De Republikein, Author at De Republikein - Pagina 11 van 19

De Republikein

Paul Damen over Hermelijnvlooien in poëzie: hoe de dichtkunst in naam van Oranje werd vermorzeld

De Oranjes staan niet bekend als grote cultuurliefhebbers. De odes, ereverzen en lofzangen aan hun adres zijn er dan ook naar. Zelden werd zoveel literaire bagger, soms in opdracht, uitgestort als over hun koninklijke hoofden, zo ontdekte Paul Damen.

Tekst Paul Damen

De hermelijnvlo komt niet voor in de vrije natuur. Het is volgens internet een wezen ‘dat geregeld in koninklijke kringen vertoeft en zich daar slaafs en kruiperig gedraagt’. De term zou, volgens Martin van Amerongen, bedacht zijn door niemand minder dan Prins Bernhard – uit wraak op de ‘knipmessen’ aan het hof die hem niet waarschuwden voor Lockheed. Een mooie anekdote, die je niet moet doodchecken, zou Martin gezegd hebben. ‘Opschrijven! Rectificeren kan altijd nog!’ Het was trouwens ook niet het prerogatief van het hofpersoneel om de prinselijke penis in te perken. Maar Benno had wél een punt: eeuwenlang liep in het kielzog van de Royals – zoals ze tegenwoordig bij de EO heten – een schare gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers. De ergsten onder hen hielden ook nog een pen vast.

Het begint al met dat vermaledijde Wilhelmus, waarvoor de auteur zich blijkbaar achteraf zo schaamde dat hij liever anoniem bleef. Hij koos evenmin meteen partij als krijgsheer Willem, die vaker van kamp wisselde dan zijn tegenstanders van tabbaard. Luthers opgevoed, Rooms bekeerd vanwege de erfenis, Protestants vanwege huwelijk met Anna die hij daarna weer dumpte – de Vader des Vaderlands had reeds een ruggengraat van rubber voordat zijn nazaten daar het wereldmonopolie op bezaten.

Hoewel sinds de dissertatie van A. Marjaars duidelijk is dat vriend en hofdichter Marnix van Sint Aldegonde, die er meestal voor opdraait, de tekst in elk geval níét heeft geschreven, is meteen duidelijk wie er in het lied aan het woord is: De Zwijger zelf. Ten overvloede levert het acrostichon in de eerste letters van de coupletten op: ‘Willem van Nassov’. Een trotse prins die prat gaat op zijn goede contacten met God, Spanje en Duitsland, maar voor hulp in barre tijden toch aanklopt bij het Opperwezen. En die andere twee: het is wat apart te beseffen dat met die koning van Hispanje en dat Dietse bloed, uitgerekend de eeuwige erfvijanden van onze natie als sympathiek worden neergezet. In die zin is dit volkslied uniek.


Prinselijke propaganda

Toch verbaast dat niet in een hymne over Willem, Oranje-opportunist bij uitstek. Het Wilhelmus is puur prinselijke propaganda, waarbij niet de tekst, maar de muziek doorslaggevend was. Spanjolen sloegen bij het horen ervan spontaan op de vlucht, zoals de plunderaars van Ede deden in 1624, hun buit en overvloedig feestmaal spoorslags in de steek latend omdat een van hun eigen trompetters als grapje de melodie van het Wilhelmus toeterde. Op hen werkte de ‘Princenhymne’ als een rode lap op een Spaanse stier. Toen bij het beleg van Haarlem in 1573 een argeloze soldaat op de wallen het Wilhelmus zong, schoten de Spanjaarden met een kanon gericht zijn been eraf .

Er was ook geen enkel nationaal lied waarvan zoveel scabreuze varianten in omloop waren. In een daarvan klagen de met het Spaanse leger meereizende hoeren dat ze door Willem hun broodwinning kwijt raken. Ze verwijten de Spanjaarden, die hier op een slof en een oude schoen gearriveerd waren, nu ineens geen geld meer te hebben: ‘Wat wilt ghy ons versnouwen? Ghy caemt uut Spaengien coen, met d’ellebooch door de Mouwen, die Teenen door de schoen.’

Die tekst loopt in elk geval stukken beter dan het origineel, dat door de vele melisma’s (één lettergreep over diverse noten gezongen) meestal op muzikale rampen uitdraait: ‘Wilhelmus va-han Na-hassouwe ben ick van Dui-huitschen bloet’.

Het werd nimmer een volkslied, hoewel Willems ouders met hun 17 kinderen en meer dan 160 kleinkinderen toch alle moeite hadden gedaan stichters van een heel volk te worden. Liefhebbers van oude muziek willen nog wel eens een oer-Wilhelmus zingen, waarbij misverstanden niet uit te sluiten zijn. Zo zingt het Utrechts ensemble Camera Trajectina opgewekt ‘ein Printze von Uraniën bin ich frey unvermehrt’. Leuk, maar wellicht realiseren zij zich niet dat een ‘Prins van Uraniën’ sinds de homo-vervolgingen daar van 1730 héél iets anders betekent. Die Utrechtenaren.


Landsdichter Vondel

Krijgen we de eerste échte landsdichter, Joost van den Vondel. Als er één poëet vergenoegd rondjes draaide in de Oranjereuzel was het wel de oude sokkenverkoper Vondel. Toegegeven: bij huwelijken en verjaardagen van regenten en hun kinderen behoorde een speciaal geschreven gedicht van Vondel tot de begeerde geschenken. Maar zijn Oranje-lofdichten bood hij zelf aan. Tot zijn verontschuldiging moet gezegd dat hij als landsdichter avant la lettre ook dichtte om het gat in de hand van zijn zoon te dichten, die de aan hem overgedragen kousenhandel in korte tijd failliet kreeg. Als Vondel op zijn 70ste van Amsterdam geen baan had gekregen als boekhouder bij de Bank van Lening, was zijn spottende laatste werk, het grafschrift ‘Hier leit Vondel zonder rouw / Hy is gestorven van de kouw’ werkelijkheid geworden.

Bijbeunen, dat sloeg de oude bard niet af, en de Oranjes betaalden nu eenmaal het best. Zegezangen, Klinkdichten, Lof en Eerrijmen, Bruiloftdichten, Lijk- en Grafdichten, Mengelrijm, en Zangen, het kon niet op. Na de moord op De Zwijger hing het voortbestaan der Oranjes aan een zijden draadje: vandaar Vondels vonkende vreugde bij de geboorte in 1626 van Frederik Hendriks zoon, de latere stadhouder Willem II. Uit Vondels Geboortklock van Willem van Nassau:

‘Oranjeboom, die ciert de Tempe van ons landen;
Boom, naer wiens geur en sap ’s volcx monden watertanden
Prieelnymph altijd frisch; vergun me dat ick dael
Op eeuwigh groenen telgh; en lentsche nachtegael
In’t quicxste van den May, aenhef te quinckeleren
Om uw Prins Willems wiegh en boortendagh te eeren….’

Enzovoorts, plus nog welgeteld 992 regels meer van hetzelfde. Vondels retoriek was voor de Oranjes wat Fidel Castro’s redevoeringen waren voor de Wereldrevolutie: voor minder dan vier uur tekst deed hij het niet. Vondel overtrof zichzelf na Frederik Hendriks verovering van ‘s-Hertogenbosch in 1629, met een zegezang voor degene:

‘…die met zijn volk, te voet te ros,
Verovert heeft ‘s-Hertogenbosch,
Dat tweemaal ’t Leger op zag breken!
O groote winst van weinig weeken!’

Inderdaad: de Staatse troepen deden krap vijf maanden over de verovering, Vondel schreef er ruim 600 loftrompettende versregels over. Zoals ook uit bovenstaande regels blijkt was Frederik Hendrik duidelijk zijn favoriet, ten koste van halfbroer Maurits, die zich niet eens verdedigen kon wegens nogal dood. Bij de Academieprijsvraag in 1630 schopt Vondel nog even tegen Maurits’ lijk door de ‘Stedendwinger’ Frederik Hendrik neer te zetten als ‘den Veldheer van het landt/ die met ‘Hartogenbosch gaet strijcken / daer Mauritz tweemael af most wijcken’.

Desondanks werd Vondel, parallel aan het Amsterdamse verlangen naar vrede, steeds pacifistischer. Zijn oorlogsmoeheid klinkt nog door in het huwelijksgedicht voor Frederiks dochter Henriëtta Catherina uit 1659: ‘Ick zong voorheen met lust den oorloghstoght / van FREDERICK, die pais door oorlogh zocht / en met den pais zije ooghoogen quam te luicken’.

Weduwe Amalia van Solms beloont hem desondanks met een zak geld en een gouden penning met de beeltenis van de dierbare overledene. En Vondel schrijft dan ook dáár weer een dankdicht over. Zo blijven we bezig, inderdaad.

Ook de rest van de Oranjes ontkomen niet aan Vondels drang tot dankdichten. Toen Johan Maurits van Nassau von Siegen, wegens zijn activiteit te Zuid-Amerika bijgenaamd ‘De Braziliaan’, te Franeker bijna van een brug donderde, dichtte Vondel prompt drie bijschriften ‘Op het geluckigh ongeluck’ en was niet te beroerd daarbij volstrekt over the top, verwijzend naar de Braziliaan zijn voornaam Mauritius, de marteldood van de H. Mauritius in te verwerken.

Vondel schreef ook een uiterst boos gedicht over de executie van een verklaard tegenstander van de Oranjes, die op 13 mei 1619 in opdracht van Maurits vermoord werd: Johan van Oldenbarnevelt. Vondel gaat zelfs zo ver Maurits met de moordende keizer Nero te vergelijken in het bekende ‘Stockske’:

‘…toen hy voor ’t bloedigh zwaert most knielen,
Veroordeelt, als een Seneka,
Door Neroos haet en ongena’
Tot droefenis der braefste zielen.
..’

Juist dat ‘Stockske’, over een oppositionele raadspensionaris, werd een van de bekendste gedichten van de Oranjefan Vondel. Soms neemt de geschiedenis wraak.

Hooft en Huygens
Dan de grote Pieter Corneliszoon Hooft. Die mag dan tegenwoordig een Staatsprijs zijn, maar hij liet het qua Oranje een beetje zitten, op wat lofdichten bij veroveringen van Frederik Hendrik na. Na diens dood publiceerde Hooft de nogal gekunstelde regels:


‘Prins Vreedrijk vocht, tot dat men werd om vreê gebeden.
Prins Heinrijk heeft den staat beheint met negen steeden’.

‘Vreedrijk Heinrijk / Frederik Hendrik’ – let op de woordspeling. Men zou denken: bij wie kan de Oranjeklant vervolgens poëtisch beter terecht dan bij een van de grootste dichters uit die tijd, Constantijn Huygens, bovendien de persoonlijk secretaris van zowel Frederik Hendrik als Willem II? Dat valt vies tegen. Huygens debuteerde in druk met een jammerklacht over de in 1617 jonggestorven Maurits van Nassau, buitenechtelijke zoon van Prins Maurits. Maar het is duidelijk een zielloos gelegenheidswerkje. Ook Maurits komt er bij zijn dood bekaaid van af in Huygens’ Scheepspraet. Het gedicht begint veelbelovend met stoere zeebonkentaal en de gebruikelijke lofuitingen:


‘Mouringh, Schipper zonder weer-gae,
Die sijn’ onverwinlickheit
Waar de Sonn op, waer sy neer gae,
T’aller ooren heeft gepreit…

Maar het gedicht eindigt uiterst onverwachts met ‘…tuygde dat hy vroom eleeft heit,/ met een traentgien op sijn koon’. En die traan is terecht, want het gedicht kwam nimmer af. Of om precies te zijn: er waren al zeven coupletten gedrukt, maar Huygens schreef er drie bij, waarin hij overduidelijk hengelde naar de vacante functie van persoonlijk secretaris van Frederik Hendrik. Toen dat lukte, hoefde dat gedicht ook niet meer af. Het is dan ook de eerste op rijm gestelde sollicitatiebrief in de Oranje-historie.

Na de florissant verlopen Gouden Eeuw werd alles minder, ook de Oranje-poëzie. Obligate oden, herhalingen van zetten, met vooral De Zwijger en beide opvolgers in het zonnetje gezet. Met de stadhouders Willem II, III, en IV, bij gebrek aan spectaculaire veldtochten (op Willem III’s expeditie tegen Engelands Roomse koning Jacobus II na) kon geen lofzang gevuld. Sterker nog: landsdichter Jacob Cats zat de bijzondere vergadering der Staten-Generaal voor, waarop men besloot maar een tijdje geen stadhouder meer te benoemen.

Bloedhond
Dus zochten de Oranjedichters hun heil maar weer in de Tachtigjarige Oorlog, een rechte lijn suggererend van De Zwijger tot aan Willem IV, en met een vaste cast boeven (Alva, Philips II) aangevuld met eigentijdse vijanden zoals koning Lodewijk XV. Die stadhouderloze tijdperken tussendoor werden simpelweg uitgevlakt.

In het rampjaar 1672 kwam de thans geheel vergeten Joachim Oudaen bij zijn lofzang op Willem III niet verder dan het nogal stevig aangezette De bloedhond:

‘Zoo m’in Neerland sprak
Duc d’Alba met zyn Spaansche knechten
die ’t al vertrapte, en scheurde, en brak….’

Die hertog van Alva had toen exact een eeuw daarvóór het land al verlaten. Pieter Langendijk, voortlevend in diverse straten, leverde bij het aantreden van Willem IV het eveneens bloedeloze:


‘Voor Kerk en Staat te stryden
Is deeze Held van zins,
Hy zal het Land bevrijden,
Vivat! Lang leev’ de Prins!’

Overtuigde Patriotten
De literaire coryfeeën, vooral die tegen het einde van de 18e eeuw, waren vaak overtuigd anti-Oranje, zoals de dichter Rhijnvis Feith, die als patriot in het Zwolse stadsbestuur gekozen werd. Ook Jacobus Bellamy en Betje Wolff waren overtuigd patriottisch. Die laatste had bij de installatie van Willem V als Heer van haar woonplaats Vlissingen in 1766 nog tegen betaling een ellenlang Nieuw Scheeps Lied afgeleverd, van 352 regels, waarin nogal optimistisch en populair werd omgesprongen met de prins, in plat Vlissings. Het begin en einde:

‘T lust me nou deuz dag te vieren
Mit en ronden Zeemans deun;
Wullum gaat ons scheepje stieren,
Wullum, Schipper Wullums zeun…’
(…..)
Aan de Valre-ep! Vat die touwen,
Hou zee! – hou zee! Zingt nu voort;
Wilhellemus al v-a-n Nassouwen;
Schipper Wullum is an Boord!’

Bij de herdruk twintig jaar later corrigeerde Wolff haar eigen voormalig optimisme, en herinnerde de lezer er nadrukkelijk aan ‘dat gissen geen wiskunst is’. Met andere woorden: de man bleek bij nader inzien een sukkel. Nog twee jaar later werd het Wolff vanwege dezelfde Willem zo heet onder de voeten dat ze na een mislukte staatsgreep in 1787 met haar vriendin Aagje Deken naar Frankrijk vluchtte, om pas tien jaar later in het kielzog van de Franse veroveraars terug te keren. Willem zat toen al hoog en droog als banneling in Engeland. Zijn voornaamste wapenfeiten waren dat hij twee maal werd afgezet, beide keren dan maar naar dansles ging, en in het zicht van de Fransen het hazenpad koos. Anderhalve eeuw later weigerde Koningin Wilhelmina nog bij de herbegrafenis van ‘die sufferd’ op te draven.

Geen wonder dat Bellamy, evenals Wolff afkomstig uit Vlissingen, onder het pseudoniem Zelandus in 1781 zijn Aan eenen Verrader des Vaderlands opsierde met niet misselijke regels als:

‘T Was nagt, toen u uw moeder baarde,
Een nagt, zoo zwart als immer was;
Verrader! monster! vloek der aarde!
Vernedrend schepsel der Natuur!
(…)
Hij zal zijn Vaderland verraden!
De Vrijheid trappen op de borst!’

Uiteraard werd de Post van den Neder-Rhijn, die dit publiceerde, prompt verboden. Maar hoewel Bellamy – hij stierf op jonge leeftijd in 1786 – het niet meer mee zou maken; aan de horizon naderde de Franse Revolutie met rasse schreden. Het zou land, volk én hermelijnvlopoëzie ingrijpend veranderen. Tijdens die Franse bezetting en de Napoleontische tijd daarna draaide de poëtische mening over de Oranjes een halve slag om. Zelfs de in ballingschap in Londen levende ‘sufferd’ Willem V werd geprezen. De nogal opportunistische Willem Bilderdijk wist in die stad, in een aan een dame aangeboden gedicht, Willem V de lucht in te prijzen met zinnen als:

‘ô dat men ’t U op nieuw in Holland aan mocht bieden,
Gelijk men ’t voor eene eeuw aan Koning Willem bood:
Verwinnaar van’t geweld van Neeêrlands Spartaciden,
Zoo aangebeên als hy, zoo machtig , en zo groot.’

Bilderdijk ‘vergat’ even, met Franse slag als het ware, dat alle vorige Willems nimmer koning waren. Maar om dat goed te maken deed hij er een pakje ‘Hollandsche Wafelen’ bij.

Nationaalporno
De dichter Jan Frederik Helmers plande zijn lofdicht op Oranje helaas iets te vroeg. Hij schreef zijn ‘De Hollandsche natie’ in 1812, toen de Franse bezetters nog niet vertrokken waren. Het is tot op heden veruit het meest nationalistische gedicht uit de Nederlandse literatuur. En, begonnen bij de fiere Batavieren, ook het meest bombastische:

‘Zoo was ook, Nederland! in vroeger tijd, uw grond;
Eerst zwalpte ’t nat der zee uw bosch en weiden rond!’

En tussen het zwalpen door zette Helmers de Nederlandse Maagd neer in een potje onvervalste nationaalporno:

‘Gelijk een jonge vrouw, ter slaapzaal ingetreden,
Met maagdelijke schaamte, en weigerende schreden,
Met halfgeloken oog, den aangebeden’ man
’t Verborgen schoon bedekt, maar niet verbergen kan:
Zoo ook onttrok aan ons het Voorgeslacht zijn daden:
(…) De zwakke windsels aan haar borst en heup ontrukt,
En in haar liefde zwelgt met niet verzaadbre teugen;
Zoo willen we in den roem der Vadren ons verheugen.’

En dat dan exact 3545 regels doordenderend. Wij moeten de Franse censor-inspecteur dankbaar zijn voor het schrappen van enkele honderden regels, zoals ’t Land wordt gezuiverd van het ongediert’. Want die Fransen waren ook niet gek: wie zoals Helmers zowel Maurits als Frederik Hendrik prijst met ‘‘k wil u beiden de offers wijden, / Die onze erkentnis op ’t altaar der Vrijheid biedt, / Het offer van ons hart; versmaadt die hulde niet…’, maar niet één maal koning Lodewijk Napoleon noemt, maakt zich niet populair bij de bezetter. Drie maanden en drie drukken van ‘De Hollandsche Natie’ later, kwam men Helmers arresteren. Helmers’ zwager, de dichter Cornelis Loots, deed open en wees pathetisch naar de bedstee: ‘Zie daar uw gevangene!’ Helmers was zo verstandig geweest om zojuist te overlijden. Deze ultieme heldendaad leverde hem de naamgeving van drie Amsterdamse straten op.

Neêrlands bloed
Na de Bataafse en Franse tijd bleken de patriottische dichters uit de eeuw daarvoor uitgestorven. De Fransen hadden onder Napoleon in Rusland klop gekregen, en de nieuwe gedwongen werving van soldaten maakte het patriottisme er ook niet populairder op. Nadat Willem Frederik geland was en tot koning Willem I gebombardeerd was, gingen alle poëtische remmen los. De ophemeling van de Gouden Eeuw werd het nieuwe ijkpunt voor koningsgezinde, godvruchtige en nationalistische poëzie. Zelden is dan ook zo’n hoop Oranje-femelarij en pluimstrijkerij de dichtkunst binnengemarcheerd als begin 19e eeuw. Zo rijmelde de voorheen vurig patriot Rhijnvis Feith op zijn oude dag nog:

‘Ook ik, ik schrei van vreugd en smaak verrukt Gods zegen
Wat kon de naar het Graf gebogen Grijsaard meer?
Zijn hart aanbidt Gods gunst, gloeit Neêrlands Redder tegen.
En legt zijn Zwanenzang aan zijne voeten neer.’

Hij is toch nog eenenzeventig geworden. Maar dan de Rotterdammer bard Henricus Franciscus Caroluszoon (Hendrik) Tollens! Tollens! Wie zijn ellenlange rijmdicht ‘Overwintering op Nova Zembla’ overleeft, verkiest voortaan de vrieskou boven het uitzitten van deze 717 strofen. Bij het aantreden van de nieuwe koning schreef Tollens een ‘Lierzang’ waar God zélf de koning aanbeveelt, en de overige Europese royalty maant voor de nieuwkomer een stukje op te schuiven:

‘Kort in uw schepters en uw kroonen, / Schuift op, ô Vorsten, met uw troonen:
Want Nassau zet zich naast u neêr. / Triomf! laat klinken stem en snaren!
De kelk des onspoeds is geleêgd! / De smaad van zoo veel bange jaren
Is door Gods vinger uitgeveegd.’

Tollens schreef ook ‘Wien Neerlands Bloed’ als nieuw volkslied voor de heraangetreden Oranjes. Tegenwoordig omstreden en vanwege de eerste regels (‘Wien Neerlands bloed door de aderen vloeit; Van vreemde smetten vrij’) nogal eens als racistisch beschouwd – terwijl Tollens uiteraard met die ‘vreemde smetten’ duidde op de jarenlange Franse bezetters. Om te vervolgen:


‘Hij zett’ met ons, vereend van zin / Met onbeklemde borst
Het godgevallig feestlied in / Voor vaderland en vorst!’

Geen wonder dat krap een halve eeuw het Rotterdams standbeeld van de dichter onthuld werd door koning Willem III. De dichter prijkt sindsdien, gekleed in een kamerjas, in een wijk die het bombardement oversloeg. Tollens was niet de enige die God als getuige opriep. Ook in het dichtwerk van E.J. Potgieter, met name in ‘Noord en Zuid onder Willem I’, draaft het Opperwezen hoogstpersoonlijk op:

‘Bataaf en Belg zij één!’ zoo klonk de stem van God.
‘T verdeelde Kroost zij één en minne d’eigen Vader!’
En van d’Oranjestaf druipt zegen en genot
Wij treden beter eeuw door ’s Konings wijsheid nader.’

Dat Oranje druipen duurde dus niet zo lang, en ook die Koninklijke wijsheid schoot tekort, want nauwelijks een jaar na dit nota bene door Potgieter in Antwerpen geschreven gedicht breekt dankzij Willems dwarsheid de Belgische opstand uit, voorbode van de breuk. Dit bewijst eens te meer dat poëten, met name Potgieter, niet aan politiek moeten doen.

Stevig los ging ook de naar het protestantisme overgestapte joodse bankierszoon en dichter Isaäc da Costa. Tussendoor tierend tegen de moderne tijdgeest leverde hij met ‘Rouw en Trouw’ een kunststukje af bij de dood van Willem II. Middels een Bijbelcitaat de link met David leggend, publiceerde hij in het Handelsblad:

‘Het klokgebom van oord tot oord / plant voort het zieldoorvlijmend woord:
“Aan de overzij van den Moerdijk / daar ligt des Konings dierbaar lijk!”
De doodsklok dreunt, heel Neêrland weent, / en om het Delftsche grafgesteent
pleegt het den TWEEDEN WILLEM rouw, / zweert het den DERDEN WILLEM trouw.’

En over ‘klokgebom’ gesproken: de onverholen bombast tekent het fanatisme van de bekeerling. Da Costa had al eerder de wederopstanding van Nederland in Bijbelse termen gegoten:

‘O, Nederland!, Gij zult eens weêr / Het Israël van ’t Westen worden!
God zal uw kerk met licht omgorden / uw koningen met Davids eer.’

Da Costa blééf, als overtuigd calvinist, de Oranjes steunen, maar die stelden hem steeds meer teleur. Koning Willem I trouwde een katholieke vrouw, diens zoon Willem II sympathiseerde met de papen, en koning Willem III was zo pervers dat er met fatsoen geen gedicht meer aan te wijden was. Maar dan vroeger: ‘Oranje, eenmaal het ultimum refugium, de kleur des lichts, als alles aan de horizon donker was!’

Bilderdijk kampioen ophemelen

De onbetwiste kampioen in het schaamteloos ophemelen der Oranjes was Willem Bilderdijk. Er kon in de 19e eeuw niet koninklijk aangetreden, verloofd, getrouwd of geworpen worden of Bilderdijk begon prompt aubades af te scheiden. Bilderdijk bejubelde Willem I, daarbij even zijn eigen innige vriendschap met de weggejaagde Lodewijk Napoleon vergetend, van wie hij zelfs een hofbaan had geaccepteerd. Daar deed Bilderdijk niet moeilijk over. Hij bezuinigde evenmin op uitroeptekens:

‘Vlecht Oranje om de hoed! / Holland rijst met nieuwe moed
Uit de schoot der waat’ren! / Huppel vrolijk in het rond!
Daver Hollands vruchtbre grond! / Laat de vreugde schaat’ren!’

Vooral verbijstert de brutaliteit van Bilderdijk, die immers ook volgens toenmalige begrippen een Frangezinde collaborateur was geweest. Het weerhield hem niet om een nieuw Wilhelmus te schrijven voor de net aangetreden Oranjevorst, integendeel. Hier enkele strofen:

‘Het bloed van onze vaad’ren / Is niet in ons verfranscht:
Het huppelt door onze aaad’ren / waar ’t blijd Oranje glanst.’
‘De tweedracht is verbannen: / Ons Vaderland is vrij: /
De geessel der tyrannen / Oranje staat ons bij.’

Niet verfranst – je moet maar durven. De nu geheel vergeten dichter Carel Godfried Withuys – er is nog geen steeg naar hem genoemd – weerde zich vooral vaderlandslievend gedurende de Belgische opstand. Hij hield zijn Oranjeliefde dapper vol: een decennium later begroette hij Willem III, die zijn vader opvolgde toen die na acceptatie van de Grondwet prompt was overleden, met juichende strofen:


‘Ontbloot de kruin! De Koning naakt! / Hij komt, nog in de kracht der jaren;
Zoo noodig, om de rijksbezwaren / Te torschen, die hem ’t lot vermaakt.’

Geen wonder dat van Withuys aan het eind van zijn leven gehakt wordt gemaakt door de nieuwlichters van het blad De Gids. Volgens sommigen bezorgde de keiharde kritiek van C. Busken Huet hem de fatale bloedspuwing. Ja, de tijden waren aan het veranderen: en wie over Willem III nu Withuys’ regels ‘De koning naakt’ leest, denkt onwillekeurig aan dezelfde Willem III die inderdaad naakt op een Zwitsers balkon verscheen. ‘Te C. in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbij kwamen,’ om het onvolprezen schotschrift Koning Gorilla nog maar eens te citeren.

Inderdaad: de koning had langzamerhand geen kleren meer aan, en nu kwamen de kinderen aan de kant in opstand tegen hun nationale Vader. Typerend is de houding van Multatuli, die het niet eens de moeite vond om nog van leer te trekken tegen de Oranjes. Aan J. de Geyter schreef hij begin 1867:

‘Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!) Maar… de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan ’t valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, ’t is een pis aller.’

Een lapmiddel. We moeten er maar mee leven, ook in de literatuur, maar eigenlijk is het niks. Met Multatuli, en niet minder met het opkomend socialisme, was een nieuwe tijd aangebroken – ook voor hofpoëten. Die liepen voortaan ofwel aan de leiband, of het liet hen koud wat de koning deed. Het patriottisme van de 18e eeuw was nog praktisch gericht op machtswisseling, op het vervangen van de adellijke elite.

De net genoemde Feith bijvoorbeeld had geen hekel aan de Oranje-stadhouder, maar wél haatte hij de aristocratische staatsgezinde partij. (Hoewel het dan wel wat vreemd is dat hij dat deed onder zware invloed van zijn Zwolse buurman aan de Bloemendalstraat, de radicale aristocraat Joan Derk van der Capellen tot den Pol, auteur van het anonieme pamflet Aan het volk van Nederland, dat van Willem V weinig heel liet.)

Maar de moderne republikein van een eeuw later wilde geen machtswisseling, die streefde naar een heel andere maatschappij: desnoods een socialistische waarin voor de Oranjes geen plaats meer was. Het zou zijn weerslag hebben op de hermelijnvlopoëzie: waar de professionals het lieten afweten, nam het Volk het over.

‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, dichtte classicus, communist en cricketkampioen Herman Gorter in zijn ‘Mei’, in 1889 in De Nieuwe Gids. Maar liefst 4381 versregels, een ode aan een Nederland zonder kroon of koning, en een strijd tussen het zinnelijke en de ziel, tussen lichaam en geest, waar geen monarch zich mee bemoeien kon. Maar de koningsloze poëzie was er niet vanzelf gekomen. Eer die nieuwe lente kon aanbreken, moesten er eerst nog enige oude ijsbergen ontdooid worden in de Oranjepoëzie. Neem nu de volgende, iets eerder geschreven ‘Lente Groet’:


‘De lente ontwaakt: zij vlecht met d’ouden glans
de Oranje bloem in de eerste en schoonste krans
[…] De gulle vreugd voerd’ ze ook ter hoofdstad in
als lijftrawant van ’t Koninklijk gezin
dat we onverlet met blijde galmen groeten.
Zijt welkom, Vorst! Die wij op nieuw ontmoeten.’

Deze aan Willem II opgedragen ‘blijde galmen’ zijn van de verder godzijdank volstrekt onbekend gebleven Lambrecht van den Broek, een Rotterdamse pakhuisknecht die aan het dichten was geslagen. Hij stond nog in de traditie van dichters als Tollens, die zijn werk gunstig besprak, en van de hele generatie domineedichters als Nicolaas Beets. Die laatste liep enkel bij een portret van Willem III al leeg in een al even vochtige parallel tussen overstroomd land en stromende liefde:


‘Dit’s Willem, wiens gelaat, en woord, en milde hand
de jamm’ren matigen van het overstroomde land
Gods hand zij met hem en bescherm hem op zijn wegen!
‘S Volks liefde stroome hem, aan alle stroomen tegen!’

Ja, daar stroomt wat af. Je zou zeggen: zandzakken voor de deur! Maar het hielp allemaal niks. De Tachtigers, de nieuwe generatie, zouden de domineesdichters én hun Oranje-poëzie effectief van de preekstoel af schieten. Onder het pseudoniem ‘Cornelis Paradijs’ maakte Frederik van Eeden in de bundeling pastiche-poëzie ‘Grassprietjes’ gehakt van Beets:

‘Maar van allen toch de baas / Is de groote Nicolaas; –
Wat heeft hij niet saâmgedicht! / Hoeveel harten niet gesticht
Goethe met Homerus samen / Kunnen nooit zijn roem beschamen:
Want hij heeft wat hun ontbrak: / Echte vroomheid … door zijn vak.

Maar het moet gezegd: ging Tollens ten onder aan de Tachtigers, de oude baas Beets hield moedig stand. Typerend is hoe hij eind negentiende eeuw nog wanhopig poogde enig sentiment op te wekken voor koningin Emma, die we inmiddels voornamelijk kennen als degene die de hoogbejaarde Willem III nog zijn troonopvolgster Wilhelmina schonk, maar verder door haar levenslange zwarte weduwenoutfit afgezet met witte kant. En Beets was niet te beroerd bij de dood van Willem III diens weduwe sentimenteel te prijzen en tegelijkertijd subtiel zijn eigen rol – hij leidde de rouwdienst op ’t Loo – in verzen te verwerken:

‘De zon bescheen met vriendlijk licht / op d ‘eersten der Decemberdagen,
Het Loo, als voor mijn aangezicht / Zijn Vorst en Heer werd uitgedragen.

De koning als vorst van de zon – maar dominee Beets was erbij! Geen wonder dat Frederik Van Eeden (als Paradijs in ‘Grassprietje’s) Beets zijn hermelijnvlopoëzie zo kon samenvatten:

‘Bescherm, o Neerlands God! ons land en vorstenhuis,
En sla des vijands heer met sterke hand tot gruis.

Maar ere wie ere toekomt: de 19e-eeuwer Van den Broek, de door zelfstudie opgeklommen Rotterdammer, bleek een vroege voorloper van een heel nieuw genre: het Oranje-amateurgedicht. Waar immers de ‘gevestigde’ dichters steeds meer voor de eer bedankten, nam het gewone volk de poëtische lofprijzingen over. Zo dichtte ene
P. van Os jr. onder de wel érg reclame-achtige schuilnaam ‘Rogierse, in verfwaren’, de koning ongekende macht toe:


‘Dan staat de Derde Willem op / als koning bij mijn gratie
vermorzelt kloek der Grondwet kop, / tot vreugd van heel de natie.’

Mystificatie
Het grappige is echter dat zich achter deze ‘Van Os’ zich twee liberale Haagse notabelen (dr. J. Rutgers en Jhr. mr. J. de Witte van Citters) verschuilden. Via deze gefingeerde, wel héél erg klassieke Oranje-poëzie vocht dit liberale duo hun strijd met de ‘Kerkelijken’ uit. Het is dan ook nóg grappiger te zien hoe nog ná de Tweede Wereldoorlog, in de bundel ‘Dichters om Oranje’, (recentelijk nog aanbevolen door B. Droog, zelfopgeworpen poëzie-encyclopedist uit Eenrum, Gr.), samensteller Anton van Duinkerken met beide benen in de mystificatie trapte.
Zijn katholieke voorganger dr. Herman Schaepman, eerste priester in het parlement en voorman van het katholieke volksdeel, gooide in zijn zesentwintig pagina’s lange ‘Kroningslied’ álle bekende Oranje-thema’s op een grote hoop, en bewees zo met zijn poëzie dat hij zich beter kon beperken tot de politiek of het priesterschap:


‘Een lied voor U, mijn Koningin! / U, Wilhelmina van Nassouwe,
Mijn eerbied, liefde, hulde en trouwe, / Mijn ziel en zin!’

Het was immers duidelijk uit welke hoek de wind ging waaien: al leverden sommige gevestigde dichters nog voor dikke duiten gelegenheidspoëzie voor de Oranjes (Kloos, de Mérode, en vooral P.C. Boutens en Jan Prins), steeds meer lieten zij de Oranje-propaganda letterlijk links liggen. Vanaf 1900 kwam de hoop voor de Oranjes steeds meer van de volkspoëzie: daar schitterde als vanouds het heilige trio God, Vorst en Vaderland. De ‘gewone mensen’ namen ter hand wat de professionals laten liggen. De hermelijnpoëzie ontwikkelde zich tot een amateuristische dichtsoort, en de ‘officiële´ Oranje-poëzie verwerd tot maakwerk.

Zelfs de tachtiger Kloos, in zijn jonge jaren toch ‘een God in ’t diepst van zijn gedachten, met in het binnenst van zijn ziel ten troon’, bezondigde zich hoogbejaard aan het prijzen van die ándere troon. En ontving dankbaar de nota bene naar Tollens genoemde prijs voor zijn hele oeuvre. Bij zijn zestigste verjaardag werd Kloos ontvangen op paleis Huis ten Bosch door koningin Wilhelmina. Dus leverde hij bij haar 25-jarig regeringsjubileum drie ’tijdzangen’ voor het officiële gedenkboek, sonnetten met veel Hoofdletters en slepende regels als:

‘Neen, wie der dingen Diepte kan verstaan,
Weet, dat de Besten, Hoogstens door al verdre tijden
U zullen als des eêlsten Willens Majesteit belijden.’

Ach, de man moest toch érgens zijn bovenmatige drankrekening van betalen. Maar dan P.C. Boutens! Waar Bilderdijk een eeuw eerder al zijn pen in de inkt doopte zodra er een koninklijke geboorte, huwelijk of dode dreigde, nu was voor die baan de dichter Boutens immer beschikbaar. Zijn ‘Morgengedachten’ bij Wilhelmina’s vijftigste verjaardag denderen 132 dichtregels door, waaronder het, zij het onbedoeld, nogal suggestief dubbelzinnige:

‘Zoo tusschen U en Uw geslacht, o Koninginne,
En ons, uw Volk, is zulk verband gelegd
Door d’ Eersten Willem die ons heeft erkend in minne
En ons voorgoed in zich en zich in ons geëcht.’

Het gedicht werd massaal verspreid en de dichter letterlijk vorstelijk betaald. Dat gold ook voor de rijmprent die Boutens schreef voor Prinses Juliana der Nederlanden bij haar huwelijk met Prins Bernhard. Daarvan werden er in 1937 anderhalf miljoen onder de Nederlandse jeugd verspreid, hoewel het de vraag was of diezelfde jeugd iets begreep van de gezwollen strofen van Boutens. Erger was nog dat wéér een gedicht van Boutens deels aan dubbelzinnigheid ten onder dreigde te gaan. Hij had er vier dagen voor nodig, maar scheidde op de laatste avond voor de deadline toch nog acht coupletten af. Helaas voor hem was de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de hervormde predikant en theoloog Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne, niet kapot van het laatste couplet. Aansluitend bij de tóch al op de rand verkerende regels ‘De zoete zekerheid van ’t hart: / Daar is geen Meimaand zonder min!…’ , luidde dat couplet:

‘Gelijk de nachtegaal zijn gaai
Opvoert aan immer heller toon
Zal mijn verrukking lichterlaai
De wieg omzingen van Uw zoon,
Het kind van liefde op Hollands troon!’

De kwestie werd tot in de ministerraad besproken. De minister achtte het maken van nageslacht een zaak van het paar zelf, en premier Colijn achtte de passage ongeschikt voor kinderen. De zaak liep hoog op omdat Boutens weigerde een vervangend couplet te schrijven. Uiteindelijk werd het ‘gat’ door de illustrator gevuld met een monogram met de letters J en B. Vervolgens kwam er nog gedonder over geld, en God die er niet in voor kwam, en het was duidelijk: dichters dachten voortaan wel twee keer na voordat ze met de Oranjes in zee gingen.

De Oranjes zélf gingen reeds na enkele dagen wereldoorlog zélf in zee, naar Londen en naar Canada. Het bekendste gedicht daarover was van, het zal ook es niet, een dominee, ja zelfs de oud-hofpredikant W. Welter:

‘Neen, ’t was geen vlucht die u deed gaan / maar volgen, waar God riep
‘k vraag niet, wat in u is doorstaan, / een strijd, hoe zwaar, hoe diep.
Wij knielen naast en met u neer, / tot God de blik, de hand:
Geef Neerland aan Oranje weer, / Oranje aan Nederland.’

‘Nee, ’t was geen vlucht.’ Maar evenmin een ommetje in de frisse avondlucht: Wilhelmina bleek niet overmatig bereid, behalve voor de Oranje-microfoon, de benarde joodse burgers bij te staan. Maar zoals wij sinds kort weten, was de Majesteit te Londen volcontinu aan het pepmiddel pervetine, in hedendaags jargon ‘crystal meth’ geheten, hetgeen Haar wispelturige humeur verklaart.

Toch steeg de populariteit van de Oranjes tijdens hun afwezigheid tot grote hoogten. Zelfs prins Bernhard schopte het, hoewel hij toch nét niet door zijn schoonmoeder tot baas van een militair bewind was benoemd, tot Goede Vaderlander. Anonieme pamfletten over hem en de Oranjes gingen van hand tot hand. Nog onlangs ging een hele stapel manuscripten verzetsgedichten bij Catawiki ter veiling. Niet allen van hoge poëtische kwaliteit, maar het doel was duidelijk, zoals bij deze uit juni 1945:


‘De prins is heden jarig;
ofschoon van Duitschen bloed,
zijn w’ allen toch eenparig
in’t loven van zijn moed.’

En zo nog negen coupletten door. En toen was het land al bevrijd. De kiesheid en Oranjeliefde gebieden mij helaas de veilingprijs niet te onthullen. Maar zoals gezegd: langzamerhand werd het stiel van de hermelijnvlopoëzie overgenomen door het gewone volk. De ‘gewoonheid’ die, parallel daaraan, koningin Juliana nastreefde, uit zich ook in het geringe aantal gedichten van gevestigde dichters over haar en haar nageslacht. Behalve de door de cultheld Sjef van Oekel gezongen ode aan Juliana (tekst: Wim T. Schippers) houdt het allemaal niet over:

‘Wij weten van geen wijken
Daar achter de duinen en dijken
Want we hebben de liefste vorstin van deez’ aard
En dat, dat is ons heel wat waard.

Juliana, onze vorstin
Juliana, koningin
Juliana, wij houden van jou
Juliana, we blijven je trouw.’

De Oranjes wáren al niet zulke grote poëtische cultuurbevorderaars. Men kon in plaats van bewonderend aan de route staan, wachtend op De Koets, beter thuisblijven, zoals zelfs een officiële Dichter des Vaderlands, Driek van Wissen, onderstreepte in zijn kernachtige:

‘Ook ik blijf deze dag maar veilig thuis,
Want er bestaan modernere manieren
Om vrolijk Koninginnedag te vieren:
Ik surf naar www punt koningshuis

En met mijn vlag, mijn hoedje en mijn toeter
Zit ik te juichen achter mijn computer.’

En inderdaad: bleef het daar maar bij. Maar er waren twee tegenkrachten die dat verhinderden: het fenomeen van de ‘Dichter des vaderlands’, en anderzijds de onvermijdelijke Stem des Volks die zich steeds vaker Oranjekleurig uitte. En dan mogen we nog van geluk spreken dat op het steekwoord ‘Oranje’ ongeveer 99 procent van de verzen over voetbal gaan. Het internet bood nieuwe kansen aan de oude hermelijnvlopoëzie, en vooral aan de vertrouwde thema’s God, Vorst en Vaderland. Niet te beroerd om in de historie te duiken dichtte bijvoorbeeld een zekere Wim Overweg in 2012:

‘Het valt ons allemaal een beetje tegen,
Toen Willem van Oranje werd vermoord
Was er geen tijd meer voor een laatste woord,
Tot op het allerlaatst heeft hij gezwegen.

Door Balthasar had hij geen schijn van kans,
Dus ook geen famous last words in het Frans.’

En dat het ‘allemaal een beetje tegenvalt’, dat is nog een understatement voor alle Volkspoëzij die de laatste jaren op het internet opduikt. Tik in ‘Oranje’ en ‘gedicht’ en je stuit op parels als deze, helaas anoniem:


‘Koninginnedag is iets speciaals,
volgend jaar gebeurd het nogmaals.
Allemaal heel gezellig in het oranje gekleed,
het is iets wat iedereen deed.’

Zo is de website Dichters.nl (‘de online plek waar dichters en gedichten lezers elkaar ontmoeten’) een mer à boire van Oranjegezinde middelmatigheid. Te vaak helaas anoniem, zoals deze van ene ‘Dichterbij’ bij de dood van prins Bernhard:

‘Waar drommen mensen defileerden / de koninklijke familie feliciteerden
Geeft Soestdijk nu ’n verlaten blik / in weemoed, ’n verborgen snik
Bernhard van Lippe-Biesterfeld / in zijn keurslijf vaak bekneld’
Schreef als Juliana’s prins gemaal / zijn bewogen levensverhaal
Had met de natuur begaan / Afrika hoog in het vaandel staan.
De witte anjer kenmerkte hem / Verloor hiermee de laatste stem.’

Maar er is altijd hoop, zo getuigt Petra Groeneveld op de christelijke ‘gedichtensite.nl’ in het aangrijpende ‘O, Here God wat een verdriet’:

‘U bent een God van wonderen, / laat ons opnieuw verwonderen
en doe de prins herrijzen.
Bij U is niets onmogelijk, / nu hij zo ligt on-ogenlijk.’

Inderdaad. Dichteres Janneke Troost plaatste (op 1001gedichten.nl) de huidige koning op dezelfde hoogte als Jezus en bewees en passant dat het volrijm nog springlevend was:


‘Er zijn twee koningen in mijn leven, / beiden zitten op een troon,
één heeft de naam Willem-Alexander gekregen, / en Jezus die nu bij Zijn Vader woont.’

Soms echter mengt een van zijn dichtwerk levende ‘dichter’ zich onder het amateurgerijmel. En dan blijkt, zoals bijvoorbeeld bij Bart ‘FM’ Droog, de Groningse bard van zompen en zwaden, het resultaat niet veel te verschillen van bovenstaande voorbeelden. In zijn bundel ‘Eenzame uitvaart’ herdacht hij de zojuist overleden prins Claus met:

‘…zelfs in je sterven
gunde het je geen rust
maar lieve prins, slaap zacht
je missie is bijna volbracht.’

Dichter des Vaderlands
Dat je denkt: kán je wel tegen iemand die vanuit zijn kist zich niet mee kan verweren? Via de instelling van een ‘Dichter des Vaderlands’, iets waar deze Droog zich overigens tot het uiterste tegen verzette toen bleek dat hij zelf niet in aanmerking kwam wegens geen dichter, werd nog gepoogd het springtij der amateurdichters tegen te houden. Het is dan ook een onmogelijk genre, waar zelfs een door de wol geverfde dichter als Gerrit Komrij geen raad mee wist. Komrij zou het vier jaar volhouden, en toen gooide hij voortijdig de handdoek in de ring. Hij was het zat om ‘amechtig achter het Oranjehuis aan te hollen’. Dat was wel gebleken, toen zíjn gedicht bij de dood van prins Claus helemaal verkeerd viel bij Oranjegezinde gereformeerden. Terwijl het nog wel zo complimenteus was:

‘Werd hij niet, toen liefde hem tot ons voerde,
Met geweld en hatelijkheid verwelkomd?
Vreemdeling te midden van volk dat niet vroeg
Naar wat hij zelf dacht.

Oude wonden eerde hij prinsgewijs, door
Sinds die dag het volk tegemoet te treden
Met discretie, intelligentie, humor –
Vreemde talenten.

Nu hij dood is lijkt ook zijn aard begraven:
Wrok en kleinheid maken opnieuw de dienst uit.
Tranen zie ik? Valt van dit volk de rouwklacht
Nog te vertrouwen?’

Ai. De redactie van het Reformatorisch Dagblad vroeg de neerlandicus C. Bregman om commentaar. Hij vond het ‘niet mooi’, en bovendien niet beantwoorden aan menige regel der dichtkunst. Door prins Claus als gunstige uitzondering neer te zetten, worden wij ‘een stelletje huichelaars’ en wordt het Koningshuis bevolkt met ‘uitsluitend wrokkige en kleinzielige mensen.’ Koningin Beatrix was dat trouwens niet met C. Bregman eens: bij het overlijden van Komrij condoleerde zij, vrij uitzonderlijk, zijn weduwnaar Charles Hofman met een telegram: ‘Nederland heeft in hem een groot dichter verloren.’

En dan hebben we het over een koningin die een vrij precieze opvatting lijkt te hebben over de verhouding tussen de Oranjes en zij die hen bezingen. Zelf zong ze immers openlijk niet mee toen de bekende volkmusicus André Rieu in de grotten van Valkenburg bij het bezoek van Beatrix het Limburgs Volkslied speelde, inclusief het later (in 1939) door een dirigent van het Roermonds Mannenkoor extra toegevoegde ‘Oranje-couplet’. In het katholieke Limburg had men immers, net zoals in het belendende België, het niet zo op de Oranjes. Niettemin getuigt het ‘Bronsgroen eikenhout’:


‘Waar aan ’t oud Oranjehuis, ’t volk blijft hou en trouw;
Met ons roemrijk Nederland, één in vreugd en rouw;
Trouw aan plicht en trouw aan God, heerscht van Zuid tot Noord:
Daar is mijn Vaderland, Limburgs dierbaar oord!’

Eens te meer bewijs dat men zich niet moet wagen aan Oranje-aubades was de sneue geschiedenis van het nationale ‘Koningslied’ bij de kroning van Willem-Alexander op 30 april 2013. Het ‘Nationaal Comité Inhuldiging’, in feite theaterman Joop van den Ende, nam het initiatief tot een ‘door het hele Volk geschreven en gezongen’ jubellied. Een hele kudde Bekende Nederlanders, vaak uit de Van den Ende-stal, bleek bereid mee te zingen. Wij memoreren slechts een Jim Bakkum, een Esmée Denters, een Wouter Hamel en een Kraantje Pappie. Die laatste celebrity werkte ook mee aan de tekst, met bekende lyrici als Daphne Deckers en Ali B. Van de tekstbijdragen van het Volk werd al snel wegens kwaliteitsgebrek afgezien. En Rob de Nijs trok zich schielijk terug na lezing van de ‘erbarmelijk slechte tekst’. Daar had het voormalig jeugdidool wel een punt, gezien grotesken als:

‘De dag die je wist dat zou komen is eindelijk hier
[…] Door de regen en de wind
Zal ik naast je blijven staan
Ik behoed je voor de storm
Hou je veilig zo lang als ik leef
[…] De W van welkom in ons midden
Tot welke God je ook moge bidden
De W van Willem
De W van wakker, stamppot eten
Miljoenen coaches die beter weten…’

Dat laatste klopte dan weer wél, want de kritiek barstte miljoenvoudig los. Het Volk zou eendrachtig en tegelijkertijd, in élke provincie tot in voormalige koloniën als de Antillen toe, de tekst zingen. Maar de samenzang sneuvelde al in Drenthe (te weinig Drenthen bereid) en Limburg (te weinig Oranjeklanten), terwijl de dirigent van het kinderkoor in Middelburg het ronduit onverantwoord vond de tekst aan zijn zangertjes voor te leggen. Minister Bussemaker stelde nog vergeefs voor de ’taal- en spelfouten’ uit de tekst te halen. De beoogde koning zelf ‘betreurde de ophef’ maar zweeg wijselijk over de inhoud.

Daarop trok de componist van het gedrocht, John Ewbank, die op Twitter was bedreigd met steniging en de brandstapel, het lied in. Of later toch weer niet. Of wel. Er werd vergeefs gezocht naar alternatieven, waarbij zelfs de bijdrage van Dries Roelvink niet kon bekoren, ondanks de verpletterende lyrische eenvoud ervan:


‘Jaren van wachten worden beloond
De tijd is gekomen, een prins wordt gekroond.
Koning van Oranje, dat is wat jij nu bent.
Hart en ziel van Nederland.’

En uiteraard kwam er tenslotte nóg een rel: over mogelijk plagiaat van de melodie, maar vooral over de kosten. Die bedroegen in totaal 574.463 euro. Als we de repeterende refreinen even negeren, was dat dus, voor 441 woorden, grosso modo 1302 euro en 64 cent per woord. Er zijn dagen dat u en ik dat niet verdienen. Om van het Volk maar te zwijgen.

En zo komen we dan tenslotte tóch weer uit bij het Wilhelmus, de nationale lofzang aan de Oranjes. Verouderd, volgens sommigen. Aan verbetering toe. ‘Wij zijn al lang niet meer overheerst door Spanje. We zijn een ander volk geworden en onze maatschappij is erg veranderd’, schopte dichteres Anna Vegter in 2016 een open deur in. En dat hebben we geweten: slechts een jaar later kwam het oud-journalistenblad ‘Argus’ op de onzalige gedachte midden in de meest republikeinse stad van ons land een wedstrijd voor een nieuwe Wilhelmus-tekst uit te schrijven. Dat hebben we geweten. Ene Peter de Hoog won de wedstrijd met de volgende politiek-correcte tekst:

‘Mijn land van zee en wolken,
Mijn land van Westenwind.
Een thuis voor vele volken,
Een plek voor ieder kind.
Laat mij, je schoonheid delen,
Oh Nederland, zo klein,
Een koninkrijk voor velen,
Zal je eeuwen lang zijn.’

Tsja. Deze versie is in zoverre consequent dat het alweer, net zoals in het origineel, de klemtóón op de vérkeerde lettérgrepen legt: ‘je schó-hoho-óónheid delen’. Dan maar liever de oprechte amateurs zoals Mina Mulder-Zuur, met haar treffende beginregels:

‘Met heel veel zorg en franje
kleurt Nederland vandaag oranje
Wat is er veel voorbereiding nodig geweest
voor een uitbundig koninginnefeest.’

Probeer dáár maar eens een speld tussen te krijgen.


Bij het schrijven van deze driedelige serie werd, naast van talloze artikelen in druk en op internet, gebruik gemaakt van o.a. de verzamelbundel ‘Dichters om Oranje’, samengesteld door Anton van Duinkerken en P.J.G. Huincks, Uitgeverij Hollandia, Baarn, 1946.

Van Paul Damen verscheen in 2016 bij uitgeverij Koppernik de vuistdikke bloemlezing ‘Bloemen van het Kwaad’, een selectie poëzie geschreven door dictators, despotische koningen en andere potentaten.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € 0,00

Redde Felix Kersten het Nederlandse volk van deportatie naar Polen?

De Finse heilsmasseur Felix Kersten, tijdens de oorlogsjaren de grote vertrouweling van SS-chef Heinrich Himmler, kreeg in 1950 een hoge onderscheiding uit handen van prins Bernhard omdat hij tijdens de Duitse bezetting het Nederlandse volk voor deportatie naar Polen zou hebben behoed. De eerste directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Posthumus kandideerde Kersten zelfs voor de Nobelprijs voor de Vrede. Maar er zat een luchtje aan dit lintje, zoals aan de hele figuur van Kersten.

Tekst René Zwaap

‘Het is moeilijk woorden te vinden voor alles wat u voor het Nederlandse volk gedaan heeft’, zei prins Bernhard toen hij in 1950 Felix Kersten de versierselen overhandigde van de orde van grootofficier van Oranje-Nassau. Daarbij ging het erom dat Kersten het Nederlandse volk (plus ook de Belgische Vlamingen) tijdens de bezetting voor massale deportatie naar Polen zou hebben behoed. Ook zou het aan Kersten te danken zijn dat SS-chef Heinrich Himmler in een poging zijn eigen huid te redden in het laatste oorlogsjaar enige duizenden gevangenen uit de concentratiekampen had vrijgelaten naar Zweden en Zwitserland.

Jungle van misleiding
Kersten was tijdens de Tweede Wereldoorlog vertrouweling van diezelfde Himmler en wie zich nader verdiept in zijn antecedenten, stuit op een jungle van misleiding en dubbele agenda’s. Kersten probeerde na de oorlog tal van nazi’s uit Nederlandse gevangenschap te krijgen, had de eerste directeur van het Rijksinstituut Posthumus financieel in de tang, probeerde de toenmalige minister van Justitie Donker te chanteren, vervalste historische documenten en de verhalen die hij in zijn boeken vertelde over zijn heldendaden tijdens de oorlog blijken bij nadere beschouwing vaak uit de grote duim gezogen.


Playboy in Berlijn

Felix Kersten werd in 1898 in Estland geboren. Zijn ouders waren Duits, hij volgde een opleiding aan de landbouwschool van Sleeswijk-Holstein en tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht hij in het Finse leger dat de Esten bijstond tegen de Russen, zodat hij in 1921 de Finse nationaliteit verkreeg. Hij vestigde zich in Berlijn, waar hij opereerde als bordenwasser en film-figurant, totdat hij in de leer ging bij Dr. Ko, een Tibetaanse heilsmasseur, wiens praktijk met een zeer exclusieve klantenkring hij kon overnemen toen deze terug naar zijn geboorteland ging. Kersten had het masseren al van zijn moeder geleerd en was daar zeer bedreven in. Zijn ster steeg snel en in Berlijn leefde Kersten als een playboy. Een van zijn veroveringen, zo werd gefluisterd in de Berlijnse high society, was koningin Maria van Roememië, die een dankbare patiënte van hem was. Een andere hooggeplaatste patiënt was Adolf Friedrich von Mecklenburg, een broer van prins Hendrik, de echtgenoot van de Nederlandse koningin Wilhelmina. Deze Adolf – die begin jaren 30 toetrad tot de NSDAP – was zo onder de indruk van de massagekunsten van Kersten dat hij hem aanbeval bij zijn broer in Nederland, en vanaf 1928 kon Kersten ook prins Hendrik tot zijn klantenkring rekenen.

Kersten vestigde zich een deel van het jaar in Den Haag en pendelde van daaruit heen en weer naar Berlijn. Hendriks halfbroer August Diehn werd eveneens cliënt. Dat opende de deur naar de top van de opkomende nationaal-socialistische NSDAP. Diehn was niet alleen de grote man van het Duitse Kalisyndicaat, dat de grondstof voor tal van chemische producten voor landbouw en medische doeleinden leverde, maar behoorde ook tot de groep Duitse industriëlen die de partijkas van de nazi’s met miljoenen spekte. Een andere cliënt was staalmagnaat Friedrich Flick, eveneens een gulle sponsor van de nazi’s. In 1933 was Kersten al zo vermogend dat hij een eigen uitgestrekt landgoed kon kopen, Hartzwalde, 80 kilometer ten noorden van Berlijn. NSDAP-coryfeeën Goebbels en Von Ribbentrop hadden daar ook buitenhuizen.

Boeddha van Himmler
Via August Diehn kwam Kersten in contact met Heinrich Himmler, de gewezen kippenboer die het tot hoofd van de SS had geschopt. Himmler leed aan ondraaglijke maagkrampen en de enige verlichting die hij daartegen vond waren de magische handen van Felix Kersten. Himmler noemt Kersten ‘mijn Boeddha’ en raakt zo van zijn diensten afhankelijk dat hij hem verdonneert Den Haag te verlaten en zich aan zijn zijde te voegen als zijn Medizinalrat. In 1941 gebeurt dat ook en Kersten laat de NSB’er Jacob Nieuwenhuis in Nederland achter als zijn vertegenwoordiger. Himmler neemt Kersten mee op zijn dienstreizen en bezorgt hem ook nieuwe klanten binnen de nazi-top, zoals Hitlers plaatsvervanger Rudolf Hess, die leed aan maagpijn en galaanvallen, en minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop. Hij raakt bevriend met Gotlob Berger, de voormalig gymnastiekleraar die de scepter zwaait over de Waffen-SS, en Walter Schellenberg, hoofd van de buitenlandse inlichtingendienst van het Derde Rijk. Kerstens ster bereikt ook het fascistische Italië, waar hij Mussolini’s schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken graaf Ciano als klant krijgt.

Unilever
Kersten hoge connecties blijken van nut als hij in 1941 wordt benaderd door directeur Hendrik van het Nederlandse Unileverconcern. Diens dochter Inez van Dijk is ter dood veroordeeld wegens spionage en verzetsactiviteiten en haar vader probeert haar via Kersten te redden. De voorgenomen executie lag sowieso niet overal even goed in de top van de NSDAP. Schellenberg vreest dat dat de goede verstandhouding van nazi-Duitsland met Unilever in gevaar kan komen, terwijl het bedrijf een belangrijke schakel is in de Duitse voedselvoorziening. Op voorspraak van Kersten bij Himmler wordt het leven van Inez van Dijk gespaard. Ze wordt als strategisch belangrijke gijzelaar onder huisarrest bij de baas van de Duitse afdeling van Unilever geplaatst.

Later, na de oorlog, zou Kersten zich erop beroepen dat hij persoonlijk Unilever had behoed voor een overname door de SS, maar het concern verwees dit relaas naar het land der fabelen. Andere hooggeplaatste Nederlanders doen nu ook met succes een beroep op Kersten, zoals jonkheer W. Roëll, luitenant-generaal van het Nederlandse veldleger die wegens spionage ter dood was veroordeeld. Ook oud-premier Colijn, die op grond van dezelfde beschuldiging naar een Duits concentratiekamp dreigde te worden afgevoerd, doet met succes een beroep op Kersten, evenals KLM-directeur Plesman, die ervan werd beschuldigd hulp te hebben geboden aan de vlucht van een Britse ingenieur uit het bezette Nederland.

Gedwongen volksverhuizing
In zijn mémoires vertelt Kersten dat hij in 1941 van SS-kolonel Rudolf Brandt, de secretaris van Himmer, had gehoord dat nazi-Duitsland een plan in voorbereiding had de gehele Nederlandse bevolking in etappes te verplaatsen naar Polen. De Vlamingen zouden hetzelfde lot treffen. De Polen zouden op hun beurt naar Siberië worden gedeporteerd. De deportatie zou te voet moeten plaatsvinden. Alleen zieken en bejaarden konden per trein reizen. Himmler zou de gehele operatie coördineren. Alleen NSB’ers die hun trouw aan het Derde Rijk hadden gedemonstreerd, zouden van de deportatie worden gespaard.

Kersten schrijft ook dat hij Richard Heydrich, chef van de Sicherheitsdienst (SD), en Hans Rauter, Höhere SS- und Polizeiführer in Nederland, bij toeval over de operatie had horen praten. Rauter zou bij die gelegenheid over de Nederlanders hebben gezegd: ‘Ze krijgen hun verdiende loon. Deze week hebben zij bij een oproer twee van mijn mannen met stenen bekogeld, de schoften’. Waarop Heydrich tevreden vaststelde: ‘Het is in Polen koud genoeg om ze te laten afkoelen’.

Inderdaad had Seys-Inquart, de Reichskommissar van het bezette Nederland, op 12 maart 1941 in een redevoering ‘eventuele verregaande maatregelen’ in het vooruitzicht gesteld als reactie op het aanhoudende verzet onder de Nederlandse bevolking. Maar na de oorlog kon in de Duitse archieven geen enkel document worden gevonden dat het bestaan van het ‘Plan Holland’ bevestigde. Dr. L. de Jong verdiepte zich na de oorlog in het verhaal van Kersten en stelde dat ‘een deportatie zo vlak voor de inval in Rusland logistiek gezien een onmogelijke taak’ was. Wel hadden de nazi’s bij de Duitse Endsieg de nodige volksverhuizingen in petto, dus mogelijk heeft Kersten hier een creatieve chronologie gehanteerd om zijn ster te laten stralen.

Joop den Uyl
Joop den Uyl, die als journalist bij Vrij Nederland in 1948 werd gevraagd de Nederlandse uitgave van Kerstens memoires Klerk en beul te redigeren, kon ook geen bewijs voor Kerstens bewering vinden, maar gaf hem wel het voordeel van de twijfel. De enige oud-nazi die Kerstens verhaal over de deportatieplannen zou hebben bevestigd was Himmlers secretaris Brandt, maar die was in 1948 door de geallieerden opgehangen omdat hij gruwelijke medische experimenten op gevangenen had goedgekeurd. Kersten had nog vergeefs bij de Amerikaanse president Truman gelobbyd voor gratie voor Brandt. Ook voor Kerstens bewering dat hij vlak voor de bevrijding Den Haag had behoed voor totale vernietiging met V2-raketten, kon geen enkel bewijs worden gevonden.

In 1942 is Kersten met Himmler op dienstreis in Finland. De Finnen vechten aan de zijde van Nazi-Duitsland tegen de Sovjet-Unie, dat in 1940 had geprobeerd Finland te veroveren. Himmler probeert de Finse president Ryti ervan te overtuigen dat hij de Finse Joden naar het concentratiekamp Majdanek in het bezette Polen moet deporteren, maar Ryti weigert: Finse Joden vechten evengoed mee in het Finse leger en vele artsen die gewonde soldaten verzorgen – ook Duitse – zijn eveneens van Joodse komaf. Het voorstel van Himmler om het neutrale Zweden binnen te vallen en te verdelen tussen Finland en Duitsland valt evenmin goed bij de Finnen. De Finnen zijn niettemin in hun nopjes met een landgenoot die zo dichtbij de machtige Himmler staat en geven hem een officiële rol als adviseur in gezondheidsvraagstukken. Inmiddels is Kersten in dienst van de SS getreden, hoewel hij dat na de oorlog in alle toonaarden zou ontkennen. Maar in de Scandinavische landen geldt hij nu als de man met wie je moet praten om bij Himmler iets gedaan te krijgen.

Graaf Bernadotte
Na Stalingrad wordt het geloof aan een Duitse overwinning allengs minder. De regering van Zweden, dat neutraal is in de oorlog maar wel massaal ijzererts had geleverd aan de Duitse oorlogsindustrie, besluit dat het tijd is een wit voetje te halen bij de geallieerden. Besloten wordt het gehavende imago van het land op te poetsen met humanitaire acties. Ook SS-chef Himmler wil iets aan zijn pr doen. Hij stemt toe dat Kersten een uitnodiging van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Christian Günther aanneemt om de zaak nader te bespreken in Stockholm. Kersten had al een goede roep in Zweden omdat hij twee Zweedse technici die in Warschau wegens spionage waren veroordeeld van de doodstraf had weten te redden. Graaf Folke Bernadotte, neef van de Zweedse koning, is namens het Zweedse Rode Kruis betrokken bij de onderhandelingen.

Rezső Kasztner
Himmler is bereid joodse gevangenen te ruilen voor harde valuta en materieel, en daarnaast hoopt hij met deze acties krediet te kunnen opbouwen bij de Amerikanen en de Engelsen voor een vredesakkoord om dan gezamenlijk op te kunnen stomen tegen de Sovjet-Unie. Kersten bericht later dat het aan zijn massagebehandelingen te danken was dat Himmler instemde met het vrijlaten van 1200 gevangenen uit het kamp Theresienstadt, die in februari 1945 per trein in het Zwitserse St. Gallen arriveren. In december 1944 en januari 1945 volgen twee transporten van in totaal 1700 overwegend Hongaarse gevangenen uit Auschwitz, die via Bergen-Belsen per trein naar Zwitserland worden gebracht. Ze zijn na maandenlange zenuwslopende onderhandelingen vrijgekocht door de Hongaars-Joodse jurist en journalist Rezső Kasztner (ook wel bekend als Rudolf Kastner, die in 1957 in Israël zou worden vermoord nadat hij een proces waarbij hij werd beschuldigd van collaboratie met de nazi’s had gewonnen). In het kamp Ravensbrück worden duizend overwegend Joodse vrouwen vrijgelaten. Himmler is zo beducht voor de toorn van Hitler dat in de media wordt bericht dat het om Poolse vrouwen gaat. Onder deze groep bevinden zich ook enkele Nederlandse vrouwen die vanwege verzetswerk waren gedetineerd, onder wie Agnes de Beaufort, dochter van scheepvaartdirecteur en president-commissaris van Hollandse Banken Unie Marius de Beaufort. Ook richting Zweden gaan diverse transporten vrijgelaten gevangenen.


Geheime onderhandelingen

Op Kerstens landgoed Hartzwalde komt het op het eind van de oorlog tot een ultrageheime ontmoeting tussen Himmler en een vertegenwoordiger van het Joodse wereldcongres, Norbert Masur, waar over het vrijlaten van 500.000 joodse gevangenen wordt gesproken. Himmler had zich eerder bereid verklaard enkele tien­duizen­den, mogelijk een half miljoen joodse gevangenen vrij te laten in ruil voor 10.000 vrachtwa­gens of vijf miljoen Zwitserse franken. Maar ook in het vraagstuk van de ‘Endlösung’ is er binnen het Derde Rijk een strijd tussen rekkelijken en preciezen, en terwijl Himmler zijn toezeggingen doet draait de massamoord in de kampen overuren. De nazi’s zijn druk in de weer de sporen van hun ongekende misdaden uit te wissen. 61 kampen worden met dodenmarsen en executies ontruimd en de kampen die nog in functie blijven, zoals Bergen-Belsen bij Hannover, waar veel Nederlandse Joden (onder wie Anne Frank) zijn beland, raken volstrekt overbevolkt en de gevangenen aldaar bezwijken massaal aan honger, uitputting en ziektes als tyfus.

Rode Kruis
Na de oorlog schrijven graaf Bernadotte en de veroordeelde Duitse spionnenchef Schellenberg (tijdens het Derde Rijk uitbater van het spionagebordeel Salon Kitty) beiden een boek over de geheime onderhandelingen met Himmler. Maar over de rol van Kersten reppen beide auteurs met geen woord. Deze is daar ernstig door gepikeerd en schrijft met royale financiële steun van Hitlers voormalige sponsor Friedrich Flick zijn eigen boek. Zijn campagne krijgt vooral uit Nederland alle support. Marius de Beaufort is Kerstens inspanningen ten behoeve van de vrijlating van zijn dochter uit Ravensbrück niet vergeten. Via Ketterwich Verschoor, directeur-generaal van Nederlandse Rode Kruis, krijgt De Beaufort het voor elkaar dat Kersten wordt ontvangen op het Nederlandse hof. Uit handen van prins Bernhard krijgt Kersten een onderscheiding van het Rode Kruis, waarbij even over het hoofd wordt gezien dat Kersten dezelfde ereplak eerder al uit handen van prins Hendrik had gekregen. De Beaufort benadert ook zijn neef minister van Buitenlandse Zaken Carel van Boetzelaer van Oosterhout, die Kersten het Nederlandse staatsburgerschap verleent. Wilhelmina en Juliana tonen zich vol begrip voor Himmlers gewezen heilsmasseur. ‘Natuurlijk meneer De Beaufort, hij moest om iets te bereiken het vertrouwen van die lieden trachten te winnen’, aldus Juliana tegenover de bankier.

Aan te nemen valt dat de goodwill die Kersten aan het Nederlandse hof geniet ook is ingegeven door zijn inspanningen tijdens de oorlogsjaren ten bate van de moeder en de broer van prins Bernhard, Armgard en Aschwin, die weliswaar overtuigde nazi’s waren, maar vanwege hun familieband met de Oranjes toch ook in een verdachte reuk stonden in het Derde Rijk.

Directeur RIOD gemasseerd
Koningin Wilhelmina geeft het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) opdracht het verhaal van Kersten te onderzoeken. De eerste directeur van het RIOD N.W. Posthumus wordt met dat onderzoek belast. Of hij daar helemaal objectief in staat mag worden betwijfeld, want Posthumus belandt zelf al snel als patiënt op de massagetafel van Felix Kersten, die zich inmiddels aan de Scheveningse Nieuwe Parklaan heeft gevestigd. Zijn opvolger dr. L. De Jong verklaart later tegenover De Groene Amsterdammer dat Posthumus ook financieel in de tang zat bij Kersten, die hem een groot geldbedrag zou hebben geleend. Een commissie met jonkheer Snouck Hurgronke, hoogleraar Recht A.J.C. Rüter en mr. C.J. Van Schelle doet het eigenlijke onderzoek. Dat levert niet altijd de gewenste resultaat. De Nederlandse gezant in Helsinki A.J.Th. Van der Vlugt omschrijft Kersten als ‘een man met zeer bijzondere gaven als masseur, maar verder een fantast en een geldwolf’.

Greet Hofmans
Kersten zit bij het Nederlandse hof niettemin op rozen. Hij krijgt in 1950 een privé-audiëntie bij Greet Hofmans, de spiritueel adviseuse van koningin Juliana, en een jaar later wordt hij op ’t Loo ontvangen door oud-koningin Wilhelmina. Ook Posthumus blijf zich inspannen voor Himmlers heilsmassseur. In 1951 draagt hij Kersten zelfs voor voor de Nobelprijs voor de Vrede.

De pr-campagne die Kersten ten bate van zichzelf had uitgezet kreeg in 1948 de wind mee toen graaf Folke Bernadotte, die inmiddels aan de slag was gegaan als VN-vertegenwoordiger in de net geboren staat Israël, op 17 september 1948 in Jeruzalem werd vermoord. Bernadotte had bij leven meer dan 30.000 uit de kampen geredde Joden op zijn conto bijgeschreven gekregen en was degene met wie Himmler zijn geheime vredesonderhandelingen had gevoerd. Nu Bernadotte er niet meer was, kreeg Kersten alle ruimte om zijn eigen versie van de gebeurtenissen te presenteren.

Compromitterende brief
In 1953 duikt er uit het niets een zeer compromitterende brief op die Bernadotte op 30 januari 1945 aan Himmler zou hebben verzonden. In de brief laat Bernadotte Himmler weten ‘u volkomen te begrijpen in de Joodse kwestie’ en dat hij het aanbod van Himmler dat hem via Kersten had bereikt om 500.000 Joden uit de Duitse kampen een vrije aftocht naar Zweden te geven categorisch van de hand wijst. Als klap op de vuurpijl bood Bernadotte in diezelfde brief Himmler ook strategische informatie aan zodat de Duitsers met hun V1- en V2-raketten beter in staat zouden zijn Londen te beschieten. Als deze brief inderdaad authentiek is, ligt het hele imago van de vermoorde graaf in duigen. Het Zweedse hof laat direct weten dat het om een vervalsing gaat. Maar in Nederland toont voormalig RIOD-directeur zich in de hemel met deze vondst. De brief bewijst immers dat Kersten zich had beijverd om maar liefst een half miljoen mensen te redden. Posthumus benadert ex-SS-generaal Gotlob Berger en deze bevestigt onder ede dat hij de brief van Bernadotte tijdens de oorlog inderdaad met eigen ogen had gezien en dat hij de inhoud ervan had besproken met Hans Kammler, de SS-generaal die met de bouw van Auschwitz, de gaskamers en de V2-productie was gemoeid en naar werd aangenomen in 1945 om het leven was gekomen. Maar Berger zit na de oorlog financieel aan de grond en moet zich verbijten met zijn simpele baantje in een fabriek. Hij hoopt via Kersten’s connecties op betere tijden en hem is er dus veel aan gelegen zijn oude kameraad te gerieven. Posthumus bezorgt ook de Britse historicus Trevor Roper een kopie. Die hecht er weliswaar geen 100 procent geloof aan, maar laat zich wel ten gunste van Kersten uit: ‘Er is geen man, wiens geschiedenis op het eerste gezicht minder geloofwaardig lijkt. Maar daarentegen is er ook geen man van wie de geschiedenis met zoveel nauwkeurigheid is getoetst en geverifieerd door geleerden, juristen en zelfs door politieke tegenstanders’. Jaren later zou Roper hopeloos door het ijs zakken toen hij de vervalste dagboeken van Hitler voor authentiek verklaarde, maar toentertijd woog zijn oordeel nog zwaar.

Vervalsing
Nadat Kersten in 1953 zijn felbegeerde Zweedse paspoort had gekregen begon hijzelf vraagtekens te zetten bij de authenticiteit van Bernadotte’s brief. Tegenover ambtenaren van het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken verklaarde hij dat het niet ging om ‘een echte vervalsing, maar om een halve’. De Britse historicus Gerald Fleming kwam in de jaren ’70 echter met hulp van Scotland Yard tot de slotsom dat Kersten zelf de auteur was van de brief. De gebruikte schrijfmachine kwam overeen met die van Kersten, en het taalgebruik eveneens. Fleming rekende het Kersten niet eens zo erg aan: ‘Met inachtneming van de vele verdiensten van Kersten ten aanzien van Zweden moet men hem deze daad niet te zwaar aanrekenen’.

Minister Donker gechanteerd
In 2006 kwam aan het licht dat Kersten in werkelijkheid ook na de oorlog het gedachtengoed van het Derde Rijk trouw gebleven was. In zijn boek Het Kersten Spiel, het omstreden netwerk van de masseur van Heinrich Himmler, kwam Freek van Rijsinge op grond van een groot aantal brieven die Kersten na de oorlog aan vertrouwelingen had geschreven tot een ontluisterend beeld van Kersten ware politieke sympathieën. Zo schreef Kersten in september 1954 de al genoemde Waffen SS-generaal Gotlob Berger aan met het verzoek om belastende informatie tegen de Nederlandse minister van Justitie Donker, om de laatste onder druk te zetten om Duitse oorlogsmisdadigers niet of niet al te zwaar te bestraffen. In die brief blijkt Kersten vol lof over de ‘erstklassige Truppe der Waffen SS’.

Eveneens correspondeerde Kersten op meer dan amicale toon met Leo Hausleiter in Zuid-Amerika, ook na de oorlog een nazi uit volle overtuiging. In een brief aan Hausleiter heeft Kersten het uitbundig over rassenkenmerken van het Joodse volk.

Kunstschatten van Oranje

Ook doet Kersten na de oorlog enorm veel moeite om nazi’s die in Nederlandse detentie waren geraakt vrij te krijgen. Zo was het mogelijk op zijn voorspraak dat in 1951 generaal Friedrich Christiansen vrijkwam, die verantwoordelijk werd gehouden voor de fatale deportatie van een groot aantal gijzelaars uit Putten. Ook de NSB’er Hamer, oud-commissaris van politie in Den Haag met een groot aandeel in de jacht op Joden aldaar, kwam dankzij Kersten vrij. Ook spande Kersten zich in om de beruchte arts van het kamp Amersfoort dr. Van Nieuwenhuyzen vervroegd vrij te krijgen. Kersten kwam met het verhaal dat Van Nieuwenhuyzen hem tijdens de oorlog had ingelicht over de plannen van de nazi’s om Nederlandse kunstschatten, inclusief die van het koningshuis, over te brengen naar een slot in Polen. Dankzij interventie van Kersten zou dit zijn verhinderd.

Felix Kersten overleed in 1960. ‘Een groot vriend van Nederland is heengegaan’, schreef De Volkskrant bij die gelegenheid. In de Duitse pers was men minder positief. Die Welt herinnerde aan een geval waarbij Kersten met grote tegenzin een oude Joodse vrouw uit een vermogende Duitse familie voor deportatie had behoed, maar wel tegen het vorstelijke honorarium van 50.000 Duitse marken. Der Spiegel kwam met het verhaal van een Duitse fabrieksdirecteur die na arrestatie door de SD na ingrijpen van zijn echtgenote op voorspraak van Kersten weer vrijkwam, maar wel nadat Kersten diens wapenverzameling en diens fokvee had geconfisqueerd en ook diens echtgenote had verleid. Toen de fabrieksdirecteur na terugkomst zijn beklag had gedaan over dit onder duk afgedwongen overspel, verdween hij richting Oostfront om nooit meer terug te keren. ‘Kersten een aartsengel?‘, vroeg het weekblad zich in de kop af. Het antwoord luidde ontkennend. Ook bleek de weldoener van het Nederlandse volk op zijn landgoed Hartzwalde gebruik te hebben gemaakt van dwangarbeiders uit het naburige concentratiekamp Ravensbrück, al waren dat geen Joden maar Jehova’s getuigen. Dr. L. de Jong noemde Kersten ‘een vat vol tegenstrijdigheden’. In die zin kleurt hij uitstekend bij wat ‘de Nederlandse paradox’ is gaan heten, de dubbele positie tegenover het Derde Rijk.

In het in 2016 verschenen stripepos Kersten: de lijfarts van Himmler van scenarioschrijver Patrice Perna en tekenaar Fabien Bedouel, beide uit Frankrijk, dragen de auteurs hun boek respectvol op aan hun hoofdpersoon, Felix Kersten (1898-1960) en promoveren hem tot held van de Holocaust.‘Felix Kersten redde honderden Nederlanders uit de concentratiekampen’, zo vermeldt het omslag van het stripboek, waarop SS-chef Himmler is te zien.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € 0,00

Congo: het knekelveld van Leopold II

Met naar schatting 15 tot 20 miljoen doden geldt de kolonisatie van Congo door de Belgische koning Leopold II als een van de grootste misdaden tegen de mensheid. Lodewijk Brunt over een privéonderneming die uitmondde in een massaal knekelveld.

Tekst Lodewijk Brunt

Koning Leopold II was buitenmodel. Gewoonlijk de langste in het gezelschap, met een neus als een skipiste en een baard als een waterval die over zijn borst schuimde. Ook buitenmodel in zijn persoonlijke leven. Dol op kleine meisjes, maar zijn dochtertjes vluchtten weg als hij in de buurt kwam. Fervent bordeelbezoeker, waar hij op latere leeftijd het vijftig jaar jongere animeermeisje Caroline Delacroix aantrof, toen net zestien, met wie hij vlak voor zijn dood nog huwde.

Zijn ambities waren net zo buitenmodel, de wereld zou van hem opkijken. Bij de onafhankelijkheid van het kleine België was bepaald dat het land een constitutionele monarchie moest worden, de speelruimte van de koning werd afgebakend. Het principe van permanente neutraliteit, waar het land zich aan diende te houden, was bedoeld om de machtsbalans in Europa te handhaven. Geen dwaze avonturen! Maar de koning trok zich er niets van aan.

Misschien werd hij juist door die beperkingen gedreven door het verlangen om zijn domein hoe dan ook uit te breiden. In het noorden had je de Hollanders met hun Nederlands-Indië, in het zuiden de Fransen die druk bezig waren om Afrika in te lijven, in het westen zijn volle neef Albert, getrouwd met zijn volle nicht koningin-keizerin Victoria: heerseres over de halve wereld. De Belgen stonden met lege handen, maar de koning speurde naarstig naar wegen om niet achter te blijven. Hij reisde naar Egypte, India en China en raakte in het bijzonder gecharmeerd van Zuidoost-Azië. Was Tonkin geschikt? Hij bedelde bij de koningin van Spanje om hem de Filipijnen af te staan en deed een poging om zich een deel van Borneo toe te eigenen. Kortom, een echte koning: voor hem bestond geen ‘nee’.

Geografische Conferentie
Eind jaren zestig werd Leopold’s aandacht getrokken door de wedloop om Afrika, het ‘donkere continent’, die in volle gang was. In 1870 organiseerde hij een Geografische Conferentie over dit onderwerp en haalde een bont gezelschap van academici, ontdekkingsreizigers, ondernemers en diplomaten naar Brussel. Het doel van de bijeenkomst was te onderzoeken hoe ‘het enige deel van de aardbol dat nog niet in kaart is gebracht, toegankelijk gemaakt kan worden voor de beschaving – dit om de volksstammen die nog in het duister verkeren te bevrijden.’ Met ‘beschaving’ bedoelde Leopold: een geïndustrialiseerde, christelijke samenleving onder leiding van een blanke bovenlaag. Een soort België dus. De ‘duisternis’ van Afrika was in de ogen van de koning een verwerpelijk, heidens complex van kannibalisme, slavernij, veelwijverij, animisme en naaktloperij. En, het behoeft geen betoog, hij was niet dol op mensen met een zwarte huid. De beschavingsarbeid zou in de praktijk neerkomen op de introductie van vrijhandel, de bestrijding van slavernij en slavenhandel en het verbreiden van de christelijke (in casu rooms-katholieke) godsdienst. De Brusselse conferentie leidde tot de oprichting van de Association Internationale Africaine, die zich zou bezighouden met het stichten van stations in Afrika gewijd aan handel, onderzoek en de ‘verlichting van de inheemse bevolking’. Leopold was algemeen voorzitter en op allerlei plekken in Europa en de Verenigde Staten kwamen afdelingen tot stand onder leiding van ‘ons soort mensen’: hertogen, prinsen, generaals. Het klemmende probleem was: waar beginnen we?

Geschenk uit de hemel
De ontmoeting tussen Leopold en de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley in 1878 was een geschenk uit de hemel voor beide partijen. De Engelsman had net het spectaculaire verslag over zijn ‘ontdekking’ van de Congo-rivier gepubliceerd: Through the Dark Continent. Een wereldwijde bestseller, de schrijver werd op slag beroemd. Op basis van zijn bevindingen zocht hij naar geldschieters om zijn reizen door Afrika voort te kunnen zetten, maar in Groot-Brittannië had hij in de hogere kringen weinig enthousiasme losgemaakt, niet alleen vanwege zijn bescheiden afkomst – wie wilde in zee met iemand die nauw had samengewerkt met Tippu Tip, een van de beruchtste slavenjagers uit die dagen? Bovendien had Stanley dood en verderf gezaaid op zijn tochten. Hoe kon je met zo’n rauwdouwer een continent beschaven?

Maar Leopold rook zijn kans en nodigde Stanley hartelijk uit in het koninklijk paleis te Brussel. Onder de dekmantel van het Comité d’Études du Haut-Congo vertrok Stanley een paar weken later opnieuw naar de Congo, op kosten van de Belgische koning. Zijn opdracht was om langs de oever van de rivier militair-administratieve bases te vestigen van waaruit het achterland kon worden getransformeerd tot een verzameling moderne staten waar Europese en Afrikaanse ondernemers vredig handel konden drijven, waar recht en orde zouden heersen en een eind werd gemaakt aan moord, doodslag en slavenhandel. Een strategisch plan: er zou geen Belgische kolonie worden gesticht, maar een vrije markt, het ging om een algemeen beschavingsproject, dat het parochiale, protectionistische nationalisme van de gangbare koloniale praktijken vér oversteeg. Leopold II werd de troetelbeer van de internationale gemeenschap.

Onmenselijke onderneming
Stanley ging voortvarend aan de slag: tussen Boma, aan de Atlantische kust, en het bevaarbare gedeelte van de rivier liet hij een weg aanleggen. Een onmenselijke onderneming die honderden doden kostte. De weg kwam uit bij een pleisterplaats die door Stanley, gedienstig als hij was, Leopoldville werd gedoopt. Onderweg stichtte hij bestuurlijke posten en sloot hij overeenkomsten af met plaatselijke machthebbers. Het waren documenten waarbij het gezag werd overgedragen aan het Comité in ruil voor bescherming en geschenken, dezelfde protection racket die koloniale overheden ook elders op de wereld in praktijk brachten en die vandaag de dag nog steeds kenmerkend is voor de handelwijze van de maffia en andere criminele organisaties. De contracten werden door de lokale gezagsdragers ondertekend met een kruisje. De Franse ontdekkingsreiziger Christian de Bonchamps was er getuige van; het waren overeenkomsten met kleine plaatselijke tirannen, rapporteerde hij, die een volstrekt onduidelijke gezagsbasis hadden. Het contract besloeg vier pagina’s tekst die voor de betrokkenen totaal onbegrijpelijk moeten zijn geweest. Stanley keerde in 1884 terug naar Europa. Net op tijd.

Landjepik op wereldschaal
In 1884/’85 organiseerde Otto von Bismarck zijn roemruchte Berlijnse Conferentie, die ook wordt aangeduid als het Koloniaal Congres. Alle grote Europese mogendheden waren vertegenwoordigd bij deze vergadering, die bedoeld was om de kolonisering van Afrika ordelijk te laten verlopen en gewapende conflicten te vermijden. Hoewel het continent voor meer dan tachtig procent geregeerd werd door inheemse vorstendommen en lokale heersers, was er geen enkele vertegenwoordiger van Afrika in Berlijn aanwezig. Aan de hand van allerlei codes en richtlijnen wordt Afrika in onderling overleg verdeeld. Landjepik op wereldschaal. Leopold is nadrukkelijk in beeld en lanceert zijn beschavingsidee. De Belgische regering laat weten geen belangstelling te hebben voor een eigen koloniaal bezit, maar het streven van de koning van ganser harte te ondersteunen. Mede aan de hand van de omstreeks vierhonderd contracten die Stanley heeft meegebracht, kan Leopold de aanwezigen laten zien dat hij in feite het gebied ten zuiden van de Congorivier al onder zijn beheer heeft (het gebied ten noorden van de rivier laat hij grootmoedig aan Frankrijk): bij elkaar zo’n drie miljoen vierkante kilometer, vijfenzeventig keer zo groot als België, en een bevolking van omstreeks veertig miljoen. De hele onderneming is een persoonsgebonden liefdadigheidsproject, aldus Leopold, en hij krijgt er de handen voor op elkaar dankzij een sterke diplomatieke lobby. Het maakt indruk dat de Verenigde Staten, bij monde van president Chester Arthur, als eerste haar vertrouwen in Leopold’s opzet uitspreekt. De Congo-Vrijstaat, zoals het gebied gaat heten, wordt aan Leopold overgedragen onder enkele strikte voorwaarden: introductie van een vrije markt, bestrijding van slavenhandel en slavernij, ontwikkeling (en dus: kerstening) van de inheemse volken en verbod op Belgische inmenging, hetzij financieel, hetzij anderszins. De administratie zetelt in Boma – pas in 1926 zal Leopoldville de hoofdstad van het dan inmiddels Belgische Congo worden – maar alle belangrijke beslissingen worden genomen in Brussel. Leopold, die zich vol trots Soevereine Koning laat noemen, heeft nooit een voet aan wal gezet in zijn Vrijstaat.

De koning heeft alle Berlijnse voorwaarden stelselmatig ondermijnd. De bestrijding van slavenhandel en slavernij was in werkelijkheid een verkapte, systematische poging zijn Congolese territorium uit te breiden naar alle windrichtingen: tot en met Katanga, maar ook tot aan de grenzen van Soedan, Eritrea en Egypte. Onder de ‘aannemers’ van de onderneming vind je steeds meer Belgen, de opzet wordt provincialistischer, het open internationale karakter verwatert tot enghartig protectionisme. Stanley’s positie wordt ingenomen door Alexandre Delcommune die ook aan de wieg staat van de beruchte Force Publique, het privéleger van Leopold dat voor een groot deel bestaat uit buitgemaakte slaven onder commando van Belgische officieren en onderofficieren. De koning wordt in toenemende mate afhankelijk van Belgisch geld als hij langzaam maar zeker zijn persoonlijke fondsen heeft uitgeput. Het idee van de vrije markt sneuvelt definitief als Leopold zijn financiële zorgen in het begin van de jaren negentig meent op te kunnen lossen door een geniale ingreep: hij verklaart grote delen van de Vrijstaat tot domaine privé. Het betekent dat de regering (= de koning) het alleenrecht krijgt over de oogst en verhandeling van lokale producten. Blauw bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Het ideaal van de vrijhandel wordt met een simpele pennenstreek veranderd in een feodaal stelsel van koninklijke voorrechten. ‘De enige “vrijheid” van de Kongo-Vrijstaat’, zegt historicus Maya Jasanoff, ‘was de speelruimte die Leopold II had om te doen en laten waar hij zin in had’.

Dwangarbeid
De gebiedsuitbreidingen en annexaties werden in Europa bejubeld – de beschaving schreed voort – maar Leopold’s leger, de Force Publique, liet een spoor van verwoesting, dood en verderf na. Volgens waarnemers afschuwelijker dan de ergste wandaden van de Hollanders in Ambon en Atjeh of de Spanjaarden in Centraal-Amerika. Onder het bewind van het domaine privé werd de bevolking gedwongen belastingen te betalen, maar omdat er – doelbewust – nog steeds geen geldeconomie in de Vrijstaat was geïntroduceerd, werden de Congolezen gedwongen om hun belastingen te voldoen met corveediensten. Dit leidde tot een uitgebreid stelsel van dwangarbeid waartegen de slavernijpraktijken, die Leopold geacht werd te bestrijden, bleekjes afstaken. Agenten van de Vrijstaat trokken van dorp naar dorp om arbeidskrachten te ronselen, gewapend met geweren en de beruchte chicottes, zwepen van nijlpaardenhuid. Als de mannen het bos in waren gevlucht, werden de vrouwen en kinderen gegijzeld. Soms werden de dorpelingen aangezet tot het overvallen van buurdorpen om aan mankracht te komen.

Aan het systeem lag een ingrijpende transformatie van de Congolese economie ten grondslag. In de beginjaren van de Vrijstaat leverde het gebied een groot deel van de wereldproductie aan ivoor, de grondstof voor pianotoetsen, beeldjes, haarkammen, sieraden, schaakstukken, damstenen, handgrepen van wandelstokken en biljartballen. Het is de situatie die Joseph Conrad in 1890 aantrof toen hij in het gebied was, later beschreven in zijn befaamde Heart of Darkness. Het mysterieuze personage Kurtz is een buitengewoon succesvolle handelaar in ivoor en heeft op grond daarvan een vreeswekkende reputatie opgebouwd. Maar halverwege de jaren negentig komt in Europa en de Verenigde Staten de ‘fietsgekte’ op gang nadat John Boyd Dunlop de rubberen fietsband had uitgevonden. Congo wordt vrijwel van de ene op de andere dag de belangrijkste rubberproducent van Afrika: in het oerwoud wordt ‘wilde rubber’ gewonnen. In Conrad’s tijd exporteerde de Vrijstaat nog geen 150.000 kilo rubber, zes jaar later is dat bijna anderhalf miljoen kilo. De rubberwinsten stegen ver uit boven de winsten op ivoor op de Antwerpse beurs, en bedroegen netto zo’n zeven miljoen francs. Het winnen van de rubber was ‘beestachtig werk’, waar je geen vrijwilligers voor kon vinden. De oplossing lag voor de hand: Congolezen moesten voortaan belasting betalen in de vorm van rubber. De belastinggaarders maakten gebruik van alle denkbare middelen om hun opbrengsten te realiseren. Als je weigerde werd je gestraft, als je niet genoeg rubber had verzameld werd je gestraft, als je erop werd betrapt dat je een rank afbrak in plaats van aftapte werd je gestraft, als je probeerde te vluchten werd je gestraft.

‘Overal hoor ik dezelfde berichten over wat er in de Congo Vrijstaat gebeurt’, kreeg Stanley te horen van een vroegere medewerker, ‘rubber en moord, slavernij in de allerergste vorm.’ De leden van de Force Publique kregen munitie mee op hun rubberexpedities. Bij terugkeer moesten ze laten zien dat hun kogels doelmatig waren gebruikt: ze mochten alleen op weigerachtige of opstandige dwangarbeiders schieten en onderweg geen jachtpartijen ondernemen. Het bewijs voor de doelmatigheid was de afgehakte rechterhand van de dode. Het hek was van de dam – als je toch een wild dier had geschoten, hakte je de hand af van een levende dorpeling. Net zo makkelijk. En kinderen kon je vermoorden met knuppels, dat scheelde weer munitie en lastig gedoe. Het wijdverbreide fenomeen van de afgehakte handen en andere ledematen is een belangrijke reden geweest voor de verontwaardiging over de manier waarop Leopold zijn domein beheerde. Hij had Congo omgetoverd tot een knekelveld.

Protesten weggelachen
De protesten tegen de gang van zaken in de Vrijstaat klonken al vroeg. De bestuursambtenaar Edouard Manduau vervaardigde in 1885 een veelzeggend schilderij: La Civilisation au Congo. In het midden van het doek wordt een zwarte man afgeranseld met een zweep, anderen kijken wat lusteloos toe. Op de voorgrond staat een blanke man die aantekeningen maakt in een notitieblok. Hij is kennelijk de opdrachtgever van de bestraffing. Felle protesten klonken ook van met name Britse en Amerikaanse protestantse zendelingen en reizigers. Een voorbeeld is de open brief die de Amerikaanse dominee George Washington Williams in 1890 schrijft aan Leopold. In de allerbeleefdste frasen laat hij er geen twijfel over bestaan dat de koning volkomen ongeschikt is om Congo te besturen. Hij maakt melding van onmenselijke wreedheden, de smerige behandeling van vrouwen en meisjes, corruptie, diefstal, slavernij; kortom, het treden met voeten van alle bepalingen van de Berlijnse Conferentie. Hij concludeert: ‘Tegenover het bedrog, fraude, berovingen, brandstichterij, moord, slavenjacht en algehele wreedheid in het optreden van de Regering van Uw Majesteit, staat hun geschiedenis van voorbeeldig geduld, hun geest van lijdzaamheid en vergevingsgezindheid die de zogenaamde beschaving en de godsdienstigheid van de Regering van Uw Majesteit zou moeten doen blozen van schaamte’. Maar wie gelooft een dominee? Die zwart is bovendien! Talloze overeenkomstige aanklachten worden in de wind geslagen, weggelachen, onder het tapijt gemoffeld.

Misdadig bewind
De omslag komt pas met het optreden van Edmund Dene Morel. Deze rederijfunctionaris, die zowel vloeiend Frans als Engels spreekt, ontdekt onregelmatigheden in de boeken van Antwerpse scheepvaartmaatschappijen. Vrijhandel? Uit Congo komen tropische producten als ivoor en rubber, wel degelijk, maar wat gaat er terug naar Congo? Goedkope katoentjes, voor een deel, maar vooral veel munitie, oorlogstuig, kettingen, hekwerken. Door nauwkeurig onderzoek komt hij tot de schokkende conclusie dat zich in Congo een misdadig bewind heeft gevestigd onder leiding van de Soevereine Koning. Hij publiceert erover in zijn eigen, speciaal voor dit doel opgerichte tijdschrift: West African Mail. In zijn boek Red Rubber. The Story of the Rubber Slave Trade Florishing on the Congo uit 1906 vat hij zijn bevindingen samen, een schokkend relaas aan de hand van uitgebreide ooggetuige verslagen, documentenonderzoek en vraaggesprekken. Al die eerdere protesten waren dus geen incidentele oprispingen van wereldvreemde kwezels.

De Britse overheid, nooit te beroerd om het eigen kolonialisme ten voorbeeld te stellen aan de rest van de wereld, stelde een onderzoekscommissie samen onder leiding van Roger Casement, Brits consul in de Vrijstaat. Wat is er waar van de aantijgingen van Morel? Casements rapport verschijnt in 1904 en komt tot ondubbelzinnige conclusies: wat Morel heeft gevonden klopt volkomen! De werkelijkheid is hooguit nog stukken erger. Casement en Morel steken de koppen bij elkaar en richten de Congo Reform Association op met als doel om Leopold zo snel mogelijk te ontheffen van zijn beschavingsmissie. De beweging krijgt een grote aanhang, niet in de laatste plaats onder schrijvers en intellectuelen. Misschien voornamelijk uit kringen die eerder juist hun hoop hadden gevestigd op de ‘verlichte geest’ van Leopold. Enkele prominenten waren Booker T. Washington en zijn secretaris (de latere hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Chicago) Robert Ezra Park, Anatole France, Sir Arthur Conan Doyle (The Crime of the Congo). De chocolademiljonair William Cadbury steunde de acties met geld. In 1904 benaderde Roger Casement ook Joseph Conrad. Ze kenden elkaar nog van hun ontmoetingen in Kongo. Je moet lid worden van de Congo Reform Association, zei Casement. Ach, antwoordde Conrad, wat ben ik nou helemaal, een onbetekenend schrijvertje dat niemand kent. Bovendien had hij van al die handenafhakkerij niets gemerkt toen hij in Congo was, dat was van na zijn tijd. Conrad had er geen bezwaar tegen als Leopold zou verdwijnen, maar wat moest er in de plaats komen? Kolonialisme volgens Engels model? Frans model? Dat was inderdaad de bedoeling van de Congo Reform Association – kolonialisme met een menselijk gezicht. Maar Conrad werd geen lid, hij was tegen elke vorm van kolonialisme.

Mark Twain
De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef een pamflet (‘opbrengsten voor het goede doel’) waarin hij liet zien hoe Leopold vermoedelijk had gereageerd op al die protesten: King Leopold’s Soliloquy. De koning moppert over de ‘ratten’ die alles overhoop hebben gehaald. ‘Ze hadden hun grote mond moeten houden want ze hebben het wél over een koning! Een geheiligd personage dat niets te verwijten valt omdat hij door God zelf is uitverkozen en benoemd op een belangrijke post; wie kritiek levert op een koning pleegt godslastering, want God heeft vanaf het begin alles gezien en heeft nooit ontevredenheid of afkeuring laten blijken, noch enige hindernis opgeworpen’. Twain’s fantasie zal niet al te veel van de werkelijkheid hebben afgeweken. Het is zoals hoge dames en heren altijd tegensputteren… hoe dúrf je!

Massaal werkkamp
Leopold moest weg en in 1908 werd Kongo-Vrijstaat omgedoopt tot Belgisch-Kongo. In de loop der jaren is het oordeel over de Soevereine Koning niet milder geworden. Onlangs nog werd zijn persoonlijke domein gekarakteriseerd als een massaal werkkamp, waar ‘de beestachtigste straffen werden uitgedeeld voor de lichtste overtredingen’. Vooral door Adam Hochschild (King Leopold’s Ghost: a story of greed, terror and heroism in colonial Africa) is de discussie actueel geworden over de algemene kenmerken van Leopold’s bewind, vooral in vergelijking tot soortgelijke episodes uit de geschiedenis. Volgens hem is door toedoen van de koning minstens vijftig procent van de totale bevolking uitgeroeid; 15 miljoen mensen, misschien wel twintig miljoen. Als dat klopt mag Leopold zonder meer als een van de grootste misdadigers uit de geschiedenis worden gekarakteriseerd. ‘Hoe moeten we dat noemen?’, vraagt Hochschild zich af. ‘Is dat geen meedogenloze destructie van levens?’ En hij concludeert: ‘Dat is inderdaad precies de omschrijving die het woordenboek gebruikt voor holocaust (met een kleine letter h)’.

De auteur heeft dankbaar gebruik gemaakt van diverse bronnen, waarbij vooral moet worden genoemd: Maya Jasonoff, The Dawn Watch. Joseph Conrad in a Global World. London (William Collins) 2017; Mark Twain, King Leopold’s Soliloquy. Boston, Mass. (The P.R. Warren Co); David van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis. Amsterdam (De Bezige Bij) 2012. Verder uiteraard het werk van Joseph Conrad en dat van de journalist Adam Hochschild, ook zijn bijdragen in The New York Review of Books.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € 0,00

Column August Hans den Boef: Kroondomein

Tekst: August Hans den Boef

Al jaren is de sluiting van Kroondomein Het Loo in het jachtseizoen een steen des aanstoots. In 2018 nam de Tweede Kamer een motie aan die het domein heel het jaar open wilde houden, maar die strandde bij minister Schouten.
De hoogleraren Van Mourik en Voermans proberen het nu via de verplichtingen die voortvloeien uit de 4,7 miljoen euro natuursubsidie die het staatshoofd jaarlijks voor het beheer van het domein – staatseigendom – ontvangt. Als enige gesubsidieerde Nederlander is hij vrijgesteld van de conditie dat de 7200 hectaren 358 per jaar open moeten zijn.

Voermans kan slechts één verklaring voor de constructie bedenken: ‘Het staatshoofd wil ongestoord kunnen jagen’.
Maar dat is niet het geval volgens minister Schouten in een brief aan de Tweede Kamer van 4 september 2018. ‘De openstelling tussen 25 december en 14 september is vast onderdeel van het beheer en, naar de overtuiging van de rentmeester en de raad van beheer van het Kroondomein, essentieel voor de balans tussen houtproductie, de aanwezigheid van grote hoefdieren en de recreatiemogelijkheden.’ Zij rept nergens van ‘jacht’, maar eufemistisch van ‘faunabeheer’.

Iets anders dan wat het Hoofd Beheerszaken van het Kroondomein mij op 8 december 2008 schriftelijk antwoordde, op een vraag over de relatie tussen sluiting en jacht: ‘Dit is slechts ten dele vanwege de jacht.’ Ten dele, maar toch…?

Knap, hoe op alle mogelijke manieren de Oranjes voor zaken die duidelijk een privékarakter dragen, telkens weer de staatskas weten te vinden.

Gerrit Achterberg dichtte het al in 1956, ‘Kroondomein’, met deze slotverzen: ‘Borden verboden toegang weren streng/ verkeerde elementen, opdat geen/ verbastering zich bij u voordoen zal’.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € 0,00

Lezers schrijven (1): Koninklijke stikstof

In de rubriek ‘Lezers schrijven’ krijgen lezers van De Republikein de gelegenheid hun hart te luchten over wat hen zoal dwars zit in het Koninkrijk der Nederlanden. Wim Nuy bijt het spits af met zijn ergernis over de aanschaf van weer een prijzige koninklijke boot in tijden van Corona en de stikstofcrisis.

Tekst: Wim Nuy

Het zit Nederland en ook de rest van onze aardkloot even niet mee. Er waait een virusje in de rondte en alsof dit niet voldoende is vond Remkes het tijd worden om ons nog eens ernstig op de vingers te tikken. Het kan zo niet verder allemaal met de stikstof, zo resumeert de naar hem vernoemde commissie in haar rapportage en éindelijk ben ik het een keer met hem eens.

Want juist op de dag dat zijn rapport het daglicht mocht aanschouwen heeft het zijne en onze majesteit behaagd om een bootje aan te schaffen. Het kostte maar twee miljoen euro’s dus dat kunnen we met z’n allen nog wel belastingvrij ophoesten voor onze monarch, maar het tijdstip van aanschaf is wellicht wat ongelukkig. Hoewel het hoofd van onze staat zichzelf uitsloofde om publiekelijk zijn koninklijke betrokkenheid te tonen bij het milieu en met een zo serieus mogelijk smoelwerk onze ziekenhuizen bezocht toen er voldoende Corona-patiënten lagen om het Acht uur-journaal te halen, laat hij door de aankoop van dit 16 meter lange bootje zijn ware en weinig koninklijke aard zien. Die aard getuigt namelijk van minachting en een dikke middelvinger richting stikstof, Corona-armoede en daarmee het klootjesvolk.

Wanneer u overigens het bootje, voortgestuwd door een paar duizend paardenkrachten wilt aanschouwen dan moet dat wel snel gebeuren. Hij gaat deze nautische Ferrari namelijk nabij zijn (feitelijk ons) buitenhuisje in Griekenland stallen. Het is klaarblijkelijk een familiegebruik geworden om in tijden van crisis het vaderland met gezwinde spoed via de Noordzee te verlaten. Daar houd ik dan wel weer van, van tradities.

Hoe verhoudt zich nu dit koninklijk wangedrag tot het toch wel buitenproportionele ongerief waar de burgerij zich anno 2020 mee geconfronteerd ziet? Eerst heeft huisjesmelker en tevens neefje van zijne en onze majesteit bij tekort aan nieuw speelgoed het circuit van Zandvoort aangeschaft. Daarna heeft hij zich succesvol ingezet om de komende jaren de Formule 1 met hoge snelheid door onze duinen te laten zigzaggen. Een even ultieme als prinselijke bijdrage om de stikstofproblematiek maximaal te vergroten. Meer zat er niet in wat hem betreft. Onze super-monarch kon daarop natuurlijk niet achterblijven en besloot toen tot aankoop van zijn speeltje. Een schijt aan Corona en schijt aan de stikstof-bootje. Een dubbelslag waar opvallende-bril-dragende neef nog maar eens overheen moet zien te komen. Er kan er tenslotte maar eentje de koning zijn!

De enige gerechtigheid die ik ten aanzien van deze hypocriete hoogheden kan bedenken is dat zij met al hun milieu verziekende speeltjes dezelfde lucht in moeten ademen als u en ik.

Er bestaat gelukkig op onze hele wereldbol geen koninklijke en stikstofvrije lucht, dus als we gaan, dan gaan we met z’n allen, en dat vind ik dan wel weer een fijn gevoel.

Wilt u ook uw lezerscolumn geplaatst zien door De Republikein? Dat kan! Stuur uw tekst naar redactie@derepublikein.nl ter beoordeling. De redactie behoudt zich het recht voor de tekst te redigeren.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € 0,00

GENOEG = GENOEG: EERSTE MANIFEST VAN DE PARTIJ VOOR DE REPUBLIEK

Het eerste manifest van de Partij voor de Republiek bevat een pleidooi voor de afschaffing van de monarchie als instrument van politieke en sociale innovatie. Het verkent de mogelijkheden om de grondwettelijke obstakels bij de herinvoering van de republiek weg te nemen en vergelijkt de verschillende alternatieven die voor handen zijn. Een integrale weergave.

Iets meer dan tweehonderd jaar zucht Nederland nu onder het loden gewicht van een monarchie die het op last van de Europese grootmachten in de maag kreeg gesplitst. Een land dat werd geboren als vrijheidslievende republiek en dat gedurende een groot deel van zijn geschiedenis ook was, werd in zijn verdere ontwikkeling opgezadeld met een staatsrechtelijk novum dat in alles precies het tegendeel was van de sociaal-republikeinse idealen die tot dan toe de boventoon hadden gevoerd.

Nu is de tijd gekomen deze betreurenswaardige loop van de geschiedenis terug te draaien en de draad weer op te pakken van het republikeinse proces, waar het algemeen belang prevaleert boven groepsbelang, transparantie heerst in plaats van slinks verzwijgen, iedere burger gelijkwaardig is aan de andere en belangrijke functies worden verdeeld op basis van verdienste, niet van geboorte. De republiek zal onvermijdelijk de staatsvorm van de toekomst zijn, en de transitie die daarvoor nodig is, moet worden voorbereid. Een vechtscheiding hoeft het niet te worden. Het Huis van Oranje-Nassau en Nederland hebben een lange gedeelde geschiedenis en kunnen in goede harmonie uit elkaar gaan om ruim baan te geven aan het verdere democratiseringsproces.

Geschiedenis herschreven

Meer dan tweehonderd jaar lang is het Nederlandse volk in een lang aanhoudend propaganda-offensief een rad voor de ogen gedraaid. Historici herschrijven in naam van Oranje de geschiedenis en doen het voorkomen alsof Nederland eigenlijk nooit iets anders dan een monarchie is geweest. Dat Nederland in zijn geschiedenis langer een republiek was wordt discreet onder het tapijt geveegd. Ook moet de geschiedenis in naam van Oranje voortdurend worden gezuiverd van onwelgevallige episodes, zoals de ongrondwettige vlucht van koningin Wilhelmina in mei 1940, de nationaal-socialistische sympathieën van de prinsen-gemaal Hendrik en Bernhard, de onverkwikkelijke rol van het koningshuis in het Lockheed-schandaal en – in een recenter verleden – de actieve rol van de schoonvader van de koning bij de misdaden van een Argentijns schrikbewind.

De Koning als Sinterklaas

Economen en journalisten dragen hun steentje bij aan de mythevorming met verhalen over de honderden miljoenen die de koning voor het Nederlandse bedrijfsleven bij elkaar zou sprokkelen op zijn handelsmissies. Alsof ’s lands ondernemers niet heel wel op eigen houtje in staat zouden zijn klanten binnen te halen. De koning is volgens deze mythenfabriek een soort Sinterklaas van de Staat. Net als de goede Sint berust zijn bestaan op de goedgelovigheid van een publiek dat van kinds af aan wordt geïndoctrineerd met misleidende verzinsels.

Angst voor de republiek

Deel van het draagvlak van de monarchie is de angst voor de republiek. Het idee daarbij is dat een republikeins model de poort zou openen voor populistische potentaten en dat Nederland binnen de kortste keren zou worden opgezadeld met een eigen Trump als president. Maar een president met zulke vergaande politieke volmachten als de Amerikaanse – of Franse – is binnen de Nederlandse traditie en verhoudingen eigenlijk ondenkbaar. Er zijn ook republieken waar het politiek leiderschap berust bij een gekozen minister-president, terwijl het staatshoofd indirect wordt verkozen en een meer ceremoniële, samenbindende functie vervult. Een voorbeeld hiervan is de Bondsrepubliek Duitsland.

Nog meer geschikt voor Nederland zou het Zwitserse model zijn. Zwitserland is qua grootte vergelijkbaar met Nederland. Ook historisch zijn er overeenkomsten. Beide landen besloten op een gegeven moment dat zij niet overheerst wensten te worden door een vreemde macht en riepen zich uit tot zelfstandige republiek. Zwitserland is dat nog steeds. Het presidentschap van het land wordt bij toerbeurt voor de periode van één jaar vervuld door één van de leden van de regering, de zogeheten Bundesrat. De Zwitserse Bundespresident heeft een zuiver ceremoniële functie en ontvangt daarvoor een jaarvergoeding van 445.163 Zwitserse franken (een Zwitserse frank is ongeveer evenveel waard als een euro), aangevuld met een onkostenvergoeding ten totale van ongeveer 50.000 franken.

Verder krijgt de roulerende president zijn kosten voor telefoon en computer vergoed, een representatief voertuig in gebruik en een eerste klasse treinabonnement. Totale kosten per jaar: minder dan 500.000 Zwitserse franken. De beveiligingskosten zijn minimaal, er is geen persoonlijkheidscultus rondom de president en deze kan zich dan ook zonder een legertje beveiligers om zich heen overal vrij bewegen. Ook hoeven niet hele steden te worden afgezet als de president in de buurt is. Het systeem functioneert naar behoren, de Zwitserse economie floreert en nooit is bij de Zwitsers het idee opgekomen dat zij met een koning aan het hoofd voor betere exportcijfers zouden kunnen zorgen.

Eén koning = 80 Zwitserse presidenten

De Nederlandse koning heeft, net als de Zwitserse president, op papier een louter ceremoniële functie, maar het prijskaartje dat aan hem hangt is dramatisch hoger. De koning ontvangt in 2020 een ‘grondwettelijke uitkering’ – salaris en onkosten – van 5,9 miljoen belastingvrij, zijn echtgenote krijgt ruim een miljoen en zijn moeder iets meer 1,5 miljoen per jaar. Zodra de kroonprinses meerderjarig is komt daar nog een anderhalf miljoen euro bij. In totaal staat het koningshuis in 2020 qua salariskosten voor 44,4 miljoen euro in de boeken van het Rijk. Alleen al van dat geld kun je 80 Zwitserse presidenten per jaar inhuren.

Kas koningshuis slinks gespekt

Daarmee is het met de kosten koningshuis nog niet gedaan, want elders op de begroting van het Rijk worden er ieder jaar ook nog tientallen miljoenen euro’s naar het koningshuis doorgesluisd. De beveiligingskosten, reiskosten en huisvestingskosten overtreffen de salariskosten en dan nog is de rekening niet voldaan. Telkens weer worden constructies bedacht om de koningskas nog meer te spekken. Vaak gebeurt dat op een slinkse manier, en is het aan de vasthoudendheid van journalisten te danken dat de waarheid met veel pijn en moeite – en meestal dan nog alleen half – aan het licht komt. De opeenvolgende regeringen stellen zich onveranderlijk op als verzwijgingsmachines als het op de financiën van het koningshuis aankomt.

Het staatshoofd plus aanhang genieten ook nog eens een uitzonderingspositie binnen het belastingregime. Zo is het vermogen van de vorst, alsmede dat van zijn echtgenote en voorgangster, volgens artikel 40 van de Grondwet ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ vrijgesteld van vermogensbelasting, als ook van belastingen over schenkingen en erfenissen die ze van een ander lid van het Koninklijk Huis ontvangen. Artikel 33 van de Successiewet voorziet erin dat iedereen die een schenking of een erfenis ontvangt van de koning of een ander lid van het Koninklijk Huis daarover geen belasting betaalt. ‘Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend’, zegt artikel 40.

Aangezien de Oranjes met dank aan hun bevoorrechte positie in de Grondwet in de loop der eeuwen een astronomisch vermogen hebben weten te vergaren (hoeveel dat vermogen bedraagt geldt als het grootste staatsgeheim van het land), is die fiscale vrijbrief van eminent belang.

Privileges contra rechtsstaat

De grondwettelijke privileges die het koningshuis geniet, verdragen zich op geen enkele wijze met een democratische rechtsstaat en hebben een bredere uitwerking op de maatschappelijke dynamiek.

Volgens de Grondwet staat de koning aan het hoofd van de regering. Artikel 82 van de Grondwet bepaalt dat wetsvoorstellen kunnen worden ingediend ‘door of vanwege’ de koning. Er is geen wet die geldig kan worden zonder bekrachtiging door de koning. Sterker nog: pas na instemming van de koning treden wetten in werking. Ook belangrijke (‘koninklijke’) besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van de koning.

Daarnaast is de koning voorzitter van de Raad van State, die de regering adviseert over wetgeving. Als voorzitter van de Raad van State adviseert de koning dus zichzelf. De Raad van State is ook de hoogste bestuursrechter. Er zijn dictaturen waar de persoonlijkheidscultus minder uitbundig wordt uitgevent.

Grondwet houdt Oranje in het zadel

De Nederlandse Grondwet is geheel ingericht om de positie van het Oranje-huis te beschermen. Alles dient een teruggang naar een republikeinse staatsvorm te voorkomen, ook al zou dat de wens zijn van een meerderheid van het electoraat. Kort gezegd komt het erop neer dat de overgang naar een republiek een meerderheid in het parlement behoeft. Daarna dienen verkiezingen plaats te vinden, waarna een twee derde meerderheid in het parlement met het vestigen van de republiek dient in te stemmen. Een procedure die zich niet goed verhoudt tot het principe van een democratie waar dient te gelden dat een meerderheid beslist.

Normaal gesproken is de functie van een grondwet de bescherming van het volk tegen de machthebbers, in de zin dat de grondrechten van de bevolking zijn gewaarborgd. In het Nederlandse geval is het meer de bescherming van de Oranjes tégen de bevolking. Zelfs wanneer de meerderheid van het volk geen monarchie meer wil, blijft Nederland een monarchie, beschermd door onmogelijke procedures vastgelegd in de Grondwet.

Exit-strategie denkbaar

Zitten we met zijn allen dan constitutioneel vast in de dwangbuis van Oranje?

Niet per se. Er is een exit-strategie denkbaar. Ten eerste zal het koningschap moeten worden ontdaan van zijn belangrijkste attractie: zijn magistrale verdienmodel. De budgetten voor het koningshuis zijn vrij in te vullen. Het is zelfs denkbaar – zeker gezien de omvang van het Oranje-vermogen – deze functie op vrijwilligersbasis te laten uitvoeren, met alleen een vergoeding van de onkosten, die dan wel veel kritischer dan nu het geval is tegen het licht moeten worden gehouden. Daarbij zou het goed zijn als de Oranjes openheid geven over hun vermogenspositie, zodat er goede en redelijke afspraken kunnen worden gemaakt bij de afbouw van het huidige exorbitante vergoedingssysteem, dat op steeds meer onbegrip stuit. Het valt niet uit te leggen dat normale Nederlanders wanneer ze een spaarrekening hebben elk jaar de hoogte van het bedrag op die rekening moeten aangeven om daarover belasting te betalen, terwijl het grote vermogen van de Oranjes op grond van privacy geheim mag blijven. Bij die opening van de boeken zou het ook dringend gewenst zijn dat er transparantie komt over de zakelijke belangen van het koningshuis, zodat privé en zakelijk van elkaar gescheiden kunnen worden, zoals dat bij andere gezagsdragers de normaalste zaak van de wereld is.

Een sterke reductie van het monarchale verdienmodel zou bijdragen aan een vermindering van de animo de functie van het koningschap te willen uitoefenen. Om deze ontmoedigingsstrategie te versterken zou er een model kunnen worden geïntroduceerd waarbij iedere euro die op het koningshuis kan worden bespaard, vloeit in een speciaal fonds ter leniging van de financiële nood van de zwaksten in de samenleving. Een soort Oranje-fonds voor de minima. Het Huis van Oranje-Nassau, verheugd zoveel te kunnen bijdragen aan de leniging van de nood van zoveel zwakkeren in de samenleving, zou vervolgens collectief kunnen bedanken voor de eer van het koningschap. De uitoefening van het koningschap komt dan grondwettelijk in handen van de Raad van State, en die zou vervolgens de weg naar de republiek kunnen openen. De Staten-Generaal zal vervolgens het besluit van de familie van Oranje-Nassau het koninklijke ambt niet meer te willen vervullen vanzelfsprekend respecteren en unaniem – dan wel tenminste met de benodigde twee derde meerderheid – instemmen met deze wens. De weg naar de republiek ligt dan open.

Erfopvolging schendt Rechten van het Kind

Mocht deze route in de praktijk toch niet begaanbaar lijken, is er ook nog de Europees-rechtelijke weg. Nederland is lid van de Europese Unie, die zich steeds meer manifesteert als ‘waardengemeenschap’, de verdediger van mensenrechten en democratie. Daarin past geen monarchie. De EU is de laatste jaren terecht zeer kritisch geweest over lidstaten in Midden-Europa die maatregelen namen die een onafhankelijke rechtsgang bemoeilijkte dan wel bedreigde. Terecht, maar het zou ook op zijn plaats zijn wanneer er kritisch wordt bezien hoe staatsvormen als de monarchie zoals in Nederland, zich verhouden tot de ‘waarden’ die de EU in de wereld uitdraagt. Zo is het grondwettelijke artikel dat kinderen bij geboorte automatisch verplicht tot een beroepskeuze waarvoor zij niet hebben geopteerd, in flagrante overtreding van artikel 6 van de Verklaring van de Rechten van het Kind, dat kinderen een vrije ontwikkeling garandeert. Op de keper beschouwd is dat een even grove schending van de mensenrechten als het gedwongen kinderhuwelijk of kinderarbeid. Hier ligt ook een taak voor Nederland zelf om dergelijke misstanden zo snel mogelijk te beëindigen.

Daarnaast is het voor een samenleving die gelooft in gelijke kansen voor iedereen, een onverdraaglijke gedachte dat de hoogste functie – die van het staatshoofd – is voorbehouden aan de leden van één familie. De fundamentele gedachte van de Verlichting, dat alle mensen gelijkwaardig geboren worden, wordt hier met voeten getreden. De monarchie is daarmee het symbool van het gebrek aan sociale mobiliteit. Het opheffen ervan zou dienen als een katalysator van een nieuwe sociaal-economische dynamiek.

De conclusie moet zijn dat indien een meerderheid van de bevolking in Nederland een republiek wenst, deze ook tot stand moet worden gebracht. In het verleden getroffen regelingen in de Grondwet mogen daar geen beletsel voor vormen. Waar een wil is, is een weg.

De overzeese gebiedsdelen

Nederland bestaat niet alleen uit het stuk land in de delta van de rivieren die eindigen in de Noordzee. Nederland kent ook ‘overzeese gebiedsdelen’. Van deze delen van het rijk is bekend dat de bevolking daar nogal monarchistisch gezind is. De vraag dient zich aan hoe om te gaan met de bevolking van deze rijksdelen, die wellicht geen voorstander is van een republiek. Deze vraag laat zich op voorhand niet zo makkelijk beantwoorden. De mogelijkheden die er zijn zullen in goede samenspraak met de bevolking in de overzeese gebiedsdelen moeten worden verkend. Een mogelijkheid is dat deze landen meegaan in de republiek. Een andere mogelijkheid is dat deze landen onafhankelijk worden en hun eigen weg gaan, al dan niet met een band met Nederland. Een mogelijkheid zou ook zijn dat zij een eigen koninkrijk vormen met de Oranjes.

Republiek voor de toekomst

Een ruime meerderheid van de landen die de wereld telt heeft een president. Geen enkele grootmacht of potentiële grootmacht – niet de Verenigde Staten, noch China, Rusland, India, Brazilië of de Europese Unie – wordt geregeerd door een vorst. Zelfs van de middelgrote machten zijn uitsluitend nog Japan en het Verenigd Koninkrijk een monarchie. Vroeger of later zullen evenwel ook deze landen een republiek worden. Het beste bewijs dat monarchieën niet meer van deze tijd zijn, is het verenigde Europa. Niemand is ooit op het idee gekomen dat een vorst het verenigde Europa zou moeten aanvoeren. Dat was eenvoudigweg te absurd, te archaïsch om zelfs maar te berde te brengen. Dat de staatsvorm van Nederland in de toekomst uiteindelijk een republiek zal zijn, dat staat dus eigenlijk wel vast. Wanneer dat zal zijn, dat is eigenlijk de echte vraag. Immers, gezien de geschiedenis van Nederland, is de monarchie een anomalie. In onze egalitaire samenleving vormt, is het republikeinse staatsmodel onontkoombaar om een verdere uitbouw van de democratie mogelijk te maken en de uitdagingen die de toekomst zal brengen het hoofd te kunnen bieden.

De Partij voor de Republiek i.o. wil zich hier de komende jaren voor inzetten. Als stip aan de horizon staat ons de vorming van een Europese republiek voor ogen, een transformatie van de Europese Unie tot een waardengemeenschap van gelijkwaardige burgers waarvan vrijheid, gelijkheid en broederschap de fundamenten zijn. Daarover meer in ons Tweede Manifest, dat weldra zal volgen.

Lodewijk Brunt, Manuel Kneepkens en René Zwaap zijn lid van het Initiatiefcomité van de Partij voor de Republiek i.o.

Gerard van der Zwan is lid van het Comité van Aanbeveling van de Partij voor de Republiek i.o.

Voor verdere informatie over de Partij voor de Republiek en aanmelding als lid volg deze link.

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel X: Koningsdag

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel X verdiept Dick Stein zijn band met de koninklijke familie op Koningsdag in Amsterdam en blijkt hij in weerwil tot zijn eerdere vermoedens toch niet verkeerd gereïncarneerd


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 10

KONINGSDAG

Dick Stein schrok wakker van het ijlhoge geblaf van dwergterriër Didi, die in hoogste staat van alarm was geslagen vanwege de rinkelende deurbel. Met ferme tegenzin maakte hij zich los uit de omarming van de aanbiddelijke Joni, die vredig bleef slapen na een lange en intensieve liefdesnacht. Haar lichtblonde krulletjehaar lag als een waaier uitgespreid over het kussen. Terwijl Stein zichzelf grommend uit bed hees en zijn ochtendjas omsloeg reconstrueerde hij met enige moeite de gebeurtenissen van de voorgaande uren. Al zijn chakra’s waren probaat doorgesmeerd, zoveel was zeker.

Hij drukte op de knop van de deuropener en liep naar het trapportaal om te zien wie zich had aangemeld. Beneden aan de trap stond majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst in zijn onafscheidelijke groene jagersjas.

‘Menner Stein! Waar blijft u nou?’, riep deze paniekerig naar boven. ‘Het is Koningsdag! De Koning wacht op u!’

‘Ach ja, Koningsdag. Glad vergeten’, riposteerde Stein met zijn sonore basstem, die altijd meer rust suggereerde dan waarover hij in werkelijkheid beschikte.

Op Van Tichelen had deze nu ook geen kalmerend effect. ‘Vergeten! Hoe is het in vredesnaam mogelijk? Onmiddellijk meekomen! Nu!’

‘Beginnen jullie maar alvast’, zei Stein. ‘Ik kom er later bij. Moet nog even douchen en ontbijten’.

‘Geen sprake van!’, gilde Van Tichelen, terwijl hij ontzet de smalle steile trap kwam opgerend. ‘De Koningin zet geen stap door Amsterdam zonder u aan haar zijde!

Joni was inmiddels ook wakker geworden en kwam gekleed in alleen het jasje van Steins flanellen pijama de keuken in lopen, waar een hevig transpirerende majoor Van Tichelen aan tafel had plaatsgenomen terwijl Stein koffie zette,

‘Jeetje, wat een boel beschadigd aura heeft u om u heen hangen’, sprak ze tot Van Tichelen, terwijl ze hem met haar grote ronde lichtblauwe kijkers in ogenschouw nam.

‘Pardon?’, antwoordde deze, nog immer buiten zichzelf, maar toch ook duidelijk onder de indruk van deze onverwachte engelachtige verschijning in de deuropening.

‘Joni hier is manueel therapeute’, legde Stein uit, terwijl hij een paar eieren brak en de dooiers in de pan gooide. ‘Ze doet wonderen met haar handen’.

‘Het gaat niet om de handen maar om de mind-set’, zei Joni zoetgevooisd, terwijl ze naast Van Tichelen plaatsnam. ‘Mag ik even?’ Ze pakte een hand van Van Tichelen en begon de nagelriemen van iedere vinger een voor een zacht te masseren. Van Tichelens aanvankelijke weerstand smolt weg als sneeuw voor de zon en als betoverd staarde hij mer een milde glimlach rond de lippen naar het gezicht van de liefelijke Joni, die nu zijn ringvinger bewerkte.

‘Deze vinger leidt naar de dikke darm’, legde ze uit. ‘Die is bij u helemaal van slag. U heeft zeker veel stress?’

‘Dat kunt u wel zeggen’, beaamde Van Tichelen dankbaar, en terloops wierp hij een vermanende blik richting Stein, terwijl deze gulzig zijn gebakken eieren verorberde.

***
De Nieuwmarkt was al afgeladen met stands voor de traditionele vrijmarkt op Koningsdag toen Van Tichelen en Stein door het gewoel richting de Prins Hendrikkade liepen. Van Tichelen blafte instructies in Steins oor, terwijl deze in gedachten nog altijd bij het romantische samenzijn met Joni van de voorgaande nacht was. Ze had puur op grond van zijn sterrenbeeld geopteerd voor een nadere kennismaking. Als hij Ram, Steenbok of Schorpioen was geweest had hij het kunnen schudden, maar Waterman paste volgens haar astrologische agenda precies goed bij haar Vissen, en hij beschikte ook nog eens over de vereiste bijpassende ascendant. Het idee dat hij verkeerd was geïncarneerd, dat hem placht te achtervolgen, werd zo eens voor een keertje overtuigend weerlegd. Hij werd er stante pede spiritueel van.

‘Altijd gepaste afstand houden van de majesteiten!’, riep Van Tichelen. ‘Nooit iets tegen hen zeggen zonder dat u iets wordt gevraagd! En bij ieder onraad onmiddellijk erop af!’

‘Komt goed, Van Tichelen’, zei Stein.

Een wagen van de Nationale Veiligheidsdienst stond gereed aan de Prins Hendrikkade, die hen vliegensvlug naar het Marineterrein aan ’t IJ reed, waar in een hal het hele koninklijke circus al gereed stond.

‘Meneer Stein, daar bent u eindelijk!’, riep de Koning enthousiast, toen Stein en Van Tichelen kwamen binnenlopen. Enthousiast schudde hij Steins hand. Minister Steffi Dros toonde zich al even ingenomen met zijn komst en omhelsde Stein zo lang dat Stein het er benauwd van kreeg. Ook de Amsterdamse burgemeester was aanwezig. Ze nam Stein van top tot teen op en gaf hem een lauw handje. Een hele rits van familieleden van de koning en andere hoogwaardigheidsbekleders volgden met hetzelfde begroetingsritueel.

‘U draagt uw onderscheiding niet’, merkte de koning enigszins teleurgesteld op, met een blik op het revers van Steins colbertje.

‘Een betreurenswaardige samenloop van omstandigheden’, legde Stein naar waarheid uit. ‘Het lintje belandde in de gracht.’

‘We laten u wel een verse bezorgen’, stelde de koning gerust. ‘Lintjes genoeg uiteindelijk.’

Tot een van de beveiligers die om hem heen stonden sprak de koning gebiedend: ‘Zeg mijn vrouw dat de kust nu veilig is. Meneer Stein is gekomen’.

Een paar minuten later kwam de koningin op haar vervaarlijke hoge hakken de hal inlopen. Haar donkere ogen spuwden vuur. Haar ietwat onzekere tred verried dat ze zich mogelijk enige moed had ingedronken. Maar voor de rest: wat een slagschip van een vrouw, bedacht Stein zich, terwijl hij ter begroeting onwillekeurig een beleefd buiginkje maakte.

‘Meneer Stein, ik ben zo blij dat u er bent’, zei de koningin met haar charmante Latijns-Amerikaanse tongval. ‘Mijn man zegt me maar de hele tijd dat wij niets te vrezen hebben in Amsterdam, maar ik ben er niet gerust op. Wat als dat verschrikkelijke Bataafse Bevrijdingsfront weer opduikt? Horribele!’

Ze verwees naar de gebeurtenissen op de voorgaande Prinsjesdag, toen tijdens de rondrit door Den Haag bij de opening van de Staten-Generaal op Prinsjesdag de Gouden Koets was besmeurd met rode verfbommen. Maar de vermoedelijke dader daarvan, Peter Verbraak, was dankzij Stein al lang en breed ingerekend en vooralsnog ontbrak van medestanders van hem ieder spoor.

‘Het komt goed, majesteit’, zei Stein. ‘Zo erg als in 1980 zal het niet snel worden’.

‘1980? Wat was in 1980?’, riep de koningin verontrust uit.

‘Niets bijzonders. Een paar opstootjes’, stelde haar man haar gerust. En daarna, geamuseerd tot het hele gezelschap: ‘Ik begreep dat meneer Stein toen zelf ook nog is gearresteerd omdat hij de Mobiele Eenheid had belaagd.’

‘Toen werkte ik undercover’, legde Stein uit, nadat hij zijn keel had geschraapt. ‘Dat staat of valt met geloofwaardigheid’.

‘De hoogste tijd tijd om in de bus te gaan!’, riep minister Dros.

Terwijl het gezelschap zich naar de buiten geparkeerde geblindeerde koninklijke bus begaf, schoot de broer van de koning, die zich al die tijd met een flauwe glimlach rond de dunne lippen op afstand had gehouden, Stein in het voorbijgaan even aan.

‘Je bent in de bus of je bent uit de bus’, fluisterde hij zacht in Steins oor.

Nog voordat Stein iets kon terugzeggen was de prins al gevlogen.

***

Amsterdam kolkte van opwinding toen de bus zich naar de Jordaan begaf, waar de koninklijke familie zich volgens het programma tussen het volk zou begeven.

‘Een thuiswedstrijd’, hoorde Stein de koning zijn vrouw verzekeren, terwijl ze de bus verlieten. ‘De Jordaan heeft onze familie altijd liefgehad. En die liefde is wederzijds’.

Stein drong zich tussen het legertje gorilla’s met oortjes van de beveiligingsdienst naar voren in het gedrang en verlangde naar het moment dat hij naar huis kon om zijn kennismaking met Joni nog verder te verdiepen. Hij had altijd een intense hekel gehad aan de de rituele gekte van Koningsdag – ook toen het nog Koninginnedag heette – en de aanblik van iedere oranje pruik in de menigte die zich samenperste in de straten van de Amsterdamse binnenstad was wat hem betreft een uitdrukking van ontoerekeningsvatbaarheid. Het zou wel te maken hebben met zijn Rotterdamse genen, bedacht hij zich, want zijn geboortestad was in de tijd dat hij daar nog verbleef altijd volmaakt stoïcijns gebleven voor het koninklijke feestje. Daar had men de mislukte coup van P.J. Troelstra in november 1918 nog altijd niet geheel verwerkt. Amsterdam daarentegen liet zich op deze dag altijd van zijn minst aangename kant zien.

Het officiële programma van de viering stond gepland in de Willemsstraat, waar de koninklijke familie werd toegezongen door een kinderkoor, enthousiast werd gezakloopt en gekoekhapt, de burgemeester een speech hield over hoe lief haar stad wel niet was, en achter de dranghekken een massa mensen geheel uit de bol ging zodra het koningspaar plus aanhang al handenschuddend voorbij liep.

De walmen van de grillstands in de omgeving sloegen op Steins borst en even hield hij pas op de plaats. Terwijl hij met zijn handen op zijn knieën uitblies, ontwaarde hij in de menigte achter de hekken plotseling een lange magere man die strak voor zich uitkeek, met nijdige ogen. In zijn hand hield hij een bordje waarop geschreven stond: ‘Leve de republiek!’.

Stein bedacht zich geen moment. Vliegensvlug rende hij naar voren, sprong met onvermoede kracht over het hek, en terwijl de omstanders het uitschreeuwden van angst werkte hij de man in één vloeiende beweging tegen de grond, waarbij hij het hoofd van zijn opponent met kracht achterwaarts drukte. Alles precies gedaan volgens het boekje van de Krav maga, de zelfverdedigingstechniek ontwikkeld door de joodse worstelaar Irich ‘Imi’Lichtenfeld uit Bratislava, die Stein als jongeman onderwezen had gekregen tijdens zijn verblijf in een kibboets in het Heilige Land.

Majoor Van Tichelen was minder gelukkig met de ingreep.

‘Stein, waar ben je in vredesnaam mee bezig?’, riep hij vertwijfeld uit, nadat hij hijgend was komen aangerend en de situatie in ogenschouw had genomen. ‘Er is demonstratievrijheid! Deze man heeft al het recht hier met zijn bordje te staan!’

‘Sorry’, zei Stein, terwijl hij de man van de grond hielp. ‘Ik reageerde in een reflex.’

‘Wat is dit voor politiestaat?’, protesteerde de man, nog bedremmeld van de actie. ‘Wie bent u? Ik dien een aanklacht tegen u in wegens mishandeling!’

Van Tichelen putte zich uit in excuses en gaf de man zelfs zijn bordje terug.

Stein verwijderde zich enigszins besmuikt van het plaats delict. Maar terwijl hij de schaamte over zich voelde komen, keek hij op en zag hij koning en koningin beiden met een tevreden glimlach naar hem kijken. Naast hen gaf de broer van de koning hem een kort applausje, waarna de menigte volgde.

***

Toen Stein die avond dodelijk vermoeid terug kwam naar huis werd hij verwelkomd door Joni, die een bad voor hem had bereid gevuld met rozenblaadjes en etherische oliën ter reiniging van zijn gehavende chakra’s. Toen het badwater wegspoelde, spoelde zijn bedrukte gemoed mee door de goot. Hij wist nu wat hem te doen stond.

Zal Dick Stein het gewonnen vertrouwen van het Koninklijk Paar verder weten uit te bouwen? En welk doel heeft hij daarbij in gedachten? U leest het verder in deel 11 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, en wel via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € 0,00

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel IX: Persmuskieten

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel IX zet Dick Stein zijn visie op werken met journalisten uiteen, maakt hij een premature afscheidstocht langs de stegen van De Wallen en wordt zijn liefdesleven voorzien van een krachtige impuls.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 9

PERSMUSKIETEN

Dick Stein had gedurende zijn werkzame leven veel contact met journalisten gehad, en bijna onveranderd voelde hij zich na afloop als een koorknaap na een weekenduitstapje met het patersgilde: bezoedeld.

Journalisten waren naar Stein’s voortschrijdende inzicht de laagste menselijke levensvorm in de voedselketen. Het ergste waren de journalisten die gedurende een interview niets zeiden en alleen maar gedwee ‘ja’ knikten, alsof ieder woord dat je uitsprak op zijn volledige instemming mocht rekenen. Als je het stuk dan terug las in de krant bleek dat zo’n kerel (de enkele dame die Stein in het op één na oudste beroep van de wereld was tegengekomen was een categorie apart) je de hele tijd hartgrondig had gehaat en in de hem beschikbare ruimte verscheurde hij je als een wild beest.

Ook met journalisten die joviaal deden en je deden geloven dat je hun beste vriend was, was voorzichtigheid geboden. Tussen al die glimlachjes en schouderklopjes door waren ze eigenlijk op zoek naar die ene ongerijmdheid in je verhaal, en als ze die eenmaal te pakken hadden, richtten ze onder het mom van ‘journalistieke objectiviteit’ een bloedbad met je aan.

Loyaliteit onder het persvolk, zo had Stein met pijn en moeite geleerd, is een spaarzaam goed. Het waren stuurloze ééndagsvliegen, meewaaiend op elke wind. Op rijpere leeftijd was Stein dan ook tot de slotsom gekomen dat het het beste was, de persmuskieten op zo’n groot mogelijke afstand te houden.

Zijn assistente Fatima had hij instructies gegeven de hoorn onmiddellijk op de haak te gooien als er iemand belde van de krant, radio of tv.

Voor één journalist maakte Stein echter een uitzondering: Barry Jurgens, misdaadverslaggever van Het Parool, kon bij hem een potje breken. Ze hadden elkaar een keertje ontmoet in café Dolly, tegen sluitingstijd, toen Jurgens bij het voldoen van de rekening ineens ontdekte dat hij geen cent op zak had, en omdat Stein toen zo vriendelijk was geweest de helpende hand te bieden, kreeg hij als blijk van Jurgens’ dankbaarheid diens perskaart onder de verzekering dat hij zo ‘altijd gratis naar de film’ kon.

Dat laatste bleek tegen te vallen, maar Stein had het gebaar gewaardeerd en een soort van vriendschap was geboren. Het voordeel van Jurgens was dat hij zoveel dronk dat hij alles wat je hem vertelde de volgende dag vergeten was. Dat praatte een stuk gemakkelijker. Als Stein iets kwijt wilde in de krant, maakte hij graag gebruik van de diensten van Jurgens, want aangezien die sowieso te beroerd was zelf iets uit te zoeken nam hij maar wat al te graag een verhaal aan als hem dat kant en klaar werd aangeboden. En precies zo’n verhaal had Stein nu in petto voor hem.

Voor een alcoholist in de categorie zwaargewichten zag Barry Jurgens er verbazingwekkend fris uit toen hij zich bij de steeg waar het kantoor van Stein Detectives zich in bevond aanmeldde. Stein opende het roestige gietijzeren hek en schudde Jurgens hand. Barry had een rozige blos op zijn vlezige wangen, die een eerste indruk van jeugdige levenslust gaf, maar in werkelijkheid de uitdrukking was van een vervaarlijk hoog opgelopen bloeddruk. Hij droeg nog steeds hetzelfde geblokte colbertje van twintig jaar geleden. Zijn zwaar geërodeerde haardos had hij strategisch over zijn schedel verdeeld. Stein had hem bewust vroeg in de ochtend bij hem besteld, de enige garantie dat hij nog niet geheel beneveld zou zijn, en hoogstens nog de kater van de voorgaande nacht moest verwerken. Zuchtend en heftig transpirerend plofte Jurgens op de stoel tegenover Stein neer, terwijl Fatima hem trakteerde op een beker straffe zwarte koffie .

‘Hoe is het op de krant?’, vroeg Stein.

‘Waardeloos’, zei Jurgens, terwijl hij een sigaret opstak. ‘Nog een paar jaartjes en dan is het pensioen. Godzijdank’.

‘Misschien tijd om nog een keertje te vlammen?’, opperde Stein.

‘Wat had je in gedachten?’, vroeg Jurgens.

‘Het verhaal van de eeuw’.

In kort bestek en met weglating van de privé-omstandigheden vertelde Stein het verhaal van Esther Blom en het grote onderzoek dat zij had gedaan naar de misdragingen van de Koninklijke Oliemaatschappij in Cabinda. Aan de opflakkerende lichtjes in Jurgens ogen zag hij diens belangstelling snel groeien.

‘Maar in de hotelkamer van die ex-vriend hebben ze het moordwapen aangetroffen’, zei Jurgens, opkijkend van zijn notitieblok. ‘En dat hij oprichter was van het Bataafs Bevrijdingsfront had die jonge Verbraak zelf al toegegeven. Volgens Justitie is de zaak rond. Liquidatie uit naam van een gebroken hart’.

‘Misschien ging de oplossing van de zaak een beetje te makkelijk?’, suggereerde Stein. ‘Wie had er werkelijk belang bij dat Esther Blom werd opgeruimd?’

Hij zag Jurgens’ hersenpan overuren draaien.

‘Je bedoelt de Koninklijke Oliemaatschappij?’

‘Jij zegt het’, antwoordde Stein. Hij overhandigde Jurgens het rapport van Esther Blom dat hij van Helga Keller in Scheveningen had gekregen. ‘Snuffel daar maar eens in’, opperde hij. ‘Maar één ding: je laat mij erbuiten. Beroep je maar op door gaans goed geïnformeerde anonieme bronnen. En voor publicatie laat je het mij lezen, zodat ik de puntjes op de i kan zetten’.

Jurgens beloofde het plechtig.

***

Stein was zelf ook nog niet geheel hersteld van het nachtje doorzakken met barman Rinus in café Dolly, dus besloot hij na het vertrek van Barry Jurgens een wandeling te maken over De Wallen, de buurt waar hij een groot deel van zijn werkzame leven had doorgebracht. Onder het motto ‘Open de Stegen’ voerde de gemeente Amsterdam op de Wallen enige jaren een actief beleid om stegen die ooit gesloten werden weer open te stellen voor het publiek, en het leek Stein tijd het resultaat van die inspanningen nader in ogenschouw te nemen.

Het stadsbestuur was immers van plan op korte termijn ook de hekken van de steeg waar Stein Detectives was gevestigd open te gooien. Het was een vooruitzicht waarmee Stein in zijn maag zat en hij bestookte het stadsbestuur met protestbrieven tegen het onzalige voornemen. Hij vreesde onder meer dat de uiterst smalle steeg die dienst deed als entree tot zijn kantoor voortaan zou worden gebruikt als pissoir van horden dronken Britten en als verdeelpunt van de ambulante straathandel in opwekkende middelen, hetgeen in zijn ogen geen goede reclame was voor een detectivepraktijk.

Stein trok de kraag van zijn regenjas op tegen de straffe Amsterdamse voorjaarskilte en verliet zijn steeg bij de uitgang naar de Oudezijds Voorburgwal (de andere uitgang bevond zich aan de Zeedijk), waarna hij het hoofdkwartier van het Leger des Heils passeerde en de Heintje Hoeksteeg in liep, die even tevoren was opengesteld voor het publiek. De steeg was vernoemd naar Heyntgen Hoec, een lid van de Amsterdamse schutterij die toenterijd – we schrijven rond 1500 – als politiemacht fungeerde. Tot begin twintigste eeuw gold de steeg als een probleemgebied waar extreme armoede en cholera heersten. Nu was het het werkterrein van onder meer een strenge meesteres wier cliëntèle zo luid placht te kermen dat omwonenden een pettie waren begonnen om te vragen of het een toontje lager kon.

Stein inspecteerde de steeg en zag zijn vermoedens bevestigd. De vrolijk gekleurde bloembakken aan de gevels waren overdekt met onaangenaam riekend braaksel van nachtelijke vertierzoekers en een messcherpe urinegeur wasemde rond in de hele steeg. Diverse vuilniszakken waren uit de vuilcontainer gehaald en de inhoud lag royaal over de steeg verspreid, naar Stein aannam in een desperate zoektocht naar nog niet gans geconsumeerde peuken van de klanten van de coffeeshop die een van belendende etablissementen vormde.

Stein gromde iets onbestemds en liep terug naar de Oudezijds, stak de brug over naar de Spooksteeg en de Vredenburgsteeg en liep naar het warme hart van De Wallen, een rij stegen waar de vleesverwerkende industrie van het prostitutiebedrijf sinds jaar en dag geconcentreerd was. Rond 1500 was de bloeiende bedrijfstak nog in handen van de schouten, het toenmalige stadsbestuur, en die hadden verordonneerd dat de hoererij alleen mocht worden bedreven in de Pijlsteeg en de Halsteeg (de tegenwoordige Damstraat). Prostituees die buiten die twee afwerkplekken in uitoefening van hun ambt werden aangetroffen werden onder trommelgeroffel naar de twee gedoogstegen teruggevoerd. Vlak na de Alteratie van 1578, toen het katholieke Amsterdam onder de knoet kwam van het nieuwe protestantse bewind, werd de prostitutie verboden op straffe van tuchthuis, schavot, geseling en/of verbanning, maar dat viel niet lang vol te houden.

Zo kwam de Dolle Begijnensteeg in het leven. Een ‘dolle begijn’ stond voor zoiets als ‘wilde non’ en was zo’n typisch Amsterdams eufemisme. De Dolle Begijnensteeg werd samen met de Brandesteeg, Bethlehemsteeg, Enge Kerksteeg, Goldbergersteeg, Gordijnensteeg, Molensteeg, Oudekennissteeg, de Trompettersteeg en de Stoofsteeg de kern van het fameuze Red Light District. De Stoofsteeg – vernoemd naar een armetierige eenkamerwoning die hier gewoon was – genoot ooit landelijke faam als werkplek van de uit Suriname afkomstige ‘Zwarte Lola’, de eerste zwarte prostituee van Amsterdam. Voor haar peeshok, zo wilde de legende, stonden de mannen urenlang in de file, ondanks het feit dat het de jaren van de grote Depressie waren.

Nu was de steeg vooral het werkterrein voor dames uit diverse Oost-Europese landen, die hun taak nogal fabrieksmatig opvatten en verveeld kauwgom kauwend achter hun ramen stonden in hun Hunkemöller-setjes terwijl de colonnes dagjesmensen aan hen voorbijtrokken.

Stein herinnerde zich van zijn jaren als agent van Bureau Warmoesstraat nog maar al te goed het rijke verleden. Toentertijd had hij iedere dame achter de ramen bij naam gekend. Ze waren zijn beste informatiebronnen voor wat er loos was in de buurt. Anders dan enkele collega’s op het bureau had hij nooit gebruik gemaakt van hun werkelijke diensten, ook al werden deze soms gratis aangeboden en was de verleiding soms niet onaanzienlijk. Maar het maakte dat hij altijd met opgeheven hoofd door de buurt kon wandelen.

Bij het raam van Annie Eénbeen hield Stein even halt. Annie Eénbeen was haar artiestennaam, en inderdaad bewoog ze zich voort op slechts één ledemaat, resultaat van een vreselijk ongeval. Maar op dat ene gebrek had Annie een bloeiende onderneming weten te grondvesten. Ze was de pensioengerechtigde leeftijd al gepasseerd maar uit liefde voor haar cliënten stelde ze haar vertrek van De Wallen telkens weer uit.

Blij verrast Stein voor haar raam te zien tikte ze, zittend op haar troon, enthousiast met haar stok tegen het raam.

‘Koppie koffie, Dick?’, vroeg ze, terwijl al haar zes onderkinnen meetrilden met haar aanstekelijke lach.

‘Daar zeg ik geen nee tegen’, zei Stein, en hij betrad het proper geboende atelier.

Annie Eénbeen sloot haar gordijnen en serveerde de koffie uit een thermoskan die naast haar op de grond stond.

‘Hoe gaan de zaken, Annie?’, vroeg Stein.

‘Ach, het is allemaal liefdewerk, oud papier, jongen’, zei Annie, klagend zoals als het een goed middenstander betaamt. ‘Die toeristen komen alleen maar op de bonnefooi. Kijken, kijken, maar niks kopen. Maar intussen jagen ze mijn klanten weg. En nu wil de gemeente ons ook al weghebben. We geven De Wallen een slechte naam, zegt die nieuwe tut-hola die ze net burgemeester hebben gemaakt. Zonder ons bestonden De Wallen niet eens!’

Ernstig aangetast in haar beroepseer voegde Annie enkele krachttermen toe aan haar observaties over de nieuwe burgemeesteres, die bij haar aantreden inderdaad had opgemerkt dat het prostitutiebedrijf op De Wallen moest worden gezien als een perfide epicentrum van vrouwenonderdrukking waarmee zo snel als mogelijk diende te worden afgerekend.

‘Ik ben nog nooit van mijn leven onderdrukt, Dick’, verzekerde Annie. ‘De eerste kerel die mij eronder kan houden moet zich nog melden!’

‘Dat geloof ik graag’, antwoordde Stein beleefd.

***

De ontmoeting met Annie Eénbeen had Stein gesterkt in het sombere eindtijdgevoel dat hem toch al dagen beklemde. Terwijl hij zich over de Zeedijk terug naar zijn kantoor begaf, drong de gedachte zich op dat de hele wereld die hij als de zijne had leren kennen langzaam tegen haar einde liep. De Wallen stonden net als voorheen De Jordaan op het punt te worden overgenomen door kleinburgerdom en valse chique. De horden toeristen die nu rondliepen in deze kasba van Europa kon je beschouwen als het voorteken dat alles op het punt van verdwijnen stond. Het was geen toerisme, maar een massaal bezochte uitvaart waar het lijk nog moest arriveren. Net zo goed als die van Annie Eénbeen waren zijn dagen hier in de buurt geteld.

Stein liep binnen bij de Chinese apotheek van meneer Tsjing, die een speciaal kruidenpreparaat verkocht waar Stein in het verleden veel baat bij had gehad als hij zich slap en zonder doorzettingsvermogen voelde. Tegen katers hielp het ook. Terwijl hij bij de toonbank aan het wachten was op zijn bestelling, die meneer Tsjing onder het uitroepen van korte barse commando’s in het Chinees liet samenstellen door zijn assistente, viel het oog van Stein onwillekeurig op een jonge vrouw in een zwarte trenchcoat met lichtblond krulletjeshaar, die haar fiets voor de winkel van meneer Tsjing parkeerde en vervolgens het etablissement betrad, met een engelachtige glimlach rond haar volle rode lippen.

‘Verkoopt u ook etherische oliën voor de meridiane chakra-massage?’, wilde ze van meneer Tsjing weten.

Meneer Tsjing vertrok geen spier en begon terstond zijn stacccato orders in het Chinees uit te delen aan zijn assistente, die achter in de zaak nog immer met de compositie Steins wonderthee bezig was.

‘Het zal mij benieuwen waar hij mee komt’, zei Stein.

‘Ik kom hier wel vaker’, zei de jonge vrouw. ‘Het gaat altijd goed’.

‘Volgens mij kunnen mijn chakra’s ook ook weleens een goede massage krijgen’, zei Stein.

‘Nou, geen probleem hoor’, zei de vrouw met een hemelse glimlach die rook naar appelbloesem. ‘Hier heb je mijn kaartje’

Ze heette Joni.

***

Terug op kantoor stond Fatima klaar met de tekst die Barry Jurgens in opmerkelijk tempo in elkaar had gedraaid en nu ter goedkeuring aan Stein had voorgelegd. Hij had ieder jaartal verkeerd, iedere naam foutief gespeld en voor het overige rammelde het verhaal ook nogal, dus haalde Stein het zelf nog een keer door de machine. Misschien lag het aan de wonderthee van meneer Tsjing, misschien aan zijn kennismaking met de hemelse Joni, maar Stein voelde zich opeens krachtig als in zijn beste jaren en na een uur of wat stuurde hij de geheel herziene tekst aan Jurgens terug.

Toen ze belden verkeerde Jurgens in de hoogste staat van opwinding.

‘Je had gelijk, Dick: dit wordt een knaller, sprak Jurgens verrukt. ‘Mijn hoofdredacteur heeft voor het eerst sinds mensenheugenis weer tegen me gesproken. Zullen we het vanavond vieren in Café Dolly?’

Stein bedankte voor de eer en zei naar waarheid dat hij voor die avond andere plannen had.

***

Uit Het Parool van de volgende dag:

AFRIKAANSE SCHIMMEN


Een nieuw spoor in de moord op activiste Esther Blom wijst in de richting van een rechtszaak tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) vanwege betrokkenheid aan grootschalige schendingen van de mensenrechten in het voormalige Afrikaanse koninkrijk Cabinda.

Van onze misdaadverslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het was een gure lentemorgen onder een loodgrijze hemel toen het lichaam van de voormalige ‘koningin van de kraakbeweging’ Esther Blom eind verleden maand levenloos werd aangetroffen in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt. Twee kogels door het hoofd hadden een eind gemaakt aan een bewogen leven dat in het teken had gestaan van een permanent gevecht tegen onrecht, waar ook ter wereld.

De vermoedelijke dader van de executie werd snel gevonden. Het zou gaan om Peter V., die ervan verdacht wordt oprichter te zijn van het Bataafs Bevrijdingsfront, een verboden organisatie die verleden jaar in het nieuws kwam door een aanslag op de Gouden Koets op Prinsjesdag. Peter V. en Blom waren ooit geliefden. Justitie gaat ervan uit dat de liquidatie een wraakneming was voor het feit dat Blom de relatie had verbroken. Het pistool waarmee de liquidatie werd uitgevoerd werd na de arrestatie van V. gevonden in diens hotelkamer. V. ontkent echter iedere betrokkenheid bij de moord op zijn ex en verblijft momenteel in afwachting van zijn proces in de zwaarbewaakte gevangenis van Vught. Zo lang een veroordeling ontbreekt, moet het vermoeden van onschuld bestaan. Uit documenten die deze krant in handen heeft, blijkt in ieder geval dat de dood van Blom nog wel meer partijen niet ongelegen kwam.

Esther Blom werd geboren in een arbeidersmilieu in Oss en kwam al op jonge leeftijd in aanvaring met de autoriteiten. Op 16-jarige leeftijd werd ze gearresteerd omdat ze op heterdaad betrapt was bij het schilderen van een hakenkruis op de muren van elektronicagigant Philips in Eindhoven nadat bekend was geworden dat de firma tijdens de bezetting gebruik had gemaakt van Joodse dwangarbeiders. Ze werd actief in de anti-kernenergiebeweging en trad in de loop van de jaren ’80 toe tot de Amsterdamse kraakbeweging. Met haar ravissante verschijning en welbespraaktheid werd ze al snel een van de meest mediagenieke vertegenwoordigers van de krakers. In de pers gold ze sindsdien als ‘de koningin van de kraakbeweging’, een predicaat waar ze zich fel tegen verzette.

Tegelijkertijd volgde ze een studie culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en toen ze deze had voltooid vertrok zij naar Afrika. Blom werkte vele jaren als ontwikkelingswerkster voor diverse NGO’s in Afrika. In Mozambique haalde ze de woede van VN-militairen op de hals toen zij deze namens een Scandinavische NGO beschuldigde van seksueel misbruik van minderjarigen in de hoofdstad Maputo. De affaire lokte veel commotie uit en uiteindelijk zag Blom zich na vele bedreigingen gedwongen het land te verlaten. In Angola, haar volgende standplaats, was Blom wederom het middelpunt van een grote affaire. In de door decennia van onlusten geplaagde provincie Cabinda zamelde zij getuigenissen in die moesten leiden tot een strafklacht tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM). De KOM heeft grote belangen in het olierijke gebiedsdeel en keert volgens critici op grote schaal steekpenningen uit aan de lokale machthebbers om die positie te behouden.

Blom onderhield nauwe contacten met het zogeheten Volksfront voor de Bevrijding van Cabinda, dat sinds 1974, toen Angola ophield een kolonie van Portugal te zijn, strijdt voor onafhankelijkheid. De organisatie beroept zich daarbij op oude toezeggingen van de Portugese overheerser aan de toenmalige koning van Cabinda dat het land als een autonoom protectoraat zou worden behandeld. Met het vertrek van de Portugese machthebbers ontbrandde een hevig oorlog tussen de diverse partijen over de zeggenschap over de rijke olievelden. De lokale bevolking moet het nog altijd met veel leed bekopen.

Samen met een Cubaanse arts die zich in Cabinda had gevestigd verzamelde Blom getuigenissen over moordpartijen en systematische schendingen van de mensenrechten. Op basis van het rapport dat Blom schreef bereidde de Amsterdamse advocate Helga Keller een strafklacht tegen de KOM voor, die binnenkort zou moeten dienen bij de rechtbank in Den Haag. ‘Kern van de zaak is dat de KOM vanwege steun aan het regime en omkoping van de machthebbers medeschuldig is aan genocide en onderdrukking’, licht advocate Keller toe. ‘Met de dood van mijn cliënte komt het proces echter op losse schroeven te staan. Ook daarom is het van het grootste belang dat een einde komt aan alle onzekerheid over de ware toedracht van deze liquidatie’.

Prangend blijft de vraag wat het verband is tussen het proces dat Esther Blom wilde aanspannen tegen de KOM en het Bataafs Bevrijdingsfront. Zij en Peter V. leerden elkaar kennen in Afrika, waar ook V. ontwikkelingswerker was. V. moet op de hoogste zijn geweest van het onderzoek dat Blom in Cabinda uitvoerde. Doorgaans welingelichte kringen verzekeren dat het Nederlandse koningshuis nog altijd over een fors aandelenpakket in de KOM beschikt.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U verneemt het verder in deel 10 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € 0,00

Column August Hans den Boef: Zihni Özdil en Olaf Tempelman bekeren zich tot monarchist

Tekst: August Hans den Boef

Het begon met Olaf Tempelman, die in de Volkskrant van 10 januari dit jaar bekende hoe hij gevallen was voor de ‘magie’ van de monarchie, toen hij zag hoe ons staatshoofd in een Rotterdamse achterstandswijk werd toegejuicht. Hij knoopte daaraan meteen de theorie vast dat de landen in het voormalige Oostblok er veel beter aan toe zouden zijn als ze vroeger niet de monarchie hadden afgeschaft.

Met de coronacrisis ging het zo te zien helemaal loos met de bekeringen. Onzekere tijden leiden steevast tot bekeerlingen. Onder hen scoren de oude zekerheden God, Nederland en Oranje goed.

Na wat knullige optredens in zijn werkkamer en de paleistuin, viel het op 4 mei – een lege Dam met alleen het staatshoofd en door hem gekozen functionarissen – wat mee en het regende lovende brieven over de Grote Verbinder.

Zo legde Zihni Özdil in zijn NRC-column uit waarom hij ‘na twintig jaar republikanisme (…) deze week weer overtuigd monarchist’ is geworden.

Hij houdt wel een slag om de arm, slechts zolang het huidige staatshoofd en diens echtgenote – hij noemt hen bij de voornaam – op de troon zitten.

Zoals veel bekeringen roept ook die van Özdil veel vragen op. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld met ‘weer overtuigd monarchist’?

Was hij twintig jaar geleden, voor zijn republikeinse intermezzo, dan ook al een overtuigd monarchist?

Tempelman verzekert dat hij het erfelijke staatshoofdschap voorheen altijd had verworpen.

In beide gevallen is de overeenkomst met het einde van Orwells roman Nineteen Eighty-Four treffend.

Aan het slot zit de dissidente hoofdpersoon Winston in een café. De tv celebreert de overwinning van het Oceanië van zijn Big Brother op de Euraziatische horden.

Tien minuten geleden was Winston nog sceptisch, maar nu? ’Two gin-scented tears trickled down the sides of his nose. But is was all right. Everything was all right, the struggle was finished. He had won the victory over himself. He loved Big Brother.’

Het is de meest huiveringwekkende passage in deze dystopie.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € 0,00

Column Wijnand Mijnhardt: Hoe ik republikein werd

/

Bij zijn afscheid als hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht hield Wijnand Mijnhardt een gloedvol afscheidscollege over de republikeinse traditie in Nederland en zijn droom dat de idealen van de in de vaderlandse geschiedschrijving ondergeschoven Bataafse republiek nieuw leven worden ingeblazen in het hedendaagse politieke bedrijf.

Tekst: Wijnand Mijnhardt

Ik ben geen geboren republikein. Wel ben ik als historicus altijd gefascineerd geweest door de Nederlandse Republiek. Voor de Orangistische traditie in de geschiedschrijving heb ik nooit sympathie gehad. In mijn publicaties verzette ik mij van meet af tegen de minachting van de achttiende-eeuwse Republiek, van de Nederlandse Verlichting en van het wegschrijven van de verlichte republikeinse erfenis uit de Nederlandse geschiedenis. Tot een politiek actief republikanisme of een fel anti-orangisme heeft dat lange tijd niet geleid. De monarchie was gewoon een storende anomalie. Wel bleef voor mij de Zwitserse gedecentraliseerde Republiek waarin de lokale burger al eeuwen centraal staat, het grote voorbeeld in de verte.

Dat werd anders toen Máxima Zorreguieta op het toneel verscheen. Daardoor werd ik gevoelsmatig van burger in onderdaan getransformeerd. Via een niet gekozen troonopvolger raakte ik immers medeplichtig aan het verdonkeremanen van de herinnering aan het Argentijnse kolonelsregime. Dat gevoel werd nog versterkt omdat ‘mijn’ vorst en zijn vrouw weigerden publiekelijk afstand te nemen van de activiteiten van Máxima’s vader, Jorge Zorreguieta. Dat dit echtpaar ook nog eens dacht de historisch wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de misdaden van het Argentijnse kolonelsregime als ‘ook maar mening’ te mogen kwalificeren, deed voor mij de deur dicht. In de debatten over deze kwestie kreeg ik ook beter zicht op het systeem rond de hedendaagse monarchie, dat alle tekorten van royale personen en systemen stelselmatig verdonkeremaande.

Ik besloot daarom aan mijn afscheidscollege Een republikeinse erfenis, waarin de 18e-eeuwse republiek centraal stond, een bespreking van drie pagina’s toe te voegen van de voordelen van een hedendaags republikanisme conform het model van de Ierse politieke filosoof Philip Pettit. Allereerst om ongelovige collega’s duidelijk te maken dat de Nederlandse republikeinse Staatsregeling van 1798 gebaseerd was op een mooi en nastrevenswaardig samenlevingsideaal dat zijn tijd ver vooruit was. Maar ook om een oude droom op te kunnen voeren, die van het sociaal republikanisme. Die droom droom ik nog steeds.

Tegelijkertijd heb ik grote twijfels. Het verlicht republikanisme is geworteld in een gedachtewereld waaruit de moraal definitief verdwenen is. Ze betekende een fundamentele breuk met de wereld van christendom en klassieke cultuur. Mensen jagen van nature hun eigen belang na. Wanneer ze toch het nut van het algemeen bevorderen, komt dat omdat ze menen er ook zelf belang bij te hebben.

Die verlichte filosofie heeft geleid tot twee radicaal van elkaar afwijkende republikeinse manieren om de samenleving te ordenen. De monarchie laat ik buiten beschouwing. Die wortelt per definitie in een christelijke staats- en samenlevingsbeschouwing. Sinds de Verlichting is ze nog alleen historisch en niet meer theoretisch te rechtvaardigen. De liberaal-republikeinse filosofie ziet vrijheid als iets natuurlijks. Ze gaat per definitie aan staat en samenleving vooraf en heeft het prestatiebegrip geleidelijk van moreel tot economisch concept omgevormd. Aan de basis van dat politieke model staat Thomas Jefferson en de meest complete hedendaagse verwezenlijking ervan is te vinden in de VS.

De sociaal-republikeinse tegenpool is de kleine staat, het best vertolkt in Rousseau’s Contrat Social, waarin hij een samenleving schetst gebaseerd op het algemeen belang. Probleem is dat Rousseau’s ideaal van de altruïstische burger een vorm van wensdenken is. Er is dwang – of netjes gezegd – institutionele druk nodig om die sociale republiek goed te laten functioneren. Ook Pettit is op dit punt onverbiddelijk. Die dwang, hoe nuttig ook, kan echter gemakkelijk ontsporen. De geschiedenis van de laatste eeuw heeft voldoende totalitaire voorbeelden opgeleverd waarbij de volkswil diende om willekeurig staatsoptreden te legitimeren.

In een prikkelend boek, Warum Europa eine Republik werden muss! Eine politische Utopie (Piper Verlag 2017), heeft Ulrike Guérot onlangs geprobeerd een oplossing voor deze problemen vinden. Ze benutte hiervoor een beproefd retorisch procedé: ze maakt de kwestie niet kleiner maar groter en zet het vraagstuk van een bruikbaar republikanisme in een Europees kader. Haar ideale republiek, een creatieve vermenging van de Jeffersoniaanse en Rousseauistische varianten met als doel het juiste midden tussen vrijheid en dwang, miskent echter dat aan de moderne samenleving geen gemeenschappelijke moraal meer ten grondslag ligt. Hoogstens geloven we dat we psychologisch best veel op elkaar lijken. We hebben misschien wel dezelfde rechten maar delen niet meer vanzelfsprekend dezelfde waarden. Institutionele dwang blijft daarom noodzakelijk. Guérot’s pleidooi voor een republikeins Europa waarin de volkswil gestalte moet krijgen, is een meeslepende vorm van ‘wishful thinking’ maar vereist nog veel denkwerk om aanvaardbaar te worden. Mooi is wel dat haar bezwaren tegen de natiestaat geen kritiekloze omhelzing van het federale model met zich meebrengen. Guérot’s keuze voor kleine politieke eenheden zoals de stad – ook in het vroegmoderne Nederland de kern van het republikanisme – geeft aan dat zij begrijpt waar de mensheid het meest behoefte aan heeft: een overzichtelijk, lokaal geworteld dagelijks leven. De globale experimenten van de laatste decennia hebben dat opnieuw duidelijk gemaakt. Welke onmisbare bijdrage ‘Europa’ aan deze kleinschaligheid kan leveren, is me niet geheel duidelijk geworden.

De utopie van Guérot geeft veelbelovende richtingen aan. Ze verdienen verdere doordenking waarbij ook het vraagstuk van de route van politieke utopie naar concrete praktijk, die ze nog bewust heeft open gelaten, om een meer concrete invulling vraagt. Tot die tijd blijft Zwitserland voor mij het prototype van de kleinschalige, ideale republiek. Ook daar zijn vele tekorten, maar ze houdt het best rekening met individuele burgerbelangen, geeft die ook ruimte en stem, heeft ruim oog voor het algemeen belang en creëert daarvoor draagvlak. Medeplichtigheid zonder verantwoordelijkheid, zoals in het geval van Máxima, zal zich daar niet licht voordoen.

Wijnand Mijnhardt is emeritus hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De tekst van zijn afscheidscollege, Een Republikeinse Erfenis, is online verkrijgbaar via de website van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, via deze link.

Wilt u net als Wijnand Mijnhardt dat de sociale idealen van de Bataafse Republiek nieuw leven krijgen ingeblazen in het hedendaagse politieke bedrijf? Precies dat staat de Partij voor de Republiek i.o. voor ogen. Treed toe tot de republiek via deze link.

1 9 10 11 12 13 19
preload imagepreload image