeester op dat gebied, Hermann Göring’. Ook ten aanzien de vader van de huidige koningin (‘een gewetenloze slippendrager der criminele junta’) verwoordt Deenen zijn morele oordeel op de meest schrille wijze.

Standbeeld voor Klinkenberg

In deze passages toont Deenen zich schatplichtig aan Wim Klinkenberg. Zoals hij schrijft in Vers Bloed: ‘Als er één journalist postuum een standbeeld verdient omdat hij Prins Bernhard al fileerde toen die nog onder ons was, dan is het wel Wim Klinkenberg. Want daar waar de meeste journalisten tijdens Bernhards leven hun kruit lafhartig droog hielden, wijdde Klinkenberg in 1979 al een dikke vette pil aan deze schuinsmarcherende SS-er: Prins Bernhard – Een politieke biografie. Oranje troetelhistoriograaf Loe de Jong, die bij de presentatie van elke band uit zijn oorlogsreeksje een dansje met Bea deed, had voor dit gewrocht evenwel geen goed woord over. Volgens Loe was Bernhard helemaal geen Nazi, en ook nooit lid geweest van Hitlers NSDAP. Dat had de Prins hem namelijk zelf verteld toen hij hem daar, op de man af, eens naar had gevraagd. (Prins Bernhard zou tot aan zijn dood in zijn eigen sprookjes blijven geloven, maar als er weer een deeltje van Loe werd gepresenteerd bleef hij uit voorzorg toch maar liever thuis)’.

 

Aan de tere kinderziel zal Deenens apocalyptisch getinte wereldbeeld wellicht niet direct besteed zijn. Maar hij is wel de eerste die serieus werk heeft gemaakt van het kabinetsvoornemen. Ander materiaal voor Buma’s verplichte Wilhelmus-lessen is eenvoudigweg niet voor handen. En voor 12,50 euro heeft men het unieke, 28 pagina’s tellende kunstwerk al in huis. (Direct te bestellen bij de kunstenaar via zijn e-mail josdeenen@home.nl). De kunstenaar heeft ook een alternatieve Oranje-verjaardagskalender in de aanbieding. Daarmee krijgt u uw toilet gegarandeerd monarchistenvrij!

 

 

 

 

Pleidooi voor een weerbare democratie

Wie op grond van het ondemocratische karakter van de monarchie voor de (her)invoering van de republiek in Nederland pleit, zal de democratie moeten toerusten met de middelen om zich teweer te stellen tegen haar vijanden – zowel van links als van rechts. De ondergang van de Republiek van Weimar maakt duidelijk dat de republiek de democratie niet noodzakelijkerwijs tegen haar vijanden beschermt.  

 

Tekst Kurt Haverkort

 

Op 12 februari 2017 is Frank-Walter Steinmeier gekozen tot twaalfde president van de Bondsrepubliek Duitsland. Hoewel voorgedragen door de regeringspartijen cdu/csu en spd, kon hij ook in de andere partijen op brede steun rekenen. (In de praktijk liggen de zaken iets ingewikkelder aangezien het kiescollege, de Bundesversammlung, is samengesteld uit de leden van de Bondsdag enerzijds en een gelijk aantal afgevaardigden van de deelstaten anderzijds, die in tegenstelling tot de Bondsdagleden niet per se worden afgevaardigd op grond van het lidmaatschap van een politieke partij, maar vanwege hun maatschappelijke verdiensten.) Als enige van de in de Bondsdag vertegenwoordigde partijen wees Die Linke de kandidatuur van Steinmeier bij voorbaat af om vervolgens een eigen kandidaat te nomineren: Christoph Butterwegge, emeritus hoogleraar politieke wetenschappen.

De beslissing van Die Linke een eigen kandidaat te nomineren, lijkt op het eerste gezicht een bewijs van haar democratische gezindheid: de verkiezing van een president heeft immers alleen zin wanneer er ook iets te kiezen valt. Maar wie de voorlopers van Die Linke (kpd, sed en pds) kent, weet dat democratische grondbeginselen niet behoren tot de tradities van deze aan het faillissement van de ddr ontsnapte partij. Er viel in de ddr immers bijzonder weinig te kiezen: de zetelverdeling in het parlement (Volkskammer) stond van tevoren vast en de kiezers konden alleen voor of tegen de door de sed samengestelde kandidatenlijst (Einheitsliste) stemmen. Om voor de kandidatenlijst te stemmen, hoefde je het stembiljet slechts dicht te vouwen en in de stembus te deponeren; wilde je tegenstemmen, dan moest je dit in het stemhokje aangeven (dit ontging de alomtegenwoordige veiligheidsdienst natuurlijk niet, waarna represailles volgden). Wie is opgegroeid met deze Oost-Duitse variant van ‘vrije’ en ‘geheime’ verkiezingen waarvan de uitslag bij voorbaat vaststond, wordt met andere woorden niet ineens de hoeder van de democratie door een tegenkandidaat voor het ambt van staatshoofd te nomineren.

 

 

Agenda 2010

 

Over de werkelijke reden voor de voordracht van een eigen kandidaat deed Die Linke niet geheimzinnig: Steinmeiers kandidatuur was voor haar onaanvaardbaar omdat hij als chef van de bondskanselarij betrokken was bij de totstandkoming van de Agenda 2010, de onder bondskanselier Gerhard Schröder ingeluide hervorming van het sociale stelsel en de arbeidsmarkt. De kandidatuur van Butterwegge was dan ook niet geheel toevallig aangezien hij een verklaard tegenstander van Schröders hervormingsbeleid was. Ook hierop lijkt weinig af te dingen, ware het niet dat Die Linke in dit opzicht weinig recht van spreken heeft, gelet op de economische en ecologische verwoestingen die men – zij het onder een andere naam – in ruim veertig jaar ‘socialisme’ in de ddr heeft aangericht. Terwijl de Duitse economie en arbeidsmarkt mede dankzij Schröders Agenda 2010 momenteel floreren, heeft men in het oosten van Duitsland nog altijd te kampen met de desastreuze gevolgen van ruim veertig jaar wanbeleid van de sed. Hoewel de motivering van Die Linke dus weinig steekhoudend is, wentelt de partij zich in haar eigen gelijk, zoals tot uitdrukking komt in het refrein van het Lied der Partei uit betere tijden: ‘Die Partei, die Partei, die hat immer recht.’

Ook bij de verkiezing van de bondspresident in 2010 had Die Linke een eigen kandidaat, Lukrezia Jochimsen, voor het ambt van staatshoofd genomineerd als tegenkandidaat van Christian Wulff (de kandidaat van cdu/csu en fdp) en Joachim Gauck (de kandidaat van spd en Bündnis 90/Die Grünen). Voor de vereiste absolute meerderheid had Wulff maar liefst drie stemmingen nodig. Wanneer Die Linke geen eigen kandidaat had genomineerd, maar zich eveneens achter Gauck had geschaard, was in plaats van Wulff beslist de ‘kandidaat van het volk’ (Gauck) tot bondspresident gekozen. Als voorvechter van de burgerrechten in de ddr was Gauck, die vanaf 1974 in de gaten werd gehouden door de Stasi, voor Die Linke echter onaanvaardbaar. En zo werd de mindere kandidaat (Wulff) – met dank aan Die Linke – tot bondspresident gekozen. Na Wulffs vervroegde aftreden in verband met een affaire uit zijn tijd als minister-president van Nedersaksen werd Gauck, dit keer ook gesteund door cdu/csu en fdp, in 2012 alsnog tot bondspresident gekozen. Aangezien Die Linke Gauck nog steeds niet gouteerde, nomineerde de partij opnieuw een volstrekt kansloze eigen kandidaat, ditmaal Beate Klarsfeld.

 

 

Opmerkelijke gelijkenis

 

Met name de verkiezing van de bondspresident in 2010 vertoonde een opmerkelijke gelijkenis met die van de rijkspresident in 1925 in de Republiek van Weimar. Hierbij verloor Wilhelm Marx (de kandidaat van Zentrum, spd en ddp) in de tweede ronde nipt van Paul von Hindenburg (de kandidaat van de rechts-conservatieve partijen). Wanneer de kpd niet hardnekkig had vastgehouden aan haar volslagen kansloze eigen kandidaat Ernst Thälmann, was Marx en niet Hindenburg de opvolger van de in 1925 plotseling overleden Friedrich Ebert geworden. Niet alleen was Hindenburg geen rijkspresident geworden, maar Adolf Hitler was in 1933 ook niet tot rijkskanselier benoemd (dat Hindenburg in 1932 als rijkspresident was herkozen, doet hieraan niets af). De geschiedenis had een heel andere, minder catastrofale wending genomen! Los van de terreur van Roter Frontkämpferbund en sa illustreert de opstelling van de kpd in 1925 dat de communisten evenals de nationaalsocialisten het spel volgens de regels van de democratie speelden met als uiteindelijk doel de omverwerping van de democratie. Zowel kpd als nsdap streefde naar de ondergang van de gehate Republiek van Weimar, waartoe beide alleen op het eerste gezicht ongelijke partijen desnoods eendrachtig samenwerkten.

Hiermee is niet gezegd dat Die Linke in navolging van de kpd streeft naar de omverwerping van de democratie, hoewel de Duitse veiligheidsdienst goede gronden heeft politici van Die Linke in de gaten te houden (wie hieraan mocht twijfelen, zij eraan herinnerd dat Die Linke zich onverminderd op Rusland oriënteert, alsof de Sovjet-Unie en de ddr nooit ten onder zijn gegaan). De parallel tussen de verkiezing van de bondspresident in 2010 en die van de rijkspresident in 1925 illustreert dat de Duitse communisten niets uit de geschiedenis hebben geleerd. Het getuigt van een zekere ironie dat Die Linke hiermee het gelijk van Karl Marx bevestigde, die in Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte schreef dat grote gebeurtenissen en personen uit de wereldgeschiedenis zich als het ware tweemaal voordoen: de ene keer als tragedie, de andere keer als farce.

 

Hindenburg

 

Met bovenstaande historische parallel wordt evenmin beoogd een vergelijking tussen Wulff en Hindenburg te trekken. Het gaat hier immers niet om beide gewezen presidenten als persoon, maar om het ambt van president. Dit kan het best duidelijk worden gemaakt middels het volgende gedachte-experiment. In het hypothetische geval dat in 2010 iemand als Hindenburg tot bondspresident was gekozen, was het gevolg hiervan niet dezelfde demontage van de parlementaire democratie geweest die uiteindelijk heeft geleid tot de ondergang van de Republiek van Weimar. De Bondsrepubliek is aanzienlijk robuuster dan de eerste Duitse republiek doordat men zich bij haar stichting in 1949 terdege rekenschap heeft gegeven van de tekortkomingen van de grondwet van 1919. In tegenstelling tot Die Linke hebben de opstellers van de Duitse grondwet met andere woorden wél lering getrokken uit de Duitse geschiedenis.

Hoe kon de Republiek van Weimar ontaarden in een dictatuur? Het antwoord op deze vraag ligt deels besloten in de bijzondere positie van de rijkspresident. Deze werd voor de duur van zeven jaar rechtstreeks door het volk gekozen. Overeenkomstig zijn legitimatie door het volk beschikte het staatshoofd over verregaande bevoegdheden: de rijkspresident benoemde en ontsloeg de rijkskanselier en had het recht de Rijksdag te ontbinden, reeds door de Rijksdag aangenomen wetten aan een referendum te onderwerpen en de inwerkingtreding hiervan voor de duur van twee jaar op te schorten. In geval van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde en veiligheid kon hij bovendien bij noodverordening regeren en de onder zijn opperbevel staande Reichswehr inzetten om de orde te herstellen. In het bijzonder van deze laatste bevoegdheid is in de laatste jaren van de Republiek van Weimar veelvuldig misbruik gemaakt: van 1930 tot en met Hitlers benoeming tot rijkskanselier in 1933 is uitsluitend bij noodverordening geregeerd waardoor de Rijksdag was uitgeschakeld en de rijkskanselier feitelijk bij de gratie van de inmiddels seniele rijkspresident regeerde. Vanwege deze enorme machtsconcentratie werd de rijkspresident ook wel Ersatzkaiser genoemd.

Hoewel de rijkspresident als Hüter der Verfassung gold, was hij uiteindelijk een belangrijke oorzaak van de ondergang van de Republiek van Weimar. Om de Bondsrepubliek eenzelfde lot te besparen, zijn de bevoegdheden van het huidige Duitse staatshoofd zeer beperkt. De bondspresident, die voor de duur van vijf jaar wordt gekozen, beschikt nauwelijks over politieke macht en zijn verordeningen en beschikkingen zijn slechts rechtsgeldig met het contraseign van de bondskanselier of de verantwoordelijke minister. Anders dan de rijkspresident wordt de bondspresident ook niet rechtstreeks door het volk gekozen, maar door een kiescollege dat uitsluitend voor dit doel bijeenkomt: de Bundesversammlung (zie boven). Een belangrijke reden hiervoor was dat men wilde voorkomen dat er een verkiezingsstrijd om het ambt van staatshoofd zou ontbranden waardoor de bondspresident de speelbal van partijpolitiek zou kunnen worden. (Met haar kritiek op Steinmeier en haar kandidatuur van Butterwegge bewees Die Linke dat ze als enige partij er niet voor terugdeinst het ambt van staatshoofd voor haar politieke doeleinden te instrumentaliseren.)

De ondergang van de Republiek van Weimar en omgekeerd het succes van de Bondsrepubliek onderstrepen het belang van een weerbare democratie. Maar wat is precies de relevantie hiervan voor Nederlandse republikeinen? Een belangrijk argument voor de republiek is dat deze een absolute voorwaarde voor een democratisch staatsbestel is omdat de monarchie per definitie ondemocratisch is. De ondergang van de Republiek van Weimar maakt echter duidelijk dat de republiek de democratie niet noodzakelijkerwijs beschermt tegen haar vijanden. Wie mede vanwege het ondemocratische karakter van de monarchie voor de (her)invoering van de republiek in Nederland pleit, zal de democratie dan ook moeten toerusten met de middelen om zich teweer te stellen tegen haar vijanden – zowel van links als van rechts. Anders bestaat het risico dat evenals in de Republiek van Weimar met de invoering van de republiek de democratie op het spel wordt gezet.