De Republikein

De Kosten van het Koningshuis: het volledige rapport

Woord vooraf

Dit onderzoek naar de kosten van het Nederlandse koninklijk huis is erop gericht te komen tot de vaststelling van een nettobedrag dat de Nederlandse burger jaarlijks gemiddeld kwijt is aan het in stand houden van de Oranje-monarchie en op grond daarvan aan de hand van vergelijkingen met andere landen (zowel republieken als koningshuizen) te zien of de huidige Nederlandse staatsvorm duur dan wel goedkoop uitvalt.

Het gaat om een optelsom van kosten, die in sommige gevallen uit de diverse begrotingen kunnen worden gehaald (uitkeringen, vergoedingen etc.) maar in veel gevallen creatief rekenwerk vereisen. Vitaal onderdeel van deze exercitie is een schatting van het vermogen van het koningshuis, hetgeen relevant is omdat dit vermogen vanwege de grondwettelijke gunsten die de monarchie ten deel vallen voor een belangrijk deel fiscaal onbelast blijft. De aldus aan de nationale schatkist onttrokken sommen dienen te worden opgeteld bij de kosten van de monarchie, zo is de hier gehanteerde methode. Net zoals bij de Belastingdienst te doen gebruikelijk, werken we aan de hand van aannames op basis van de beschikbare gegevens, en mochten deze aannames foutief zijn – hetgeen natuurlijk niet honderd procent valt uit te sluiten – horen wij graag van de regering of het koningshuis in welke zin we de uit de literatuur en eigen onderzoek gedistilleerde cijfers zouden moeten aanpassen, net zoals een belastingplichtige bezwaar kan aantekenen tegen de hem of haar opgelegde aanslag.

Het logo van het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders WillyLeaks. Ontwerp: Studio GoedZo, Amsterdam
Dit onderzoek is uitgevoerd door de redactie van tijdschrift De Republikein in opdracht van het Republikeins Genootschap en werd gefinancierd met behulp van crowdfunding. Een van de onderdelen van het onderzoek behelsde het in gebruik stellen van WillyLeaks, het ‘digitale meldpunt voor koninklijke klokkenluiders’, een nog altijd in gebruik verkerend mailadres (willyleaks@derepublikein.nl) voor tips en adviezen ten behoeve van het onderzoek, dat functioneert op basis van volstrekte vertrouwelijkheid.

Via WillyLeaks ontving het onderzoeksteam velerlei bruikbare wenken over grote en kleine aspecten van de met het koningshuis gemoeide kostenposten – ze zijn in deze rapportage verwerkt. Waar het gaat om vertrouwelijke informatie die alleen bij de gratie van anonimiteit is gedeeld, is er bij de verwerking in deze rapportage voor gezorgd dat e.e.a. niet herleidbaar is tot de bron.

Dit rapport is onderdeel van een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de laatste zeven grote monarchieën in Europa zoals dat wordt uitgevoerd binnen de Alliance of European Republican Movements (AERM), de federatie van republikeins georiënteerde organisaties in Groot-Brittannië, Spanje, Zweden, Noorwegen, Denemarken, België en Nederland. De gehanteerde methodiek om te komen tot een totaalbeeld van de kosten van het vorstenhuis is geïnspireerd op het rapport Royal Expenses van de Britse republikeinse organisatie Republic.

Dit onderzoek kan worden beschouwd als een doorlopend proces en is met de publicatie van deze rapportage dan ook niet afgesloten. Dat kan ook moeilijk anders, aangezien veel van de hier besproken materie is omgeven door de geur van mysterieuze staatsgeheimen, hetgeen de discussie in de Tweede Kamer over het vermogen van de Koning en het Koningshuis keer op keer ernstig heeft vertroebeld. Het zou ten zeerste te zijn aanbevelen als de zittende regering een eind zou maken aan alle speculaties door de volksvertegenwoordiging het resultaat te bieden van een grondig boekenonderzoek van het koninklijke vermogen en dat van de andere vertegenwoordigers van het koninklijk huis.

De redactie van De Republikein dankt de volgende personen voor hun waardevolle tips en adviezen bij de totstandkoming van dit onderzoek: Gerard Aalders, Philip Dröge, Jan Maliepaard, Ries Roowaan, Martien Schurink en Gerard van der Zwan, plus alle anonieme tipgevers via WillyLeaks.

De eindredactie van dit rapport was in handen van René Zwaap en Maurits van den Toorn, met bijdragen van Maurits van den Toorn, Gijs Korevaar en Thom deLagh.

Inleiding

Het onderzoek ‘De Kosten van het Koningshuis’ , dat de redactie van dit tijdschrift uitvoerde in opdracht van het Republikeins Genootschap, kreeg breed aandacht in de media. Met name de berekeningen van het koninklijk vermogen – essentieel vanwege de fiscale vrijstellingen die daar in de Grondwet voor zijn gereserveerd – baarden veel opzien en misbaar.
Enkele dagen voor de presentatie in perscentrum Nieuwspoort in Den Haag op 29 april 2018 kwam de Rijksvoorlichtingsdienst met de mededeling dat de koning geen aandelen heeft in Koninklijke Olie Shell, noch in andere bedrijven die het predicaat ‘koninklijk’ in het banier voeren. Een unieke stap. Tot dan toe heerste in Den Haag een ‘omerta’ over het bezit van de koning(in). Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet-De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis. In dat rapport stond alleen te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’. Naar de pers werd indertijd een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana gelekt.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? De Rotterdamse hoogleraar Rechtsgeleerdheid H. van Maarseveen (1926-2012), die als ambtenaar van Binnenlandse Zaken gemoeid was bij de naspeuringen van de commissie, kwalificeerde het onderzoek in 1976 als ‘fake’. In een interview met het weekblad Haagsche Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Aangezien het privévermogen van de vorst ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting, was de hoogte van dat vermogen essentieel voor ons onderzoek. We kwamen uit op een bedrag van minstens 12 miljard euro. NRC Handelsblad had het in dit verband over een ‘losjes uitgevoerd onderzoek’. Maar zo losjes waren de berekeningen niet.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland (ABN), die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland. In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht.

Koninklijke olie
Dan het belang in Shell. Volgens de RVD dus niet in handen van de koning, maar over zijn moeder en zijn echtgenote – die eveneens wettelijk zijn vrijgesteld zijn van vermogensbelasting – deed de dienst geen mededelingen. Ook heeft het koningshuis het vermogen geparkeerd in diverse stichtingen die fiscaal buiten schot blijven: de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Koning Willem III nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van het Koninklijk Huis. Zie daar de basis van de aannames in dit rapport. Gegevens uit het verleden geven weliswaar net als op de beurs geen garanties voor de toekomst of zelfs het heden, maar bieden wel aanknopingspunten. Wellicht zijn die grote belangen in de loop der decennia te gelde gemaakt, of in andere beleggingen of trustfondsen terecht gekomen. Maar dat geld is natuurlijk niet weg. Aangezien volgens de Belastingdienst elke modale sufferd een jaarlijks rendement van 4 procent op zijn vermogen moet kunnen behalen, zal het Koninklijk huis – gesteund door een legertje professionele beleggingsadviseurs – daar ook echt wel in slagen. De onduidelijkheid waar het geld is belegd wordt door dergelijke ontkenningen alleen maar groter, de onzekerheid over mogelijk ongewenste belangenverstrengeling ook.

Kern van het probleem bij die aannames is dat ze nodig zijn door de onduidelijkheid over de kosten en de weigering van opeenvolgende regeringen om meer duidelijkheid te verschaffen. De RVD kan het dan wel over ‘giswerk’ hebben, men draagt zelf aan de onduidelijkheid bij door geen opening van zaken te geven. Bovendien zijn de bedragen die het Koningshuis met zijn succesvolle optredens in binnen- en buitenland de Nederlandse economie jaarlijks zou opleveren net zo goed giswerk.
Een enkele reactie in de media was het gevolg van slecht leeswerk. Zo had Het Financieele Dagblad kritiek op de post van veertig miljoen euro voor beveiliging, die volgens de krant niet alleen de beveiliging van het Koninklijk Huis dekt, maar ook van leden van de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet. Jammer voor het FD, maar uit het rapport-Zalm blijkt zonneklaar dat het bij dat bedrag toch echt alleen om beveiligingskosten voor het Koninklijk Huis gaat.
Uiteindelijk gaat het maar om één ding: maak de totale kosten van de monarchie inzichtelijk. Pas dan kunnen we als volwassen mensen op basis van betrouwbare gegevens een zinvolle discussie voeren of we dat wel over hebben voor het sprookje van Oranje.

Deel I: De officiële cijfers tegen het licht

De Grondwet bepaalt in artikel 40 dat de koning een uitkering van de staat ontvangt. De Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) uit 1972 werkt deze grondwetsbepaling verder uit.
In de rijksbegroting worden uitgaven voor koning, echtgenote en koning die afstand van het koningschap heeft gedaan, dus voor Willem-Alexander, Máxima en Beatrix, gesplitst in drie delen: een persoonlijk inkomen (A), personeels- en materiële kosten (B) en functionele uitgaven en doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken dan de eigen begroting van de koning (C). Het persoonlijk inkomen voor dit trio staat in de begroting van de koning in 2018 op 8,2 miljoen euro, 143.000 euro meer dan in voorgaande jaren. In 2022 stijgt dit trouwens tot bijna 9,7 miljoen euro, omdat prinses Amalia dan 18 jaar is geworden en als ‘vermoedelijke opvolger van de Koning’ op 1,5 miljoen per jaar kan rekenen.
De ‘functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap’, zoals de officiële formulering luidt, zijn goed voor 28,3 miljoen euro. Voor de C-component (doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken) komt daar nog 5, 8 miljoen euro bij. In 2018 is dat in totaal dus 42,3 miljoen euro. Dit is inclusief het gebruik van luchtvaartuigen (geraamd op bijna 834.000 euro); eerder betrof dat grotendeels het gebruik van het regeringsvliegtuig PH-KBX. Nu dat niet meer beschikbaar is en de aangeschafte Boeing pas begin 2019 arriveert, wordt het geld besteed aan de huur van andere vliegtuigen. Wie mocht twijfelen over het nut daarvan wordt op de website van het Koninklijk Huis terecht gewezen: ‘De Koning en de echtgenote van de Koning vliegen altijd in het openbaar belang,’ heet het daar.

Extracomptabele bijlage
Maar dit is nog niet alles. Er komt nog 17,1 miljoen euro bij, zo blijkt uit de zogenaamde ‘extracomptabele’ bijlage bij de begroting. Het gaat daarbij om 2 miljoen euro voor uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken (dit slaat neer op de begroting van Buitenlandse Zaken), 15 miljoen euro voor de paleizen Huis ten Bosch, Noordeinde en het Koninklijk Paleis in Amsterdam (op de begroting van Wonen en Rijksdienst) en 87.000 euro onderhoudskosten van het jacht De Groene Draeck (op de begroting van Defensie). De officiële totale kosten bedragen daarmee 59,4 miljoen euro.
Een groot deel van de kosten zit ‘onder water’ in de vorm van beveiliging en bewaking. Dit vormt een onderdeel dat voor rekening komt van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Defensie.
Ook in de genoemde bijlage, die sinds 2016 bij de begroting zit, blijven die kosten onzichtbaar. Daarin is slechts te lezen: ‘Uit dit budget worden uitgaven voor alle beveiliging van personen en objecten gedaan, dus voor zowel leden van het Koninklijk Huis als leden van het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer. Het budget laat niet zien hoe de uitgaven in het budget worden verdeeld over de verschillende personen en objecten. Dat zou veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, omdat dit ongewenst informatie over de beveiliging zou kunnen geven’.
Opvallend daarbij is dat die ongewenste informatie een paar jaar geleden wél openbaar is gemaakt en toen weinig opzien heeft gebaard. In 2009 waren de ‘overige uitgaven’ voor het Koninklijk Huis namelijk ruim 77 miljoen euro, inclusief beveiligingskosten. Die kwamen toen nog voor rekening van het ministerie van BZK (13.750.000 euro) en van Defensie (25.898.000 miljoen euro), bij elkaar dus bijna 40 miljoen euro. Samen met de declarabele functionele uitgaven in dat jaar van ruim 25 miljoen euro en de grondwettelijke uitkeringen van bijna 7 miljoen euro leverde dat een totaal kostenplaatje op van 110.036.000 euro op aan kosten Koninklijk Huis.
Dit bedrag komt uit een rapport dat is opgesteld door oud-minister van Financiën Gerrit Zalm in opdracht van minister-president Balkenende. Aanleiding daarvoor was de wens de begroting van het Koninklijk Huis een andere vorm te geven, wat vervolgens ook is gebeurd (alle aanbevelingen uit het rapport werden overgenomen).
Van 2009 is zonder al te veel problemen naar het heden te extrapoleren, want we kunnen aannemen dat de kosten voor beveiliging sindsdien niet substantieel zijn gewijzigd. Als het al is gelukt om efficiënter te werken – wat immers het nobele streven van elk kabinet is – dan wordt de eventuele opbrengst daarvan ongetwijfeld teniet gedaan door de (lichte) inflatie en de scherpere beveiliging als gevolg van de toegenomen terreurdreiging in de afgelopen jaren. Anders gezegd: we kunnen stellen dat ook nu de beveiligingskosten voor de leden van het Koninklijk Huis neerkomen op zeker 40 miljoen euro. Als we dan de A-, B- en C-componenten plus de bedragen in de extracomptabele bijlage plus beveiligingskosten bij elkaar optellen, komen we op 99,4 miljoen euro. Dat is conservatief gerekend, grote kans dat het meer is. Bovendien is ook dit bedrag nog aan de krappe kant, want ter wille van de monarchie worden ook elders uitgaven gedaan.

Koningsdag
 
Zo is er Koningsdag, in 2016 gevierd in Zwolle. De gemeente had daar een begroting van 920.000 euro voor opgesteld. Dordrecht deed het in 2015 voor 955.198 euro, Tilburg was in 2017 de gelukkige en had er in de begroting 700.000 euro voor gereserveerd. In alle gevallen gaat het alleen om externe kosten, de ongetwijfeld vele werkuren van de gemeenteambtenaren zijn niet berekend. Al met al kunnen we ramen dat elke Koningsdag rond één miljoen euro kost, waarmee het tussenbedrag oploopt naar 100,4 miljoen euro.

Er is meer: wat kost het een gemeente als een royal een ‘eenvoudig’ werkbezoek brengt? In 2013 legde het koninklijk paar een twintig minuten durend ‘flitsbezoek’ af aan de stadskern van Hoorn. De kosten daarvan ten laste van de gemeentelijke begroting bedroegen 75.000 euro, zo deelde het college van B en W mee na vragen vanuit de gemeenteraad. Het overgrote deel van dit bedrag ging op aan incidentele beveiligingsmaatregelen. Een deel van de binnenstad werd gedurende een groot deel van de dag afgesloten. Ondernemers klaagden over omzetverliezen. Die zouden eigenlijk ook bij de monarchale kosten moeten worden opgeteld, maar laten we uitgaan van dat bedrag van 75.000 euro voor 20 minuten.
 
In het Jaaroverzicht van het Koninklijk Huis, in februari 2016 voor de zevende keer verschenen, staan over het jaar 2015 zo’n 340 publieke activiteiten, zoals werk- en streekbezoeken, openingen van tentoonstellingen, het bijwonen van herdenkingen en toespraken. De ene activiteit is uitgebreider en gecompliceerder qua organisatie dan de andere, maar als we – op basis van de kosten in Hoorn – de kosten per keer op 75.000 euro schatten (grote kans dat het meer is), dan komt dat voor 300 activiteiten neer op 22,5 miljoen euro op jaarbasis. De keuze om slechts 300 bezoeken te tellen in plaats van 340 is omdat buitenlandse bezoeken niet zijn meegerekend. Daarvoor zijn immers al kosten opgevoerd in de begroting van Buitenlandse Zaken.

Daarmee komen we op een tussenstand van totale koninklijke kosten à 122,9 miljoen euro op jaarbasis, en dat alles gebaseerd op cijfers die we hebben geput uit officiële rapportages van de overheid.
 
Veel uitgaven zijn niet of nauwelijks en/of alleen bij benadering terug te vinden. Dat is niet slim, want elke keer dat er weer iets aan het licht komt, leidt dat tot heisa in de media en in de Kamer. Dat gebeurt over van alles, ook betrekkelijke kleinigheden als de onderhoudskosten van De Groene Draeck. Aan voorbereidings- en vergadertijd is er over deze kwestie zo langzamerhand meer dan dat bedrag uitgegeven. Het gebeurt ook over wat er aan kosten nog gaat komen, zoals de aankondiging van de toelage van 1,5 miljoen euro die kroonprinses Amalia vanaf haar achttiende krijgt. Overigens: toen de toenmalige kroonprinses Juliana in 1927 achttien jaar werd, kreeg ze uit ‘s Rijks kas een jaarlijkse toelage van 200.000 gulden. Als je de koopkracht van dat bedrag omrekent naar het heden (het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een handige omrekentool) komt dat, misschien niet eens heel toevallig, neer op 1,5 miljoen euro.

Alle, maar dan ook écht alle uitgaven op een rijtje leidt ook tot verontwaardiging en gedoe, maar het is voor een vaardige premier beter uit te leggen. Bovendien is de discussie dan in één keer gevoerd, terwijl die nu steeds weer opnieuw oplaait. Het ooit bestaande idee ‘zolang het maar niet al te duidelijk is wat het koningshuis kost, komt er geen gedoe over’ is al lang is zijn tegendeel omgeslagen. Niet voor niets vroeg de Kamer in oktober 2014 in een motie van Pechtold en Van Toorenburg om meer transparantie ten aanzien van de kosten van het koningshuis. Toevoeging van een extracomptabele bijlage aan de begroting zonder dat alle kosten daarin te vinden zijn, heeft daar weinig verbetering in gebracht
 
Deel II: Verborgen kosten binnen het ambtelijke apparaat

De leden van het Koninklijk Huis hebben een aantal privileges die de Staat geld kosten, zonder dat die in de boeken staan als uitgaven voor het Koninklijk Huis. Omdat deze kosten niet opvraagbaar zijn, betreden we hier het domein van het creatieve rekenwerk.
Nederland heeft wereldwijd circa 140 ambassades en consulaten. De ambassades hebben niet zelden een ruimte beschikbaar die uitsluitend ten dienste staat voor een bezoek van het Nederlandse staatshoofd, bestaande uit slaapgelegenheid en ruimtes voor sanitaire voorzieningen. Vanzelfsprekend staan deze ruimten bijna voor 100 procent van de tijd leeg. Deze leegstand brengt wel veel kosten met zich mee. Ze moeten worden schoongehouden en bij tijd en wijle een verfje krijgen. Het hoeft geen betoog dat deze kosten niet in verhouding staan tot het weinige gebruik dat er door het staatshoofd – of door familieleden die uit naam van het koningschap waarnemen – van wordt gemaakt.
  (Voormalige) ambtenaren bij het ministerie van Buitenlandse Zaken wisten ons via WillyLeaks te melden dat het in het verleden veelvuldig is voorgekomen dat het staatshoofd de ruimte op de ambassade niet toereikend vond en de voorkeur gaf aan een verblijf in een veel-sterren hotel, waarmee de kosten nog hoger opliepen.
Veelvuldig gefrequenteerd werd sinds de komst van Máxima Zorreguieta in de Oranje- gelederen de Ambassade in Buenos Aires. Voordat Willem-Alexander staatshoofd werd heeft hij, als prinsenpaar samen met Máxima, vele malen voor langere tijd de familie Zorreguieta bezocht. Onmiskenbaar betrof het een familiebezoek, maar voor deze gelegenheden werd de beschikbare ruimte in de ambassade voor het staatshoofd dankbaar gebruikt. De grens tussen functioneel en privégebruik is hier vaag.
  Ook de ambassade in Parijs werd volgens onze ambtelijke bronnen veelvuldig gebruikt door Máxima, die daarbij vooral werd gelokt door de haute couture van de modestad.
  Ambassades plegen op A-locaties in de duurste steden ter wereld te staan. De bouw van de ambassade in Berlijn kostte bijvoorbeeld 57,5 miljoen euro en de ambassadeur in Moskou is jaarlijks 1,5 miljoen euro aan huisvesting kwijt. Het exacte aandeel dat hier wordt opgeofferd aan een mogelijk koninklijk bezoek valt natuurlijk niet te becijferen – maar een schatting 10 miljoen euro op jaarbasis lijkt wel het allerlaagste minimum.
 
122,9 miljoen plus 10 miljoen levert een tussenstand op van 132,9 miljoen euro per jaar in de meest behoudende berekening denkbaar.
 
Eveneens niet zichtbaar in de rijksbegroting is het feit dat diplomaten van Buitenlandse Zaken, direct en ook ondersteunend werkzaam zijn voor het Hof (o.d.i. het Kabinet van de Koning(in)), de privésecretarie van de majesteit op Noordeinde en allerlei andere privé- en zgn. functionele uitjes en ontmoetingen van de familie van Oranje.
 
Al deze ambtelijke kosten (uren, extra werkzaamheden, allerlei inzet van ambassades in het buitenland) zouden bij de kosten voor het koningshuis moeten worden opgeteld. Het gaat hier voornamelijk om medewerkers op academisch niveau die volgens het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren (BBRA) tussen de schalen 11 tot 20 zitten, hetgeen minimaal goed is voor een maandsalaris van 2.996,94 euro (schaal 11) en maximaal 9.159,50 (schaal 18).
Alle buitenlandse contacten van het Hof en de familie van Oranje worden voorbereid en begeleid door Buitenlandse Zaken. Dat betreft niet alleen de inhoudelijke, maar ook de praktische zaken bij staatsbezoeken (inkomend en uitgaand) en allerlei andere bezoeken van buitenlandse functionarissen en ook (semi-) privéreisjes van de Oranjes. Voor officiële bezoeken en contacten moet altijd een (omvangrijk) achtergrond- en gespreksdossier worden samengesteld – zeer tijdrovend werk. Al het andere werk moet daarvoor namelijk wijken: het Hof heeft altijd voorrang. Jarenlang was een oud-ambassadeur (niveau directeur-generaal) volledig vrijgesteld om fulltime al deze Hofdossiers nauwgezet te bekijken en beoordelen.
Voor een inkomend staatsbezoek moet niet alleen voor de majesteit zelf een (gespreks)dossier worden voorbereid maar ook voor diens partner – die immers ook een gesprek gaande moet zien te houden.
In de tijd dat Willem-Alexander nog kroonprins was, was er volgens de ambtelijke bronnen die ons via WillyLeaks contacteerden op het Ministerie van Waterstaat een complete ambtelijke unit voor hem werkzaam vanwege zijn waterbeheer-hobby. Ambtenaren op BZ maakten mee dat de kroonprins jaarlijks naar Duitsland afreisde (ook voor privébezoeken) en dat hij daar bezoeken en gesprekken had die ook moesten worden voorbereid. Ook moest dan het complete Consulaat-Generaal wekenlang in de touwen om e.e.a. voor te bereiden. Ambtenaren die weigerden dit op zich niet binnen hun functieomschrijving vallende werk te doen, eindigden hun ambtelijke bestaan op de Boulevard of Broken Dreams (het souterrain bij BZ waar alle hopeloze gevallen hun dagen slijten met zinloze projecten).

Marathon van New York
 
Hierbij ook relevant is dat als iemand van de koninklijke familie ook maar ergens heen gaat, ook voor vakantie of weekendtrip, de hele ambassadestaf in dat land klaar moet staan om te assisteren. Er gaat dan een officieel bericht uit aan de ambassadeur dat een lid van de koninklijke familie ‘in uw ambtsgebied verblijft, dan-en-dan aankomt (vervoer klaarstaand graag)’, waarbij verwacht wordt dat aan alle behoeften tegemoet wordt gekomen. Berucht bij het Consulaat te New York is de marathon van New York, waar de broers Van Vollenhoven altijd graag meelopen, volledig gefaciliteerd door de rijksambtenarij. De gehele consulaatsstaf is dan z’n hele weekend kwijt om de prinsen te accommoderen.
Bij een staatsbezoek moeten er ook tafelredes worden geschreven. Die van de MP en andere ministers worden uiteraard geschreven op hun departementen en die van de majesteit plegen te worden geschreven op BZ in samenwerking met het Kabinet van de Koning (ook rijksambtenaren). In de tijd van het koningschap van Beatrix kwam het regelmatig voor dat de majesteit dat zelf wilde doen, althans, niet zelf natuurlijk, maar wel uit het zicht van de verantwoordelijke ministers, dus: op haar eigen Noordeinde-privé- secretariaat. Ook daar werden dan ambtenaren van BZ bij ingezet, aangezien BZ’ers geacht worden goed gescreend te zijn.
Voorts moet hier ook de andere dan inhoudelijke bijstand tijdens staats- en andere bezoeken worden genoemd, oftewel alle klusjes om de koninklijke familie tevreden te houden.
Natuurlijk, ook een president zou bij de uitoefening van zijn functie ambtelijke ondersteuning behoeven, maar in dat geval zou er niet een hele familie moeten worden bediend, en zou het maar een fractie kosten van het nu gespendeerde bedrag. We schatten de kosten van deze ambtelijke hulptroepen die niet als zodanig in de rijksbegroting te traceren zijn als koninklijke kosten heel conservatief op 5 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand inmiddels is opgelopen op 137,9 miljoen euro per jaar.

Aansturing Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging

Naast de ambtenaren van BZ waarover het Koninklijk Huis kennelijk vrijelijk mag beschikken zonder dat hun kosten worden opgeteld in de officiële rekensommen van de koninklijk kosten, werd in de affaire die speelde rond Edwin de Roy van Zuydewijn in 2013 ook duidelijk dat het koningshuis kennelijk ook als opdrachtgever fungeert van diverse veiligheidsdiensten. Zo moest premier Rutte de Tweede Kamer in 2013 bekennen dat het wijlen prins Bernhard was geweest die in 2000 de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) opdracht gaf om de gangen van Edwin de Roy van Zuydewijn na te gaan. Dat bleek uit Rutte’s antwoorden na Kamervragen die volgden op een onthulling van journalist Joost Ramaer in weekblad De Groene Amsterdammer van 27 november 2013. Behalve de ex-van prinses Margarita zouden ook zijn ‘ouders en zusters’ zijn onderzocht.
Toenmalig minister-president Balkenende verklaarde in maart 2003 in een brief aan de Tweede Kamer dat de geheime diensten tegen De Roy van Zuydewijn waren ingezet door Felix Rhodius, de toenmalige directeur van het Kabinet der Koningin. De Roy van Zuydewijn bleek ook nog onderzocht door de AIVD (voorheen de BVD), die het dossier van De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst in Amsterdam lichtte nadat Bernhard De Roy van Zuydewijn – zo blijkt uit een mededeling van ex-Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes, die Bernhard lang heeft geïnterviewd – had omschreven als ‘een vijandelijk projectiel dat onschadelijk moet worden gemaakt’. Uit een onthulling van EenVandaag in 2006 bleek dat het particuliere detectivebureau K-2 in 2003 was ingezet om De Roy van Zuydewijn te schaduwen. Onder de camouflage van de ministeriële verantwoordelijkheid ligt er kennelijk een open mogelijkheid voor de koninklijke familie om veiligheidsdiensten en privédetectives op kosten van de Staat aan te sturen met opdrachten die hun privédomein betreffen.
Ook van de verantwoording van dit ‘meerwerk’ ontbreekt ieder spoor in de boeken. We hanteren bij deze cijferexercitie een jaarlijkse post van een – wederom minimaal geschat – miljoen euro per jaar, waarmee we uitkomen op een tussenstand van 138,9 miljoen euro.

Deel III: Fiscale privileges

Illustratie: Joep
‘Koning dumpt belastingmannetje’ kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG Meijburg in Amstelveen, waar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.
  De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het Koninklijk Huis zou hebben verzorgd, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager aan De Telegraaf. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen.’
Die extreme geheimhouding behoeft niet te verbazen, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het vermogen van de vorst, alsmede dat van Máxima en Beatrix, volgens artikel 40 van de Grondwet ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’vrijgesteld is van vermogensbelasting.
  De drie zijn met hetzelfde artikel in de Grondwet ook vrijgesteld van het betalen van belastingen over schenkingen en erfenissen die ze van een ander lid van het Koninklijk Huis ontvangen. Artikel 33 van de Successiewet voorziet er in dat iedereen die een schenking of een erfenis ontvangt van de Koning of een ander lid van het Koninklijk Huis daarover geen belasting betaalt.
Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen voor het koninklijk huis om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen.
  Daarnaast zijn de royals volgens de Wegensverkeerswet vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting en hoeft de koning op grond van een Europese verordening geen invoerrechten te betalen over giften of geschenken die in het kader van internationale betrekkingen zijn gedaan, maar die privileges blijven in dit verband buiten beschouwing, al doen verhalen de ronde als zou wijlen prins Bernhard gebruik makend van deze omstandigheden een leuke bijverdienste hebben gehad aan het belastingvrij importeren van luxe auto’s om deze door te verkopen.

Vermogensbelasting
Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De relevante vraag in dit verband is over hoeveel kapitaal het Koninklijk Huis (dus anno 2018 Willem-Alexander, Máxima en Beatrix) beschikt dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.
 
Rijkste vrouw ter wereld
 
Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet- De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis, onder leiding van de VVD’er David Simons, hoogleraar staats- en administratief recht aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, de PvdA’er Jo van der Hoeven, hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, en Jan de Pous, die namens de Christelijk-Historische Unie minister van Economische Zaken was geweest in het kabinet-De Quay (1959-1963), en sinds 1964 voorzitter was van de Sociaal-Economische Raad. Het doel was dat aan de belastingvrijdom die de Oranjes tot dan toe hadden genoten paal en perk werd gesteld, maar dat bleek niet zo eenvoudig. De commissie kreeg ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken ter beschikking gesteld die een blikje in de koninklijke boekhouding mochten werpen.
De bevindingen van de commissie over de hoogte van het Oranje-vermogen werden nooit naar buiten gebracht, alleen dat dit vermogen veel kleiner zou zijn dan was aangenomen. Naar de pers werd gelekt een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana, de toenmalige vorstin. Wanneer men de historische opbouw van het Oranje-kapitaal sinds de eerste Oranje-koning Willem I overziet, mocht dat bedrag opvallend laag worden genoemd.
Binnen de commissie-Simons bestond grote onenigheid over de vraag of de leden van het Koninklijk Huis ook successierechten (erf- en schenkbelasting) zouden moeten betalen, zo blijkt uit het rapport Het inkomen van de koning, dat eind 2017 in opdracht van premier Rutte werd gepubliceerd door een commissie onder leiding van hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit Carla van Baalen. Deze had opdracht gekregen om uit te zoeken of een onthulling van RTL Nieuws over een geheime deal tussen het Koninklijk Huis en het kabinet-De Jong, waarbij het koningshuis werd gecompenseerd voor de belasting die het vanaf 1970 moest gaan afdragen, op waarheid berustte.
De PvdA’er Van der Hoeven was binnen de commissie belastingvrijdom voorstander van de lijn dat de leden van het Koninklijk Huis voortaan ook belasting zouden afdragen over erfenissen en schenkingen, zo blijkt uit het rapport van de commissie-Van Baalen, die onder meer toegang had tot de aantekeningen van de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken jhr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden, die in het herzieningstraject van de financiële relatie tussen de koning en het Rijk een cruciale rol speelde. Van der Hoeven bewoog hemel en aarde om de koning te verplichten successierechten af te dragen, maar het kabinet-De Jong wenste daar niet op in te gaan en liet in de Grondwet opnemen dat de leden van het Koninklijk Huis vrij zijn van erf- en schenkbelasting. Van der Hoeven beklaagde zich steen en been, maar werd overruled door staatssecretaris van Financiën Grapperhaus, vader van de huidige minister van Justitie.

‘Kom niet aan het inkomen van de Oranjes’
 
Toen Van der Hoeven vervolgens in 1980 voorgedragen werd als vicevoorzitter van de Raad van State, stak Beatrix daar een stokje voor. ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’, verklaarde toenmalig premier Van Agt daaromtrent tegenover H.U. Jessurun d’Oliveira in De Republikein van juni 2016.
In het rapport van de commissie-Simons werd het vermogen van het Koninklijk Huis niet gespecificeerd. Er stond alleen in te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? Een ex-ambtenaar van Binnenlandse Zaken die betrokken was geweest bij de naspeuringen van de commissie-Simons, de latere hoogleraar Rechtsgeleerdheid aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam H. van Maarseveen (1926-2012), kwalificeerde het onderzoek naar het vermogen van de Oranjes als ‘fake’. In een interview met Jan Brokken van het weekblad Haagse Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Andere autoriteiten op dit gebied hebben eveneens hun scepsis over de lage schatting van de commissie-Simons geuit. Hoogleraar Algemeen Belastingrecht van de Universiteit van Leiden H. Vording schreef in zijn Fiscale positie van de koning (2015): ‘Met betrekking tot de vrijstelling voor het successierecht is de vraag, of de in 1970 aangevoerde overweging dat het staatshoofd “niet beschikt over een zeer hoog vermogen” nog immer juist is.’
Bijkomend probleem bij deze discussie is dat het vermogen deels is ondergebracht in stichtingen die niet belastingplichtig zijn. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen en fiscaal onbelast blijven zolang dit vermogen niet wordt aangesproken. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst (ABD), een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belastingvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing.
In hun rapport ‘Begroting van de Koning, evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schrijven de ABD- ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen.’ Dat is echter maar de vraag: zolang het geld op de rekeningen van de stichtingen staat geparkeerd, is er sprake van fiscale neutraliteit, zodra er echter uitgekeerd zou gaan worden aan de royals, zou de belastingplicht bij opheffing van de belastingvrijdom even goed weer gelden.
Het bestaan van deze stichtingen wordt gememoreerd in het rapport-Van Baalen. Het gaat om de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau genoemd, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Er was, concludeerde de commissie-Van Baalen, eind jaren zestig geen ‘geheime belastingdeal’ om de Oranjes te compenseren voor het verlies van een stukje van hun belastingvrijdom. Maar er was wel degelijk een deal. ‘Het was duidelijk dat er een relatie was tussen de afschaffing van de gedeeltelijke belastingvrijdom en de invoering van het inkomensbestanddeel’, aldus de commissie in het rapport. ‘Maar minder duidelijk was hoe deze relatie precies in elkaar stak. Daarover werd in de openbaarheid niets gezegd. Tijdens de interne discussies kwam dit punt echter nadrukkelijk naar voren.’

Deal of geen deal?
Kortom: die compenserende maatregelen waarmee RTL Nieuws op de proppen kwam, bestonden wel degelijk en ze zijn anno 2018 nog steeds van kracht. Ze waren alleen niet zo geheim als werd gesuggereerd. De leden van het Koninklijk Huis verloren hun belastingvrijdom maar zeer gedeeltelijk. Ze bleven vrij van vermogensbelasting ‘voor het deel van het vermogen dat dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie’ en erfbelasting hoefden ze onder het nieuwe regime vanaf 1970 ook niet af te dragen. De PvdA legde zich daarbij neer, ondanks de terechte constatering van PvdA-Kamerlid Van den Bergh in 1971 dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’.
Het zijn niet de minste stemmen die zich hebben gekeerd tegen de koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uit emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal-Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie van het Koninklijk Huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het Koninklijk Huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd.’
Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.
 
Boze Bernhard
Hoeveel geld zou er voor de schatkist verloren kunnen gaan aan deze gedeeltelijke belastingvrijdom? In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schat Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn immer spraakmakende lijst van de rijken der aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorstin. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’.
Gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal moet dat bedrag onwaarschijnlijk laag worden genoemd.

Op naam geregistreerd aandeel van Wilhelmina bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van ABN.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. Dat het koningshuis ook na de dood van Willem I een dikke vinger bleef houden in de Nederlandse Handelsmaatschappij blijkt uit een opmerking in het proefschrift Voor Handel en Maatschappij Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1824-1964 van T. De Graaf. Deze meldt dat in 1956 een besluit van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NHM om het presidentschap af te schaffen werd teruggedraaid vanwege bezwaren van prins Bernhard, hoewel deze na zijn korte ‘stage’ bij de bank bij zijn komst in Nederland geen officiële functie bij de NHM had. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland, die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland.
In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht. Tot voor enkele maanden voor het overnamegevecht vanaf eind 2006 schommelde de koers van de ABN Amro op iets boven de 40 miljard. Dat betekent: als de koninklijke familie de aandelen voor 2007 al verkocht zou hebben, zou het dus niet gaan om zes miljard, maar eerder om 4 miljard.
 
Koninklijke olie
 
Koning Willem III, de kleinzoon van Willem I, nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds, over de directeur van de Shell-groep van 1901 tot 1937 Henri Deterding, vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis in het perspectief van Deterding ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
 
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. In april 2018 wist de Rijksvoorlichtingsdienst te melden dat Willem-Alexander zelf geen aandelen had in de oliemaatschappij. Maar die aandelen kunnen even goed in handen zijn van zijn moeder of van zijn vrouw (die er ook geen belasting over hoeven te betalen) of geparkeerd bij een van de stichtingen waar het Oranje-vermogen is ondergebracht.
 
Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van leden van het Koninklijk Huis.
 
Het aandelenpakket van de Oranjes moet in de loop der tijden breed zijn uitgewaaierd over de hele wereld. In Nederland gelden ook Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.
 
Ook interessant in dit verband is het door Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijnen in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Hollandse Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana een miljoen gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet-Den Uyl de mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijn had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld.
 
Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors, Fiat en Rolls Royce genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werd gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar, zoals het zakenblad Fortune meldde  in de editie van 12 oktober 1987.
 
Goed verdeeld
 
De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

Boekhouder dreigt met openbaarmaking
 
Uit berichtgeving van Het Financieele Dagblad bleek in januari 2018 dat de koninklijke familie minstens 51 beleggingsrekeningen heeft lopen bij Box Consultants in Waalre. Een ex- boekhouder van Box, Erwin Hogers, dreigde in een juridisch conflict met zijn ex-werkgever met openbaarmaking van de gegevens over deze koninklijke beleggingen. ‘Weet de koning wel dat zijn vermogensbeheerder wordt verdacht van valsheid in geschrifte?,’ zou de ex-boekhouder – die inmiddels de wijk naar Zuid-Afrika zou hebben genomen – hebben gezegd tijdens een rechtszaak waarin zijn ex-werkgever hem op straffe van dwangsommen het zwijgen probeerde op te leggen. De advocaat van Box stelde bij die gelegenheid ‘onomkeerbare gevolgen’ in het vooruitzicht als de ‘uiterst gevoelige informatie over cliënten van Box Consultants c.s. – onder wie leden van het Koninklijk Huis – op straat kan komen te liggen’.
 
De boekhouder kreeg een sanctie van 2 miljoen euro opgelegd door het Gerechtshof als hij zijn mond tegen derden over Box zou openen. Vooralsnog is deze zaak in nevelen gehuld, maar het maakt wel duidelijk dat het aandelenbezit van de koninklijke familie inmiddels breed moet zijn verdeeld. Hier kan gerust over een zakenimperium worden gesproken – een imperium dat zich bovendien kan beroepen op unieke fiscale privileges.
 
Op grond van de hiervoor in beeld gebrachte historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds koning Willem I zou het vermogen van het minimaal moeten worden geschat op 12 miljard euro. Dat vermogen kan deels onder Willem-Alexander, deels bij zijn vrouw en deels bij zijn moeder zijn ondergebracht, of geparkeerd zijn in de stichtingen die het Koninklijk Huis heeft opgericht, en blijven zo uit het schotveld van de fiscus. En het zou wel een heel moedige belastinginspecteur moeten zijn om daar moeilijke vragen over te gaan stellen.
 
Een einde aan de gedeeltelijke belastingvrijdom van de Oranjes zou de Nederlandse schatkist een aanzienlijke inkomstenbron kunnen opleveren. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes. Met 12 miljard gaat het om 192 miljoen euro. Daarmee kunnen alle kosten van het Koninklijk Huis worden voldaan. Vooralsnog moet dit hypothetische bedrag worden gerekend bij de kosten van het Koninklijk Huis – zodat de tussenstand inmiddels van 138,9 euro naar 330,9 miljoen euro is opgelopen.
 
Vrijstelling erfbelasting
 
Daarbij opgeteld dienen nog de gederfde inkomsten vanwege de vrijstelling van erfbelasting. Volgens de huidige regels bedraagt erfbelasting bij een vermogen hoger dan 123.248 euro 20 procent voor echtgenoten en kinderen en 36 procent voor kleinkinderen. Bij een vermogen van 12 miljard euro gaat er dus met elk overlijden van een Oranje-vorst een bedrag van minimaal 240 miljoen euro aan erfbelasting verloren voor de schatkist. Gelet op de gemiddelde leeftijd van 75 die de Oranje-vorsten tot nu toe bereikten (Willem I 1772-1843, Willem II 1792-1849, Willem III 1817-1890, Wilhelmina 1880-1962, Juliana 1909-2004) kosten deze belastingvrijstellingen de schatkist minimaal 3,2 miljoen euro op jaarbasis, waarmee we uitkomen op een tussenbedrag van 334,1 euro aan kosten per jaar
 
Onroerend goed
 
In het huidige bestel worden paleis Noordeinde, paleis Huis ten Bosch en het Koninklijk Paleis Amsterdam door de staat gratis aan de koning tot gebruik ter beschikking gesteld. Daarnaast komt de rekening voor renovatie en onderhoud en de WOZ-waarde ook bij de belastingbetaler terecht. Wanneer deze dure woon- dan wel kantoorruimtes op A-lokaties tegen commerciële tarieven zouden worden verhuurd dan wel verkocht – hetgeen een gevolg zou kunnen zijn van de invoering van een republikeinse staatsvorm – zou dat de staat veel geld kunnen opleveren.
 
In de periode 1997-2000 bepaalde de gemeente Den Haag de waarde van Paleis Noordeinde op 18 miljoen euro en die van Huis ten Bosch op 7,5 miljoen euro, terwijl het paleis op de Dam een waarde vertegenwoordigt van maar liefst 100 miljoen euro, want tot die waarde is het bedrag van 10 miljoen gulden waarvoor de gemeente Amsterdam in 1936 afstand deed van alle rechten op het voormalige stadhuis inmiddels opgelopen. De gederfde staatsinkomsten als gevolg van het bestaan van de monarchie lopen daarmee op met 130 miljoen.
 
Belastingvrije schenking

Eind 2017 werd bekend dat prinses Beatrix haar landgoed De Horsten in Wassenaar en Voorschoten zeer recent aan haar zoon de koning had geschonken. Dankzij het belastingvrije schenkingsregime hoefde Willem-Alexander daar geen euro belasting over te betalen. De waarde van het geschonken landgoed wordt geschat op 25 miljoen euro, de waarde van de huizen en andere gebouwen die op de grond staan niet meegerekend. Met een heffing van 20 procent die normaal zou zijn voor andere stervelingen krijgt de BV Oranje hier ten koste van de Nederlandse staatskas een douceurtje van minimaal 5 miljoen euro.
 
Begin juni 2017 werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige paleis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op.
 
In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het pand in kwestie ging, nadat de Staat het had verworven, dienen als pied à terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening natuurlijk voor het Rijk.

Verbouwingskosten
De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten van de diverse paleizen.
 
Zo wordt nu al jaren het 17e eeuwse paleis Huis ten Bosch grondig opgeknapt en gemoderniseerd. Het paleis was toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd. Huis ten Bosch kampte onder met waterschade en houtrot. Stopcontacten zouden niet geaard zijn en de waterleidingen zouden nog van lood zijn. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn volgens de laatste melding van de Rijksvoorlichtingsdienst inmiddels toegenomen tot 63,1 miljoen euro.
 
Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.
 
Renovatie Drakensteyn

 
De staat draaide ook op voor de grote renovatie van kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Na de publicatie van de eerste versie van dit rapport werd bekend dat het kasteeltje naar beproefd recept zal worden verkocht aan de staat, maar wel blijft dienstdoen als woning van de gewezen vorstin. De kosten van de eerdere verbouwing worden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen. Opvallend is ook dat het kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van een vergelijkbaar optrekje in het naburige Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakesteyn, maar wordt bijna vier keer zo hoog aangeslagen.
 
Al deze vaak incidentele posten zijn moeilijk terug te berekenen tot een jaarlijke kostprijs, maar ter behoud van het overzicht stellen we dat de huisvesting van de royals de staat jaarlijks minstens 10 miljoen euro aan meerkosten (inclusief gederfde inkomsten) brengt – waarmee we komen op een tussenstand van 344,1 miljoen euro aan koninklijke kosten per jaar.
 
Kunst en juwelen
 
De Oranjes verdienen ook de nodige miljoenen aan kunsthandel en ontduiken daarbij soms ook aantoonbaar de belasting. Zo gingen op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s twee schilderijen onder de hamer uit de particuliere collectie van prins Bernhard en prinses Juliana. De veiling, A Future for Nature genaamd, was georganiseerd door baron Heinrich Thyssen-Bornemisza. De opbrengsten zouden ten goede komen aan het Wereldnatuurfonds (WNF). Juliana en Bernhard doneerden twee schilderijen: De heilige familie, van de Spaanse meester Bartolomé Esteban Murillo en De verkrachting van Europa, toegeschreven aan de Italiaanse Elisabetta Sirani. Murillo’s doek zou volgens het veilingboekje weg moeten voor een bedrag tussen de 60.000 en 80.000 Britse ponden.
 
De vermeende Sirani was geschat op een bedrag tussen de 6000 en 8000 pond. De binnengehaalde bedragen waren spectaculair hoger: De heilige familie deed 600.000 pond, terwijl De verkrachting van Europa ook het veelvoud van 100.000 pond opbracht. De gulle gever bleef anoniem. Uit een brief van de schatkistbewaarder van Juliana, R.M. Smits, blijkt dat Juliana de royale gift in de vorm van een lijfrente weer kon aftrekken van de door haar te betalen belasting . Juliana verplichtte zich tot het jaarlijks betalen van  200.000 pond over een periode van vijf jaar ten bate van het WNF. Als ze eerder zou komen te overlijden, zou het resterende bedrag in één keer aan het WNF worden uitgekeerd. Schatkistbewaarder Smits in zijn brief aan het WNF: ‘As the installments of the life-annuity are income-tax deductible you will no doubt understand our interest in this instrument’. Kortom: Juliana had er zo een aftrekpost bij, en dat voor twee schilderijen die eigenlijk nog geen tiende waard waren van de som waarvoor ze uiteindelijk werden aangekocht. Boze tongen in het kunstbedrijf beweren dat deze tactiek van het kunstmatig ophogen van de waarde van kunst wel vaker wordt gevolgd. Doordat kopers anoniem blijven, is het bijvoorbeeld heel goed mogelijk om de doeken zelf te kopen, zodat men zichzelf een geweldige fiscale aftrekpost bezorgt, terwijl de opbrengsten gewoon weer kunnen worden besteed. In dit geval bleek de opbrengst van de veiling echter helemaal niet te gaan naar het Wereldnatuurfonds, want dit fonds maakte de opbrengst vervolgens over naar een Zwitserse privérekening van prins Bernhard, die het geld besteedde aan Operation Lock, de codenaam voor een – desastreus uitgepakt – plan van de Nederlandse prins om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn en olifanten tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen, zoals beschreven staat in het boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) van de hand van de Britse natuurbeschermer John Hanks. Los van politieke complicaties riekte deze transactie ook naar belastingontduiking.
 
In 2016 kwam de onthulling dat het Koninklijk Huis in 2012 en 2014 in het geheim belangrijke historische kunstwerken had verkocht aan een buitenlands museum en een Nederlandse privéverzamelaar. Het schilderij Bosbrand van de befaamde negentiende eeuwse Javaanse schilder Raden Saleh was door de kunstenaar geschonken aan koning Willem III, maar was door de veertien kleinkinderen van Juliana verkocht aan de National Gallery Singapore nadat het was gerestaureerd door de Stichting Restauratie Atelier Limburg in Maastricht. De vraag is wie voor de restauratiekosten is opgedraaid. En daarnaast: aangezien het schilderij een geschenk aan het staatshoofd was, mocht deze schenking dan wel als privébezit van het koningshuis worden verkocht?
Een niet nader genoemd lid van het Koninklijk Huis verkocht de waardevolle Atlas Munnicks van Cleeff, een verzameling van 1.200 oude tekeningen van de stad en de provincie Utrecht, aan zakenman John Fentener van Vlissingen.
 
Deze transacties hebben gemeen dat het Koninklijk Huis ze heimelijk had uitgevoerd en dat zij alleen door toedoen van de pers in de openbaarheid kwamen. Het is een indicatie dat het Koninklijk Huis opereert in de kunsthandel, dat het dit het liefst in anonimiteit doet, dat de verhandelde kunstwerken mogelijk geschenken aan de Staat waren, dat de opbrengst van zogenaamd ten bate van charitatieve doeleinden geveilde kunstwerken in werkelijkheid weer op privérekeningen van de royals kwamen en dat het ook onduidelijk is voor wiens rekening de restauratiewerkzaamheden van sommige kunstwerken zijn gekomen. Opheffing van de monarchie zou een einde kunnen maken aan deze dit koninklijke gehossel met kunst, hetgeen wij becijferen als een besparing ten gunste van de overheidskas van 1,4 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand van deze rekensom is opgelopen tot 345,5 miljoen euro.
 
Duurste monarchie van Europa
 
Met 345,5 miljoen euro aan kosten per jaar is de Oranje-monarchie met stip de duurste monarchie van Europa. De Belgische hoogleraar Herman Matthijs vergeleek in 2012 de kosten van de diverse monarchieën en staatshoofden met elkaar. In 2013 verscheen een samenvatting van zijn onderzoek in het Tijdschrift voor Openbare Financiën. Hij kwam tot de conclusie dat Groot-Brittannië (38 miljoen) de duurste monarchie had. Dat was echter zeer geflatteerd, want de Britse organisatie Republic raamde de totale kosten van de Britse monarchie in 2017 op 345 miljoen pond, wat in de huidige koersverhouding neerkomt op 398 miljoen euro. Groot-Brittannië is met 65,6 miljoen inwoners echter bijna vier keer zo groot als Nederland. Daarmee heeft Nederland met stip de duurste monarchie van Europa. 345,5 miljoen aan kosten gedeeld door 17,2 miljoen inwoners komt neer op een bedrag van 20 euro aan kosten per jaar per bewoner in Nederland voor de monarchie, terwijl de 65,6 miljoen Britten per hoofd een bedrag van ongeveer 6 euro kwijt zijn.Inmiddels zijn van diverse landen cijfers bekend. Na Nederland (345,5 miljoen euro) en het Verenigd Koninkrijk (345 miljoen pond) is nu ook Zweden klaar met het becijferen van de werkelijke kosten het koningshuis. Zweedse Republinska Föreningen het houdt op op 137 miljoen Zweedse kronen, hetgeen in euros ongeveer 13,7 miljoen zou zijn. Invoering van het Zweedse model in Nederland zou om budgettaire redenen in ieder geval hogelijk gewenst zijn.
 
Tot slot moeten we in dit verband nog even stilstaan bij de bewering van econoom Harry van Dalen, verbonden als econoom aan de Universiteit van Tilburg, dat het koningshuis jaarlijks 4 tot 5 miljard euro bijdraagt aan de schatkist.
 
De Tilburgse econoom vergeleek monarchieën met andere staatsvormen. Van Dalen constateerde dat het nationale inkomen van monarchieën over de afgelopen decennia 1 procent meer groeide dan een willekeurige republiek of dictatuur. Volgens Van Dalen trekt een monarchie door zijn stabiliteit eerder buitenlandse investeerders aan. Bovendien brengen de handelsmissies die op staatsbezoeken meegaan in het kielzog van het Nederlandse staatshoofd 200 miljoen euro per keer op, zo becijferde het ministerie van Economische Zaken.
 
In dat verband is het de moeite waard de woorden te herhalen van journalist Max Westerman tijdens het jaarcongres van het Republikeins Genootschap in 2017 over de rol van de koning en aanhang tijdens de zakenmissies van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland:
 

Max Westerman
‘Er kan geen enkele grote economische deal worden aangewezen waarbij hun betrokkenheid een rol zou hebben gespeeld. Het is ook idioot om te denken dat ondernemers op een handelsmissie een transactie zou worden gegund omdat zij vergezeld worden door een koninklijke entourage. Zo werkt het kapitalisme toch echt niet. Ik denk eerder dat het tegendeel waar is. Dat de koning meer hindert dan helpt. (…) De meeste handelsmissies doen het zonder koninklijke franje. En dat is maar goed ook, zo vertelden mij een paar functionarissen die de handelsmissies helpen organiseren. Als de koning erbij is, is de sfeer totaal anders, vertelden ze. Formeel, gespannen, krampachtig. Iedereen loopt op eieren. Dat is nu eenmaal wat royalty met de mens doet; burgers worden tot dweperige onderdanen, en ook veel buitenlanders staat het klamme zweet in de handen. Dat is niet de beste sfeer voor creatief zakendoen. Degenen die handelsmissies met en zonder koning met elkaar kunnen vergelijken zeggen dan ook: geef ons maar de missies zonder. Althans dat vertellen ze je ’s avonds bij de borrel. Ze zullen het niet in hun hoofd halen dat op het NOS-journaal te herhalen. En de staatsomroep zou het natuurlijk ook niet uitzenden. In dertig jaar buitenlandjournalistiek heb ik met eigen ogen kunnen constateren dat de toegevoegde waarde van het koningshuis voor het Nederlandse imago en de Nederlandse economie nihil is.’
 
Wij sluiten ons geheel bij die woorden aan – het valt op geen enkele manier te bewijzen dat koninklijke deelname aan handelsmissies daadwerkelijk heeft bijgedragen aan toename van het aantal opdrachten voor het nationale bedrijfsleven.De bewering van Van Dalen in casu de louterende werking van de monarchie op de stabiliteit van een land en daarmee op de economische groei kan met een verwijzing naar Zwitserland – dat in zijn geschiedenis nog nooit een gekroond hoofd heeft gekend – ook al makkelijk worden ontkracht.

Zwitsers model
Geconcludeerd moet worden dat opheffing van het koningshuis ten faveure van een republikeinse staatsvorm zoals bijvoorbeeld Zwitserland, een land van vergelijkbare grootte als Nederland, waar het presidentschap jaarlijks rouleert tussen de leden van de Bundesrat (de ministersploeg), tegen een jaarvergoeding van 445.163 Zwitserse franken per jaar, aangevuld met een vergoeding van 30.000 franken en 12.000 franken. Verder krijgt de roulerende president zijn kosten voor telefoon en computer vergoed, een representatief voertuig in gebruik en een eerste klasse treinabonnement. Totale kosten: minder dan 500.000 Zwitserse franken, is 424.000 euro.
 
Er valt dus meer dan 345 miljoen euro jaarlijks te besparen bij de afschaffing van de Nederlandse monarchie ten gunste van een presidentschap naar Zwitsers model. Daarbij dient dan – wellicht – wel afgetrokken het bedrag dat de Nederlandse staat bij wet zal moeten ophoesten ter compensatie van de kroondomeinen. Volgens de Wet op de Kroondomeinen (1959) schonk Wilhelmina dit grootste landgoed in Nederland (10.00 hectare) aan de staat, onder voorwaarde dat de Oranje-vorst zou blijven beschikken over alle inkomsten van het domein, inclusief het genot van de jacht. De staat draaide voortaan op voor de onderhoudskosten. Bij wet werd vastgelegd dat het hele bezit bij het uitroepen van de republiek of verandering van koningshuis zou worden teruggegeven aan de Oranjes dan wel financieel zou worden gecompenseerd, vermeerderd met de wettelijke rente.
 
‘Mocht ooit de republiek uitbreken, dan wacht de Oranjes – met dank aan de genereuze Nederlandse staat en de Hoge Schenkster – een mooie toekomst als grootgrondbezitter’, zoals historicus Gerard Aalders schrijft in zijn biografie Wilhelmina, werkelijkheid, mythe en fictie(2018). Wellicht zou een nationalisering hier op zijn plaats zijn. Niettemin blijft afschaffing van de monarchie ook met inbegrip van deze verliespost een  bezuinigingsmaatregel waarvan elke minister van Financiën zou moeten watertanden.

Wat levert de monarchie op?

Na het onderzoek naar de kosten van het koningshuis is het hoog tijd uit te zoeken wat het oplevert.

Tekst Hans Maessen

Volgend op het onderzoek naar de kosten van de monarchie is het Republikeins Genootschap nu van plan een onderzoek te doen naar de opbrengsten van de monarchie. Ook daar gaan allerlei ongefundeerde verhalen over de rondte. Bij elk staatsbezoek van Willem-Alexander, zo wil de mythe, komt er een stortvloed aan zakelijke transacties vrij en explodeert onze export naar het uitverkoren land. Net als bij het onderzoek naar de kosten van de monarchie willen we nu de onderste steen boven krijgen over die opbrengsten.
In 2011 schreef een van onze gewaardeerde leden, wijlen Ton Johannisse, een artikel over dit onderwerp in De Republikein. Een staatsbezoek was volgens hem ‘meer folklore dan een economische activiteit’. Een staatsbezoek voorbereiden kost vaak bijna twee jaar. Er gaat alleen een handelsdelegatie mee als dat ook zakelijk interessant is. Het staatshoofd bemoeit zich in het algemeen juist niet met zakelijke contacten tijdens zo’n bezoek. Dat is logisch want dat is niet zijn taak. We hebben met Bernhard gezien waar dat soort contacten toe kunnen leiden.
Belangrijke zakelijke contracten hebben vaak eveneens een lange voorbereiding nodig. Die lopen natuurlijk nooit parallel met de voorbereidingen van een staatsbezoek. Voor de vorm wordt er wel eens achteraf een contract officieel bekrachtigd om het wat feestelijk cachet te geven. Dat levert een mooie foto op en wellicht wat aandacht in de Nederlandse pers.

Onbenaderbaar
Vaak loopt de koning ook wat in de weg tijdens een staatsbezoek, omdat hij de sfeer erg formeel maakt. Voor zakelijke succes zijn informele contacten juist belangrijk. Een staatsbezoek levert ook vaak weinig publiciteit op in het bezoekende land, juist omdat onze koning volstrekt onbenaderbaar is voor de pers. Een journalist kan hem dus nooit eens een vraag stellen of zijn mening horen om er een leuk verhaal van te maken. Dus dan schrijven ze maar geen verhaal!
Ton Johannisse vergeleek ook de ontwikkeling van de exportcijfers na een staatsbezoek. Volgens de monarchistische theorie schieten die na een staatsbezoek omhoog. Maar helaas niets bleek minder waar. Er was nooit een knik omhoog in de exportgrafieken te bespeuren. Staatsbezoeken worden ook vaak gebracht aan landen waar de economische banden zich toch al juist positief ontwikkelen. Dan is de stijging van de export een ‘self-fulfilling prophecy’.
Professor Harry van Dalen van de Universiteit in Tilburg beweerde dat de koning ons jaarlijks 4 tot 5 miljard aan welvaart oplevert. Dat zou dan komen omdat hij zo’n symbool is van een stabiel land! Toch knap dat andere landen met een gekozen staatshoofd ook stabiel en welvarend kunnen zijn. Het zijn sprookjes. Elk staatsbezoek kost ongeveer 1,5 miljoen euro en levert niets op. De monarchie is er alleen voor binnenlands gebruik en kost per jaar 345 miljoen euro. Voorwaar, de leugen regeert!

Mabel vroeg hulp aan Ed van Thijn

/

Oud-burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn (PvdA) maakte zich sterk voor de rehabilitatie van Mabel van Oranje, zo onthult Willem van Bennekom in zijn biografie Ed van Thijn: Leven als opdracht.

Dat Mabel van Oranje nog een appeltje te schillen heeft met oud-premier Balkenende was al langer duidelijk.Ze heeft het nooit kunnen verkroppen dat premier Balkenende indertijd weigerde een Goedkeuringswet in te dienen voor haar huwelijk met Prins Friso. Dit op grond van de ‘onjuiste informatie’ die Mabel zou hebben verteld over haar relatie met drugsbaas Klaas Bruinsma. Friso kwam voor de keuze te staan: ‘de troon of het meisje’. Dus verloor Friso zijn plek in het Koninklijk Huis toen hij met Mabel trouwde. In 2007 kwam het paar in het nieuws toen bekend werd dat zij vanuit paleis Huis ten Bosch een uitspraak van Balkenende over de affaire op eigen houtje hadden gewijzigd in de Engelstalige Wikipedia. Balkenende had het nu niet meer over ‘onjuiste’ informatie maar ‘onvolledige’. Mabel moest diep door het stof.
Uit de biografie Ed van Thijn: leven als opdracht van Willem van Bennekom blijkt dat het daarmee voor Mabel nog niet gedaan was. De voormalige burgemeester van Amsterdam leerde Mabel Wisse Smit kennen tijdens zijn activiteit als verkiezingswaarnemer namens de Verenigde Naties in Bosnië in 1996. In een café werd hij bestormd door een ‘uitbundig-enthousiaste, attractief blonde dame’ die hem ‘hartstochtelijk’ begroette. Mabel stelde zichzelf voor als directeur van de European Action Council for Peace in the Balkans. Van Thijn maakte ook kennis met haar vriend Mohamed Sacirbey, de vertegenwoordiger van de Bosnische Federatie bij de VN. ‘Het werd het begin van een overdonderende avond,’ aldus Van Thijn.

Als een blok gevallen
Volgens biograaf van Bennekom viel Van Thijn ‘als een blok’ voor Mabel. Al werd hij wat ongemakkelijk toen ze plotseling voor deur van zijn kantoor in Sarajevo stond om hem te doordringen van de ernst van zijn werk als verkiezingscontroleur namens de VN. De kennismaking verdiepte zich toen Van Thijn werd uitgenodigd voor Mabels verjaardagsfeest in haar ‘stamkroeg’ in Sarajevo. ‘In haar zwarte, afkledende, diep uitgesneden japon’ zag ze er prachtig uit’, noteerde Van Thijn.
Een kleine tien jaar later, op 6 februari 2004, stond Mabel weer bij Van Thijn op de stoep, nu in Amsterdam, inmiddels als de verloofde van prins Friso. Het was enkele maanden na de scoop van Peter R. de Vries over Mabels relatie met hasjkoning Bruinsma. Van Bennekom: ‘Hoewel de aanstaande echtelieden zich ermee hadden verzoend dat er geen goedkeuringswet bij het parlement was ingediend, waren ze nog altijd ongelukkig met de manier waarop ze toen waren behandeld. Met name door premier Jan Peter Balkenende. Het was niet eerlijk geweest. Inderdaad had Mabel de premier onvolledig geïnformeerd over de aard en de duur van haar omgang met de vermoorde drugshandelaar Klaas Bruinsma, en natuurlijk had Friso ten onrechte niet ingegrepen, maar was wat Mabel had gezegd, hoe onvolledig het aanvankelijk ook geweest was, ook onjuist? Nee, vonden de verloofden. In zijn kennelijke haast om tot een besluit te komen had de premier hun in de beslissende fase bovendien nauwelijks gelegenheid tot wederhoor geboden.’
Balkenende had geweten dat Mabel niet dé vriendin van Bruinsma was geweest, vertelde Mabel. Hij had zelfs geweten wie het wel was: Ottolien Lels, een vriendin van Mabel. Maar had de AIVD ooit serieus met deze Ottolien gesproken? Ze vroeg Van Thijn was of hij haar rehabilitatie op zich wilde nemen. Ook twee andere vertrouwenspersonen waren ingeschakeld. Die waren echter tot het advies gekomen de zaak te laten rusten. In hun taxatie zou hernieuwde aandacht werken als een boemerang.
Van Thijn zette zich aan de zaak. ‘Het kwam tot verschillende vervolggesprekken waarbij “de feiten” beetje bij beetje verder werden uitgediept en steeds bleek hoe diep de frustratie bij Friso en Mabel nog zat’, schrijft Van Bennekom. ‘Van Thijn wist dat het ingewikkeld zou worden – en probeerde geen valse verwachtingen te wekken. Wat hem uiteindelijk voor ogen kwam te staan, was niet zozeer een parlementair onderzoek als wel een nuchter feitenoverzicht in een serieuze krant of een opinieblad’.

Ottolien Lels
In december 2012 had Van Thijn een lang gesprek met Ottolien Lels, het echte vriendinnetje van Bruinsma. Ze bevestigde hem wat ze ook al eerder had gezegd, dat niet Mabel maar zijzelf de vriendin was geweest. ‘Het was de wetenschap dat er in Den Haag iets niet had gedeugd,’ zegt Van Thijn in het boek. Maar het lukte hem niet daar een goede vorm voor te vinden. Tot zijn grote frustratie.
Inmiddels is Friso gestorven en Van Thijn werd getroffen door een ziekte die hem in een rolstoel deed belanden. Mabel zoekt hem nog regelmatig op, aldus de biograaf. ‘Zijn enige troost is dat zij hem inmiddels heeft gezegd het besluit om “ermee te stoppen” te kunnen billijken. Haar vasthoudendheid, zegt Van Thijn, vloeide voort uit de opvatting dat ze in het belang van haar kinderen alles moest hebben gedaan om haar naam te zuiveren. Dat de inspanningen nergens toe hebben geleid – Mabel kan er volgens Van Thijn inmiddels mee leven’.

Ed van Thijn: leven als opdracht, geschreven door Willem van Bennekom, verscheen bij uitgeverij Boom.

Zijn jullie allemaal daar? De macht van de stem

De helft van alle referenda wereldwijd komt voor rekening van Zwitserland. Maar de afgelopen jaren ging de rechts-populistische SVP daar steeds weer mee aan de haal. Totdat het soevereine stemvolk terugsloeg. Katarina Holländer over de zonzijde van directe democratie.

Tekst: Katarina Holländer
Illustratie: Ruedi Widmer

Ik was trots. `Tri-tra-trallala’, las ik. ‘Tri-tra-trallala!’, neuriede Kasper, en dan vroeg hij: ‘Zijn jullie allemaal daar?’ En ik was daar. Voor het eerst had ik een heel boek alleen uitgelezen, en het bracht me in een soort van trance. Ik had mijzelf bevrijd van voorlezers en kon nu voortaan zelf in boeken duiken om te ontdekken wat in hen verborgen lag. Die boeken – volgepakte doosjes waarin hele werelden en verre avonturen staken, die kunstig op hun smalle kant balanceerden en zich tegen elkaar aan drukten, schijnbaar om zich te verstoppen – ze waren voor mij niet langer gesloten.
‘Seid ihr alle da’ was een boek over Kasper, de Duitse versie van Jan Klaassen, maar dan zonder Katrijn. Op het onbezorgd hemelsblauw gekleurde omslag stond Kasper, een onnozele vent, met zijn puntmuts en zijn grote neus, en dat de schrijver ervan Guggenmos heette, kon ik me ook tientallen jaren later nog herinneren. De verhalen zelf herinner ik me niet meer. Maar des te meer het gevoel dat het zelfstandige volbrengen van de lectuur mij bracht: onafhankelijkheid. De eerste smaak van het feit dat ik alleen in de wereld stond. Deze doorbraak bleef mij met dezelfde intensiteit bij als het moment toen ik enkele jaren later, ergens in de tram, me er als bij donderslag van bewust werd dat ieder mens daarbuiten de wereld bezag vanuit zijn eigen hoek, en dat niemand de wereld op dezelfde manier zou kunnen zien als ik, en dat het ook voor mij niet mogelijk was de wereld te bezien vanuit de ervaringen van de anderen: dat de wereld zo gemaakt was.

Wereld van scheuren

De wereld was gemaakt van scheuren. Ik was afgescheurd. Toen ik het Kasper-boek ontcijferde, begreep ik de woorden die daar stonden nauwelijks. Ik las het niet in mijn moedertaal. Dat gaf mijn overwinning zijn bijzondere glans. Was ik niet zelfs de eerste in onze hele familie die een boek in het Duits van het begin tot het eind gelezen had? Mijn moeder las me uit boeken in onze moedertaal de sprookjes uit haar jeugd voor. Maar ik zou in die vreemde taal lezen, want ik zou niet aan die wereld blijven kleven waaruit wij in 1968 de troepen van het Warschau Pact gevlucht waren. Ik moest me richten op de Zwitserse realiteit. ‘Tri-tra-trallala’, spelde ik.

Veel wist ik niet van de wereld waarin we vluchtend waren beland. Maar één ding wist ik: we waren vluchtelingen. We mochten ons hier van ambtswege niet uiten over politieke aangelegenheden. Dat was mij verteld. Ik was een verstandig kind. Maar hoe had ik dat moeten begrijpen? Wat is ‘Politiek’? Was voor mij, de vijf-, zes- , zevenjarige, ‘politiek’ alles wat daarbuiten, met uitzondering van de familie, gebeurde? Was alles dat Zwitsers was ‘politiek’? Was de hele wereld niet voor ons, maar alleen voor de daartoe gerechtigde inheemsen, die in deze geheimen van die wereld waren ingewijd? Maar waren wij niet ‘politieke vluchtelingen’? Mochten we daarom ook van onszelf niets verraden? Was de hele wereld voor ons gesloten? Moesten wij afstand van haar houden? Want daar, waar wij vandaan kwamen, konden wij niet terugkeren. En hier werden we op een of andere manier geduld, als gasten zonder pas hadden we niet dezelfde rechten, en zelfs de grensbeambte scheen niet te weten, of we eigenlijk het recht hadden om op vakantie te gaan, wanneer hij onthutst in onze ‘Statelozendocumenten’ staarde. Met ons was iets niet helemaal in orde.
Wij waren stateloos. De staat waarvan we ons hadden losgemaakt, hoewel die ons had verboden uit te reizen, was voor ons gesloten, en de staat waarin we leefden, was niet de onze. Wij waren voor hem geen factor, hij functioneerde zonder ons, we hadden daar niets over te vertellen, want de staat is met zekerheid politiek. De vrijheid was voor ons geen uitgemaakte zaak. In de CSSR – zoals Tsjechoslowakije toen werd genoemd – waren we bij verstek veroordeeld omdat we het land hadden verlaten, zo leerde ik als kind. Met ons was iets niet helemaal in orde.

Willekeur

Niet in orde was de wens gelijkberechtigd te zijn en niet weerloos overgeleverd te zijn aan de willekeur van de heersers van het moment. En wel in de mate dat deze plotseling wetten van kracht konden proclameren die bestemden dat bepaalde mensen – misschien wel toevallig wij – moesten worden omgebracht. Of dat besloten werd, dat ze naar het buitenland konden worden gestuurd, in de hoop dat men er daar voor zou zorgden dat ze nooit meer terugkwamen. Onze familie had dat meegemaakt: de staat, waar mijn grootouders en ouders hadden geleefd, had besloten ze voor dit doel aan het buitenland uit te leveren. Beide grootouders kwamen van dat Duitse buitenland niet terug, omdat ze daar, geheel volgens plan, werden vermoord.

Gelijke rechten

Voordat we in 1984 in Zwitserland werden ingeburgerd hadden we 16 jaar stateloos te leven. Toen in 1971 de Zwitserse staat zelfs vrouwen stemrecht toebedeelde, zagen wij dat als een curiositeit. Dat gebeurde via een volksraadpleging, waarbij het ‘stemvolk’ exclusief bestond uit mannen met een Zwitsers paspoort. De toekenning van het vrouwenstemrecht speelde zich af in een wereld waarin we weliswaar leefden maar waar we niet volwaardig toe behoorden, en dat riep bij mij de vraag op of we sowieso wel ergens toe konden behoren. Bij ons, zo leek het mij als kind, had de moeder het voor het zeggen en de gedachte dat zij voor het gelden van haar stem zou moeten vechten kwam mij als belachelijk voor. Anders dan bijna alle Zwitserse vrouwen was mijn moeder een werkende vrouw die voor electro-ingenieur had gestudeerd. Dat laatste weigerde men te geloven toen dat Zwitserse paspoort er eindelijk van kwam. Beroep van vader ingenieur in de chemie – dat werd zonder commentaar ingevuld. Beroep van moeder electro-ingenieur – ‘Kunt u dat bewijzen?’
Daarbij kwam dat om ons heen de vrouwen helemaal niet zo bijzonder gelukkig leken te zijn met hun wel erg verlate verworvenheid en het moest nog tot de val van het IJzeren Gordijn duren, voor wiens ongenaakbaarheid we waren gevlucht, tot in 1990 ook het laatste kanton, Appenzell Innerrhoden, gedwongen werd zijn vrouwen hun politieke stem toe te staan en het laatste mannelijke bastion in Europa dan eindelijk was geslecht.

Argwanend tegen vernieuwing

Al snel las ik ‘Asterix’ van René Goscinny en Albert Uderzo, en in het Gallische dorp dat men aan het begin van de strip onder de loep zag, en waarvan werd gezegd ‘We bevinden ons in het jaar 50 v. Chr. Heel Gallië is bezet. Heel Gallië? Nee!’, kon ik niet alleen vanwege de verwoede weerstand tegen de Romeinse indringers in het dorp van de onbuigzame Galliërs iets van Zwitserland herkennen. Hier ging het er altijd een beetje slomer aan toe, grote vernieuwingen werden eerst argwanend bekeken, en het kon wel honderd jaren duren eer men de moed kon opbrengen om deze ondoorgrondelijke wezens met wie men de echtelijke sponde deelde het recht toestond mee te praten in de politiek.
Alles leek afgemeten, euforie was duidelijk een vreemd woord, en van die ontzaglijke rijkdom was er ook niet veel te zien. Tegenover de nieuwkomer presenteerde Zwitserland zich als een gesloten boek in goed leer gebonden, een hardcover met blinddruk – van gouddruk werd afgezien. Het goud, waarmee Zwitserland zo’n faam had vergaard, lag opgestapeld in onderaardse bunkers. Waarom zou het ook zo opzichtig moeten rondglinsteren in de buurt?

Observeren op afstand

Ik groeide op en observeerde wat er om mij heen gebeurde op afstand. De politieke bühne nam ik alleen vaag waar. Geheel volgens de voorschriften was ik ‘onpolitiek’. Dat wij ons als vluchtelingen niet politiek mochten uiten, had in mij niet de begeerte gewekt om, zoals de jongeren om mij heen, politiek actief te worden. Het bezorgde mij alleen het diepgewortelde gevoel buitengesloten te zijn. Daarbij kwam dat de ‘politiek’ in mijn kinderlijke verbeelding de oorzaak was van het verlies van mijn vaderland, mijn moedertaal en de band met de mensen om mij heen. ‘Politiek’ had op die manier niets aantrekkelijks. De ‘demo’s’, die prikkelend emotionele optochten waarbij men elkaar ontmoette en die een hit waren onder de actieve jeugd, stonden voor mij in de kwade reuk van de opgelegde 1 Mei-demonstraties van het reëel existerende socialisme aan wiens onvrijheid we waren ontkomen en waarvoor we ons in het onbekende hadden gestort – het onbekende dat uiteindelijk de gestalte van Zwitserland had aangenomen.

Hier zaten in de bus en op de universiteit mensen naast me die van dit alles nauwelijks weet hadden en zich natuurlijk (zoals niemand die niet het ongeluk had het te moeten beleven) niet voorstellen konden wat het betekende om van je rechten beroofd uitgeleverd te zijn aan een leugenachtige en moordzuchtige dictatuur.
In hun door directe democratie bestuurde land plaatsten zij een woordje of een kruisje op een briefje en zo bestemden ze op mysterieuze wijze de loop der dingen. Met hun stem bepaalden ze welke Kasper wat moest doen in het theater van de politiek: de krokodil slaan, een streek leveren aan de agent of een bos bloemen geven aan de mogelijk onwillige jongedame. Zij, de mensen om mij heen, waren met hun stem de vingers die, verenigd als de hand van het stemvolk, als vox populi onzichtbaar leiding gaven aan de handpoppen van de macht. Het gebeurde niet alleen in hun naam , maar ook volgens hun wil – op grond waarvan ze om de haverklap werden opgeroepen – wanneer de Polit-Kaspers op de wereldbühne hun machtswoorden spraken, wanneer zij manhaftig weigerden, wanneer zij humanitaire hulp verzekerden, wanneer ze zich belachelijk maakten of wanneer ze juist indruk maakten, wanneer ze de duivel de hand schudden of goede raad gaven aan de wachtmeester van dienst. Uiteindelijk waren er goedbedoelde porren en applaus.

De fabel van de directe democratie

Aldus in ieder geval de fabel van de directe democratie. Maar ook Zwitserland was in werkelijkheid niet een sprookjesland, ondanks al die fabelachtige chocolade en hoewel het gras hier werkelijk groener is. De vingers van het stemvolk staken niet altijd in de juiste plaatsen. En die vredigheid en rust waren ook hier vaak geen natuurlijke verschijnselen maar knalhard gekocht. Zo kwam een dezer weken aan het licht dat, in de tijd dat wij hier rust en vrede zochten, het Zwitserse Bundesrat-lid Pierre Graber in het grootste geheim in 1970 een deal met het Palestijnse Bevrijdingsfront PLO had gesloten, terwijl op de achtergrond Jean Ziegler aan de touwtjes trok. In die tijd stapelden de terreurdaden van het PLO in het nabije en verre buitenland zich op. Dankzij de deal bleven de gerenommeerde Zwitserse luchtvaartmaatschappij Swissair en het land van aanslagen verschoond; de internationaal als terroristische organisatie gekenmerkte PLO kreeg in ruil ondersteuning in haar streven naar erkenning door de Verenigde Naties. ‘In feite bevond de Zwitserse diplomatie zich aan de leiband van Palestijnse functionarissen’, oordeelt de Neue Zürcher Zeitung. Zo snel hangen volksvertegenwoordigende handpoppen als marionetten aan dubbele draden.

Vlijtig stemvolk

Niettemin zijn de Zwitsers een vlijtig stemvolk. Naar schatting vindt de helft van alle referenda die wereldwijd worden gehouden plaats in Zwitserland. Meerdere malen per jaar heeft men zich te uit te spreken, op lokaal en nationaal niveau, niet alleen wanneer de volksvertegenwoordigers worden gekozen, de Polit-Kaspers die een tijd lang het theater met het wereldpubliek mogen spelen, maar ook over kinderspeelplaatsen, landbouwkwesties, vakantieperiodes, bouw van tunnels, openingstijden, loonschalen, jachtvliegtuigen, kanalen, slachtverboden, boekprijzen, wegbewijzering of minarettenbouw – eigenlijk louter vragen waarvoor de vereiste vakkennis bij de meeste mensen totaal ontbreekt. Deze stemrondes zijn vaste rituelen van het burgerlijke jaar, net als het een uur naar voren en later een uur naar achteren zetten van de klok. Ieder jaar weer.

Ook na de inburgering voelde ik me nog altijd geen kiezer. Na zovele bepalende jaren van stateloosheid, dat ik me noodgedwongen thuis had gemaakt, leek deze verandering mij niet zo relevant meer. Alles functioneerde toch het beste zonder mij. Al die zaken waarover gestemd werd en waarover ik mij nooit uiten moest ginmgen mij nu niet plotseling iets aan. Mijn stem leek mij volkomen irrelevant. Het verschil tussen niet mogen stemmen en dat kleine stemmetje van mij nu, leek mij futiel. Ik nam de tijd niet om me te verdiepen in de voorgelegde vragen, waarbij ik van de oordelen van anderen afhankelijk zou zijn omdat ik toch niet voldoende geïnformeerd was om een gefundeerd standpunt te betrekken. Zoiets kan mij niet behagen, en nog minder om me te wenden tot partijideologieën. Daar bleef het bij: de staat, dat zijn de anderen.

Extravagantie als staatsfundament

Niemand weet wat Zwitserland bij elkaar houdt. Het kleine gebied, dat over de Alpenkam kruipt, daar zich dan echter nauwelijks van durft te verwijderen en met de taaiheid van bergbewoners als een door gletschers ondersteunde klam tussen het Duitse en het Romeinse taalgebied fungeert, gaat door het leven met vier officiële talen en herbergt een opmerkelijk hoog aandeel buitenlanders, goed voor een kwart van de bevolking. Heel Europa stortte in elkaar voor de ogen van de Helvetiërs. Duitsland stortte in, de Balkan stortte in, Tsjechoslowakije stortte in, het Sovjetrijk stortte in, de Oekraïne stort in. Maar een vaste burcht is de Helvetische confederatie. Zwitserland deelt zich hoogstens een beetje op.
Om dat te volgen moet men al naar een loep grijpen: uit een deel van het kanton Bern ontstond in 1979 op 839 km² aan de Franse grens het kanton Jura. Sindsdien telt men 26 kantons. Maar niemand weet wat deze extravagantie als staatsfundament toch zo behaaglijk bij elkaar houdt. Is het de – relatief jonge- welstand? Is het de vrede, waarvan het zich zo goed en kwaad als het kon met zijn uitgerekte neutraliteitspolitiek wist te verzekeren?
Ik heb daarover zo mijn onspectaculaire these. Ligt het wellicht ook niet, in combinatie met een traditioneel gecultiveerde houding van bescheidenheid, aan een zekere desinteresse in anderen? Hier is geen cultuur van afgunst van kracht, waarmee men zich in samenlevingen die eerst lang door Oostenrijk-Hongarije werden overheerst en daarna door het socialistische broedervolk, altijd zo gaarne bezighoudt, net als bij de Duitse buren. De Zwitsers zwermden niet uit over de wereld om koloniën te vestigen, zulke lijken hebben zij niet in de kelder. Ze beschikten over anderssoortige trucs. Was het niet een soort collectieve onagressieve desinteresse in andere landsdelen dat ex negativo het samenleven mogelijk maakt?

Niet alleen de grote Europese waterscheiding loopt door het land, maar ook de spreekwoordelijke ‘Röstigraben’, het verschil in mentaliteit tussen de Duitssprekende en de Francofone bevolking, die vaak wordt weerspiegeld in politieke voorkeuren. Verschillende culturen komen nauw met elkaar in aanraking. En daar komt de praktijk van de directe democratie in het spel: men moet het zijn buren namelijk niet eeuwig verwijten dat hij iets beters heeft of doet. Men kan het ook bij zichzelf invoeren. Of hem met iets dat nog beter is proberen te overtroeven. Als men zich vereend, hoeft het geen droom te blijven. Het beste wacht men eerst af en laat de ander het proberen: mocht het zich dan bewijzen, kan men het ook zelf wagen. Dat is weliswaar niet erg opwindend, ook niet zo snel, weinig spontaan en ook niet bepaald avantgardistisch, maar ook met veel minder kans op miskleunen en daardoor aanmerkelijk minder riskant.

Deze op zijn minst theoretische mogelijkheid, die echter daadwerkelijk wordt gepraktiseerd, verwijdert de pieken van uitslaande emoties. Je hoeft de anderen niet zo te haten, als jij het jezelf beter kunt laten vergaan. Dan kan je hem op zijn van uitlaatgassen vrije plekje in de tuin laten zitten en vechten voor het recht dat ook voor jouw raam geen snelweg wordt gebouwd. In dit sterk federalistisch gevormde land, dat veel autonomie verleent aan kantons, deelstaten met eigen wetgeving en parlementen, is dat niet zo buitenissig. Weliswaar bereik je niet altijd wat je wilt. Maar tegelijkertijd weet je ook, dat onroerend goed met goede verbindingen doorgaans zijn waarde heeft (je verkoopt het en brengt je levensavond door in Toscane). Zo ben je in dit directdemocratische sprookje op de keper beschouwd mogelijkerwijs meer tevreden. En laat je de buren met rust. Zolang hij met zijn resultaten jouw idylle maar niet te sterk overschaduwt.

Bekend met frustraties

Zo zijn de eedgenoten sinds generaties niet alleen vertrouwd met de mogelijkheden, ja, met de noodzaak en de plicht hun levensomstandigheden en hun omgeving mede vorm te geven, maar hebben zij zelfs de opdracht daartoe. De kinderen krijgen het met de paplepel ingegoten, ‘Abstimmungssonntag’ is in hun jeugd een woord als ‘Sportferien’ of ‘Weihnachtsverkauf’. Men is bekend met de moeite die het kost iets zinvols door te zetten (eerst moet een initiatief worden gelanceerd, dan moet een verzoek worden ingediend, er moeten binnen een aangegeven periode mensen worden georganiseerd die handtekeningen ophalen, deze moeten op een korte termijn in een zekere hoeveelheid worden verzameld, en de uitvoering kan jaren op zich laten wachten, en dan nog kan het resultaat heel anders uitpakken dan gewenst…). Het is mogelijk iets voor elkaar te krijgen maar men vraagt zich vooraf af, of het al de moeite waard is. Terwijl het zoveel eenvoudiger is om op luide toon iets te eisen en te verwachten dat anderen het voor je opknappen! En niet in de laatste plaats is men ook met de frustraties bekend die afwijzing en een ten lange leste overeengekomen compromis met zich meebrengen.

Als men uit een wereld komt waar de mensen vergaand zijn beroofd van de optie hun levensweg en hun omgeving naar hun eigen wensen en verantwoordelijkheid vorm te geven, dan is het effect van de veronachtzaming, verwaarlozing en gedachteloos afwijzen van verantwoordelijkheid maar al te goed merkbaar. Zwitserland is niet verwaarloosd, integendeel, ze is bijna ten dode verzorgd. De bevolking voelt zich voor het land des te meer verantwoordelijk, naarmate ze het meer mede vormgegeven heeft en vormgeven kan.

Onspectaculair ongewoon

Zo’n ervaring brengt iets bedachtzaams met zich mee, iets onopgewondens, een zekere matigheid, maar ook tolerantie van frustratie en zelfcontrole. In 2012 hadden we hier in Zwitserland de gelegenheid te beslissen of het recht op zes weken vakantie voor alle werknemers moest worden verankerd in de Grondwet. Nu, u raadt het al: de mensen stemden ervoor dat ze niet meer vakantie gegarandeerd kregen. Men heeft hier geleerd niet iedere mogelijkheid om wensen te vervullen ook te benutten, omdat men ook voor de gevolgen aansprakelijk is. Dat is wat het directdemocratische Zwitserland onspectaculair ongewoon maakt.

Rechten en vrijheden genieten brengt onvermijdelijk verantwoordelijkheid met zich mee. En het collectief managen van verantwoordelijkheid, dat aan het slot iedereen een beetje tevreden is, dat ze elkaar niet de koppen inslaan (in Zwitserland liggen honderdduizenden wapens van het volksleger thuis in de kast opgeslagen!), dat is een hogere kunst. En een hogere kunst met alle lagen van de bevolking tot stand te brengen, dat is geen kinderspel. Daarvoor is een hoog ontwikkelde en ook goed onderhouden cultuur nodig.

Zou men dezelfde mogelijkheden van de directe democratie aanbieden aan een samenleving die in een verantwoordelijke omgang met vrijheden minder ervaring had, dan kwam er waarschijnlijk iets anders uit. Waarschijnlijk zou de grondtoon dan niet bepaald ‘stabiliteit’ zijn. Zoals het pijnlijk duidelijk is geworden dat het ten val brengen van een dictator niet automatisch leidt tot een bloeiende democratie. Ook directe democratie functioneert niet per se zinvol.

In Zwitserland hoort daar ook nog een soms tot in het absurde doorgevoerd federalisme bij, en de omgang die daarmee van oudsher is gemoeid. Dit alles wordt door een tot nu toe voldoende aantal mensen gehandhaafd, die zich generaties lang hebben bekwaamd om zich een op die verantwoordelijkheid toegesneden zelfbeheersing eigen te maken. Die gewoonte heeft, zoals alles, ook haar schaduwzijden, maar met maximale aanspraken komt men eenvoudigweg niet uit met de hier geboden hoeveelheid aan vrijheid en doet men geen recht aan de verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. De brede middelmaat is de gedoodverfde winnaar bij breed gezaaide politieke vrijheid.

Heikel instrument

Daarbij is directe democratie een uiterst heikel instrument, dat ook gevaren in zich bergt. Niet zonder grond is er overal altijd weer angst om een volksreferendum te organiseren, en dat niet alleen binnen de ruimte van de tegenwoordige Europese Unie. Enerzijds zijn mensen nu eenmaal makkelijk in vervoering te brengen. Anderzijds moeten ook machthebbers in staat zijn om de geuite wil van het volk te accepteren en om te zetten in regels en beleid. Ze mogen zichzelf niet op een voetstuk plaatsen, ook niet wanneer de belangen die zij vertegenwoordigen mogelijk in het geding komen. Hun machtshonger en ijdelheden mogen niet uit de katrollen schieten. Wie kent bijvoorbeeld de naam van de Zwitserse Bondpresident? Komt u op zijn naam? Nee, hij is ook niet zo belangrijk.

Zo is het des te opvallender, zo niet verdacht, wanneer een Zwitserse politicus zichzelf nadrukkelijk in de kijker speelt. Christoph Blocher heeft zich in het mediatijdperk uitgerekend met deze ‘onzwitserse’ allure tot Zwitser par excellence weten te stileren en is zo geworden tot de invloedrijkste politicus van het land. Vergelijkbare patronen volgend als Le Pen in Frankrijk, Wilders in Nederland en tal van andere persoonlijkheden uit de rechterhoeken, heeft de nu 75-jarige ondernemer met toenemende vreemdelingvijandige posities de Schweizerische Volkspartei (SVP) tot de grootste stemmentrekker en drijvende kracht van de landspolitiek gemaakt.
Met zijn financiële bijdragen, populistische strategieën en zijn bereidheid zich als bekwame spreker tot de Opper-Kasper van zijn partij te maken, lukte het Blocher de partij hernieuwd te positioneren. In dit eerder koel bezonnen, voorzichtige land wist de SVP het algemene opinieklimaat op te hitsen en te emotionaliseren met demoniserende beschuldigingen aan het adres van ‘de buitenlanders’. De aldus opgewekte angsten werden uitgemolken en berekenend aangeboden aan het volk, aangelengd met iets bruins dat als Zwitserse kwaliteitschocolade werd gepresenteerd, omgeroerd met de pollepel der mythen. En het stemvolk dronk in groten getale.

Gekochte bekeerling

Christoph Blocher heeft zijn partij decennialang een gezicht gegeven. Tegenwoordig probeert de oorspronkelijk van de linkerzijde van het politieke spectrum afkomstige journalist Roger Köppel, hoofdredacteur van het weekblad Weltwoche, die sinds 2015 als parlementariër in de Nationale Raad zit, deze rol met het cynisme van de gekochte bekeerling over te nemen en zich eigen te maken.
In de SVP-keuken werd in 2006 begonnen met het bereiden van een initiatief dat in heel Europa voor beroering zorgde, te weten een voorstel om geen bouwvergunningen te verlenen voor minaretten. Niet dat er toentertijd in Zwitserland zoveel te doen was over de bouw van deze torens, maar met een jarenlang aangewakkerde discussie werd de stemming zodanig opgeklopt dat het volksinitiatief in 2009 uiteindelijk werd aangenomen. In de hele rechtse scene in binnen- en buitenland werd dat als een soort van keerpunt ervaren. Sindsdien speelde de tegen de EU gekante partij haar vreemdelingenvijandige troefkaart met groot succes uit. Alle drie voorstellen die de SVP in dit kader indiende werden aangenomen: in 2010 stemde Zwitserland in met het voorstel ‘Voor de uitwijzing van criminele buitenlanders’, en in 2014 tegen ‘massa-immigratie’, waardoor de toestroom van buitenlanders voortaan aan contingenten onderhevig moet worden gemaakt. Deze laatste beslissing kwam de verhouding tussen Bern en Brussel niet ten goede en is in tegenspraak met het vrije verkeer van personen waarmee Zwitserland als ondertekenaar van het verdrag van Schengen eerder wel had ingestemd.

Stemverhoudingen gewijzigd

Niet in de laatste plaats door toedoen van de SVP hebben de stemverhoudingen zich de laatste jaren sterk veranderd. Sinds de invoering van het initiatiefrecht in 1891, hebben de Zwitsers over honderden van volksinitiatieven moesten beslissen. Traditioneel werden deze bijna altijd verworpen. Het eerste succesvolle initiatief was in 1893 het antisemitisch geïnspireerde ritueel slachtverbod. Sindsdien werden van alle voorstellen slechts 21 ‘vom Souverän’ (de term voor het Zwitserse stemvolk) aangenomen. Honderden werden naar de prullenbak verwezen.
Opvallend is dat van de aangenomen voorstellen meer dan de helft afkomstig is uit de afgelopen 22 jaar. Zo stond het volk de afgelopen jaren telkens weer verbluft te kijken naar het stemresultaat. Toen in 2014 het zogeheten ‘Masseneinwanderungsinitiative’ met een uiterst krappe meerderheid van 50,3 procent ja-stemmen werd aangenomen en een bom legde onder de bilaterale verdragen met de EU, was het veelgehoorde commentaar dat dit resultaat waarschijnlijk verhinderd had kunnen worden bij een hogere opkomst. Het besef, dat dit alles beter niet had kunnen gebeuren, breidt zich nog altijd uit.

Het doorzettingsinitiatief

In 2010 werd het zogeheten Ausschaffungsinitiative (‘Voor de uitwijzing van criminele buitenlanders’) aangenomen. Daarop kwam het parlement in maart 2015 binnen de gestelde termijn met het wetsvoorstel om dit besluit in wetgeving om te zetten, een problematisch voorstel omdat het in tegenspraak was met zowel de Zwitserse Grondwet als het internationale volkerenrecht. Maar de soevereine ‘wil van het volk’ prevaleerde nu eenmaal boven alles. Aangaande dit wetsvoorstel had weer een referendum kunnen worden ingediend, maar niemand deed dat, ook niet de SVP. Die had heel andere plannen: al in 2012 had de partij namelijk weer een initiatief ingediend: het ‘Doorzettingsinitiatief (Durchsetzungsinitiative) waarover op 28 februari 2016 moest worden gestemd. Dit voorstel hield in het Ausschaffungsinitiative ‘door te zetten’ en met alle kracht op te treden tegen criminele buitenlanders – alsof de instituties van de Staat dit niet al deden (ze deden het wel). De SVP wekte de indruk de zaken nu ‘zelf in de hand’ te nemen.

De SVP sloeg geen acht op de procedures van de rechtsstaat en besloot de voorstellen van het parlement niet eens af te wachten. In plaats daarvan begon de partij al handtekeningen in te zamelen voor nog eens een aanscherping. Dat was een in dit theater nog niet eerder vertoonde daad van vermetele koenheid.
Achter de misleidende titel ‘Voor de doorzetting van de uitwijzing van criminele buitenlanders’ (het zogeheten ‘Doorzettingsinitiatief’) ging een poging schuil de Zwitserse rechtsstaat deels buitenspel te zetten, teneinde in bepaalde gevallen de wetgever uit te schakelen en de scheiding der machten te veronachtzamen. In dergelijke gevallen zouden de rechters er helemaal niet meer aan te pas komen, maar vervangen worden door een soort automatisme – zonder acht te slaan op individuele omstandigheden. Daarmee zou het proportionaliteitsbeginsel volstrekt in de wind worden geslagen en ook bagatelgevallen zouden onder de maatregel vallen.
In geval van aanname van dit initiatief zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn, dat een in Zwitserland geboren buitenlander, die vanwege een geldstraf tot enkele dagen gevangenis was veroordeeld, het land zou worden uitgewezen. Zou het daarbij gaan om een ingezetene van de EU, zou Zwitserland daarmee handelen tegen de Europese Conventie van de Mensenrechten, het Schengen-verdrag voor vrij verkeer van personen en het Verenigde Naties Verdrag II. Een kwart van de Zwitserse bevolking zou voor de rechter tot tweede klas-burger zijn gedegradeerd – voor het oog van de wet waren niet allen meer gelijk.

‘Zwitsers stemmen over de hardste buitenlanderwet van Europa’: krantenkoppen als deze begonnen in de wereld rond te zingen. Met dank aan de directe democratie was Zwitserland, waar altijd een hoog geïnstitutionaliseerde bescherming van de minderheden had bestaan, bezig met de onttakeling van de fundamenten van zijn eigen democratische structuren. De SVP probeerde de xenofobe stroming van de ja-stemmers van de afgelopen jaren weer te mobiliseren en verder te surfen op de nieuwhelvetische golven.
Het zag er goed uit voor hen. In de herfst gaven enquêtes aan dat 66 procent van de ondervraagden zouden instemmen met het Doorzettingsinitiatief. Pogingen een grootschalig tegenoffensief te financieren faalden jammerlijk, economische verbanden hielden het geld liever in eigen zak, politici toonden zich na alle resultaten van de afgelopen jaren terughoudend.

Mijn eigen apolitieke zelfbeeld zette me de laatste jaren, waarin we in heel Europa een bedreigende radicalisering en een afbraak van de rechten beleven, natuurlijk steeds meer voor het blok. Hoewel ik als inwoonster en belasting betalende burger van dit land jarenlang gedeeltelijk buitengesloten was geweest van zijn democratische structuren, had ik toch ook van deze geprofiteerd. Zwitserland had mijn familie asiel verleend. We waren altijd keurig en binnen het kader van de wet behandeld. Bij alle SVP-voorstellen van de afgelopen jaren had ik mijzelf voorgehouden dat ik me nu dan toch eindelijk aan de tafel zou zetten om de stemformulieren in te vullen.
Ik had het niet gedaan. Maar nu was het uur gekomen. Op dit punt, waar in deze oase van het recht de reikwijdte van het gerecht op het punt stond te worden ingeperkt, was voor mij de grens bereikt en moest ik mijn traagheid en door de kinderjaren ingegeven weerstand zien te overwinnen.

Op het moment dat de gelijkheid voor de wet rücksichtslos dreigde te worden afgeschaft, begon ik in te zien dat ik in deze wereld een helaas zo zelden geboden, minuscule doch kolossale mogelijkheid had mijn stem daartegen te verheffen. Dat men met behulp van democratie en demagogie en manipulatie een democratische rechtsstaat kan afschaffen, dat weten we al.

Ik opende het pakket stembiljetten. Op deze zondag werd behalve voor het Doorzettingsintiatief nog over de volgende voorstellen gestemd: de volksinitiatieven ‘Voor het Huwelijk en Familie – tegen de huwelijksstraf’, ‘Geen speculatie met voedingsmiddelen!’, als ook ‘Verandering van de Bondswet inzake transitoverkeer in het Alpengebied (Sanering Gotthard-verkeerstunnel)’. Daarbij kwamen nog stemmingen van het Kanton Zürich inzake ‘Reductie Erfpacht’, ‘Stroomlijning van Beroeps- en Bezwaarprocedures’, ‘Opleidingsinitiatief’ en het ‘Loondumping-initiatief’. Voor elk onderdeel een separaat formulier.

Ik heb het stembiljet met de weinige letters die daarvoor nodig zijn, ingevuld en op tijd op de post gedaan.
32 jaar heeft het geduurd en er was die calculerende onmenselijkheid voor nodig die gericht is op het creëren van verhoudingen die begonnen te lijken op datgene wat ons in 1968 had bewogen om met een nieuwgeboren baby naar een ongewisse toekomst af te reizen – totdat ik mijn zelfbeeld als zwijgende outsider van me afwierp en mij zelf begon te tellen als onderdeel van het stemvolk van Zwitserland.

Een soeverein volk

Ik geef toe dat het tot een ‘volk’ behoren voor mij een twijfelachtige aangelegenheid is en dat de constructie van volkeren en naties in mijn ogen immer dubieuze materie is geweest. Dit volk echter werd ‘soeverein’ genoemd. Dat klinkt toch ergens goed, dat de soeverein niet een zwaar aanvechtbare eenling is, geen keizer of keizerin, geen koning of koningin, geen dictator of dictatorin. In plaats daarvan een hand gevormd door duizenden of miljoenen van vingers , die zich voor een periode van enkele jaren steken in een daarvoor geschikte pop die dienst kan doen als spreekbuis, onderhandelaar en acteur tegelijk, om de boze krokodil te verjagen en het huis te beschermen. En daarbij zijn stem gebruikt en geen ergere wapens.

Nog nooit vertoonde strijd

Maar niet alleen ik was geschrokken wakker geworden. In de laatste weken voor de stemming op 28 februari 2016 ontketende zich een strijd om de kiezersgunst zoals die nog nooit vertoond was in de Confoederatio Helvetica. Met posts, films, beelden, oproepen, campagnes, toneelstukken, etc. werden alle kanalen gemobiliseerd. Juristen, kunstenaars, politicologen, journalisten, vertegenwoordigers van kerken, verenigingen en organisaties van alle slag , prominenten en onbekende Zwitsers stonden op om hun stem te verheffen en hun visie kenbaar te maken dat deze ondermijning van de rechtsstaat diende te worden gestopt.Taxi’s reden de mensen gratis naar het stemlokaal. Met crowdfunding kon in korte tijd meer dan een miljoen Zwitserse franken worden ingezameld voor een poster- en foldercampagne die gewicht in de schaal legde. In de laatste dagen kon je je op de social media onmogelijk onttrekken aan de ontelbare oproepen en herinneringen toch vooral niet te vergeten te stemmen. Het was duidelijk, hier gebeurde iets.

Hier gebeurde iets. De directe democratie functioneerde. ‘Het volk’, dat de SVP zo graag ziet als de mensen die achter haar staan en het liefst gelijkstelt aan eenvoudige boeren aan de stamtafel, had zich niet in de war laten brengen door de gecompliceerde kwestie en was niet gevallen voor de diffuus makende retoriek. Aan het eind van de rit ging de discussie over structurele consequenties en het onmenselijke uitschakelen van de rechtsspraak. De verontwaardiging groeide: uiteindelijk zei 58,9 procent van het stemvolk nee tegen het Doorzettingsinitiatief. In enkele kantons lag de deelname aan de stemronde op meer dan 70 procent. Het land is geen stamtafel en zijn straten zijn niet allemaal boulevards. Op verheugende wijze kwam Zwitserland tijdens deze stemronde los van de verontrustende trends die spelen rond het kleine land.

Eind februari 2016 keek de wereld plotseling naar Helvetia, dat kleine rotsige vlekje middenin Europa waar je een vergrootglas nodig hebt om het te kunnen zien. Middenin een schijnbaar onhoudbaar naar rechts glijdend continent dat door vluchtelingen uit Syrië en andere oorlogsgebieden wordt overlopen heeft het zijn Kaspers soeverein teruggefloten. Maar dan nog kan men nu niet achterover leunen. De SVP staat al weer in de startblokken met nieuwe aanvallen op vrijheden, integratie en samenwerking. Ze zamelde al weer handtekeningen in voor een revisie van het asielrecht, voor het zogeheten ‘Selbstbestimmungsinitiative’ waarin nationaal recht moet prevaleren boven internationale verdragen (‘Zwitsers recht in plaats vreemde rechters’) en voor een boerka-verbod.

‘Opstand van de elite’

Roger Köppel, het nieuwe carrière-Kaspertje van de SVP, had zich voor het interview, toen het lot van het Doorzetttingsinitiatief al duidelijk werd, al voorbereid met een panklare quote. En zoals het een Kasper betaamt, grijnsde hij al vooraf breed om zijn eigen domme grap. Gevraagd naar zijn reactie op de nederlaag van de SVP, zo geheel in tegenspraak met het krampachtige idee dat het volk altijd achter zijn partij staat, verkondigde hij met dedain: ‘Dat is een opstand van de elite!’.
Wat voor een volk. Een volk dat voor 60 procent uit zijn elite bestaat!
‘Tri-tra-trallala!’

Katarina Holländer (Bratislava, 1964) is publiciste, kunsthistorica en curator. Ze was redacteur van het Zwitserse culturele tijdschrift ‘du’ en was verbonden aan de Neue Zürcher Zeitung. Als curator was ze o.m. verantwoordelijk voor de succesvolle tentoonstelling ‘Ein gewisses jüdisches etwas’, die op vele plekken in Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland was te zien. Nu woont en werkt ze als zelfstandige publiciste in Winterthur.


Ruedi Widmer is politiek cartoonist bij onder meer dagblad de Tagesanzeiger (Taz) en weekblad WOZ in Zwitserland. Met zijn tekeningen leverde hij in 2016 een grote bijdrage aan de campagne tegen het xenofobische Doorzettingsinitiatief.

Verbod tot toetsing aan de grondwet beschermt Oranje

Het rechtsstatelijke instrumentarium van Nederland is dringend aan renovatie toe. Om te beginnen met de invoering van een Constitutioneel Hof en de opheffing van artikel 120 uit de Grondwet, het zogeheten ’toetsingsverbod’, waar Femke Halsema zich sterk voor maakte.

Tekst: Gerard van der Zwan

Nederland is een net democratisch land waarin het recht op een juiste wijze zijn beloop heeft en waar de bewoners op voldoende wijze door dat recht en de wetgeving worden beschermd. De meeste mensen die ons land bewonen zullen het daarmee eens zijn. Nederland presenteert zich in de wereld ook als zodanig. Het bevorderen van het ‘rechtsstatelijke’ in de wereld is een prominent kenmerkend onderdeel van ons buitenlands beleid. De stad Den Haag telt een aantal internationale gerechtshoven. Ons land heeft in het verleden actief gelobbyd om die gerechtshoven naar Nederland te krijgen om dit ‘rechtsstatelijke’ te onderstrepen. Nederland is dus een democratische rechtstaat.

Republikeinen – zoals de lezers van dit blad voor het merendeel zullen zijn – zullen hierbij de kanttekening plaatsen dat het simpele feit dat Nederland een monarchie is hieraan afbreuk doet: een land dat een staatshoofd heeft dat niet is gekozen, maar uit één specifieke familie komt, kan zich niet voor honderd procent een democratie noemen. Dat is uiteraard juist, maar wanneer we nu eens het feit dat Nederland nog steeds een monarchie is als een weeffout van de geschiedenis zien waar we nu eenmaal mee opgezadeld zitten, dan zou de conclusie toch kunnen zijn dat Nederland, afgezien van die monarchie, een nette democratische rechtsstaat is. Maar op deze laatste conclusie valt toch wel het een en ander wat af te dingen. Er zijn namelijk wel wat meer eisen te stellen aan een democratische rechtstaat.
In Nederland hebben we periodiek verkiezingen, waarbij we afgevaardigden kiezen die de bevolking vertegenwoordigen. Wanneer we wat meer nauwgezet naar die verkiezingen kijken, valt er iets fundamenteels op. We kiezen de leden voor de Tweede Kamer, we kiezen de leden van de Gemeenteraad, de leden van de Provinciale Staten en de leden van de Waterschappen. Zijn we daarmee een democratie? Ik denk het niet, immers het lijstje van mensen die we niet kiezen – en die we naar mijn mening wel zouden moeten kiezen – is groter dan die we wel kiezen.

Bestuurlijke elite
Wie kiezen we in ons land niet? In zijn algemeenheid kiezen we in ons land alleen personen die de bevolking vertegenwoordigen, maar niet de personen die ons land besturen. In andere landen kiest de bevolking naast personen die de bevolking vertegenwoordigen (zoals de leden van het parlement) ook – soms indirect – de personen die het land besturen, concreet gaat het dan om functies als de burgemeester, de officier van justitie, het hoofd van de politie, de rechter, het hoofd van de provincie, de regering, de minister-president en het staatshoofd. In Nederland wordt geen enkele van deze bestuurders gekozen door de bevolking. In ons land worden deze bestuurders benoemd vanuit een kring van personen, de zogeheten bestuurlijke elite, die uit eigen kring de bestuurders aanstelt, die door de gekozen vertegenwoordigers capabel worden geacht. Pogingen van goedwillende democraten om hierin verandering te brengen en te bevorderen dat ook ons bestuur wordt gedemocratiseerd, wordt door diezelfde bestuurlijke elite in de kiem gesmoord.
Voorbeeld hiervan is het voorstel te komen tot een gekozen burgemeester. Het wetsvoorstel werd ingediend in november 2004, sneuvelde in de Eerste Kamer en werd in mei 2007 ingetrokken. Een tweede voorbeeld is de invoering van een raadgevend referendum, dat in juni 2015 werd ingevoerd en binnenkort weer wordt afgeschaft. Opmerkelijk bij dit raadgevend referendum is dat de mogelijkheid om via een dergelijk referendum de monarchie af te schaffen bij voorbaat in de wet was uitgesloten. Een raadgevend referendum over de monarchie mocht dus niet plaatsvinden. De vraag dringt zich op hoe zeker de bestuurlijke elite in ons land is over de monarchie.

Angsthazerij

Het getuigt van angsthazerij wanneer de bevolking vooraf per definitie zich niet mag uitspreken over de staatsvorm die het heeft opgelegd gekregen. Dit is temeer schrijnend wanneer het ook nog eens gaat over een niet-bindend immers ‘raadgevend’ referendum. Overigens is er in april 2014 door de Eerste Kamer een wetsvoorstel voor een bindend referendum aanvaard. Ook dit wetsvoorstel werd uiteindelijk in tweede lezing door de Tweede Kamer in november 2017 verworpen. Kortom alle pogingen die de laatste jaren in Nederland zijn ondernomen om voortgang te boeken op weg naar meer democratie in ons land zijn systematisch gestrand. Kun je een land dat het bestuur op een dergelijke wijze heeft geregeld een democratische rechtsstaat noemen? De vraag stellen is haar beantwoorden.

Maar er is meer te zeggen over het democratische gehalte van de Nederlandse rechtsstaat. De meeste landen hebben een grondwet. Die grondwet garandeert de inwoners rechtsbescherming, doordat herziening van een grondwet een zware procedure kent en herziening niet wordt overgelaten aan de waan van de dag maar onderhevig is aan een uitgebreide toetsing waarvoor brede steun is vereist onder de bevolking. Ook doordat de regels van zo’n grondwet niet zo makkelijk zijn te wijzigen. Zo dient in Nederland een grondwetswijziging tweemaal door het parlement te worden goedgekeurd, waarbij tussentijdse verkiezingen dienen plaats te vinden. Tevens is bij de tweede behandeling in beide Kamers van het parlement een twee derde meerderheid vereist. Dat is nogal wat, maar wat zegt het, qua democratische rechtsstaat?

Bundesverfassungsgericht

Een belangrijk element in de rechtsbescherming van de bevolking is ook dat wetten, die in een parlement met een meerderheid kunnen worden genomen aan de grondwet kunnen worden getoetst. Een land als Duitsland kent een dergelijk fenomeen in de vorm van het Grondwettelijk Hof (het zogeheten ‘Bundesverfassungsgericht’). Dit in Karlsruhe gevestigde Hof, bestaande uit zestien rechters, heeft tot taak om vast te stellen of wetten in overeenstemming zijn met de grondwet. Iedere burger kan bij dit Hof een zaak aanhangig maken wanneer hij of zij meent dat de overheid zijn basisrechten schendt. De voor de wetgever onwelgevallige uitspraken van het Grondwettelijk Hof zijn tweeledig. Enerzijds is het gevolg dat wetten geen doorgang vinden, anderzijds is het resultaat dat in een aantal gevallen de grondwet wordt gewijzigd, met alle waarborgen die een grondwetsherziening heeft. Dat laatste heeft er toe geleid dat Duitsland één van de meest, zo niet de meest overwogen en zorgvuldig geformuleerde grondwet heeft van alle democratische landen.

Ook Nederland kent een grondwet waarin allerlei waarborgen zijn genoemd. Alles netjes op orde dus in Nederland zou je denken. Niets is echter minder waar. In Nederland is er geen Constitutioneel Hof (zoals in Duitsland het Grondwettelijk Hof), dat wetten aan de grondwet toetst. In Nederland is het de onafhankelijke rechter zelfs verboden om wetten aan de grondwet te toetsen. Artikel 120 van onze grondwet stelt namelijk: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.’ Daarmee komt de functie van de grondwet als bescherming van burgers op losse schroeven te staan. Is dat erg? Ja, wanneer je een rechtsstaat belangrijk vindt wel. Nu is er door degenen in Nederland die het ontbreken van een Constitutioneel Hof verdedigen – en die zeggen dat ze toch ook een nette democratie nastreven – altijd gezegd dat een dergelijk hof niet nodig is omdat Nederland een aantal waarborgen heeft in het rechtssysteem die zo een Constitutioneel Hof overbodig maken. Laten we deze, mijns inziens ‘zogenaamde’ waarborgen eens doornemen.
Een van die waarborgen zou zijn dat de Raad van State, één van de Hoge Colleges van Staat, het adviesorgaan van de regering dat er zorg voor draagt dat de wetgeving die tot stand komt in Nederland op een juiste wijze gebeurt en in overeenstemming is met de artikelen van de grondwet. De werkelijkheid is echter anders. Wanneer we de laatste jaren bezien dan blijkt dat de regering de uitgebrachte adviezen van de Raad van State steeds meer naast zich neer legt. Kortom van de bewaking van de zuiverheid van de toetsing aan de grondwet is hier niet langer sprake.

Vrijblijvende historische gewoonte

Een ander college dat er voor moet zorgen dat er waarborgen in het Nederlandse systeem van wetgeving zijn verankerd, die de burger en de democratie beschermen, is de Eerste Kamer. Dit college zou in de alledaagse opvatting de zorgvuldigheid van wetgeving beschermen. ‘Komen wetten netjes tot stand?’ Dat zou het leidend motief van de Eerste Kamer zijn. De wetten die tot stand komen zouden door dit college ook met het oog op de grondwet worden getoetst, overigens niet als een bij dit college neergelegde taak, maar als een wat vrijblijvende historisch gegroeide gewoonte. De grote vraag is: vervult dit college deze vrijblijvende historische functie? Reeds geruime tijd is er bij de critici van dit college de opvatting dat de Eerste Kamer, van ‘het geweten van de natie’ zich steeds meer als politiek orgaan heeft ontwikkeld, een kopie dus van de Tweede Kamer. Niet voor niets zit er in de Eerste Kamer menig lid dat in het verleden deel uitmaakte van de Tweede Kamer. Die kritiek is niet onterecht en ook aantoonbaar.

Trein gemist
Op 13 februari 2018 werd in de Eerste Kamer de ‘Wet op de orgaandonatie’ goedgekeurd. Het wetsontwerp voor deze wet was in de Tweede Kamer op 13 september 2016 aanvaard met 75 stemmen vóór en 74 stemmen tegen. Deze meerderheid ontstond omdat er in de Tweede Kamer één lid ontbrak en wel Frank Wassenberg van de Partij voor de Dieren. Het Kamerlid Wassenberg ontbrak bij de stemming omdat hij zijn trein had gemist. Had hij zijn trein wel gehaald dan zou het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn gesneuveld, hetgeen het einde van het wetsvoorstel zou zijn geweest. Het – door de gemiste trein – goedgekeurde wetsvoorstel werd vervolgens behandeld in de Eerste Kamer. En wat je als argeloze burger zou verwachten is dat die toevallige meerderheid in de Tweede Kamer (ontstaan door het missen van een trein) een punt van discussie in de Eerste Kamer zou zijn. Maar dat was het niet. Nee, de discussie in de Eerste Kamer ging er over hoe de politici in dit college de wet konden invullen om hun politieke gelijk te krijgen. Een meerderheid in de Eerste Kamer wilde namelijk een wijziging van het voorstel, maar het recht van amendement (dat wil zeggen het recht van wijziging) heeft dit college niet. De Eerste Kamerleden beseften – ook zij zijn immers meer politici dat wetsbewakers – dat wanneer zij wijzigingen zouden willen aanbrengen in het wetsvoorstel, dit zou betekenen dat het wetsvoorstel terug zou moeten worden gestuurd naar de Tweede Kamer om opnieuw te worden behandeld. Maar zij beseften ook dat de kans dat het wetsvoorstel ten tweede male een meerderheid zou halen in de Tweede Kamer erg klein, zo niet nihil was. Er op gokken dat er ook nu weer een Kamerlid net de trein gemist zou hebben, daarop durfden deze politici niet te gokken en daarom deden zij wat zij staatsrechtelijk nooit hadden mogen doen: zij gaven de (gewijzigde) motie (van het lid Nooren e.a.) een andere naam namelijk ‘richtlijn’ . Op deze wijze werd het wetsvoorstel op oneigenlijke wijze door de Eerste Kamer geloodst. En in die hele procedure werd er door geen van de leden van dit Hoge College de vraag gesteld of deze vorm van wetgeving eigenlijk nog wel netjes, rechtsstatelijk en democratisch genoemd kon worden. Daarmee kwam een wet tot stand (waarover ik mij niet uitlaat of ik er voor of tegen ben, daar gaat het hier niet over), die nooit op deze wijze tot stand had mogen komen. Zo een totstandkoming van wetten – afhankelijk van of iemand een trein mist – wil een echte democraat niet.

Politieke aardverschuivingen

De sombere conclusie is dat er in Nederland geen bescherming is van burgers tegen willekeurig aanvaarde wetten. Het politieke landschap is in ons land al lange tijd in beweging. Sinds het begin van deze eeuw verschuiven de uitgebrachte stemmen bij verkiezingen over wisselende partijen. Niet uitgesloten kan worden dat in de toekomst er een onvoorziene politieke aardverschuivingen zou kunnen plaatsvinden. Op een dergelijk moment is een grondwet belangrijk wanneer in het geval dat wetten tot stand zouden dreigen te komen die niet in overeenstemming zijn met de grondwet, getoetst zouden kunnen worden. Maar dat kan in Nederland dus niet. De vraag laat zich stellen waarom dit niet kan, waarom heeft de wetgever de onafhankelijke rechter verboden om wetten aan de grondwet te toetsen? Veel is daar niet over bekend, maar er dringt zich bij mij wel een reden op, die te maken heeft met het feit dat Nederland nog steeds een monarchie is. Het verbod tot toetsing aan de grondwet beschermt de familie van Oranje en houdt tegelijkertijd de schijn hoog dat Nederland een nette democratie is. Wanneer de rechter wel de bevoegdheid zou hebben om wetten aan de grondwet te toetsen, dan zou die rechter al snel tot de conclusie zijn gekomen dat de Nederlandse grondwet niet deugt. Er staan namelijk allerlei bepalingen in die onderling tegenstrijdig zijn en die voor de buitenwereld bedoeld zijn om de schijn op te houden dat het in ons land netjes is geregeld. Om een voorbeeld te noemen. In artikel 3 van de grondwet staat: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.’ Tegelijkertijd is in dezelfde grondwet het koningschap voorbehouden aan de familie Nassau Dietz. Artikel 24 stelt namelijk: ‘Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van koning Willem I, prins van Oranje-Nassau.’

Bananenmonarchie

De gedachte dringt zich op dat toetsing aan de grondwet niet plaats mag vinden om de monarchie te beschermen en tegelijkertijd het idee hoog te houden dat we een nette democratie zijn. Wat zou er gebeuren wanneer Nederland een Constitutioneel Hof zou hebben? Dan zou de onafhankelijke rechter wel eens een onwelgevallige uitspraak kunnen doen. Er zou wel eens een afgewogen uitspraak kunnen komen dat een keuze nodig is tussen een koninkrijk met erfopvolging dan wel een echte Democratie. Zo een uitspraak zou kunnen inhouden dat de grondwet in Nederland een keuze dient te maken en dat de wetgever er geen teksten in kan zetten dat ‘iedereen verkiesbaar is voor elk ambt’ en er ook in zet dat de het ‘staatshoofd uit één familie komt’. Naar mijn opvatting zou dit wel eens de reden kunnen zijn dat we in Nederland geen Constitutioneel Hof kennen. Op deze wijze kan Nederland zich internationaal presenteren als een nette democratie die het in de grondwet netjes heeft geregeld. Tegelijkertijd blijft Nederland een Bananenmonarchie – of is er in Nederland, bij het gebrek aan een goed klimaat waar bananen gedijen, eerder sprake van een ‘Spruitjesmonarchie’ – die dat ook kan blijven omdat de rechter niet kan toetsten aan de grondwet.

Onmogelijke situatie
Hoe dit probleem op te lossen, is het wel oplosbaar en waar ligt dan een dergelijke oplossing? Nu lijkt dit een onmogelijke situatie en dat is het ook. Zolang een meerderheid van de bevolking de monarchie wel prima vindt of – wat meer waarschijnlijk is – niet belangrijk vindt, is er van de politiek niet veel te verwachten. Ook van de kant van de rechterlijke macht, die zou moeten toezien op de juiste toepassing van de beginselen van de rechtstaat, is geen hulp te verwachten, gezien het verbod tot toetsing aan de grondwet. En daarmee gebeurt er in ons land niets en blijft de dichotomie bestaan dat we een grondwet hebben waarin allerlei mooie dingen staan, terwijl er tegelijkertijd een praktijk is, zoals de ‘Spruitjesmonarchie’ met een erfelijk koningschap, die op bepaalde punten hiermee strijdig is.
Mijn conclusie is dat de kans dat er iets verandert en er ook een discussie ontstaat die kan leiden tot een weloverwogen keuze voor een Republiek bijna nul is. Er moet iets anders gebeuren. Er moet hulp komen van buiten! En dat kan.
Al een aantal jaren woedt er in de Europese Unie een hoogoplopend conflict tussen de Europese Commissie en de lidstaat Polen. Dat conflict gaat over de positie van het Constitutionele Hof in dat land. In Polen probeert de regering controle te verkrijgen over onder andere het Poolse Constitutionele Hof door wetgeving die het mogelijk moet maken rechters te ontslaan of gedwongen te pensioneren. De Europese Commissie, bij monde van vicevoorzitter Frans Timmermans, trekt ten strijde tegen Polen omdat dit land met haar handelwijze in strijd handelt met de Europese Verdragen. Deze Verdragen benadrukken immers de waardegemeenschap die de Unie beoogt te zijn, zoals verwoord in het Verdrag betreffende de Europese Unie in artikel 2: ‘De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtstaat en eerbiediging van de mensenrechten…’

Poolse kwestie

Vanuit de Nederlandse optiek dringt zich de vraag op waarom de Europese Commissie een land als Polen aanspreekt op het beperken van de rol van het Constitutionele Hof, terwijl de Europese Commissie de Nederlandse staat niet aanspreekt op het ‘ontbreken’ in ons land van een Constitutioneel Hof. En dat laatste is naar de inhoud toch een verstrekkender gegeven dan het eerste, immers een beperkte rol is nog altijd beter dan geen rol. Daarom is het vreemd dat de Europese Commissie wel een land als Polen aanspreekt op schending van het Verdrag op grond van die beperkte rol van het Constitutionele Hof, maar Nederland niet aanspreekt op het ontbreken van de rol van een Constitutioneel Hof.

Bovenstaande biedt voor republikeinen ook kansen. De Europese Commissie is op grond van de Europese wetgeving de ‘hoedster van de Verdragen’. Artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt: ‘De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen…’

Wanneer de Europese Commissie bij de lidstaten van de Europese Unie activiteiten waarneemt die strijdigheid vertonen met de Europese Verdragen dan moet zij deze lidstaten op die strijdigheid ook aanspreken. Daarna ontstaat er overleg die tot een oplossing kan leiden, zo niet dan dient de Commissie het conflict voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie, dat vervolgens een uitspraak doet. Maar wanneer de Europese Commissie dit niet doet en weigert een procedure te starten? In dat geval kan ook een organisatie of een burger de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de EU. In artikel 19 lid 3a van het Unieverdrag is immers bepaald: ‘Het Hof van Justitie van de Europese Unie doet uitspraak overeenkomstig de Verdragen inzake door een lidstaat, een instelling of een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep.’


Klare wijn

Uiteindelijk kan een organisatie of een burger, de hierboven gestelde zaak, dus aanhangig maken bij het Hof van Justitie, maar met welk doel? Het doel is om klare wijn te schenken. Niet om, via zo’n procedure, van Nederland een republiek te maken, de kans dat het Hof zijn handen daar aan brand moet niet erg hoog worden ingeschat. Het afschaffen van de monarchie en het weer instellen van de Republiek, daar gaat alleen de bevolking van Nederland over. Waarom dan toch een gang naar de internationale rechter? Omdat Nederland allerlei internationale verdragen heeft ondertekend waar het zich aan dient te houden. Wanneer vastgesteld wordt dat ons land dat niet doet, dan is dat een reden om de internationale rechter te verzoeken om Nederland te dwingen tot een keuze: hetzij een ‘Spruitjesmonarchie’ blijven, dat recht heeft Nederland, maar dan moet Nederland niet langer pretenderen dat het een echte democratie is, daar moet ons land dan van af zien. Wanneer Nederland voor een dergelijke keuze wordt geplaatst mogen we als republikeinen dat als een grote stap voorwaarts beschouwen.

Ik pleit er voor dat het Republikeins Genootschap en De Republikein na de succesvolle samenwerking rond de kosten van het koningshuis, opnieuw de krachten bundelen en bovenstaande problematiek voorleggen aan de Europese Commissie, bij uitstek de hoedster van de Europese Verdragen. Indien de Europese Commissie niet bereid is actie te ondernemen vind ik dat een overeenkomstige klacht tot het Hof van Justitie van de EU moet worden gericht, met het verzoek hierover een uitspraak te doen.

Gerard van der Zwan is econoom en is werkzaam geweest op het gebied van de internationale betrekkingen. Momenteel woont hij afwisselend in Nederland en Duitsland.

Dit artikel verscheen in nr 3/2018 van kwartaaltijdschrift De Republikein. In nr 4/2018 reageert oud-hoogleraar H.U. Jessurun d’Oliveira op het betoog van Gerard van der Zwan, de laatste geeft hierop een weerwoord. De discussie over het grondwettelijke toetsingsverbod is hoogst actueel geworden: weliswaar heeft GroenLinks in de Tweede Kamer het wetsvoorstel van Femke Halsema voor de opheffing van het toetsingsverbod – Artikel 120 van de Grondwet – recent ingetrokken, inmiddels heeft de Commissie-Remkes voorgesteld een Constitutioneel Hof op te richten.

Van Troelstra tot Wim Kok

Verleden maand nam Nederland afscheid van Wim Kok. De laatste premier van socialistische huize in de Nederlandse geschiedenis werd uitgeluid met opmerkelijke warmte en genegenheid. Gevoelens die Kok bij leven beslist niet ten deel vielen. Is er nog hoop voor de PvdA?

Hoewel de razernij van het Fortuynisme indertijd eerder Kok’s beoogde opvolger Melkert dan hemzelf trof, werd ook Wim Kok het slachtoffer van het anti-paars-evangelie van de Heilige Pim. Als de postume herwaardering voor Kok zou betekenen dat Nederland nu eindelijk ontwaakt uit zijn voorliefde voor populistische retoriek, zou dat een verheugend signaal zijn.
Maar zou het ook betekenen dat het bestaan van de incredible shrinking PvdA langs deze necrofiele weg toch nog kan worden gered? Huidig fractievoorzitter Lodewijk Asscher van de PvdA deed in ieder geval zijn uiterste best een graantje mee te pikken van het collectieve rouwproces. Daarnaast lijken er voor de sociaaldemocraten ook nieuwe kansen te ontstaan nu D66 zichzelf na Pechtold moet heruitvinden en op links de SP – omgevormd tot een kleine rode monarchie van de familie Marijnissen – ook haar beste tijden lijkt te hebben gehad.
Zal de PvdA honderd jaar na de coup van Troelstra – waar het nieuwste nummer van De Republikein bijna geheel aan is gewijd – dan toch nog uit het graf herrijzen? En zo ja, is er in de partij dan nog iets te bespeuren van het republikeinse vuur van de SDAP-leider indertijd? In 2011 boog een commissie ‘Actualisatie toekomst Koningshuis’ van de Partij van de Arbeid zich onder leiding van Joop van den Berg over het vraagstuk van ‘de republikeinse aanvaarding van het koningschap’. Uit dat advies werd duidelijk dat de PvdA inmiddels kan leven met de monarchie, maar dat er nog wel het een en ander uit de koninklijke invloedssfeer dient te worden gesnoeid. Zo voelde de commissie zich ‘ongemakkelijk’ over het voorzitterschap van de Koning bij de Raad van State, krachtens art. 74 van de Grondwet. ‘Een anomalie’, aldus de commissie, ‘hoezeer ook historisch verklaarbaar, dat de Koning een orgaan voorzit dat wordt geacht de regering en dus mede de Koning te adviseren en dat voorts in het bestuursrecht optreedt als hoogste rechter’. Dat ongemak wordt er niet minder op, als de commissie vaststelt dat krachtens datzelfde art. 74 de troonopvolger, zodra hij/zij achttien jaar oud is, van rechtswege lid wordt van de Raad, zij het zonder stemrecht, en dat ook andere leden van het Koninklijk Huis volgens dit Grondwetsartikel als lid tot de Raad worden toegelaten’. Dat laatste overkwam Máxima als kersverse prinses in 2004 .

Kwalijke connecties
Wat de ratio is achter het benoemen van een Argentijnse dame met hoogst kwalijke connecties (denk aan haar baan bij de maffiose offshorebank Mercado Abierto van de onlangs onder verdachte omstandigheden overleden Aldo Ducler, verantwoordelijk voor het witwassen van miljoenenwinsten uit drugs- en wapenhandel) in het hoogste orgaan voor bestuursrecht van het land – is nog altijd diffuus. Nu de PvdA wanhopig op zoek is naar nieuwe ideologische ankerpunten om zichzelf zichtbaar te maken, zou het advies van de commissie-Van den Berg zeker eens uit de lade moeten worden gehaald.

Prins Zonder Franje: hoe een rebels tv-programma de kop werd ingedrukt

Met de satirische tv-serie De Prins zonder Franje vatte omroep BNN in 2003 het plan op om de discussie over het erfelijk koningschap voor een breed publiek op de agenda te zetten. Vlak voor de start werd het programma de nek omgedraaid.

Tekst Frits Hendrik Emmerik
Fotografie: Ruben Renaud

Ons erfelijk koningshuis is een verbazingwekkend instituut. Het is een speelbal tussen terecht en onterecht, tussen functioneel en zinloos en tussen werkelijkheid en fictie. In de discussies kaatsen de meningen heen en weer tussen twee weerbarstige wallen. Zo is er de eeuwige prijsvergelijking tussen het koningshuis en een president. Over het nut en de onzin raken we niet uitgepraat. Goed dat er een persoon met aanzien boven alle partijen staat, voor het geval het er politiek om spant? Maar nu de feitelijke functie zo goed als totaal is uitgekleed, wat heeft die poppenkast dan nog aan autoriteit in te brengen? Kortom, wat overblijft zijn de vastgeroeste standpunten van drie partijen: voor of tegen, en als derde die van de gemakzucht: ‘Ach, het is nou eenmaal zo, je doet er toch niks aan, dus maak je niet druk.’
De oorlogsgeneratie wil nog wel eens aanhalen dat de koninklijke familie een grote steun was voor de achterblijvers in de bezette gebieden. Als iemand dan tegenwerpt dat de Oranjes als eersten op de boot naar Engeland en Canada zaten, dan wordt dat weer verdedigd als noodzakelijk om het verzet te kunnen leiden. Kortom, het is een eindeloze discussie zonder bevredigende conclusie. Niemand heeft helemaal ongelijk.

Succesvol merk

Feit blijft dat de populariteit van ons koningshuis schommelt tussen de zestig en tachtig procent en dat je op basis van democratische overwegingen kan stellen dat Nederland een erfelijk koningschap toejuicht, tot die met vlaggetjes zwaaiende meerderheid er de waanzin van zou inzien. Nu doet de marketingmachine van ons vorstenhuis fantastisch werk om dat te voorkomen. ‘Oranje’ is een succesvol merk dat met veel public relations en promotie wordt onderhouden. De doelgroep wordt op de wenken bediend met nieuws, leuke en spannende weetjes en vermeend stiekeme roddels. Het als moderne tool in de marketingcommunicatie gepresenteerde ‘storytelling’ is nergens zo succesvol als met het product ‘Oranje’. Het houdt de omzet stabiel en de aandeelhouders tevreden.
Wie de onzin van het erfelijk koningschap wil aantonen moet van goeden huize komen. En lef tonen, want wanneer je aan de poten gaat zagen, begeef je je op gevaarlijk terrein. Er staat een vijfde colonne klaar, die onzichtbaar zijn werk doet. De leden van het koningshuis zwijgen altijd en hun cordon beschermt het instituut zonder zich op de voorgrond te begeven. De trouwe aanhangers hebben toegang tot de hoogste kringen waar ze in alle stilte de wensen – nooit orders – van de top kunnen aangeven. Het systeem steekt zo sluw in elkaar, dat die wensen wel als strikte orders worden uitgevoerd zonder dat er iemand verantwoordelijk voor is. Onder politici hebben zelfs principiële tegenstanders van het erfelijk koningschap zich ontpopt als hoeders van de continuïteit van het koningshuis. Die vanzelfsprekendheid van de Oranje heerschappij over Nederland sterkt de massa nog eens te meer in hun verzetsloze acceptatie van het fenomeen. Je moet dus een alternatieve route bewandelen om concreet aan te tonen dat het erfelijk koningschap als middeleeuwse erfenis niet past in een moderne samenleving.

Vrolijke satire
Dat is begin deze eeuw precies wat een conceptmaker doet besluiten een televisieprogramma te schrijven waarin de onzin op een humoristische wijze wordt belicht: De Prins zonder Franje, een vrolijke concurrent van de troonopvolger.
In de aanloop naar de opvolging van koningin Beatrix krijgt Willem Alexander alle gelegenheid zich te profileren. Als enige, en op de keper beschouwd sluit hij daarmee alle andere Nederlanders uit van het begeerlijke ambt. Is dat niet strijdig met Artikel 1 van de Grondwet? Juristen buigen zich met enige regelmaat over deze kwestie en menigeen komt tot de conclusie dat een rechter zich daar over zou moeten uitspreken. Met zijn erfelijke kenmerken staat de troonopvolger vast en daarmee discrimineert hij alle overige Nederlanders. Maar welke rechtbank durft het aan de eis tot een eerlijke en algemene sollicitatieprocedure ontvankelijk te verklaren?

De Prins zonder Franje maakt er een vrolijke satire van. In de aanloop, die de prins neemt om zijn moeder te gaan opvolgen, creëert het programma een tweede sollicitant. Een concurrent, die het doen en laten van de prins parodieert. Niet als chique en afstandelijke heer, maar als vriendelijke gozer van het volk. De één in een zwart rokkostuum, de medekandidaat in een overall en met een kartonnen kroon op het hoofd. Van de toespraken tot de ontmoetingen en presentaties van Willem Alexander die het journaal en de diverse blauw bloed-programma’s ons tonen, maakt de Prins zonder Franje een eigen versie. Schip gedoopt? Onze volksprins blaast zijn rubberboot op om in de sloot een stukje te gaan varen. De prins heeft zijn prettig ogende prinses, de Prins zonder Franje stelt ons zijn lieve buurmeisje voor. Kortom, het programma creëert een vrolijke concurrent, die doorlopend aantoont dat al die koninklijke activiteiten allemaal maar opgeklopte niemendalletjes zijn.

Maar tegelijkertijd vraagt hij zich meer en meer af waarom hij niet werkelijk een kans maakt om naar het koningschap te solliciteren. Het cabareteske programma krijgt een verdieping als hij de kijker meeneemt naar advocaten om zijn zaak voor te leggen. Hij onderzoekt de kansen op een gunstige uitspraak en toont meer en meer aan dat het erfelijk koningschap niet strookt met de letter van de wet en zeker niet met de bedoeling ervan. Met de televisiekijker komt de Prins zonder Franje per aflevering tot meer inzicht. De illusie dat het koningshuis een logisch, vaststaand en onomstreden feit is wordt gaandeweg doorgeprikt. In welke andere zaken zijn erfelijke factoren doorslaggevend bij het uitspreken van voorkeuren? Dat station zijn we in onze meningsvorming toch al lang en breed voorbij? Waarom zouden we ons zo’n ethische uitglijder in het geval van een koningshuis dan wel mogen permitteren?

Van Kooten en De Bie-aanpak

In 2003 komt het concept voor De Prins zonder Franje in handen van een impresario. Hij ziet een rol voor één van de cabaretiers in zijn stal en neemt de schrijver mee naar een invloedrijke televisieproducent. Die reageert slagvaardig en informeert een collega, die voor alle uitzendgemachtigden doorlopend naar vernieuwende ideeën zoekt. Binnen enkele dagen zitten schrijver en producent aan tafel bij BNN. Die omroep voelt het gemis van de in 2002 overleden Bart de Graaff en is naarstig op zoek naar een stout en spraakmakend programma. Het enthousiasme binnen de burelen van de omroep overtreft alle verwachtingen. Er wordt uit de kring van bekende programmamakers en presentatoren onmiddellijk een creatief team samengesteld. Er wordt weken achtereen gebrainstormd en geschreven. Om straks zo actueel mogelijk te reageren op de activiteiten van Willem Alexander wordt de aanpak van programma’s als die van Van Kooten en De Bie gekozen. Elke week improviseren op basis van de actualiteit, veel materiaal schieten, selecteren, monteren en uitzenden. Vooraf worden locaties uitgezocht. Het huis van de Prins zonder Franje. Een bordes op het Lange Voorhout voor zijn publieke toespraken. De omgeving waar hij leeft. De winkelstraten waar hij zijn toekomstige onderdanen ontmoet om in gesprek te gaan over zijn kandidatuur en de onredelijkheid van het erfelijk koningschap.
Er wordt gebrainstormd over een programma om met de Prins zonder Franje aan ledenwerving voor BNN te gaan doen. Zijn kartonnen kroon als bouwplaat, voor promotionele activiteiten. Ansichtkaarten met steunbetuigingen. De tekst van het lied ‘Prins zonder Franje’ wordt geschreven.

Repressie
Het team roept het advies van de voorzitter van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG) in en laat zich zowel voorlichten als angst aanjagen. Jazeker, er zijn kansen om die ouderwetse erfelijkheid aanhangig te maken, maar waarom zou dat nog nooit zijn gebeurd? Zijn de rechters niet voor het leven benoemd door de kroon? En als het programma in de publiciteit komt en de makers voor het voetlicht worden gebracht, welke repressie wordt dan in stelling gebracht?
Ach kom toch, brengen de BNN-vertegenwoordigers daar bijna verontwaardigd tegen in. We leven toch in een rechtsstaat? De NRG-voorzitter helpt de creatieve geesten uit de droom. Volgens hem zal alles uit de kast worden getrokken om het programma zo niet te voorkomen, dan wel op alle mogelijke manieren tegen te werken. Niet in het openbaar, want daar komen Kamervragen van. Op alle niveaus wordt de subtiel afgeschermde repressie in werking gezet. Dat de telefoons zullen worden afgeluisterd doet de wenkbrauwen van de programmamakers fronsen, maar echt geloven doen ze het niet.
De voorzitter van het NRG zegt toe het team te blijven adviseren, want ook hij ziet de potentie van de Prins zonder Franje. De waarschuwingen van de ervaren republikein verminderen het enthousiasme van de makers niet. Wel haakt menig gegadigde voor de rol van de Prins zonder Franje af. Binnen BNN is er niemand voor te porren, ondanks het onwrikbare geloof in het programma. Terecht misschien, want haal je met de controversiële Prins de publiciteit, dan is je carrière getekend. Een Swiebertje-effect is nog het minste nadeel. Je gaat als een aanvechter van een bijna heilig instituut de geschiedenis in. Vooral ook omdat alle betrokkenen het over één ding eens zijn: het hilarische programma met serieuze ondertoon zal minimaal aantonen dat de erfelijkheid een vorm van discriminatie inhoudt. En wanneer het een succes wordt kan het sprookje van het koningshuis een stevige knauw krijgen. Dat maakt de vertolker van de Prins zonder Franje niet algemeen geliefd en vermindert de bewegingsruimte binnen zijn toekomstige carrière.

Moeizame casting
Zo toert het team zonder al te veel resultaat langs theaters om cabaretiers te polsen voor de bij voorbaat gewraakte rol. Er zijn zeker gegadigden. Het koningshuis is een dankbaar onderwerp voor conferenciers. Deze sketch kan de kroon op je werk zijn en dat leidt tot veel interesse. Ook van de neef van een huisprediker van de Oranjes. Hij ambieert de rol, maar wil vooraf wel overleg met de familie. Hij haakt vervolgens meteen af. De moeizaam verlopende casting brengt wel de nodige voorkennis in de theaterwereld. Ook het vastleggen van de rechten op het idee en de teksten, als het concept bij een chique Haagse notaris in depot wordt gegeven, geeft ongewild riskante informatie vrij. Nu zijn niet alleen de omroep, de medewerkers en de schrijver op de hoogte van wat er op de tv gaat komen. Maar de voorbereidingen gaan door en het programma krijgt steeds meer vorm en inhoud. De Prins zonder Franje wordt aangebracht bij de programmadirectie van de publieke omroep om over enkele maanden een plaats te krijgen in het uitzendschema.
De planning voorziet eind 2003 in de première van de Prins zonder Franje. De maanden daarvoor maakt BNN zich klaar om de opnames van enkele vaste items op te nemen, meteen als de casting voor de hoofdrolspeler is afgerond. Maar het stille rumoer rond De Prins zonder Franje weerhoudt menig gegadigde ervan de rol te accepteren. Toch gaan de voorbereidingen door en iedereen is er van overtuigd dat er uiteindelijk een Prins zonder Franje zal opstaan. Het programma moet er hoe dan ook komen. Toch? Voor het geval zich onverhoopt geen cabaretier aandient wordt zelfs de bedenker van het programma als protagonist achter de hand gehouden.

Koude douche
Plotseling, uit het niets, komt er een kort bericht van BNN. Een koude douche. De Prins zonder Franje gaat niet op de buis verschijnen, de voorbereidingen worden gestaakt en alle plannen, ideeën en teksten gaan in de papierversnipperaar. Het waarom is niet duidelijk. Overleg tussen alle betrokkenen over dit onverwachte einde levert slechts vraagtekens op. De ware reden komt onder geen beding aan het licht. De directie maakt slechts duidelijk dat op veel vragen geen antwoorden zullen volgen. Is er van hogerhand een verbod opgelegd? Geen antwoord. Stond de kwaliteit van het idee ter discussie? Integendeel, zo wordt de medewerkers verzekerd. Alle betrokkenen kunnen alleen maar gissen naar de waarheid. Volgt er een antwoord dan blijft het beperkt tot ‘sommige zaken kan je maar beter niet weten’ en ‘het gaat niet door; het waarom doet niet ter zake’. Externe medewerkers worden keurig uitbetaald en bedankt voor de tijd en inzet.

Waarom nu dit min of meer suggestieve artikel? De ware reden voor het vroegtijdig einde van De Prins zonder Franje zal nooit aan het licht komen. Er zijn betrokkenen die zeggen dat er geen vertrouwen was dat het leuk en onderhoudend zou worden. Dat strookt niet met de voortvarendheid waarmee de productie werd opgepakt en langdurig uitgewerkt. Ervaren televisiemakers kunnen zich op basis van een concept al een betrouwbaar oordeel vormen. Het lijkt meer op een excuus om niet te hoeven verklaren dat het simpelweg niet mocht van de overheid, dat het werd verboden. Omdat die reden weer tot allerhande andere speculaties zou leiden, werd er simpelweg geen ruchtbaarheid aan het stoppen van de productie gegeven. Was het de publieke omroep, die de confrontatie met de Oranjes niet aandurfde? Kregen de Oranjes er lucht van en deden zij hun invloed gelden? Het was een vele malen indringender aanval op het erfelijk koningshuis dan zoiets als Lucky TV, dat slechts bijdraagt aan de populariteit van Willem Alexander en Máxima. De betrokkenen zullen de waarheid nooit onthullen en worden ze ernaar gevraagd, verschuilen ze zich achter uiteenlopende drogredenen. Je kunt altijd beweren dat er twijfels waren over de invulling. Je kunt zeggen dat de zender geen ruimte had voor een dergelijk programma en dus geen zendtijd kon reserveren. Onschuldige verklaringen om de eventueel harde waarheid te kunnen verzwijgen.

Al snel verdween de Prins zonder Franje in de vergeetput. Weg was de kans om een groot publiek op zowel hilarische als indringende wijze uit te leggen hoe raar het is dat iemand voor een functie in de wieg wordt gelegd zonder dat anderen de kans krijgen er voor in aanmerking te komen. Dat je wellicht in strijd met de grondwet alle overige Nederlanders discrimineert. En dat niemand de misstand aanhangig zal maken, puur omdat niemand dat durft.

Tenslotte:

In dit artikel zijn de namen van de betrokkenen zorgvuldig weg gelaten. Waarom? De gang van zaken met De Prins zonder Franje wijst op de reëel aanwezige kans dat er enige invloed is uitgeoefend op de betrokkenen om te stoppen en te zwijgen. Zij kunnen dus ernstig in verlegenheid worden gebracht als zij aan De Prins zonder Franje worden herinnerd.
Wat het artikel wel aantoont is dat de positie van het koningshuis uiterst stabiel is en steunt op een meerderheid van al dan niet weldenkende mensen. Incidenten uit het verleden hebben slechts een lichte wankeling veroorzaakt. Je moet een snijdend argument formuleren en dit met grote kracht in stelling brengen om de logge meerderheid aan het twijfelen te brengen.
Of je legt je erbij neer, onder de verzuchting ‘ach, het is nou eenmaal zo, je doet er toch niks aan, dus maak je niet druk’ en je laat de tijd zijn werk doen. Want eens komt de dag dat het verdienmodel van een sprookjesfamilie leegloopt op een overdaad aan redelijk inzicht. Dan is de tijd van Nederland zonder Franje eindelijk aangebroken.

De Republikein nr. 3/2018: Greet Hofmans & Friedrich Weinreb: een paar apart

Uit de inhoud van nr. 3/2018 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht:
René Zwaap over het geheime archief van Greet Hofmans en de manipulaties van het Weinreb-Rapport, Paul Damen over lintjesjager Bernhard, Gerard van der Zwan bepleit een Constitutioneel Hof in Nederland, oud-SG van Financiën Jan Postma rehabiliteert Bataafse patriot Alexander Gogel, Marokkaans journalist Hamid El Mahdaoui wil Willem-Alexander en Nederlandse Staat aanklagen voor wapensmokkel, Anton van Hooff over het republikeinse ideaal bij Hugo de Groot, Johan de Witt en Spinoza, Sjoerd de Jong over de erosie van journalistieke wetten in het Trump-tijdperk, August Hans den Boef over het Jaarboek Oranje 2017, Bart Gruson over de nieuwe Cubaanse Grondwet, Ton van Reen over een koninklijk bezoek aan Limburg, Gijs Korevaar bezoekt de (in vergelijking met Oranje) spotgoedkope Zweedse royals, een column van Manuel Kneepkens over het verlangen naar een Hollandse Houllebecq, een column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen vanuit de Alliance of European Republican Movements in Londen en de Appeltjes van Oranje met de liefde tussen Mabel en Ed van Thijn.

Na te bestellen via klantenservice@virtumedia.nl, tel. 085-0407400. Mis geen enkele editie van dit bijzondere tijdschrift en neem een abonnement.

Telegram voor Wilhelmina

1918 was niet alleen het jaar van P.J. Troelstra’s couppoging, het was ook het oprichtingsjaar van de Republikeinsche Partij , die koningin Wilhelmina per telegram tot aftreden opriep. De partij had in het weekblad De Republikein zijn eigen persorgaan.

In de editie van 11 november 1918 maakte het socialistische dagblad Het Volk gewag van de oprichting van de Republikeinsche Partij in Utrecht. ‘Aan de Ministerraad werd een telegram verzonden om bij de Koningin aan te dringen tot invoering van een republikeinschen regeeringsvorm in verband met de wereldgebeurtenissen’, meldde het dagblad. ‘Van dit telegram zijn afschriften verzonden naar de presidenten van Frankrijk, Zwitserland en Amerika’. Het hoofdbestuur van de nieuwe partij werd gevormd door A.H. Haentjens, arts te Deventer, die in Utrecht tot voorzitter was benoemd, en W. Lubberink, journalist te Zwolle, als secretaris.
Haentjens was oprichter en geneesheer-directeur van het eerste sanatorium in Nederland. Samen met zijn collega Huykman uit Elspeet stichtte Haentjens in 1900 in Putten het sanatorium Dennenhof, voor mensen met een chronische longaandoening. Ook minder bedeelden werden er verpleegd, Bedrust, schone Veluwse boslucht en gezonde voeding waren de belangrijkste kuurmiddelen. Toenmalig minister van Arbeid Piet Aalberse, een vertrouweling van Wilhelmina, werd ook verpleegd in Putten en stond op vriendschappelijke voet met dr. Haentjens. Aalberse was dan ook not amused over de revolutionaire ijver van zijn geneesheer, zo blijkt uit zijn correspondentie.
De actie van Haentjens kon qua timing niet veel beter. Die dag had de ooit zo almachtige ex-Kaiser Wilhelm II aan de Nederlandse deur geklopt voor asiel. In Duitsland was de republiek uitgeroepen. Nu leek het de beurt aan Wilhelmina, die sowieso al politiek omstreden was geworden dankzij haar steun aan generaal C.J. Snijders als opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten. Snijders had zich bijzonder impopulair gemaakt bij zowel de regering als de bevolking. Hij had een pro-Duitse koers en hij stuurde erop aan dat het neutrale Nederland de zijde van Duitsland zou kiezen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook het feit dat hij verloven introk van de gemobiliseerde troepen droeg niet bij aan zijn populariteit. Wihelmina weigerde echter het ontslag van Snijders goed te keuren. Troelstra dreigde in Het Volk, waarvan hij politiek hoofdredacteur was: ‘Als de koningin hangt aan den opperbevelhebber, dat dan de koningin met den opperbevelhebber verdwijne, – dat is het woord van het oogenblik. Wij hebben het totnogtoe te druk gehad met voor de arbeidersklasse een beetje vrijheid, recht en welstand te veroveren, om ons veel met het koningshuis te bemoeien. Maar als het koningshuis zich verbindt met middeneeuwsche tirannie en onverantwoordelijke nevenregering, en zich aan de demokratie in den weg stelt – in deze dagen! – dat het verdwijne!’

Afschaffing van leger en vloot
De Republikeinsche Partij maakte ernst van dit dreigement. Op de politieke verlanglijst van de partij, zo leert een verslag d.d. 19 oktober 1918 uit het weekblad De Nieuwe Groene stonden behalve ‘afschaffing van het koningschap en het hof’ onder meer de invoering van een republiek met een jaarlijks aftredende president, afschaffing van de Eerste Kamer, afschaffing van leger en vloot, invoer van vrouwenkiesrecht, invoer van een referendum, dekolonisatie van Nederlands Indië, afschaffing van adel, jachtrecht en ridderorden, invoer van juryrechtspraak en kosteloos en snel recht, verplicht kosteloos onderwijs tot en met middelbaar onderwijs, hervorming en later afschaffing van het recht op erfenis, instelling van een staatsbelasting op kapitaal en inkomsten, afschaffing van de eerste klasse bij de Spoorwegen met een verlaagd tarief, ‘vereenvoudiging van de ministeriële en gemeentelijke administratie’ en (op langere termijn) ‘de invoering van een sociale communistische regering’.

Referendum
Het telegram miste zijn uitwerking kennelijk niet. Uit de aantekeningen die Wilhelmina in deze weken maakte, die Troelstra-biograaf Piet Hagen na lang touwtrekken mocht raadplegen in het Koninklijk Nuis-archief, blijkt dat de vorstin speelde met het idee van een referendum over het al dan niet aanblijven van het Nederlandse vorstenhuis. Minister Aalberse, haar vertrouweling, praatte dat idee uit haar hoofd.
Het smoren van de Troelstra-coup in de Oranjeliefde van het Malieveld betekende vooralsnog geen rem op het enthousiasme van de politieke boreling, want een maand na de proclamatie van de Republikeinse Partij werd haar partij-orgaan, het weekblad De Republikein, ten doop gehouden. Het was in feite een heroprichting, want van 1795 tot 1797, in de Patriottentijd, had er al eens weekblad met dezelfde titel bestaan. De Republikein van 1918 stond onder redactie van Republikeinsche Partij-secretaris Lubberink plus D. Roggeveen en J. Pampen. De Telegraaf maakte in de editie van 13 december 191 melding van het verschijnen van het eerste nummer van dit ‘nieuwe politieke orgaan’. De Republikein was bedoeld als een ‘algemeen weekblad voor politiek, kunsten, wetenschap, koloniën enz.’. De redactie zei te streven naar ‘de bevrijding van het Nederlandse volk uit de knellende boeien, die thans alle ontplooiing van de geestelijke krachten van de massa onmogelijk maken’.
In het hoofdartikel van het eerste nummer toonde de redactie zich manmoedig. ‘Een enkele vroeg ons, of wij niet vreesden dat er geen plaats zou zijn voor een weekblad als het onze. En wij willen daarop antwoorden: “Nee, wij vrezen dienaangaande niets!” Indien inderdaad er nu geen plaats voor De Republikein kan worden ingeruimd, dan zullen wij kampen met alle kracht, om een plaats te veroveren’.
Dat bleken wat al te grote woorden, want zowel weekblad De Republikein als de Republikeinsche Partij verdwenen al ras van het toneel. Van dr. Haentjens werd op het politieke strijdtoneel sindsdien niets meer gehoord. In 1928 werd zijn sanatorium opgeheven en het gebouw werd verkocht aan het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en geschikt gemaakt als vakantie-, verpleeg-, en conferentieoord Hof van Putten.

Symposium over Troelstra’s Novembercoup

J.P. Troelstra tijdens de grote vredesdemonstratie van 1916
Troelstra’s Novembercoup

November 1918. Op het puin van de Eerste Wereldoorlog komt de ene na de andere monarchie ten val. Na het Russische tsarenrijk eindigt op 11 november het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk van de Habsburgers. De Duitse Kaiser Wilhelm II vlucht naar Nederland en de Duitse republiek wordt uitgeroepen. Tot in Zwitserland heerst de geest van de revolutie. En nu lijkt ook Nederland aan de beurt.

In Rotterdam roept SDAP-leider P.J. Troelstra op maandag 9 november 1918 de revolutie uit. Het is het begin van de roerige ‘Rode Week’, waarin de toekomst van de monarchie en die van de oude orde aan een zijden draadje hangen. Maar een week later smoort de ‘coup’ van Troelstra tijdens een ‘spontaan’ huldeblijk aan de koninklijke familie op het Haagse Malieveld. In dit programma blikken we terug op de roerige ‘Rode Week’van november 1918. Had Troelstra zich deerlijk vergist? Of was Nederland wel degelijk rijp voor de grote omwenteling? En hoe ging het sindsdien tussen socialisten en het koningshuis?

Aan het woord komen PvdA-ideoloog Arie van der Zwan, Troelstra-biograaf Piet Hagen, historicus Rob Hartmans, classicus Anton van Hooff, dichter-politicus Manuel Kneepkens en historica Simone Vermeeren. Moderatie: René Zwaap.

Over de sprekers

Arie van der Zwan (1935) is een Nederlands econoom, publicist, PvdA-prominent en voormalig hoogleraar en zakelijk bestuurder. Hij is een van de weinige denkers in de huidige sociaal-democratie die van mening is dat Troelstra zich in november 1918 helemaal niet had vergist.

Piet Hagen, auteur van de Troelstra-biografie Politicus uit hartstocht, was journalist bij dagblad Trouw, directeur van de School voor Journalistiek in Utrecht, hoofdredacteur van De Journalist en medewerker van NRC Handelsblad.

Historicus Rob Hartmans vertelt over zijn binnenkort te verschijnen boek De revolutie die niet doorging, een reconstructie van ‘De Rode week’. Hij is historicus en schrijft o.m. voor het Historisch Nieuwsblad.

Classicus Anton van Hooff zet Troelstra’s actie in het bredere perspectief van de ondergang van de grote Europese monarchieën. Anton van Hooff is classicus en auteur. Eerder dit jaar publiceerde hij ‘Het Plakkaat van Verlatinge, de eerste onafhankelijkheidsverklaring’, bij uitgeverij Omniboek. Hij is een vaste medewerker van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis, recht & burgerschap’

Dichter/politicus Manuel Kneepkens beziet Troelstra’s Novembercoup vanuit Rotterdams perspectief, want de havenstad was uiteindelijk de brandhaard van de revolutie die Troelstra voor zich zag. Manuel Kneepkens is dichter, publicist, politicus en jurist-criminoloog. Tot 2006 was hij gemeenteraadslid in Rotterdam namens de mede door hem opgerichte Stadspartij. Hij levert regelmatig bijdragen aan De Republikein.

Simone Vermeeren is voorzitter van de stichting Jonge Historici en publiceerde in de oktober-uitgave van Socialisme & Democratie van de Wiardi Beckmanstichting een artikel n.a.v. het 100-jarige jubileum van Troelstra’s Novembercoup.

René Zwaap (moderator) is hoofdredacteur van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht’ (www.derepublikein.nl) en publiceert o.m. in De Groene Amsterdammer.

Organisatie: ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht’ i.s.m. SPUI25 en de Faculteit voor Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Met steun van het Republikeins Genootschap.
Locatie: SPUI25, Spui 25-27, 1012 XW Amsterdam, tel. 020-5258142
Aanmelden: spui25@uva.nl of tel. 020-5258142
Toegang tot de activiteiten van SPUI25 is gratis. Aanmelden is niet vrijblijvend. Wij rekenen op uw komst.