Grondwet

Een niet zo nieuwe eed voor rijksambtenaren

Ulli d’Oliveira

 

Er komt een opgefriste ambtseed voor rijksambtenaren. Het kabinet heeft het aannemen van een motie van het VVD-kamerlid Ellian uit 2021, waarin gevraagd werd om daarin op te nemen een frase over trouw aan de publieke zaak, aangegrepen om de hele eed te moderniseren. Dat gaat natuurlijk niet over één nacht ijs. Allerlei sondages, raadplegingen, adviezen worden ingewonnen, en dan rolt er een nieuw verhaal uit. Een van de onderdelen van die nieuwe formule is: ’Ik zweer/beloof de Koning en de Grondwet trouw te zijn (…).’

In het voortraject kwam er al gauw kritiek op de aanwezigheid van de koning in de tekst. Niet meer van deze tijd, overbodig, want trouw aan de Grondwet met zijn hoofdstuk over de koning is genoeg, en mag men dan niet langs grondwettelijke weg streven naar de afschaffing van het koningschap? Meer van dit soort geluiden werden tegen het ontwerp ingebracht. Dat heeft niet mogen baten. Het definitieve ontwerp handhaafde de trouw aan de koning. Niks modernisering, oude koek.

Er is nog enige hoop: het ontwerp is, zoals dat heet, in consulatie gebracht, dat wil zeggen dat iedereen er nog op mag reageren met commentaar en kritiek. Tot eind februari. Mijn ervaring met die publieksconsultatie is niet gunstig. Enerzijds komt er veel bagger als reactie, anderzijds wordt er door de bank genomen weinig geluisterd naar serieuze opmerkingen. Het luisterend oor van de overheid is geneigd om nog iets te laten doordringen als het van grote organisaties afkomstig is, maar gewone burgers praten tegen dovemansoren. Dat blijkt, doordat in een definitief voorstel de overheid moet reageren op de consultatie, en daarbij worden de burgerreacties stelselmatig overgeslagen en genegeerd. Vergeefse moeite dus, die consultatie van de burgers.

Het gaat hier om rijksambtenaren. Maar er zijn hoogwaardigheidsbekleders die ook de eed/belofte moeten afleggen, zoals Kamerleden. In de Grondwet staat daarover (art.60) dat zij ‘trouw aan de Grondwet’ zweren/beloven op de door de wet voorgeschreven manier. In de Wet beëdiging ministers en leden van de Staten-Generaal piept de koning weer tevoorschijn. Daar heet het: ‘Ik zweer/beloof trouw aan de Koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet.’ Dat is raar. Daargelaten dat je je ook kunt afvragen of dat Statuut wel genoemd moet worden, in elk geval is bij trouw aan de grondwet trouw aan het ambt van de koning als staatsorgaan inbegrepen. Net als de trouw aan andere staatsorganen, zoals de Raad van State, de ombudsman en noem maar op. Trouw aan een ceremonieel orgaan is gebakken lucht en verdient geen speciale vermelding.

 

Jurist en letterkundige Ulli d’Oliveira (1933) is een van de meest vooraanstaande republikeinen in Nederland. Ooit was hij voorzitter van de Stichting de Republikein, de officiële uitgever van dit tijdschrift.

 

 

Oranje in de overgang: hoe komen we van die monarchie af?

/

Opiniepeilingen leren dat de populariteit niet alleen van de drager van de kroon en zijn ega afneemt, maar ook van het instituut van de monarchie zelf. Hoewel de volksvertegenwoordiging in zijn algemeenheid lippendienst aan het koningschap blijft verlenen en achterblijft bij de afnemende adhesie aan de monarchie, zal het er toch een keer van komen dat deze staatsvorm opgedoekt wordt. Jongeren halen al hun schouders op.

Tekst: Ulli d’Oliveira

Illustratie: Joep Bertrams

 

In het voorwoord van het Gesamtkunstwerk uit 2004 van een Grondwet van de republiek Nederland schreef ik dat wij ervan hadden afgezien de overgang van monarchie in republiek in onze beschouwingen te betrekken. ‘We gaan er in deze studie van republikeinse modellen van uit dat deze overgang die men kan betreuren of toejuichen, zich op de een of andere, liefst beschaafde manier voltrokken heeft.’ Een vrij zoetsappige tekst, die de ontvankelijkheid voor onze pseudoneutrale onderneming om het nadenken over een republikeinse grondwet te bevorderen diende te vergemakkelijken.

Opheffing kan langs de bestaande grondwettelijke kanalen tot stand komen. Het gaat dan niet om de beëindiging van het koningschap van een zittend staatshoofd. Dat kan plaatsvinden door afstand van de troon, of door een niet door het parlement goedgekeurd huwelijk. Dan komt er vervolgens een opvolger. Ook als er geen erfopvolgers zijn – bijvoorbeeld doordat alle troonsopvolgers, die nu nog en masse voorhanden zijn, voor de eer bedanken en afstand doen – is het nog niet met de monarchie gedaan: volgens art. 30 van de Grondwet kan het kabinet dan een wetsvoorstel indienen voor een nieuwe troonsopvolging, die dan in verenigde vergadering van de beide Kamers met een tweederde meerderheid moet worden aanvaard. Dat zal me wat worden! Zo’n initiatief voor het aanboren van een nieuwe dynastie kan dus niet vanuit het parlement komen.

Volgens Paul Bovend’Eert, wiens boek over De Koning en de monarchie ik in dit tijdschrift besprak, is deze regeling achterhaald en kan die beter geschrapt worden. ‘Dan ligt het eerder voor de hand om ervan uit te gaan dat de monarchie in dat geval eindigt en de invoering van een andere regeringsvorm met een president als staatshoofd de eerste vervolgstap is.’ Zo is het. Maar mijn hooggeschatte collega is voorlopig nog voor de handhaving van het huidige stelsel: hij vindt het geen drama als de monarchie beëindigd wordt, maar ziet nog onvoldoende grond voor de overstap: ‘Laat Nederland voorlopig nog maar een gekroonde republiek met een Oranje verfje blijven.’

 

Hoe gaat zo’n overgang in zijn werk? Dat moet met een grondwetswijziging waarbij eerst het vuiltje van art. 30 moet worden weggewerkt, en dan een inrichting van het presidentschap zijn beslag moet krijgen. De procedure tot wijziging van grondwetsbepalingen, neergelegd in hoofdstuk 8 van de Grondwet, is, vergeleken met buitenlandse regelingen, behoorlijk stug. Er gaan jaren en verkiezingen overheen. Ik geef hier geen details, maar er komen verschillende gekozen parlementen aan te pas. En, niet onbelangrijk: als de wet tot wijziging van de Grondwet is aangenomen in het parlement, moet de koning nog tekenen. Die zou nog wel eens roet in het republikeinse eten kunnen strooien. Weigert hij, dan ontstaat er in eerste aanleg een impasse, een constitutioneel probleem: de koning moet immers tekenen, want hij heeft niet het recht om bezwaar te maken tegen door het parlement aangenomen wetten. Dat is een gevolg van zijn onschendbaarheid, dat wil zeggen zijn uitsluitend ceremoniële, onpolitieke rol, al maakt hij deel uit van de regering. Voor de duidelijkheid: kabinet plus staatshoofd vormen samen de regering.

 

HOBBELS

Ook als voorzitter van de Raad van State, die adviezen geeft aan het kabinet over wetsvoorstellen, heeft hij niets te vertellen. Blijft hij niettemin halsstarrig weigeren, dan zijn er paardenmiddelen: de ministerraad kan het parlement meedelen, na advies van de Raad van State, dat de koning buiten staat is zijn bediening uit te oefenen. Is het parlement akkoord, dan verklaart het dat dit het geval is en benoemt in verenigde vergadering een regent. Die kan dan de wet tot wijziging van de Grondwet waarbij de monarchie beëindigd wordt en een republiek wordt ingesteld, tekenen, en dan is de zaak rond.

In die Grondwet moet van alles geregeld worden voor de instelling van de republiek, talrijke bepalingen moeten worden meegewijzigd. Overal moet het woord koninkrijk vervangen worden door republiek, de commissaris van de koning gaat anders heten, de voorzitter van de Raad van State is niet de koning, enzovoort. En belangrijk: niet alleen de Grondwet moet worden gewijzigd, maar ook het Statuut van het Koninkrijk. Dat wemelt van de bepalingen waarin het over het koningschap en de koning gaat. Een wijziging van het statuut, eigenlijk het hoogste constitutionele document in Nederland, is een netelige opgave waarin ook de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten hun zeggenschap uitoefenen. Die zijn, zoals bekend, zwaar koningsgezind…Kortom, er zijn heel wat hobbels te nemen.

 

ONBESCHAAFD

Daar kan natuurlijk heerlijk over gedroomd worden. Allerlei scenario’s zijn te bedenken, waarbij, met het voorbijgaan aan de bovenstaande juristerij, de monarchie ten einde gebracht wordt. De monarchomachen hebben hele boekenkasten gevuld met plannen en legitimaties. Moet de guillotine eraan te pas komen, of verbanning naar een ver buitenland? Paleisbestormingen en confiscatie van bezittingen in binnen- en buitenland? Een herhaling van Troelstra’s generale repetitie van 1918? Men weet: een slechte generale levert een geweldige première op.

Toch denk ik niet dat het zover komt. Er raast geen revolutie als in 1848 of 1918 over de Europese vorstenhuizen en -huisjes. Over folklore ontstaan geen staatkundige omwentelingen, of het nu over carbidschieten, zwarte Piet of de monarchie gaat. Ik gok toch op een geleidelijke ontwikkeling, waarbij de functie van het vorstenhuis als een verbindende factor steeds verder afneemt. Hoe kan een monarchie verbinden als een steeds groter deel van de bevolking zijn schouders ophaalt of gewoon tegen een erfelijk staatshoofd gekant is? Het beleid bij de modernisering van de monarchie – alsof dat zou kunnen en geen innerlijke tegenstrijdigheid zou zijn – dat erin bestaat om steeds gewoner, burgerlijker te worden en dat resulteert in zichtbare patserigheid en conspicuous consumption, levert ook al geen substantiële bijdrage aan de populariteit. Het gewoon doen is het zwaard waar de monarchie in valt en waarmee het zichzelf om zeep helpt. Ook het afstandelijke toneel van Beatrix viel trouwens al uit de tijd. Die erosie is niet tegen te houden en onweerstaanbaar. Er komt een moment waarop het afgelopen is met de angstvallige parlementaire lippendienst aan de monarchie. Dan wordt die netjes afgeschaft. La république est en marche!

 

Ulli d’Oliveira is emeritus hoogleraar migratierecht en letterkundige.

 

 

‘Volgens onze Grondwet heeft de Koning de absolute macht’

Is het haalbaar een oordeel van de rechter uit te lokken over de vraag of de Koning te veel (onverenigbare) bevoegdheden heeft? Die vraag legde het Republikeins Genootschap voor aan de jonge jurist Ewout Jansen, ex-adviseur van de Hoge Raad en ook bekend als cabaretier. Tegenover De Republikein licht hij zijn bevindingen toe.

Tekst René Zwaap

Ewout Jansen begint met een gedachte-experiment. ‘Stel dat ik een geschil heb met Jeroen Pauw. Ik wil een uitspraak van de rechter en kom er achter dat ik weliswaar een procedure kan beginnen, maar dat de rechter benoemd is door Jeroen Pauw en bij die gelegenheid ook trouw heeft gezworen aan Jeroen Pauw. Overigens kan ik alleen procederen met behulp van een advocaat, die bij zijn benoeming bij de rechtbank, ook trouw moest zweren aan Jeroen Pauw. Boven het hoofd van de rechter hangt in de zittingszaal een foto van Jeroen Pauw. Als ik de uitspraak van de rechter lees staat er boven: “In naam van Jeroen Pauw”. Indien het een bestuursrechtelijke procedure betreft, is Jeroen Pauw bovendien de voorzitter van het hoogste rechterlijke college dat over de zaak gaat oordelen. Ik mag me weliswaar beroepen op algemene regels, maar die regels zijn alleen geldig indien Jeroen Pauw ze heeft bekrachtigd. Jeroen Pauw is ook voorzitter van een orgaan dat – tot in het kleinste detail – over de regels heeft geadviseerd. Bovenaan elke regel die ik kan inroepen staat: “De groeten van Jeroen Pauw”. Onderaan elke regel staat een handtekening van Jeroen Pauw. Jeroen Pauw staat aan het hoofd van de regering die de regels heeft opgesteld en Jeroen Pauw benoemt en ontslaat ook zelf de leden van de regering. Als ik dan bezorgd de vraag stel of ik dan wel een eerlijk proces ga krijgen, is het antwoord dat Jeroen Pauw gewoon een fantastisch fijne vent is en dat ik me zorgen maak over formaliteiten waar Jeroen Pauw in de praktijk geen belangstelling voor heeft. Ook wordt me dan uitgelegd dat het traditie is dat Jeroen Pauw zijn bevoegdheden niet gebruikt om benoemingen of wetgeving tegen te houden en dat Jeroen Pauw vroeger nog veel meer macht had dan nu en alleen onder zware druk zijn huidige bevoegdheden heeft geaccepteerd. Bovendien is het niet alleen Jeroen Pauw die bevoegdheden heeft, maar gelden ook andere formele eisen waar Jeroen Pauw buiten staat. Als ik dan vraag of ik misschien mag controleren of Jeroen Pauw echt geen gebruik maakt van zijn bevoegdheden dan is het antwoord dat dit niet kan, maar dat ik er toch alle vertrouwen in kan hebben dat Jeroen Pauw geen misbruik maakt van zijn positie en in de praktijk een ceremoniële rol’.
Dit alles klinkt een beetje raar? Vervang ‘Jeroen Pauw’ door ‘de Koning’ en we zijn middenin de staatsrechtelijke realiteit van Nederland anno 2019. Jansen: ‘Wie niets weet van de theorie en de praktijk van Nederlandse staatsinrichting en enkel de Grondwet leest, kan niet anders dan concluderen dat de Koning de absolute macht heeft in Nederland. Artikel 82 van de Grondwet bepaalt bijvoorbeeld dat wetsvoorstellen kunnen worden ingediend “door of vanwege” de Koning en lijkt juist te waarborgen dat de Koning wel degelijk ook zelf een eigen wetgevende bevoegdheid heeft zonder tussenkomst van anderen. Er is geen wet, die geldig kan worden, zonder bekrachtiging door Koning. Sterker nog: pas na instemming van de Koning treden wetten in werking. Ook belangrijke (“koninklijke”) besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van de Koning. Daar komt bij dat Koning voorzitter is van de Raad van State, die adviseert over wetgeving en de regering moet motiveren wat er met die adviezen gebeurt om te waarborgen dat de adviezen tot wijzigingen leiden; indien de wetgever iets over het hoofd heeft gezien. Hierdoor heeft de Raad van State veel invloed op wetgeving’.

Koning van het recht
Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering. Jansen: ‘ Als voorzitter van de Raad van State adviseert de Koning dus zichzelf. Bovendien benoemt en ontslaat de Koning de leden van de regering. Ook alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning. Daarnaast is de Raad van State – behalve een adviesorgaan over wetgeving – ook de hoogste bestuursrechter in Nederland. In elke rechtszaal hangt een portret hangt van de Koning. Boven elke rechterlijke uitspraak staat “In naam van de Koning.”. Boven elke wet staat een groet van de Koning aan de lezer. Rechters moeten bij de gelegenheid van hun benoeming trouw zweren aan de Koning om in functie te kunnen treden. Ook advocaten moeten trouw zweren aan de Koning om in functie te kunnen treden. Maar de Koning is evengoed ook partij in rechtszaken. Denk maar aan al die zaken tegen media die hij aanklaagt vanwege schending van zijn privacy of die van zijn familie. Die zaken worden steevast door de media verloren. Maar in hoeverre is daar nog sprake van onafhankelijke rechtspraak? Daar heeft de Koning toch echt de schijn tegen. En als je die praktijk afzet tegen een reeks van uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens over de gewenste onpartijdigheid van de rechter, zou je daar best een zaak van kunnen maken’.

Public Interest Litigation (PIL)
Door de Urgenda-zaak en de SGP-zaak is plots veel ruimte gekomen voor zogenaamde Public Interest Litigation (PIL). ‘Dit zijn vrij abstracte rechtszaken tegen de Staat. De SGP-zaak betrof een een – in zekere zin – vergelijkbaar staatskundig grondrechtelijk probleem; namelijk het ontbreken van passief kiesrecht voor vrouwen binnen de SGP. De bevoegdheden van de Koning zijn in feite een ook zo’n constitutionele “fout” van de wetgever. De bevoegdheden van de Koning zijn immers – met name vanuit de rechtspraak bekeken – onverenigbaar, omdat ze te veel aan alle kanten van de Trias Politica zitten. Oud-minister Struycken heeft bovendien verklaard dat de koningin na de Tweede Wereldoorlog (door bekrachtiging te onthouden) executies heeft afgedwongen, terwijl het kabinet gratie wou verlenen en later (voor ernstigere oorlogsmisdrijven) de doodstraf verhinderde vanwege principiële bezwaren. De bevoegdheden van de Koning zijn dus niet alleen maar ceremonieel. De rechter kan geen opdracht geven aan de overheid om betere wetgeving te maken, maar is wel bereid een algemene verplichting op te leggen om te bevorderen dat wordt voldaan aan de eisen van grondrechten in internationale verdragen’.

Dit artikel verscheen in nr 4/2019 van De Republikein. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement

Column Hans Maessen: zonder revolutie geen republiek

Wij republikeinen hebben afgesproken dat we op democratische wijze streven naar een republiek in Nederland. Dat lijkt logisch, maar is het ook realistisch? Natuurlijk moet een meerderheid van de Nederlanders voorstander zijn van een gekozen staatshoofd, maar is daarmee het pleit beslecht? De Nederlandse Grondwet vormt dan nog een formidabele barrière.

Een Grondwet moet stabiliteit en inspiratie bieden, maar ze moet ook flexibel zijn en veranderingen kunnen faciliteren. Een Grondwet moet een gevoel geven dat ze dienstbaar is aan de burger en dat de burger als kiezer haar kan wijzigen als er een meerderheid is en de tijdgeest erom vraagt. De Nederlandse Grondwet voldoet hier niet aan.
Om de Grondwet te wijzigen is een meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer nodig. Daarna moeten er verkiezingen zijn en moet een tweederde meerderheid in beide Kamers weer met de wijzigingen instemmen. Die verkiezingen dienen als een soort bevestiging door de kiezer, maar in de praktijk gaan verkiezingen over heel andere zaken dan een grondwetswijziging. Beter is het als de kiezers direct gevraagd wordt zich over een wijziging uit te spreken in een referendum. Als we Nederland democratisch willen houden moet de invloed van de kiezer op de Grondwet groter en directer worden.

In tegenstelling tot landen als Duitsland en de VS kan een Nederlandse burger geen beroep doen op de Grondwet. Nederland kent geen Hooggerechtshof dat de toepassing van de Grondwet op verzoek van een burger kan toetsen. We moeten het doen met een beroep op Europese verdragen, waardoor de Nederlandse Grondwet steeds meer een dode letter wordt.

Voor een buitenstaander is de Nederlandse Grondwet toch al onbegrijpelijk. Als je de Grondwet letterlijk neemt lijkt Nederland meer op een sultanaat in het Verre Oosten dan op een Europese democratie. Je moet zo veel tussen de regels lezen en interpreteren dat het een inspiratieloze tekst is. Hoe kun je iedereen gelijk verklaren, maar de koning daarvan uitzonderen?

De belangrijkste wijzigingen in de Grondwet kwamen tot stand in tijden van revolutie en crisis. In 1848 smoorde Thorbecke het burgeroproer door de koning grotendeels van zijn macht te ontdoen. In 1917, ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, werd het onderwijs gepacificeerd en het algemeen kiesrecht ingevoerd. Zonder dit soort existentiële druk zijn fundamentele wijzigingen van ons bestel blijkbaar niet mogelijk. Zo verhinderde Wiegel in 1999 het correctief referendum en deed Van Thijn in 2005 hetzelfde met de gekozen burgemeester.
Dat biedt niet veel hoop voor Nederlandse republikeinen. Ik trek zelfs de conclusie dat het binnen een normaal democratisch proces onmogelijk is van Nederland weer een republiek te maken, ook al is een meerderheid van de bevolking daar voorstander van. Zonder revolutie geen republiek. De Grondwet staat de toekomst van Nederland in de weg. Grondwetswijzigingen moeten eenvoudiger kunnen, anders mist de Grondwet haar doel van stabiliteit en inspiratie.

Volgens Johan Remkes is het eenvoudiger de wetten van de zwaartekracht te wijzigen dan de Nederlandse Grondwet. Republikeinen moeten nadenken over hoe Nederland democratischer kan worden buiten de huidige grondwettelijke orde om.
Hans Maessen is voorzitter van het Republikeins Genootschap

Voorbij Trump, met Sjoerd de Jong over Gonzo in het Witte Huis & Els de Groen over Europees Trumpisme

VERS VAN DE PERS

De Trump-special van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Over de nachtmerrie waarin de Amerikaanse politiek is beland, een verkenning van Trumpisme en narcistisch leiderschap in Europa en recepten tegen het extreem-rechtse reveil.

Sjoerd de Jong las het spraakmakende boek Freak Kingdom. Hunter S.Thompsons Manic Ten Year Crusade Against American Fascism, waarin Timothy Denevi de in 2005 overleden journalistieke outlaw Hunter S. Thompson neerzet als een profeet van het Trump-tijdperk en tegelijkertijd als degene die al dit onheil had kunnen voorkomen als hij niet voortijdig een eind aan zijn leven had gemaakt. ‘Stel dat de legendarische gonzo-journalist nog had kunnen twitteren’, aldus de Jong, ‘had hij dan met een stroom woeste berichten van 180 tekens, getikt in het holst van de nacht en in walmen van drank en hasj, kunnen voorkomen dat Donald Trump president was geworden? Was impeachment dan niet nodig geweest? Had het gekkenhuis waarin Amerika door toedoen van de maniak-president is beland, compleet met geraas en getier over landverraad, spionage en burgeroorlog, kunnen worden voorkomen?’ Timothy Denevi lijkt het te geloven, maar De Jong toont zich minder overtuigd. Er zat meer Trump in Thompson dan men zou hopen, en in feite deed met Donald Trump Gonzo zijn intrede in het Witte Huis. De Jong breekt een lans voor de klassieke onderzoeksjournalistiek: ´Feit is dat Thompson allang school heeft gemaakt, ook in Nederland. Kranten en sites staan bol van journalisten die hun ik beschouwen als het beste knaapje om hun bloedstollende verhaal aan op te hangen. Of die als mini-Thompsons de lezer vergasten op gesjochten ontboezemingen over hun seks, drank-en drugsleven – en over de prangende vraag wie ze een racist, fascist, Gutmensch of gewoon een lul vinden. Zet Twitter op een kier en het gebrul en gejank komt je tegemoet van bloggers die zich als bronstige bavianen op de borst staan te roffelen om zich dan weer jammerend eigenhandig aan het kruis van het vrije woord te spijkeren. Tourette is in die wereld geen aandoening, maar een diploma. Dus méér gonzo, tegen de Über-gonzo in het Witte Huis? Nee, dank u´.

Boris Johnson in het Verenigd Koninkrijk, Viktor Orbán in Hongarije, Bojko Borisov in Bulgarije, Thierry Baudet in Nederland en de rij gaat nog veel verder. Maakt het Trumpisme school in Europa? Ex-Europarlementariër en schrijfster Els de Groen ging op zoek naar de Trumpisten van Europa en doet tegelijkertijd een poging tot definitie van dit politieke fenomeen. Een Trumpist, aldus De Groen, is een narcist in een leidinggevende functie. `Zoals een populist de spreekbuis wordt van een groep en groepsbelangen nastreeft en een verlicht despoot het algemeen belang wil dienen door ieders spreekbuis te zijn, zo laat een Trumpist zich leiden door eigenbelang: het enige belang dat hij kent´. Maar een narcistische leider is een contradictio in terminis. ´Het gaat om mensen met een persoonlijkheidsstoornis die anderen manipuleren, maar die op hun beurt ook weer gemanipuleerd kunnen worden door krachten achter de schermen.´

De Italiaanse dichter en mensenrechtenactivist Roberto Malini legt uit wat de Italiaanse Trump-kloon Matteo Salvini, alias ´Selfini´, beweegt: tomeloze geldingsdrang van een lege persoonlijkheid. Salvini is zeker schatplichtig aan Mussolini, die net als hij gaarne zijn viriliteit tentoonstelde in zwembroek aan het strand. ´Ondanks de lessen van beide Wereldoorlogen is Europa nog steeds gevoelig voor de propaganda van narcisten in badkleding´, waarschuwt Malini. ´Net als Mussolini benadrukken populisten en nieuw rechts de waarden van vaderland en familie, nationale tradities en “heilige grenzen”. Ze presenteren zichzelf als de vertegenwoordigers van het gewone volk en in hun vaak schreeuwend voorgedragen speeches oreren zij over rechtvaardigheid, justitie en zelfs religie. Salvini kust publiekelijk de rozenkrans en smeekt de bescherming af van de heilige maagd voor zijn politieke programma’s. Moe van slechte politiek, corruptie, de crisis van de ideologieën en waarden, raakt een toenemend percentage van burgers in de ban van zulke verhalen, gebracht door iemand die zij zien als „een man uit één stuk“. Zo verandert narcisme van een individuele conditie in een algemene, collectieve toestand´.

Gijs Korevaar sprak met de Nederlandse politicoloog Cas Mudde, die doceert aan de Universiteit van Georgia, en onlangs zijn boek The far right today presenteerde, waarin hij methoden aandraagt om de overheersing van het extreem-rechtse discours in de huidige politieke verhoudingen te doorbreken. In de ogen van Mudde is het grootste probleem van deze tijd het ideologische vacuüm waarin de liberale democratie verkeert. Tegenover het rechts-radicale geluid staat nauwelijks een aanlokkelijk alternatief. Mudde betoogt ook dat Donald Trump veel minder de outsider is in zijn eigen Republikeinse Partij dan velen vermoeden. Mudde: ‘Het is absoluut niet waar dat Trump de Republikeinse partij heeft gekidnapt. Hij werkt precies de agenda van rechts af. Republikeinen storen zich misschien wel aan zijn tweets en aan zijn vulgaire taalgebruik, maar ze zijn het wel eens met wat hij doet.´

Maurits van den Toorn verdiept zich in het fenomeen van de impeachment in de VS. Impeachmentprocedures kunnen voor praktisch alle publieke ambten worden gevoerd, zowel op federaal als op staatsniveau. Dat heeft de afgelopen twee eeuwen enkele tientallen keren tot afzettingen van rechters, ministers en gouverneurs geleid. Zo heel uitzonderlijk is de procedure dus niet, maar er is nog nooit een Amerikaanse president door een impeachment afgezet. Van den Toorn: ´Tot dusverre is er ook nog maar vier keer een impeachmentprocedure tegen een president in gang gezet: tegen James Buchanan in 1860, tegen Andrew Johnson in 1868, tegen Richard Nixon in 1974 en tegen Bill Clinton 1998. Bij Buchanan werd in 1860 een onderzoek gestart, maar ondanks de corruptie in zijn regering werden geen impeachable offenses gevonden; er kwam dus geen formele impeachment. Bij Johnson gebeurde dat wel (wegens misbruik van het ambt), maar de benodigde twee derde meerderheid in Senaat werd nét niet gehaald. Bij Nixon liep het onderzoek naar impeachable offenses, maar voor een formeel besluit kon worden genomen om daadwerkelijk over te gaan tot impeachment, hield hij de eer aan zichzelf en stapte op. Clinton kreeg geen impeachmentprocedure aan de broek wegens zijn gerommel met stagiaire Monica Lewinsky, zoals vaak wordt gedacht – dat was vooral een kwestie van slechte smaak – maar omdat hij tijdens het onderzoek daarnaar onder ede had gelogen en de rechtsgang had belemmerd. Uiteindelijk haalde het voorstel in de Senaat niet eens een meerderheid. Als overigens één Amerikaanse president een impeachment had “verdiend”, dan is het wel Ronald Reagan vanwege de Iran-Contra-affaire´.

Jelle Jeensma las zes in Nederlandse vertaling verschenen boeken vol explosieve en meestal anonieme getuigenissen die samen een onthutsend beeld schetsen van de meest controversiële president in de geschiedenis van de Verenigde Staten. In de boeken van Michael Wolff, Bob Woodward, James Comey, Craig Unger en Luke Harding blijkt de Amerikaanse politiek in een nachtmerrie beland. Het Witte Huis is in de greep van sjoemelende sjacheraars, Russische maffiosi, uitgerangeerde generaals en een president die regelmatig in razernij vervalt. Boerenslim is Trump wel. Op een doortrapte manier speelt hij de kongsi’s in zijn omgeving uit. Verdeel en heers is zijn adagium. Woodward citeert een paar keer een uitspraak van Trump: ‘Echte macht is angst’. Als Michael Wolff tegen Trump’s gewezen vertrouweling Steve Bannon zegt dat Trump kwetsbaar was omdat hij veertig jaar de baas was geweest van wat steeds meer een semi-criminele onderneming bleek te zijn, zegt die grinnikend: ‘Ik denk dat we “semi” wel kunnen laten zitten´.

Waar Lyndon B. Johnson, Richard Nixon en vooral ook George W. Bush immer konden rekenen op harde protestsongs vanuit de Amerikaanse tegencultuur, blijft het bij Donald J. Trump tot nu toe beangstigend stil uit die hoek. August Hans den Boef schrijft over een mooie traditie waar de klad in kwam, en behandelt onder meer Country Joe & The Fish, The Fugs, Frank Zappa and The Mothers of Invention en Neil Young, die speciaal voor George W. Bush het lied Let´s Impeach The President schreef, maar in het geval van Donald Trump tot nu toe mysterieus stil bleef. Ligt dat wellicht aan het feit dat de Canadese bard enige jaren terug nog in zaken wilde gaan met zijn toenmalige fan Trump, die tijdens zijn rally´s ook nog eens Youngs Keep On Rocking In The Free World door de stadions laat galmen?

In een column buigt Ries Roowaan zich over de echte Amerikaanse nachtmerrie: het eten in hotels. ´Het ontbijt bestaat in de regel uit eieren in diverse schijngestalten, fruitsalade uit blik, ranzige bacon, cornflakes, wit toastbrood, slappe koffie, aardappelen, onduidelijke worstjes en nog wat culinaire wangedrochten – een ensemble dat zich het beste laat omschrijven als een parodie op het Engelse ontbijt. Het servies en de koffiekopjes zijn van piepschuim. Voor het snijden, lepelen en prikken is de hotelgast aangewezen op vliegtuigbestek en staat voor de uitdaging met een slap plastic mes gekoelde boter op gammel toastbrood te smeren. Het is wel makkelijk opruimen: alles gaat gewoon in de vuilnisbak. Afwassen drukt immers slechts op de winst´. En dan hebben die arme Amerikanen ook nog eens de duurste gezondheidszorg ter wereld.

Hoe krijg je een uiterst stabiel genie aan het wankelen, vraagt Ricus van der Kwast zich af. Hij vreest dat de obsessie van de kritische media voor Trump het omgekeerde effect heeft. Hoe meer hij wordt bespot, des te sterker hij wordt. En dus bepleit hij een andere aanpak. ‘Trump moet meer geprezen worden, juist door zijn tegenstanders. Niet overdreven, maar gemeend, want af en toe geeft een beslissing, een grap of een gebaar van hem daar best aanleiding toe. Het zal hem uit zijn evenwicht brengen. Nuances nemen de wind uit zijn zeilen. Zonder strijd, zonder wraakgevoelens, zonder media-aandacht is The Donald als een vis op het droge. Hij zal langzaam wegkwijnen. Misschien trekt hij zich zelfs eigener beweging terug‘.


EN VERDER IN DIT NUMMER

Is het haalbaar een oordeel van de rechter uit te lokken over de vraag of de Koning te veel (onverenigbare) bevoegdheden heeft? Die vraag legde het Republikeins Genootschap voor aan de jonge jurist Ewout Jansen, ex-adviseur van de Hoge Raad en ook bekend als cabaretier. Tegenover De Republikein licht Jansen zijn onderzoek toe. Hij wijst erop dat de Koning voorzitter is van de Raad van State, die de regering adviseert over wetgeving. Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering. Jansen: ‘Als voorzitter van de Raad van State adviseert de Koning dus zichzelf. Bovendien benoemt en ontslaat de Koning de leden van de regering. Ook alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning. Daarnaast is de Raad van State – behalve een adviesorgaan over wetgeving – ook de hoogste bestuursrechter in Nederland’. Hij concludeert: ‘Wie niets weet van de theorie en de praktijk van Nederlandse staatsinrichting en enkel de Grondwet leest, kan niet anders dan concluderen dat de Koning de absolute macht heeft in Nederland´.

In zijn redactionele inleiding staat De Republikein-hoofdredacteur René Zwaap stil bij de indrukwekkende rede die hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis Wijnand W. Mijnhardt hield bij zijn afscheid van de Universiteit van Utrecht. Mijnhardt bepleitte bij die gelegenheid eerherstel voor de Bataafse Republiek en reanimatie van het republikeinse gedachtengoed in Nederland. Mijnhardt: ´Ik droom vaak hoe mooi het zou zijn ons opnieuw te laten inspireren door de rijkdom van een opgefrist laat achttiende-eeuws vaderlands republikanisme en het koekoeksjong van de liberale monarchie uit ons nest te verbannen. Behalve geraffineerde dynastieke politiek en eigenbaat, respectloze omgang met constituties en vluchtig, als nationale symboliek verpakt volksvermaak, heeft de Oranjemonarchie ons weinig gebracht en bij een sociaal republikanisme hebben we veel te winnen.’ Zo’n oproep mag niet onbeantwoord blijven, aldus Zwaap. ´Daarom zal De Republikein in de eerstvolgende editie een aanzet leveren tot zowel een republikeinse Grondwet als tot een beginselprogramma van een nieuwe republikeinse partij in de lijn van Mijnhardt. Mis het niet!´

In zijn vaste column voor De Republikein staat Roel van Duijn stil bij het 50-jarige jubileum van de Kabouterbeweging, die in Amsterdam met de Kabouterpartij in 1970 zijn intrede maakte in de gemeenteraad en ook de Oranjevrijstaat in het leven riep, vrij van koningshuis en consumptiemaatschappij. De boodschap van de Kabouters heeft niet aan zeggingskracht ingeboet en maakt anno 2019 internationaal school.

Incompetentie is de koning van de doofpot, aldus de analyse van onze huisjurist H.U. Jessurun d´Oliveira van de estafette van lek- en lakschandalen bij de diverse Haagse departementen, waar ambtenaren die uit de school klappen over misstanden op de ambtelijke werkvloer worden beschuldigd van schending van het ambtsgeheim en worden verketterd. Inmiddels haalde minister Grapperhaus van Justitie bakzeil met zijn voornemen om een ambtenaar die had gelekt over onrechtmatige beïnvloeding van het WODC te vervolgen. Jessurun d´Oliveira neemt het voor de klokkenluiders op. Sterker nog: ´Ambtenaren hebben soms de plicht aangifte te doen van ambtsmisdrijven‘. Hij gaat ook in op de schandalen rond de onrechtmatige stopzetting van kinderopvangtoelagen bij de Belastingdienst en bij de verdachte toestanden op Buitenlandse Zaken, waar ambtenaren weer niet genoeg weglakten uit WOB-documenten, zodat plotseling bekend werd dat het ministerie strijdgroepen in het buitenland ondersteunt die volgens het Openbaar Ministerie als terroristische organisaties worden gebrandmerkt.

In zijn vaste column voor De Republikein verdiept historicus Gerard Aalders zich ditmaal in de mededeling van de Rijksvoorlichtingsdienst dat de koning op buitenlandse handelsmissies de ene na de andere miljardenorder binnensleept voor het nationale bedrijfsleven.

Ries Roowaan schrijft over Nigel Farage, de Britse Trump-kloon die de Britten opscheepte met Brexit, maar wiens eigen politieke loopbaan dankzij het districtenstelsel nooit verder reikte dan het Europees Parlement.

Waarom hullen officieren van justitie, verdedigers en rechters zich nog steeds in middeleeuwse geleerdenkleding? ´Uit die toga´s!´, bepleit classicus Anton van Hooff. ´In de openbare ruimte dienen uniformen ter (h)erkenning van gezagsdragers, maar in de rechtszaal is geen misverstand mogelijk. Daar leiden de toga’s tot een misplaatst afdwingen van respect en het misverstand dat aanklagers en advocaten tot de rechterlijke macht behoren´.

In de rubriek Appeltjes van Oranje aandacht voor de erotische escapades van Prins Hendrik, de grootste schuinsmarcheerder die het Nederlandse koningshuis heeft voortgebracht. Het seksschandaal rond de Britse prins Andrew verbleekt bij de levenswandel van prins Hendrik, die zich niet alleen bediende van prostitue(e)s van beiderlei kunne, maar zich ook nog eens vergreep aan de jeugdige padvinders waar hij als erevoorzitter van de Nederlandse scouting makkelijk toegang toe had. ´Het leven van prins Hendrik was één groot seksschandaal´.

‘Impeach de koning!’ In zijn vaste column buigt Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen zich over de wenselijkheid dat de Nederlandse Grondwet zou voorzien in een afzetclausule voor de koning. Willem-Alexander voldoet royaal aan de voorwaarden: ´Hij vangt dubbele inkomsten voor zijn meubeltjes, declareert verkeerd, maakt misbruik van hem ter beschikking staande gebouwen en voertuigen, verkoopt staatseigendom voor eigen gewin, enzovoort. Iedere andere burger dan de koning zou voor dergelijke vergrijpen gegarandeerd voor schut gaan´.

Twee boekbesprekingen completeren dit nummer. Maurits van den Toorn bespreekt Mathijs van de Waardts biografie van Dirk Donker Curtius, De man van 1848. Donker Curtius (1792-1864) was zowel een politieke straatvechter als een heer, zowel een republikein als een vertrouweling van koning Willem II. Zijn bijdrage aan het slagen van de Grondwet van 1848, die de absolute monarchie aan banden legde, werd schromelijk onderschat ten gunste van de mythe rond Thorbecke, maar Van de Waardt vult deze lacune voorbeeldig op.

Paul Damen las Rutger Bregmans De meeste mensen deugen met stijgende ergernis. ´Bregmans boek doet nogal denken aan een aflevering van Discovery Channel´, merkt hij op. ´Na Bregmans boek is mij nog steeds niet duidelijk welke mensen deugen, en waarom. Alleen weet ik wél: dit boek deugt voor geen donder´.

Plus: de Blik van Joep Bertrams, illustraties van Gabriel Kousbroek en cartoons van Ardy Beld.

Nr. 4/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Duitse demonen, de premature promotie van Ad van Liempt, Máxima contra de mensenrechten

Verrijkt met vaste columns van niemand minder dan historicus Gerard Aalders (uitverkozen tot Republikein van het Jaar 2018) en de legendarische politieke vernieuwer Roel van Duijn (oprichter van Provo, de Kabouters, Oranje Vrijstaat, De Groenen en auteur van een imposant oeuvre) presenteert kwartaaltijdschrift De Republikein – het snelst groeiende tijdschrift van Nederland – nr. 3 van alweer de 15e jaargang. Aalders behandelt de fiscale mores van de Oranje-clan en signaleert dat Máxima als grootgrondbezitter in Argentinië al behoorlijk is geïntegreerd bij haar zuinige schoonfamilie.

Veel aandacht deze keer voor Duitsland, het land dat als geen ander beslissend is voor de toekomst van Europa. Honderd jaar na de oprichting van de republiek van Weimar, tachtig jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog en dertig jaar na de Val van de Muur lijkt de politieke doos van Pandora weer te openen bij de oosterburen. Is de moord op CDU-politicus Walter Lübcke door een aanhanger van Alternative für Deutschland het startsein voor een nieuwe Duitse tragedie? Of weet het land zich ook na het vertrek van Angela Merkel te handhaven als de middelpuntvliedende kracht van een humanistisch en klimaatvriendelijk Europa? Dat zijn de vragen waar een keur van auteurs zich in dit nummer aan waagt.

De hechte band tussen het voormalige keizerlijke huis Hohenzollern en Hitler staat weer volop in de schijnwerpers met de claim die prins Georg van Pruisen van de Hohenzollern-clan legde op tal van paleizen en kunstvoorwerpen in bezit van de Duitse overheid. De Hohenzollerns eisen restitutie van door de DDR onteigend bezit. Zo vordert prins Georg eeuwig woonrecht voor zijn familie van het paleis Cecelienburg in Potsdam, het 174 kamers tellende slot waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van naoorlogs Duitsland werd bezegeld. De Duitse wet laat voor de claim echter geen ruimte als bewezen kan worden dat het Pruisische vorstengeslacht een vitale rol speelde in het Derde Rijk. Volgens de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van een standaardwerk over de samenwerking tussen de Duitse royalty en de NSDAP, leidt het geen twijfel dat de Hohenzollerns een belangrijke steunpilaar waren voor Hitler. De historicus werd echter door prins Georg, de achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, voor de rechter gedaagd, net als de regering van de deelstaat Brandenburg, dat de eerste claim van de prins à raison van 1,2 miljoen euro had afgewezen. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting, schrijft hoofdredacteur René Zwaap van De Republikein. In hetzelfde artikel aandacht voor het huis van Lippe, het Duitse adellijke geslacht dat met 21 nazi’s in de gelederen gerust als Hitlers hofleverancier kan worden gezien. Een van hen was de latere prins der Nederlanden Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, die volgens naspeuringen van auteur Albert van der Schoot nog lid was van de NSDAP toen hij op 5 januari 1937 in Den Haag in Den Haag zijn aanstaande huwelijk vierde met kroonprinses Juliana. Van der Schoot onderzocht in zijn boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert hoe het toch mogelijk was dat tijdens deze plechtige viering het nazistische Horst Wessellied ten gehore kon worden gebracht door het Haagse Residentieorkest, terwijl de Duitse gasten de Hitler-groet brachten. Volgens Van der Schoot is er maar één conclusie mogelijk: het was koningin Wilhelmina zelf die het groene licht gaf voor deze Nederlandse knieval voor het Derde Rijk. Ook ontdekte Van der Schoot dat niet alleen dirigent Peter van Anrooy, maar ook Sam Swaap, de joodse concertmeester van het residentieorkest, openlijk heeft geprotesteerd tegen het spelen van het nazilied.

In zijn debuut als vaste columnist van De Republikein buigt Roel van Duijn zich over de mogelijkheid dat Duitsland straks een groene kanselier krijgt. ‘Het zou een wonder zijn als het in dit land lukt, maar alles wijst erop dat dit wonder dichterbij komt’, schrijft Van Duijn. Hij heeft ook een tip voor de persoon die Merkel namens de Grünen zou kunnen opvolgen: de trefzekere voorzitter van de fractie in de Bondsdag, Katrien Goering-Eckhardt.

De moord op CDU-politicus Walter Lübcke doet het ergste vrezen voor de status van naoorlogs Duitsland als humanitair en democratisch gidsland, schrijft voormalig europarlementariër en auteur Els de Groen. In Dresden en Chemnitz ontluikt een neofascisme dat de stabiele armoe van Honecker idealiseert. De Groen wijst op de gevaren van de ‘Ostalgie’ en staat stil bij de moord op Lübcke, die bekend stond om zijn ruimhartige houding jegens vluchtelingen. Els de Groen: ‘Het is de eerste naoorlogse politieke moord in Duitsland uit rechts-extreme motieven. Duitsland huivert. In het gepolariseerde klimaat – voor en tegen migratie – lopen de spanningen op. Eigenlijk is er sprake van een dubbele crisis. Klimaat als luchtgesteldheid lijdt onder overconsumptie door mensen die het goed hebben, terwijl het sociale klimaat te lijden heeft onder migratie van mensen die het slecht hebben. Het zijn kwesties die bij voorkeur samen opgelost moeten worden, maar dat vereist een Wende veel ingrijpender dan die uit 1989’.

In een kingsize verhaal van schrijfster Katarina Holländer wordt de lezer meegenomen naar begraafplaats Friedrichsruh in de gemeente Aumühle bij het Saksenwoud, alwaar het mausoleum van de ‘IJzeren Kanselier’ Otto von Bismarck dwars door de decennia heen een magische aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op foute Duitsers. De begraafplaats blijkt de spiegel van een ganse natie. Hitlers opvolger admiraal Dönitz ligt hier begraven, als ook Georg Ritter von Schönerer, die als een van Hitlers grootste inspiratiebronnen geldt. De begraafplaats is daardoor veranderd in een bedevaartsoord voor neonazi’s en aanhangers van de AfD. Maar ook de RAF had op de begraafplaats een geheim wapendepot. Daarnaast blijkt de onder mysterieuze omstandigheden om het leven gekomen CDU-president van Sleewsijk Holstein Uwe Barschel in Aumühle innige banden te hebben onderhouden met admiraal Dönitz, die het laatste deel van zijn leven in Aumühle sleet, en was de laatste kampcommandant van Auschwitz jaren ondergedoken bij de Von Bismarcks op Friedrichsruh.

Roel van Duijn stuitte in Fulda, de kleine Duitse stad tussen Berlijn en Frankfurt am Main, op een monument voor de Nederlandse koning Willem I, voluit Willem Frederik van Oranien-Nassau (1772-1843), die na de vlucht van zijn vader stadhouder Willem V door Napoleon deze voormalige bisschopsstaat, een kleine vier jaar als compensatie had toegewezen gekregen, samen met Dortmund, Corvey en Weingarten. Een verzameling van kruimelstaatjes die tezamen de pompeuze titel Fürstentum Oranien-Nassau kregen. Een geschenk van de grote Bonaparte aan een verjaagde prins. ‘Waarom in hemelsnaam, kwam de almachtige Franse heerser van Europa op het idee de balling deze op het eerste gezicht bizarre geschenken te geven?’, vraagt Van Duijn zich af. Fulda blijkt de oefenschool van deze verlichte despoot geweest, maar daar, in dat gesloten katholieke staatje, heeft hij nu een aanmerkelijk positievere indruk achtergelaten dan in het huidige Nederland. ‘Ach, had hij maar in Fulda kunnen blijven’, verzucht Van Duijn.

Raymond van den Boogaard bekeek de Duitse superproductie Babylon Berlin, de duurste tv-serie ooit in Europa vervaardigd, waarin de republiek van Weimar met al zijn intriges en interne spanningen herrijst. Van den Boogaard vergelijkt de serie met Rainer Werner Fassbinders legendarische Berlin Alexanderplatz en ziet de opwindende serie als een vorm van postuum eerherstel voor Weimar. ‘Binnen deze nieuwe context wordt de Weimarrepubliek niet langer als een te mijden vreselijk voorbeeld gezien, maar meer als een democratisch Duits experiment dat misschien ook anders en beter had kunnen aflopen’.

Ries Roowaan schrijft over het succes van de Duitse vertaling van J.J. Voskuils ‘soap voor intellectuelen’ Het Bureau. Lang gold Het Bureau onder Duitse uitgevers als onvertaalbaar en te Nederlands. Vertaler Gerd Busse legde zich daar niet bij neer. Ook de oosterburen kunnen nu kennismaken met de ambivalente verhouding van Voskuil tot het Oranjehuis. Vooral een scène waarin toenmalig kroonprinses Beatrix als sekssymbool van een van de hoofdpersonages van het kantoordrama fungeert, werkt ook in het Duits hoogst intrigerend.

Lodewijk Brunt maakt in een lange bespreking korte metten met Ad van Liempt’s veelgeprezen biografie van kampcommandant Gemmeker van het kamp Westerbork. Van Liempt promoveerde bij de Rijksuniversiteit Groningen op dit boek, maar volgens emeritus hoogleraar Brunt heeft de universiteit zichzelf met de promotie danig voor schut gezet. Brunt over het proefschrift van Van Liempt: ‘Een promotiecommissie van enig niveau zou zijn werkstuk pertinent hebben geweigerd als dissertatie. Het project-Gemmeker is gebaseerd op een grote en grove leugen, namelijk dat Ad van Liempt de eerste zou zijn geweest die een biografie schreef over Gemmeker. Zijn voorgangers worden onder de grond geschoffeld, alsof ze nooit bestaan hebben. Hij beklaagt zich over het vele leeswerk dat hij heeft moeten verrichten voor zijn werkstuk, maar al dat leeswerk was al door anderen gedaan, hij heeft er niets inhoudelijks aan bijgedragen. Liefdeloos knip- en plakwerk. De dissertatie is onder de maat, in ieder denkbaar opzicht. Slordig en rommelig, zonder lijn of structuur, geen enkele originele gedachte. Alles wat hij te berde brengt over Gemmeker en het kamp Westerbork, vind je bij eerdere auteurs uitvoerig terug, maar stukken beter: beter geschreven, beter doordacht, beter gedocumenteerd’.

EN VERDER IN DIT NUMMER

Auteur August Hans den Boef buigt zich over drie recente gevallen van ‘Oranje onfatsoen’. De manier waarop koning Willem IV tegenover NOS-koninklijk huis-verslaggeefster Kysia Hekster het omstreden gesprek van Máxima met de Soedische kroonprins Mohamed Bin Salman verdedigde, maakte in de ogen van De Boef een klucht van de ministeriële verantwoordelijkheid. Gerard van der Zwan buigt zich over hetzelfde omstreden gesprek van Máxima en komt tot de conclusie dat Den Haag zijn campagne om uit te groeien tot de hoofdstad van het internationaal recht wel op de buik kan schrijven. ‘Het streven Nederland als rechtsstaat te positioneren en Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld verhoudt zich niet met pogingen tot het publicitair witwassen van foute regimes’.

Is in de ‘Minder Marokkanen’-zaak tegen Geert Wilders inderdaad de trias politica geschonden? Emiritus-hoogleraar H. U. Jessurun d’Oliveira maakt een eind aan een hardnekkig misverstand. ‘Het Openbaar Ministerie, dat beslist over het al dan niet vervolgen van zaken, is gewoon een orgaan van de uitvoerende macht. Weliswaar is het op een zekere afstand van de dagelijkse politiek van het ministerie gezet, maar het is de minister die verantwoordelijk is voor het OM. Daarom kan de minister ingrijpen en opdrachten geven’. Toch vermoedt hij dat er in de zaak koppen zullen rollen.

Tot 1970 bestond er in Nederland stemplicht. Anton van Hooff zou die graag heringevoerd zien, maar niet met boetesystemen of andere dwingelandij. Er zijn zoveel creatievere manieren om de burger naar het stemhokje te bewegen, meent hij.

Maurits van den Toorn bespreekt het boek Het verhaal van de grondwet; zoeken naar wij van de Leidse hoogleraar Staatsrecht Wim Voermans. 189 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties beschikken inmiddels over een geschreven grondwet, maar een garantie voor democratie is dat niet. Ook Noord-Korea, China en andere landen van twijfelachtig democratisch allooi hebben er een. Het Verenigd Koninkrijk, ondanks alles toch een democratie, doet het juist zonder. Voermans schreef er een meeslepend boek over.

Het is voor aanhangers van de republikeinse gedachte in Nederland nog altijd onverteerbaar dat PvdA-premier Joop den Uyl in 1976 besloot prins Bernhard in het Lockheed-schandaal de hand boven het hoofd te houden. In de nieuwe Den Uyl-biografie De Gedrevene reconstrueert journalist en historicus Dik Verkuil de affaire die het koninkrijk op zijn grondvesten deed trillen. Gijs Korevaar sprak met hem. ‘Den Uyl was een beetje bang voor Bernhard’.

Voor zijn spektakelstuk Willem van Oranje trok theatermaker Ab Gietelink van het toneelgezelschap Nomade naar Dillenburg, het Duitse stamslot van de Vader des Vaderlands, en probeerde hij zich te verplaatsen in de volstrekte misère die De Zwijger daar na het aanvankelijke mislukken van de Opstand moet hebben ondergaan. Gietelink vindt de wijze waarop de Nederlandse politiek zich nu afkeert van het Catalaanse onafhankelijkheidsstreven en het referendum in hoge mate in tegenspraak met alles waarvoor Willem van Oranje stond.

De column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen is dit keer gewijd aan de Queen en Brexit.

Illustraties van Joep, Fredie Beckmans en Gabriel Kousbroek

Nr. 3/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Verbod tot toetsing aan de grondwet beschermt Oranje

Het rechtsstatelijke instrumentarium van Nederland is dringend aan renovatie toe. Om te beginnen met de invoering van een Constitutioneel Hof en de opheffing van artikel 120 uit de Grondwet, het zogeheten ’toetsingsverbod’, waar Femke Halsema zich sterk voor maakte.

Tekst: Gerard van der Zwan

Nederland is een net democratisch land waarin het recht op een juiste wijze zijn beloop heeft en waar de bewoners op voldoende wijze door dat recht en de wetgeving worden beschermd. De meeste mensen die ons land bewonen zullen het daarmee eens zijn. Nederland presenteert zich in de wereld ook als zodanig. Het bevorderen van het ‘rechtsstatelijke’ in de wereld is een prominent kenmerkend onderdeel van ons buitenlands beleid. De stad Den Haag telt een aantal internationale gerechtshoven. Ons land heeft in het verleden actief gelobbyd om die gerechtshoven naar Nederland te krijgen om dit ‘rechtsstatelijke’ te onderstrepen. Nederland is dus een democratische rechtstaat.

Republikeinen – zoals de lezers van dit blad voor het merendeel zullen zijn – zullen hierbij de kanttekening plaatsen dat het simpele feit dat Nederland een monarchie is hieraan afbreuk doet: een land dat een staatshoofd heeft dat niet is gekozen, maar uit één specifieke familie komt, kan zich niet voor honderd procent een democratie noemen. Dat is uiteraard juist, maar wanneer we nu eens het feit dat Nederland nog steeds een monarchie is als een weeffout van de geschiedenis zien waar we nu eenmaal mee opgezadeld zitten, dan zou de conclusie toch kunnen zijn dat Nederland, afgezien van die monarchie, een nette democratische rechtsstaat is. Maar op deze laatste conclusie valt toch wel het een en ander wat af te dingen. Er zijn namelijk wel wat meer eisen te stellen aan een democratische rechtstaat.
In Nederland hebben we periodiek verkiezingen, waarbij we afgevaardigden kiezen die de bevolking vertegenwoordigen. Wanneer we wat meer nauwgezet naar die verkiezingen kijken, valt er iets fundamenteels op. We kiezen de leden voor de Tweede Kamer, we kiezen de leden van de Gemeenteraad, de leden van de Provinciale Staten en de leden van de Waterschappen. Zijn we daarmee een democratie? Ik denk het niet, immers het lijstje van mensen die we niet kiezen – en die we naar mijn mening wel zouden moeten kiezen – is groter dan die we wel kiezen.

Bestuurlijke elite
Wie kiezen we in ons land niet? In zijn algemeenheid kiezen we in ons land alleen personen die de bevolking vertegenwoordigen, maar niet de personen die ons land besturen. In andere landen kiest de bevolking naast personen die de bevolking vertegenwoordigen (zoals de leden van het parlement) ook – soms indirect – de personen die het land besturen, concreet gaat het dan om functies als de burgemeester, de officier van justitie, het hoofd van de politie, de rechter, het hoofd van de provincie, de regering, de minister-president en het staatshoofd. In Nederland wordt geen enkele van deze bestuurders gekozen door de bevolking. In ons land worden deze bestuurders benoemd vanuit een kring van personen, de zogeheten bestuurlijke elite, die uit eigen kring de bestuurders aanstelt, die door de gekozen vertegenwoordigers capabel worden geacht. Pogingen van goedwillende democraten om hierin verandering te brengen en te bevorderen dat ook ons bestuur wordt gedemocratiseerd, wordt door diezelfde bestuurlijke elite in de kiem gesmoord.
Voorbeeld hiervan is het voorstel te komen tot een gekozen burgemeester. Het wetsvoorstel werd ingediend in november 2004, sneuvelde in de Eerste Kamer en werd in mei 2007 ingetrokken. Een tweede voorbeeld is de invoering van een raadgevend referendum, dat in juni 2015 werd ingevoerd en binnenkort weer wordt afgeschaft. Opmerkelijk bij dit raadgevend referendum is dat de mogelijkheid om via een dergelijk referendum de monarchie af te schaffen bij voorbaat in de wet was uitgesloten. Een raadgevend referendum over de monarchie mocht dus niet plaatsvinden. De vraag dringt zich op hoe zeker de bestuurlijke elite in ons land is over de monarchie.

Angsthazerij

Het getuigt van angsthazerij wanneer de bevolking vooraf per definitie zich niet mag uitspreken over de staatsvorm die het heeft opgelegd gekregen. Dit is temeer schrijnend wanneer het ook nog eens gaat over een niet-bindend immers ‘raadgevend’ referendum. Overigens is er in april 2014 door de Eerste Kamer een wetsvoorstel voor een bindend referendum aanvaard. Ook dit wetsvoorstel werd uiteindelijk in tweede lezing door de Tweede Kamer in november 2017 verworpen. Kortom alle pogingen die de laatste jaren in Nederland zijn ondernomen om voortgang te boeken op weg naar meer democratie in ons land zijn systematisch gestrand. Kun je een land dat het bestuur op een dergelijke wijze heeft geregeld een democratische rechtsstaat noemen? De vraag stellen is haar beantwoorden.

Maar er is meer te zeggen over het democratische gehalte van de Nederlandse rechtsstaat. De meeste landen hebben een grondwet. Die grondwet garandeert de inwoners rechtsbescherming, doordat herziening van een grondwet een zware procedure kent en herziening niet wordt overgelaten aan de waan van de dag maar onderhevig is aan een uitgebreide toetsing waarvoor brede steun is vereist onder de bevolking. Ook doordat de regels van zo’n grondwet niet zo makkelijk zijn te wijzigen. Zo dient in Nederland een grondwetswijziging tweemaal door het parlement te worden goedgekeurd, waarbij tussentijdse verkiezingen dienen plaats te vinden. Tevens is bij de tweede behandeling in beide Kamers van het parlement een twee derde meerderheid vereist. Dat is nogal wat, maar wat zegt het, qua democratische rechtsstaat?

Bundesverfassungsgericht

Een belangrijk element in de rechtsbescherming van de bevolking is ook dat wetten, die in een parlement met een meerderheid kunnen worden genomen aan de grondwet kunnen worden getoetst. Een land als Duitsland kent een dergelijk fenomeen in de vorm van het Grondwettelijk Hof (het zogeheten ‘Bundesverfassungsgericht’). Dit in Karlsruhe gevestigde Hof, bestaande uit zestien rechters, heeft tot taak om vast te stellen of wetten in overeenstemming zijn met de grondwet. Iedere burger kan bij dit Hof een zaak aanhangig maken wanneer hij of zij meent dat de overheid zijn basisrechten schendt. De voor de wetgever onwelgevallige uitspraken van het Grondwettelijk Hof zijn tweeledig. Enerzijds is het gevolg dat wetten geen doorgang vinden, anderzijds is het resultaat dat in een aantal gevallen de grondwet wordt gewijzigd, met alle waarborgen die een grondwetsherziening heeft. Dat laatste heeft er toe geleid dat Duitsland één van de meest, zo niet de meest overwogen en zorgvuldig geformuleerde grondwet heeft van alle democratische landen.

Ook Nederland kent een grondwet waarin allerlei waarborgen zijn genoemd. Alles netjes op orde dus in Nederland zou je denken. Niets is echter minder waar. In Nederland is er geen Constitutioneel Hof (zoals in Duitsland het Grondwettelijk Hof), dat wetten aan de grondwet toetst. In Nederland is het de onafhankelijke rechter zelfs verboden om wetten aan de grondwet te toetsen. Artikel 120 van onze grondwet stelt namelijk: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.’ Daarmee komt de functie van de grondwet als bescherming van burgers op losse schroeven te staan. Is dat erg? Ja, wanneer je een rechtsstaat belangrijk vindt wel. Nu is er door degenen in Nederland die het ontbreken van een Constitutioneel Hof verdedigen – en die zeggen dat ze toch ook een nette democratie nastreven – altijd gezegd dat een dergelijk hof niet nodig is omdat Nederland een aantal waarborgen heeft in het rechtssysteem die zo een Constitutioneel Hof overbodig maken. Laten we deze, mijns inziens ‘zogenaamde’ waarborgen eens doornemen.
Een van die waarborgen zou zijn dat de Raad van State, één van de Hoge Colleges van Staat, het adviesorgaan van de regering dat er zorg voor draagt dat de wetgeving die tot stand komt in Nederland op een juiste wijze gebeurt en in overeenstemming is met de artikelen van de grondwet. De werkelijkheid is echter anders. Wanneer we de laatste jaren bezien dan blijkt dat de regering de uitgebrachte adviezen van de Raad van State steeds meer naast zich neer legt. Kortom van de bewaking van de zuiverheid van de toetsing aan de grondwet is hier niet langer sprake.

Vrijblijvende historische gewoonte

Een ander college dat er voor moet zorgen dat er waarborgen in het Nederlandse systeem van wetgeving zijn verankerd, die de burger en de democratie beschermen, is de Eerste Kamer. Dit college zou in de alledaagse opvatting de zorgvuldigheid van wetgeving beschermen. ‘Komen wetten netjes tot stand?’ Dat zou het leidend motief van de Eerste Kamer zijn. De wetten die tot stand komen zouden door dit college ook met het oog op de grondwet worden getoetst, overigens niet als een bij dit college neergelegde taak, maar als een wat vrijblijvende historisch gegroeide gewoonte. De grote vraag is: vervult dit college deze vrijblijvende historische functie? Reeds geruime tijd is er bij de critici van dit college de opvatting dat de Eerste Kamer, van ‘het geweten van de natie’ zich steeds meer als politiek orgaan heeft ontwikkeld, een kopie dus van de Tweede Kamer. Niet voor niets zit er in de Eerste Kamer menig lid dat in het verleden deel uitmaakte van de Tweede Kamer. Die kritiek is niet onterecht en ook aantoonbaar.

Trein gemist
Op 13 februari 2018 werd in de Eerste Kamer de ‘Wet op de orgaandonatie’ goedgekeurd. Het wetsontwerp voor deze wet was in de Tweede Kamer op 13 september 2016 aanvaard met 75 stemmen vóór en 74 stemmen tegen. Deze meerderheid ontstond omdat er in de Tweede Kamer één lid ontbrak en wel Frank Wassenberg van de Partij voor de Dieren. Het Kamerlid Wassenberg ontbrak bij de stemming omdat hij zijn trein had gemist. Had hij zijn trein wel gehaald dan zou het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn gesneuveld, hetgeen het einde van het wetsvoorstel zou zijn geweest. Het – door de gemiste trein – goedgekeurde wetsvoorstel werd vervolgens behandeld in de Eerste Kamer. En wat je als argeloze burger zou verwachten is dat die toevallige meerderheid in de Tweede Kamer (ontstaan door het missen van een trein) een punt van discussie in de Eerste Kamer zou zijn. Maar dat was het niet. Nee, de discussie in de Eerste Kamer ging er over hoe de politici in dit college de wet konden invullen om hun politieke gelijk te krijgen. Een meerderheid in de Eerste Kamer wilde namelijk een wijziging van het voorstel, maar het recht van amendement (dat wil zeggen het recht van wijziging) heeft dit college niet. De Eerste Kamerleden beseften – ook zij zijn immers meer politici dat wetsbewakers – dat wanneer zij wijzigingen zouden willen aanbrengen in het wetsvoorstel, dit zou betekenen dat het wetsvoorstel terug zou moeten worden gestuurd naar de Tweede Kamer om opnieuw te worden behandeld. Maar zij beseften ook dat de kans dat het wetsvoorstel ten tweede male een meerderheid zou halen in de Tweede Kamer erg klein, zo niet nihil was. Er op gokken dat er ook nu weer een Kamerlid net de trein gemist zou hebben, daarop durfden deze politici niet te gokken en daarom deden zij wat zij staatsrechtelijk nooit hadden mogen doen: zij gaven de (gewijzigde) motie (van het lid Nooren e.a.) een andere naam namelijk ‘richtlijn’ . Op deze wijze werd het wetsvoorstel op oneigenlijke wijze door de Eerste Kamer geloodst. En in die hele procedure werd er door geen van de leden van dit Hoge College de vraag gesteld of deze vorm van wetgeving eigenlijk nog wel netjes, rechtsstatelijk en democratisch genoemd kon worden. Daarmee kwam een wet tot stand (waarover ik mij niet uitlaat of ik er voor of tegen ben, daar gaat het hier niet over), die nooit op deze wijze tot stand had mogen komen. Zo een totstandkoming van wetten – afhankelijk van of iemand een trein mist – wil een echte democraat niet.

Politieke aardverschuivingen

De sombere conclusie is dat er in Nederland geen bescherming is van burgers tegen willekeurig aanvaarde wetten. Het politieke landschap is in ons land al lange tijd in beweging. Sinds het begin van deze eeuw verschuiven de uitgebrachte stemmen bij verkiezingen over wisselende partijen. Niet uitgesloten kan worden dat in de toekomst er een onvoorziene politieke aardverschuivingen zou kunnen plaatsvinden. Op een dergelijk moment is een grondwet belangrijk wanneer in het geval dat wetten tot stand zouden dreigen te komen die niet in overeenstemming zijn met de grondwet, getoetst zouden kunnen worden. Maar dat kan in Nederland dus niet. De vraag laat zich stellen waarom dit niet kan, waarom heeft de wetgever de onafhankelijke rechter verboden om wetten aan de grondwet te toetsen? Veel is daar niet over bekend, maar er dringt zich bij mij wel een reden op, die te maken heeft met het feit dat Nederland nog steeds een monarchie is. Het verbod tot toetsing aan de grondwet beschermt de familie van Oranje en houdt tegelijkertijd de schijn hoog dat Nederland een nette democratie is. Wanneer de rechter wel de bevoegdheid zou hebben om wetten aan de grondwet te toetsen, dan zou die rechter al snel tot de conclusie zijn gekomen dat de Nederlandse grondwet niet deugt. Er staan namelijk allerlei bepalingen in die onderling tegenstrijdig zijn en die voor de buitenwereld bedoeld zijn om de schijn op te houden dat het in ons land netjes is geregeld. Om een voorbeeld te noemen. In artikel 3 van de grondwet staat: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.’ Tegelijkertijd is in dezelfde grondwet het koningschap voorbehouden aan de familie Nassau Dietz. Artikel 24 stelt namelijk: ‘Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van koning Willem I, prins van Oranje-Nassau.’

Bananenmonarchie

De gedachte dringt zich op dat toetsing aan de grondwet niet plaats mag vinden om de monarchie te beschermen en tegelijkertijd het idee hoog te houden dat we een nette democratie zijn. Wat zou er gebeuren wanneer Nederland een Constitutioneel Hof zou hebben? Dan zou de onafhankelijke rechter wel eens een onwelgevallige uitspraak kunnen doen. Er zou wel eens een afgewogen uitspraak kunnen komen dat een keuze nodig is tussen een koninkrijk met erfopvolging dan wel een echte Democratie. Zo een uitspraak zou kunnen inhouden dat de grondwet in Nederland een keuze dient te maken en dat de wetgever er geen teksten in kan zetten dat ‘iedereen verkiesbaar is voor elk ambt’ en er ook in zet dat de het ‘staatshoofd uit één familie komt’. Naar mijn opvatting zou dit wel eens de reden kunnen zijn dat we in Nederland geen Constitutioneel Hof kennen. Op deze wijze kan Nederland zich internationaal presenteren als een nette democratie die het in de grondwet netjes heeft geregeld. Tegelijkertijd blijft Nederland een Bananenmonarchie – of is er in Nederland, bij het gebrek aan een goed klimaat waar bananen gedijen, eerder sprake van een ‘Spruitjesmonarchie’ – die dat ook kan blijven omdat de rechter niet kan toetsten aan de grondwet.

Onmogelijke situatie
Hoe dit probleem op te lossen, is het wel oplosbaar en waar ligt dan een dergelijke oplossing? Nu lijkt dit een onmogelijke situatie en dat is het ook. Zolang een meerderheid van de bevolking de monarchie wel prima vindt of – wat meer waarschijnlijk is – niet belangrijk vindt, is er van de politiek niet veel te verwachten. Ook van de kant van de rechterlijke macht, die zou moeten toezien op de juiste toepassing van de beginselen van de rechtstaat, is geen hulp te verwachten, gezien het verbod tot toetsing aan de grondwet. En daarmee gebeurt er in ons land niets en blijft de dichotomie bestaan dat we een grondwet hebben waarin allerlei mooie dingen staan, terwijl er tegelijkertijd een praktijk is, zoals de ‘Spruitjesmonarchie’ met een erfelijk koningschap, die op bepaalde punten hiermee strijdig is.
Mijn conclusie is dat de kans dat er iets verandert en er ook een discussie ontstaat die kan leiden tot een weloverwogen keuze voor een Republiek bijna nul is. Er moet iets anders gebeuren. Er moet hulp komen van buiten! En dat kan.
Al een aantal jaren woedt er in de Europese Unie een hoogoplopend conflict tussen de Europese Commissie en de lidstaat Polen. Dat conflict gaat over de positie van het Constitutionele Hof in dat land. In Polen probeert de regering controle te verkrijgen over onder andere het Poolse Constitutionele Hof door wetgeving die het mogelijk moet maken rechters te ontslaan of gedwongen te pensioneren. De Europese Commissie, bij monde van vicevoorzitter Frans Timmermans, trekt ten strijde tegen Polen omdat dit land met haar handelwijze in strijd handelt met de Europese Verdragen. Deze Verdragen benadrukken immers de waardegemeenschap die de Unie beoogt te zijn, zoals verwoord in het Verdrag betreffende de Europese Unie in artikel 2: ‘De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtstaat en eerbiediging van de mensenrechten…’

Poolse kwestie

Vanuit de Nederlandse optiek dringt zich de vraag op waarom de Europese Commissie een land als Polen aanspreekt op het beperken van de rol van het Constitutionele Hof, terwijl de Europese Commissie de Nederlandse staat niet aanspreekt op het ‘ontbreken’ in ons land van een Constitutioneel Hof. En dat laatste is naar de inhoud toch een verstrekkender gegeven dan het eerste, immers een beperkte rol is nog altijd beter dan geen rol. Daarom is het vreemd dat de Europese Commissie wel een land als Polen aanspreekt op schending van het Verdrag op grond van die beperkte rol van het Constitutionele Hof, maar Nederland niet aanspreekt op het ontbreken van de rol van een Constitutioneel Hof.

Bovenstaande biedt voor republikeinen ook kansen. De Europese Commissie is op grond van de Europese wetgeving de ‘hoedster van de Verdragen’. Artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt: ‘De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen…’

Wanneer de Europese Commissie bij de lidstaten van de Europese Unie activiteiten waarneemt die strijdigheid vertonen met de Europese Verdragen dan moet zij deze lidstaten op die strijdigheid ook aanspreken. Daarna ontstaat er overleg die tot een oplossing kan leiden, zo niet dan dient de Commissie het conflict voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie, dat vervolgens een uitspraak doet. Maar wanneer de Europese Commissie dit niet doet en weigert een procedure te starten? In dat geval kan ook een organisatie of een burger de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de EU. In artikel 19 lid 3a van het Unieverdrag is immers bepaald: ‘Het Hof van Justitie van de Europese Unie doet uitspraak overeenkomstig de Verdragen inzake door een lidstaat, een instelling of een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep.’


Klare wijn

Uiteindelijk kan een organisatie of een burger, de hierboven gestelde zaak, dus aanhangig maken bij het Hof van Justitie, maar met welk doel? Het doel is om klare wijn te schenken. Niet om, via zo’n procedure, van Nederland een republiek te maken, de kans dat het Hof zijn handen daar aan brand moet niet erg hoog worden ingeschat. Het afschaffen van de monarchie en het weer instellen van de Republiek, daar gaat alleen de bevolking van Nederland over. Waarom dan toch een gang naar de internationale rechter? Omdat Nederland allerlei internationale verdragen heeft ondertekend waar het zich aan dient te houden. Wanneer vastgesteld wordt dat ons land dat niet doet, dan is dat een reden om de internationale rechter te verzoeken om Nederland te dwingen tot een keuze: hetzij een ‘Spruitjesmonarchie’ blijven, dat recht heeft Nederland, maar dan moet Nederland niet langer pretenderen dat het een echte democratie is, daar moet ons land dan van af zien. Wanneer Nederland voor een dergelijke keuze wordt geplaatst mogen we als republikeinen dat als een grote stap voorwaarts beschouwen.

Ik pleit er voor dat het Republikeins Genootschap en De Republikein na de succesvolle samenwerking rond de kosten van het koningshuis, opnieuw de krachten bundelen en bovenstaande problematiek voorleggen aan de Europese Commissie, bij uitstek de hoedster van de Europese Verdragen. Indien de Europese Commissie niet bereid is actie te ondernemen vind ik dat een overeenkomstige klacht tot het Hof van Justitie van de EU moet worden gericht, met het verzoek hierover een uitspraak te doen.

Gerard van der Zwan is econoom en is werkzaam geweest op het gebied van de internationale betrekkingen. Momenteel woont hij afwisselend in Nederland en Duitsland.

Dit artikel verscheen in nr 3/2018 van kwartaaltijdschrift De Republikein. In nr 4/2018 reageert oud-hoogleraar H.U. Jessurun d’Oliveira op het betoog van Gerard van der Zwan, de laatste geeft hierop een weerwoord. De discussie over het grondwettelijke toetsingsverbod is hoogst actueel geworden: weliswaar heeft GroenLinks in de Tweede Kamer het wetsvoorstel van Femke Halsema voor de opheffing van het toetsingsverbod – Artikel 120 van de Grondwet – recent ingetrokken, inmiddels heeft de Commissie-Remkes voorgesteld een Constitutioneel Hof op te richten.

Grondwet met gebreken

Een onrustbarend bericht in NRC-Handelsblad van 9 november jl.: Nederlandse scholieren weten bitter weinig van het democratisch bestel en de Grondwet. Natuurlijk wordt meteen het onderwijs verantwoordelijk gemaakt. Docenten pareren het verwijt met een gebrek aan lesuren. Zou het echter niet eerder liggen aan die gebrekkige Grondwet zelf?

 

Tekst Anton van Hooff

 

Hoe kunnen leerlingen uit de Grondwet opmaken dat Nederland een democratie is? Het woord valt in de hele grondwet niet! Daarentegen definieert Duitsland zich in artikel 20.1 als een ‘democratische en sociale bondsstaat’. In de Nederlandse Grondwet komt ‘sociaal’ slechts één keer voor en dan niet als een vastgelegd grondrecht. Er wordt alleen gezegd dat de bestaanszekerheid der bevolking de overheid een zorg is (20.1).

Nu kan men beweren dat juist vanzelfsprekendheden maar beter niet kunnen worden vastgelegd. Blijkt het bestaan van de democratie niet uit een onberispelijke praktijk? Wel, laten we ons de leerling voorstellen die de Grondwet begint te lezen. Eerst moet hij het adembenemend lange artikel 1 behappen. Daarin wordt discriminatie op ‘wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond’ niet toegestaan.  Dit artikel bleek een wassen neus toen ik in 2001 gediscrimineerd werd ten opzichte van burger drs. Willem-Alexander van Oranje Nassau. Hij had wel zijn buitenlandse bruid hier, terwijl ik me tegelijkertijd keurig hield aan de Vreemdelingenwet, die bepaalt dat de vreemde partner buiten Nederland een verblijfsvergunning moet afwachten. Ik leed dus onder feodale discriminatie. Daaraan had de grondwetgever natuurlijk helemaal niet gedacht, maar die fossiele vorm van discriminatie viel toch zeker onder ‘of op welke grond dan ook’. Vergeet het maar: de Commissie Gelijke Behandeling verklaarde mijn klacht niet ontvankelijk.

Koningschap is ongrondwettig

Nu zullen niet veel leerlingen bezig zijn een partner uit het buitenland te halen. Onbekommerd leest hij door. Uit artikel 2 leert hij dat de wet bepaalt wie Nederlander is. Dan komt hij bij artikel 3: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Dit is een grondrecht, dat al door Perikles in zijn befaamde lofrede op de democratie van 430 v. Chr. werd benadrukt. In Nederland is echter het hoogste ambt voorbehouden aan mensen die van achter Van Oranje Nassau heten. Toen Beatrix op aftreden stond, heb ik er vergeefs voor gepleit dat het Nieuw Republikeins Genootschap op grond van dit artikel een kandidaat voor het koningschap zou stellen en tot de hoogste Europese rechter toe moest uitvechten dat deze kandidatuur conform de Grondwet was; het zou niet de eerste keer zijn dat Luxemburg of Straatsburg Nederland dwingen zijn eigen Grondwet toe te passen. Maar helaas verliest het RG zich liever in ludiek gedoe.

Ik had mijn ervaring van feodale discriminatie in 2001 niet nodig om republikein te worden. Ik ben dat sinds ik kon denken. Als ik als republikeins apostel optreed, vat ik mijn blijde boodschap samen in 2H, 3P: ‘om Historische, Humanitaire, Principiële, Politieke en Pedagogische redenen moet in Nederland de republiek worden hersteld.’ Het Historische argument is wel duidelijk: in 1581 zijn we als vrije natie bij het Plakkaat van Verlatinge een staat zonder erfelijk vorst geworden (Ja, ik weet wel dat men eerst nog naar een nieuwe landsheer heeft gezocht. Gelukkig lukte dat niet zodat in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State maar soeverein maakte).

 Levenslang toneelspel

Humanitair is het niet te verantwoorden dat leden van de familie Van Oranje Nassau tot een levenslang toneelspel worden gedwongen zonder dat ze ooit kunnen geloven op grond van bewezen competentie iets in het leven bereikt te hebben. Principieel zijn democratie en monarchie niet met elkaar te verenigen. Politiek is het erfelijke staatshoofd een spelbederver. Pedagogisch is de monarchie een slechte les in democratie. Ik dacht daarbij eerst vooral aan de mensen die de koning schrijven in de overtuiging dat hij er wel iets aan kan doen. Maar het sterkste opvoedkundige argument is dat met dit staatsbestel en deze krakkemikkige grondwet jonge mensen niet tot democratische burgers kunnen worden gevormd.

Pas artikel 6 stelt de vrijheid van mening en meningsuiting aan de orde: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden.’ Belijden is puur religieuze taal. Ik heb wel een levensovertuiging, maar belijd die echt niet. Duidelijk is dat het hier in wezen gaat om de vrijheid van godsdienst. Die is ook maar een mening – en nog een ongefundeerde ook, meent deze atheïst. Het recht op vrije meningsuiting wordt verderop in de Grondwet nogal zuinigjes erkend.

Ter vergelijking kijken we weer naar de moderne Grundgesetz van de BRD. In de preambule verklaart het Duitse volk zich deze grondwet te hebben gegeven. Hier wordt dus meteen de volkssoevereiniteit vastgelegd. Het Nederlandse staatshoofd regeert echter bij de gratie Gods. De vorst van onze zuiderburen heet tenminste nog Koning der Belgen.

Waar artikel 1 van onze Grondwet zich verliest in woorden, zegt de Duitse tegenhanger eenvoudig: ‘Alle mensen zijn voor de wet gelijk’(art.3). De volgende artikelen garanderen in klare taal de vrijheid van levensovertuiging en van meningsuiting. Met zulke formuleringen is in het vak Burgerschaftskunde tenminste wat te doen.

Geen scheiding der machten

In de geschiedenisles leren onze leerlingen dat in de achttiende eeuw het principe van de scheiding der machten werd bedacht. Ze moeten zelfs het magische begrip Trias Politica kennen. Hun wordt echter niet verteld dat Nederland daaraan nog lang niet toe is. De Raad van State is zowel adviesorgaan van de regering als rechtscollege. De Grondwet is niet onderworpen aan gerechtelijke toetsing door een constitutioneel hof.

De Grondwet is ook helemaal niet de basis van de wetgeving. Rechters mogen wetten niet toetsen aan de Grondwet. Nog erger: burgers kunnen niet naar de rechter gaan om hun grondwettelijke rechten op te eisen, terwijl Duitse burgers hun gelijk kunnen halen bij het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe.

Wat is de Grondwet dan wel? Niet meer dan een plechtstatig reglement waaraan de Staten-Generaal als wetgevende macht zich belooft te houden als ze wetten uitvaardigen, een geval dus van de politieke slager die zijn eigen vlees keurt.

Bij dit alles verbaast het me dat Nederland op de democratieschaal die The Economist jaarlijks publiceert, nog zo hoog staat. Weliswaar behoren ‘we’ niet bij de top. Daar staan Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland, Zwitserland en de Scandinavische landen, met Noorwegen op plaats één, met een score 9,93. Nederland krijgt als cijfer 8,8. In 2006 stond het nog op de derde plaats.

 

Hoe krom kan recht zijn?

Hoe krom kan het recht zijn? Wat is de ‘logica’ van de Grondwet? Een essay door Kurt Haverkort.

Bij de behandeling van een grondwetsherziening in de Tweede Kamer op 3 november 1921 sprak de socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra de volgende woorden: ‘Erfelijkheid moge een geschikt leidend beginsel zijn voor paard  en rundveestamboeken, voor het bekleeden van publieke ambten kan het nu eenmaal geen leidraad geven.’ Troelstra sprak weliswaar van ‘publieke ambten’ in het meervoud, maar bedoelde één ambt in het bijzonder: het koningschap. Dat teeltkeus niet geschikt is als ‘leidend beginsel’ bij de vervulling van welk publiek ambt dan ook, klinkt op het eerste gezicht heel overtuigend en wordt dan ook graag aangehaald door republikeinen. Maar Troelstra’s vergelijking tussen teeltkeus en erfopvolging gaat helaas mank.

Essentieel voor teeltkeus is dat eigenschappen en kenmerken van individuen voor een belangrijk deel erfelijk bepaald zijn. Verder zijn individuen met bepaalde eigenschappen en kenmerken (met bepaalde genen) beter aangepast aan hun omgeving en daarmee succesvoller bij de voortplanting. Bij natuurlijke teeltkeus selecteert de natuur op deze eigenschappen en kenmerken (genen), bij kunstmatige teeltkeus gebeurt dit door de mens. Bij erfopvolging speelt geschiktheid daarentegen geen enkele rol aangezien het koningschap automatisch toekomt aan de eerstgeborene (primogenituur): ‘Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft […]’, zoals het in artikel 25 van de Grondwet heet. Met teeltkeus heeft dit hoegenaamd niets te maken.

Erfopvolging blijkt in Nederland echter geen uitgemaakte zaak te zijn. Personen kunnen namelijk worden uitgesloten van de erfopvolging ‘wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen’ (artikel 29, eerste lid van de Grondwet). Hier wordt een zekere vorm van selectie toegepast, maar er is een belangrijk verschil met teeltkeus. Natuurlijke en kunstmatige teeltkeus bepalen welke individuen hun genen doorgeven aan de volgende generatie, terwijl déze vorm van selectie negatief is aangezien er personen worden uitgesloten van de erfopvolging. De opstellers van de Grondwet hebben het overigens wijselijk aan de Staten-Generaal overgelaten te bepalen wat onder ‘uitzonderlijke omstandigheden’ dient te worden verstaan.

Personen kunnen dus onder ‘uitzonderlijke omstandigheden’ worden uitgesloten van de erfopvolging. Maar wat te doen wanneer de zíttende koning niet in staat blijkt te zijn het koningschap naar behoren te vervullen? In dat geval voorziet artikel 37, eerste lid van de Grondwet in de benoeming van een regent, te weten ‘de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is’. Aangezien de regent een nakomeling van de koning is, is het echter niet ondenkbaar dat de regent om dezelfde reden als de koning niet in staat is ‘het koninklijk gezag uit te oefenen’ (bijvoorbeeld wanneer beiden hiertoe niet in staat zijn als gevolg van een erfelijke aandoening). Hier wordt met andere woorden de duivel uitgedreven met Beëlzebub.

Elk familiebedrijf dat ondanks gebleken ongeschiktheid van de beoogde opvolger onwrikbaar vasthoudt aan het principe van erfopvolging, zal onherroepelijk na enkele generaties roemloos ten onder gaan. Dit lot is uiteindelijk ook de zelfverklaarde Oranjes beschoren (‘zelfverklaard’ omdat het Huis van Oranje-Nassau in 1702 met de dood van stadhouder-koning Willem iii is uitgestorven). Voor erfopvolging geldt nu eenmaal wat de Duitse etholoog Konrad Lorenz over domesticatie schreef: erfopvolging – met of zonder inteelt – leidt onvermijdelijk tot degeneratie, zowel lichamelijk (bijvoorbeeld de bloederziekte van tsarevitsj Aleksej) als geestelijk (bijvoorbeeld de zwakzinnigheid van Karel ii van Spanje). Het bevestigt nog maar eens dat teeltkeus en erfopvolging niets met elkaar hebben uit te staan.

Afgezien van deze meer principiële bezwaren tegen erfopvolging bestaan er ook juridische bezwaren tegen het erfelijk koningschap, dat immers op gespannen voet staat met artikel 3 van de Grondwet: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.’ Als juridische spitsvondigheid zou kunnen worden aangevoerd dat het koningschap geen openbaar ambt is. Dit argument snijdt echter geen hout. Zoals het woord al zegt, staat een staatshoofd – of het nu een koning of een president is – aan het hoofd van de staat als territoriale gemeenschap van alle burgers. Het koningschap is met andere woorden juist bij uitstek een openbaar ambt. Bovenstaand argument leidt bovendien tot een cirkelredenering: het koningschap is geen openbaar ambt omdat het door de koning en diens wettige nakomelingen erfelijk wordt vervuld, en het koningschap wordt door de koning en diens wettige nakomelingen erfelijk vervuld omdat het geen openbaar ambt is.

Openbare dienst betekent niets anders dan dienst aan de openbaarheid, en de openbaarheid wordt gevormd door alle burgers tezamen, het volk. Aangezien diezelfde burgers de openbare dienst uitmaken, regeert het volk met andere woorden zichzelf: ‘government of the people, by the people, for the people’, aldus de Amerikaanse president Abraham Lincoln in zijn Gettysburg Address van 19 november 1863. De opvatting dat al het staatsgezag van het volk uitgaat, wordt in de staatsleer volkssoevereiniteit genoemd. In Nederland is hiervan echter geen sprake aangezien de invloed van het volk op het staatsgezag zich krachtens artikel 24 van de Grondwet niet uitstrekt tot het ambt van staatshoofd. Dit grondwetsartikel maakt Nederlanders tot ‘onderdanen’ in plaats van burgers.

Soeverein is in Nederland dus niet het volk, maar de koning. Dat het ook anders kan, bewijst de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798. Hoeveel moderner deze eerste Nederlandse grondwet op dit punt was dan de Grondwet, blijkt onder andere uit artikel ii van de Acte van Staatsregeling, waarin was bepaald dat de gezamenlijke burgers (niet onderdanen!) soeverein waren: ‘De Oppermagt berust in de gezamelijke Leden der Maatschappij, Burgers genoemd.’ Ook Joan Derk van der Capellen tot den Pol betoont zich in zijn manifest Aan het Volk van Nederland een warm pleitbezorger van volkssoevereiniteit: ‘De groten, die over U regeren, de Prins of wie verder enige macht in het land uitoefent, doen dat alleen uit Uw naam. Al hun gezag is aan U ontleend.’

Maar waarom zouden we ons hierover eigenlijk opwinden wanneer de zelfverklaarde Oranjes het koningschap zo voortreffelijk vervullen, zoals althans altijd werd beweerd van Beatrix? Deze vraag zou gerechtvaardigd zijn wanneer we inderdaad zouden weten hoe het ambt van staatshoofd in Nederland wordt vervuld. Vanwege het ‘geheim van Huis ten Bosch’ kunnen we dit echter helemaal niet weten! Dit heeft alles te maken met artikel 42, tweede lid van de Grondwet: ‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.’ Wat juristen pretentieus het leerstuk van de koninklijke onschendbaarheid noemen, is feitelijk de staatsrechtelijke pendant van het katholieke dogma van de onfeilbaarheid van de paus als plaatsbekleder van Christus op aarde. De onschendbaarheid van de koning is een relict uit de tijd van het absolutisme en aangezien absolute monarchieën tot het verleden behoren, kan de koninklijke onschendbaarheid in Nederland met recht een levend staatsrechtelijk fossiel worden genoemd.

De constitutionele monarchie in Nederland vertoont met andere woorden onbetwistbaar kenmerken van een absolute monarchie: ook al zijn de volksvertegenwoordigers gekozen, ze lopen aan de leiband van het ongekozen staatshoofd. Het meest eclatante voorbeeld hiervan is de Lockheed-affaire, waarin Juliana met aftreden dreigde wanneer Bernhard strafrechtelijk zou worden vervolgd wegens het aannemen van steekpenningen. Wanneer de Lockheed-affaire één ding bewijst, dan is het wel dat de ministeriële verantwoordelijkheid bewindslieden chantabel maakt. Het is tekenend voor de deplorabele staat van de democratie in Nederland dat Juliana het land in een constitutionele crisis kon storten door met aftreden te dreigen. Destijds deed zich de paradoxale situatie voor dat de rechtsfiguur die het land voor constitutionele crises moet behoeden (onschendbaarheid van de koning), het staatswezen nu juist in een constitutionele crisis stortte.

Voorstanders van de monarchie zullen aanvoeren dat de onschendbaarheid van de koning en de complementaire ministeriële verantwoordelijkheid nauw samenhangen met de positie van de koning als pouvoir neutre. Dit in de 19e eeuw door de Franse staatsman Benjamin Constant ontwikkelde begrip heeft betrekking op de koning in een constitutionele monarchie als bemiddelaar tussen de drie machten. De koning staat met andere woorden boven de partijen. Oorspronkelijk bedoeld om de bevoegdheden van de koning te beperken, plaatst de ministeriële verantwoordelijkheid de koning echter feitelijk boven de wet. De koning kan zich immers alles permitteren zonder hierover verantwoording verschuldigd te zijn. De ministeriële verantwoordelijkheid heeft de prerogatieven van de koning met andere woorden niet beperkt, maar ad infinitum uitgebreid.

Maar hoeveel macht bezit de koning eigenlijk? Hoewel een antwoord op deze vraag vanwege het ‘geheim van Huis ten Bosch’ niet mogelijk is, wordt altijd met grote stelligheid beweerd dat de koning geen macht bezit aangezien het koningschap ceremonieel van aard is. Dit is om drie redenen weinig aannemelijk. Ten eerste is de onschendbaarheid van de koning een disproportioneel middel wanneer het slechts dient ter bescherming van een koning die een zuiver ceremonieel ambt vervult. Ten tweede is een ceremonieel koningschap in tegenspraak met de veelbezworen ‘voorbereiding op het koningschap’. Hoeveel voorbereiding vereist een koningschap dat niet meer behelst dan het doorknippen van linten? En ten derde heeft Willem-Alexander in een interview met Ed van Westerlo in 1993 als kroonprins aangegeven geen ceremonieel koningschap te ambiëren: ‘Zonder inhoudelijke kant zou het een stuk moeilijker zijn voor mij om te aanvaarden omdat toch wel … De symboolfunctie is heel belangrijk, die moet er absoluut bij. Maar zonder inhoudelijke kanten weet ik niet hoe ik ertegenover zou staan.’

We kunnen dus gevoeglijk concluderen dat er in Nederland – anders dan altijd wordt volgehouden – geen sprake is van een zuiver ceremonieel koningschap. Blijkens bovenstaand citaat zitten er aan het koningschap immers ‘inhoudelijke kanten’, ook al weet niemand precies wat deze behelzen. Sterker nog, de ‘inhoudelijke kanten’ van het koningschap komen voor Willem-Alexander duidelijk op de eerste plaats, terwijl het ceremoniële aspect (‘symboolfunctie’) eerder bijzaak is (‘die moet er absoluut bij’). Het komt erop neer dat Willem-Alexander als ongekozen staatshoofd bevoegdheden voor zichzelf opeist die op geen enkele wijze democratisch zijn gelegitimeerd. Alles wat hij in de uitoefening van deze bevoegdheden doet, wordt bovendien door de ministeriële verantwoordelijkheid onttrokken aan elke parlementaire controle.

Een laatste indicatie voor de reële macht van het staatshoofd in Nederland vormen de staatsrechtelijke functies die de koning in zich verenigt. De koning maakt krachtens de Grondwet immers niet alleen deel uit van de regering, maar heeft van rechtswege tevens zitting in de Raad van State, het hoogste adviescollege van de regering. Hier doet zich de bizarre situatie voor dat de koning als lid van de Raad van State advies uitbrengt aan zichzelf als lid van de regering. Constitutioneel bedenkelijker is echter het feit dat een van de afdelingen van de Raad van State, de afdeling bestuursrechtspraak, belast is met de administratieve rechtspraak in hoger beroep. De koning behoort daarmee zowel tot de uitvoerende macht als tot de rechtsprekende macht, hetgeen in strijd is met de scheiding der machten in een rechtsstaat. Wie als verweer aanvoert dat deze functies geen feitelijke macht behelzen, zal de vraag moeten beantwoorden welk constitutioneel doel de vereniging van deze functies in één persoon dient wanneer hieraan inderdaad geen bevoegdheden verbonden zijn en hoe zich een en ander verhoudt tot de neutraliteit van het staatshoofd.

De monarchie is niet alleen strijdig met artikel 3, maar staat ook op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel in artikel 1, eerste zin van de Grondwet: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’ Niemand zal immers willen beweren dat de ingezetenen van Nederland in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Wie hiervan wel overtuigd is, zal zich moeten afvragen waarom bijvoorbeeld de toekenning van het Nederlanderschap aan Máxima binnen enkele maanden was geregeld, terwijl anderen ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit een langdurige en bezwaarlijke procedure moeten doorlopen. Spitsvondige rechtsgeleerden zullen aanvoeren dat er bij de naturalisatie van Máxima en een willekeurige andere persoon geen sprake was van ‘gelijke gevallen’ omdat het bij Máxima de toekomstige koningin betrof. Bepalend was kennelijk de staatsrechtelijke positie van haar aanstaande echtgenoot. Omdat dit echter geen criterium is bij het al dan niet toekennen van de Nederlandse nationaliteit, mag de duur van de naturalisatieprocedure hiervan evenmin afhangen – net zomin als het motorvermogen van een auto bepalend is voor de voorrangsregels.

Het probleem met artikel 1, eerste zin van de Grondwet in zijn huidige vorm is dat mensen van nature verschillend zijn waardoor er nooit sprake zal zijn van ‘gelijke gevallen’. Wanneer de hierboven in het geval van Máxima gevolgde redenering algemeen zou gelden, zou elk willekeurig onderscheid tussen mensen kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van afwijkingen van het gelijkheidsbeginsel. De rechtsbedeling dreigt in dat geval afhankelijk te worden van iemands afkomst, inkomen of maatschappelijke status. Een dergelijke selectieve toepassing van het gelijkheidsbeginsel leidt onvermijdelijk tot ongelijkheid, terwijl de bestaande ongelijkheid nu juist een strikte toepassing van het gelijkheidsbeginsel vereist!

Aan het gelijkheidsbeginsel ligt de gedachte ten grondslag dat alle mensen vrij geboren zijn. In dit opzicht zijn alle mensen ondanks evidente individuele verschillen dan ook gelijk. ‘Alle mensen zijn vrij geboren. De een heeft van nature over de ander niets te zeggen. De ene mens is wel wat verstandiger van geest of wat sterker van lichaam of wat rijker dan de ander; doch dat geeft hun, die verstandiger, sterker of rijker zijn, niet het minste recht om over de minder verstandigen, minder sterken, minder rijken te heersen’, aldus Van der Capellen in zijn manifest Aan het Volk van Nederland. Wanneer de fundamentele gelijkheid van alle mensen wordt losgelaten ten gunste van hun onderlinge verschillen, wordt de deur wagenwijd opengezet voor willekeur en dwingelandij.

De curieuze rechtsopvatting dat nu juist het gelijkheidsbeginsel niet gelijkelijk voor iedereen zou gelden, komen we in een andere gedaante ook tegen in het boek Animal Farm van George Orwell: ‘All animals are equal, but some animals are more equal than others.’ Zowel in de Grondwet als in Animal Farm is sprake van een bepaling die in beginsel voor iedereen geldt, maar waarvan bepaalde categorieën (leden van het koningshuis resp. varkens) kennelijk zijn uitgezonderd. Door bepaalde categorieën bij voorbaat uit te zonderen, wordt a priori een fundamentele ongelijkheid verondersteld waarop het gelijkheidsbeginsel van meet af aan geen vat heeft. Maatstaf voor de toepassing van een wetsbepaling is in dat geval niet langer de wet zelf, maar de vraag of iemand tot een bepaalde willekeurige categorie behoort.

Wat hier aan de hand van artikel 1 en 3 van de Grondwet is geïllustreerd, geldt meer in het algemeen: in een monarchie zijn de grondrechten en fundamentele vrijheden slechts een holle frase aangezien ze onverenigbaar zijn met de prerogatieven van de koning. Deze tegenspraak is inherent aan de monarchie en kan derhalve niet worden opgelost door een herziening van de Grondwet. Als remedie komt alleen de invoering van een republiek in aanmerking.