Beatrix

Kerstmis in de Lik

Tekst Manuel Kneepkens

 

Mr. Hubert Vrakken antwoordde op recepties en dergelijke als iemand hem naar zijn maatschappelijke functie vroeg: ‘Forensisch Filantroop’… En dat was niet zomaar voor de grap.

Hij was immers al zeker al twaalf jaar bezig de maatschappelijke positie van de gevangenen in Nederland te verbeteren. Misschien omdat hij bij zijn pogingen enkel het harmoniemodel hanteerde, had hij tot nu toe eigenlijk maar weinig succes gehad. Behalve dan dit!

In zijn hand hield hij maar liefst vijf uitnodigingen van directeuren van Huizen van Bewaring en Gevangenissen om het Kerstmaal in hun instelling mee te vieren.

Mr. Vrakken was niet zo dol op dit soort invitaties. Want behalve jurist was hij ook een gastronoom, een lekkerbek. En lekkerbekken hebben in de gevangenis niets te zoeken. Het eten vertoont daar maar weinig variatie. Vermicellisoep, rode kool, gekookte aardappels en een miniem stukje vlees, meestal een schriele karbonade of dito hamburger. Dan had je het zo ongeveer wel gehad.

En het enige waarin het Kerstmaal zou verschillen van het menu van alledag, zou hoogstens zijn dat de porties wat royaler dan gebruikelijk! Wat een droefheid! Daar was de Heere Jezus toch niet voor op aarde gekomen!

Met tegenzin scheurde hij de laatste envelop open. Een invitatie uit de koepelgevangenis te Haarlem! Het gezicht van Mr. Vrakken klaarde op. Dat was andere koek! In de gevangenis te Haarlem was recent Pollepel Johnny opgesloten, in het dagelijks leven niet alleen een onverbeterlijke antiekdief, maar óók de souschef van een gerenommeerd restaurant in Scheveningen (twee sterren!). Het Kerstmaal kon wel eens een culinair hoogstandje worden, daar in Haarlem!

Mr. Vrakken greep onmiddellijk de pen om de heer Brandauer, directeur van de gevangenis aldaar, te melden dat hij op Eerste Kerstdag stipt om een uur ’s middags aan de poort zou staan.

Sneeuw knerpte onder de schoenen van Mr. Vrakken, toen hij de deur van zijn auto sloot, vlakbij de kasteelachtige poort van de gevangenis in Haarlem. Hij belde aan. Het deurtje in de poort zwaaide open en daar stond een kleine vijftiger, de adjunct-directeur Schacht. Een meestal wat vermoeid ogende man – want directielid van een gevangenis, ga er maar aan staan! –  maar nu stralend alsof het al Lente was in Haarlem. Quod non.

‘Komt u gauw naar binnen, meneer Vrakken!Wij dienen stipt op tijd te beginnen. Er komt Hoog Bezoek!’

‘Hoog bezoek?’

‘Ik zeg niets. Het is een verrassing voor de gedetineerden ….voor ons allemaal, trouwens! Deze kant uit!’

Ze liepen nu in snel tempo de donkere gang door, die het poortgebouw verbond met het eigenlijke cellengebouw. De versleten kokosmat die hier voorheen op de granieten vloer placht te liggen, bleek vervangen door een gloednieuwe roodfluwelen loper. Overal hingen takjes groen en glommen kerstballen. Weggemoffeld achter crêpe papier kweelden de Damrakkertjes via de loudspeakers ‘Nu sijt wellecome, Jesu Lieve Heer!’

De binnenpoort zwaaide open en nu stonden ze op ’het vlak’: de grote, centrale ruimte van de koepelgevangenis. Het eerste wat Hubert Vrakken opviel was de stilte. Meestal is het vlak vervuld van een ware kakofonie. Gevangenen en bewaarders bonken op de ijzeren wenteltrappen rondom. Deuren slaan open dicht. Schoonmakers ratelen met hun emmers. Bewaarders schreeuwen orders naar hun collega’s op de ringen.

Maar ditmaal niets van het normale inferno. Stilte. Op wat stemmige Kerstmuziek na dan.Midden op het vlak stond een gigantische tafel in T-vorm gedekt. Aan de lange zijde hadden de gedetineerden plaats genomen, aan de korte de autoriteiten.

Schacht deed Vrakken aan de hoofdtafel aanschuiven. Naast de stoel van directeur Brandauer was nu nog één stoel onbezet. Zeker voor het Hoog Bezoek. Wie zou het zijn?

Minister van Agt? Staatssecretaris Glastra van Loon? (Ja, dit verhaal speelt in lang vervlogen tijden…). In elk geval iemand die uitgekookt genoeg was om het Kerstmaal uit te zitten in de gevangenis, waar Pollepel-Johnny was opgesloten.

Opnieuw zwaaide de poort naar het vlak open…en daar stond, gigantisch naast de nietige gestalte van de adjunct, onder een kolossale hoed, het Rubensachtige lichaam in marineblauw mantelpak, de Kroonprinses…

‘Bea…!’, mompelde mr. Hubert Vrakken.

Maar zijn gemompel ging verloren in de klanken van een schor Wilhelmus dat de gedetineerden onder enige pressie van de autoriteiten inzetten.

De Kroonprinses naderde nu vriendelijk groetend de hoofdtafel, Reeds waren de twee oranjezonnetjes van haar blozende wangen onder haar hoed te zien. Nog even…ja, daar schudde hij haar grote, witte handschoen.

Ook zij had hem herkend.

‘Hubert!’

‘Bea!’, stotterde hij. ‘Bea!’

‘Hubert! Jij hier?…’ Ze herstelde zich: ‘Meneer Vrakken, wat leuk u hier te zien.’

‘Meneer Vrakken studeerde tegelijkertijd met mij!’, zei ze, terwijl ze zich omdraaide naar Brandauer en Schacht: ‘Een énige tijd, niet, meneer Vrakken ?!’

En vlug schoot ze langs hem naar haar plaats aan de hoofdtafel. Bang zeker dat hij  confidenties aan Brandauer en Schacht zou gaan doen over ‘die énige tijd’. Alsof hij dat van plan was. … Dat ze elkaar ooit gekust hadden… Een zwoele tongkus, dát ook nog… in een stoffige inham in de bibliotheek van het Criminologisch instituut aan het  Rapenburg, op een regenachtige herfstmiddag, toen ze daar helemaal moederziel alleen waren. Een oprisping van plotselinge … ja, van wat eigenlijk? Onbeholpen liefde?

Waarvan zij beiden behoorlijk schrokken. Vrakken nog het meest. De Prinses bleef er veel kalmer onder. Hervond al snel haar waardigheid. Veegde haar mond af met een batisten zakdoekje – door een burgerjongen gekust, nietwaar –  en ging vervolgens doodleuk door met het lezen van het boek, dat voor haar open geslagen lag. ‘Misdaadkunde’, van Prof. Mr. Dr. J.M. van Bemmelen, de Dikke Van Bemmelen…

(Jaren later nog, kon Hubert Vrakken het boek nog voor zich zien, zoals het toen daar lag, De 17de, geheel hernieuwde druk).

Wel gebaarde de Kroonprinses nog driftig dat Hubert Vrakken de ruimte moest verlaten! Hare Koninklijke Hoogheid wilde blijkbaar nu helemaal alleen zijn. Dringend. Om het onverwachte te verwerken… De ‘misdaad’ jegens haar gepleegd…

Bij die ene kus – DE KUS ! – daar was het bij gebleven. Zij had het eigenlijk al uitgemaakt, nog voordat het begonnen was. Zij deed het niet met een burgerjongen, . Dat kón niet, dat kón nu eenmaal niet! Zij was de Kroonprinses!

Maar De Kus, hoe had die dan in Godsnaam plaats kunnen vinden? Want… het was van haar uitgegaan! Van haar! Zij was op hem afgekomen in die duistere nis. Had hem plotseling omhelsd en diep gekust, Niet andersom! En …hem toen weer even plots losgelaten en, volkomen raadselachtig, uitgeroepen: ‘Je bent het niet! Je bent het niet ! Holy shit!’ Of woorden van een dergelijke strekking. Waarna ze resoluut en weer op haar plaats aan de bibliotheektafel was gaan zitten, duidelijk verdrietig boos, achter haar Van Bemmelen.

Wat was de verklaring van dit onbegrijpelijk ‘onkroonprinselijk’ gedrag van de Kroonprinses? Want er moest een verklaring zijn! Plotseling opgekomen geilheid? Hubert Vrakken brak zich dagenlang het hoofd er over. Was het Nurture of Nature? Een combinatie van beiden? Heel de psychologische criminologie ging eigenlijk over die vraag.

Subvraag: Wat maakt personen eigenlijk voor elkaar aantrekkelijk? De feromonen? De status?

Had zij, de Kroonprinses, aangevoeld dat hij haar wel mocht en was dat gevoelen haar te sterk geworden?

Had het haar overmand?

Want, inderdaad… Hubert vond haar inderdaad niet onaardig toentertijd, met die blozende sinaasappeltjeswangen met een kuiltje erin als ze lachte. En die enigszins  deinende loop van haar. Waarschijnlijk veroorzaakt door een lichte bekkenverbuiging, het gevolg van te veel paardrijden, aldus een clubvriend van Hubert, een malicieuze student medicijnen.

De Prinses droeg het haar toen ook nog tamelijk normaal. En niet zoals later in die merkwaardige gietijzeren pruikvorm. Als van de Kaartenkoningin (‘Kop eraf!’)  in Alice in Wonderland.

Je kon haar ’s ochtends zien deinen daar in Leiden over de kasseien van de Kloksteeg richting het Juridisch Centrum Gravensteen met zo’n rieten mandje aan de arm, het ėlle-mandje geheten. Elles, zo heetten toen in de wandeling de leden van de VVSL, de Leidse Vrouwelijke Studentenvereniging, waarvan toen vrijwel alle meisjesstudenten lid waren. En die meisjesvrouwen droegen allemaal zo’n mandje alsof ze allemaal Roodkapjes waren op weg naar Bedlegerige Grootmoeders – pas voor de Wolf in de Breestraat! – in plaats van naar het ochtendcollege Burgerlijk Recht.

Het raadsel werd de week daarop, onverwacht, ‘opgelost’ door een incident in het Gravensteen met een paparazzo. Het bleek dat hij, Hubert Vrakken, een dubbelganger had, of, pijnlijker gezegd, dat hij, Hubert Vrakken, de dubbelganger was van een andere Leidse student, een veel bekendere dan hij. Van iemand, die de prinses zeer toegenegen was.

In die dagen was een groot deel van het Nederlandse volk, het vrouwelijke voorop, plus een groot deel van de Nederlandse pers, de Trojegraaf voorop, almaar bezig met de vraag of de kroonprinses al een vriendje had… En als dat zo was, wie dan wel?

Nu had de Kroonprinses inderdaad in die dagen een vriendje, ene Wobbe, Wob of Bob Teenstra – Wie is de Bob ?– het kan ook Feenstra of Steensma of misschien zelfs Spleenstra geweest zijn, what’s in a name?

Die jongen werd door zijn Leidse medestudenten toentertijd spottend Prins Wob genoemd. Spottend, want fluister… fluister… het kon nooit iets worden tussen die twee, want die arme Wobbe leed aan hetzelfde ‘zware’ euvel als Hubert Vrakken.

Hij was niet van adel, het was een doodgewone burgerjongen, ‘de zoon van een notaris’  (Vergelijk: jaren later – le histoire se repète –  Willem Alexander en Emily Bremer ‘de dochter van een tandarts’).

Daar kon het Koningshuis zich natuurlijk niet mee encanailleren.

Nee, het water was veel te diep.

Prins Wob was een lange, schrale jongen met op z ’n neus zo’n streng stalen ziekenfondsbrilletje, als geliefd in die dagen bij het Leidse mannelijke studentendom. Hubert Vrakken droeg het ook. Ook hij was lang en in die dagen werkelijk Piet Paaltjens-achtig mager.

Als Prins Wob.

En toen gebeurde het. Het incident! Een Trojefotograaf wist het Gravensteen binnen te dringen en er bliksemsnel een foto te maken van de Prinses die daar in de hal een kopje thee stond te drinken met wat jaargenoten. Geheel aan de andere kant van de hal bij een groepje eerstejaars stond hij, Hubert Vrakken, eveneens met een kopje thee.

Daarbij had die louche paparazzo de snapshot zo weten te nemen dat Hubert plots recht tegenover de prinses bleek gekatapulteerd.

‘De Kroonprinses en haar vaste vriend Wobbe Teenstra’, stond als onderschrift bij de zwart-wit foto, die de volgende dag groot op de voorpagina prijkte van de Trojegraaf! Een Primeur!

Nu was de aloude, roemruchte Maastrichter Gazette in die dagen verworden tot een kopblad van de Trojegraaf.

Blijkbaar lag die krant bij Huberts tantes in Maastricht ’s ochtends op de vloermat, want prompt kreeg hij, Hubert Vrakken, een brief van tante Hortense Lambermont uit de Grote Looyerstraat, de oudste zuster van zijn moeder, de alom in Maastricht gerespecteerde voorzitster van het MKV, de Maastrichter Katholieke Vrouwenvereniging.

‘Mooi, Hubert, dat je je in de hoogste kringen van het land weet in te werken, maar denk er aan .. zij is niet katholiek!’

Ja, protestant versus katholiek , dat was toen de wij zij -tegenstelling. Moslims waren nog in geen velden of wegen te bekennen! Dus waren wij, christenhonden, gedwongen, toentertijd, het met elkaar te doen….ons favoriete nationale spel Mens -erger – je–niet!

Én de Kus? De ‘Kus der Kussen’? Die was blijkbaar dus niets anders dan het (on) gelukkige gevolg van een persoonsverwisseling!

Klaarblijkelijk had de Kroonprinses daar in die duistere nis in de Criminologische Bibliotheek Hubert Vrakken aangezien voor Wobbe Teenstra (de Oranjes zijn kippig) en blijkbaar besloten haar niets vermoedende Wob te verrassen met een innige omhelzing. Te laat bemerkte de Verliefde, ocharm, dat het niet Prins Wob was die zij in haar armen gesloten had, maar Prins Hubert…

Of… was er toch door die ondoordachte kus een of andere chemie ontstaan tussen hen beiden? Zo ja, hoe lang werkte zo’n chemie dan? Kan het zijn dat zo’n chemie nooit ophoudt…  Ther are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophie!

Het Diner overtrof Hubert Vrakkens stoutste verwachtingen. Vooraf Schildpadsoep met een forse scheut Madeira erin. Ganzenpastei als eerste tussengerecht. Truite bleu als tweede. Geef mij maar rolmops, hoorde hij een gedetineerde meesmuilend zeggen. Bij sommige gevangenen is het toch ook nooit goed!

En als klapstuk: reerug, op Elzassische wijze met buikspek gelardeerd… En rijkelijk opgediend met cranberries! En Pommes Parisiens! En Compote Macedoine!

En toen dan ook samen met een kolossale ijstaart – ‘het toetje’ – Pollepel-Johny het vlak betrad, ging er een luid gejuich op. Plus een klaterend applaus.

En Vrakken hoorde Brandauer opmerken tegen de Kroonprinses: ‘Jammer dat Johnny niet van het Antiek kan afblijven, ander zou het een héle goeie zijn voor bij uw moeder in de keuken op Soestdijk!’

Na de ijstaart stond de prinses op. Nee, ze had geen tijd meer voor de koffie. Zij moest, helaas, gaan. Zij gaf de autoriteiten een handje en wuifde gracieus naar de gedetineerden. Hier en daar aan de tafel werd aarzelend opgestaan en opnieuw het Wilhelmus aangeheven.

Toen boog ze zich naar Hubert.

‘Meneer Vrakken, het zou mij een genoegen zijn, als u mij naar de poort zou begeleiden…’

‘Eh .. ja, maar natuurlijk, Koninklijke Hoogheid,’ stotterde hij.

En daar gingen ze, voorafgegaan door de kwikzilveren Schacht, luid rinkelend met zijn sleutelbos, een curieuze Cupido.

Nog tamelijk plotseling stonden ze op straat. Dooi had ingezet. Sneeuwwater druppelde van de lantaarns. In de verte draaide een laatste pekelwagen van de gemeente de binnenstad van Haarlem in.

Waarom had zij hem mee naar buiten gevraagd? Ging zij hem… kussen ? Plotseling en hartstochtelijk… als toen? Was voor haar die zwoele tongkus  van zoveel jaren terug even onvergetelijk gebleven als voor hem? Was dat wat er er stond  te gebeuren?

Wat een onzin! Wat haalde hij zich in zijn hoofd?

Want de Hofauto was inmiddels al geruisloos glanzend aangereden en even later hield de chauffeur al uitnodigend de portierdeur open.

‘Hubert,” zei ze: ‘Toe, beloof me, je moèt eens langs komen op Drakesteyn!’

Even zweeg de forensisch filantroop. Toen zei hij:

‘Maar natuurlijk, Bea, ten slotte ben ik het gewend gevangenissen te bezoeken!’

In Memoriam Piet Veling, a.k.a. ‘Rooie Pietje’ (1953-2021): ‘Waar zijn de mensen die vechten voor de stad?’

Maandag 8 februari jl. overleed te Amsterdam op 68-jarige leeftijd Piet Veling, beter bekend onder zijn bijnaam ‘ Rooie Pietje’ . In de jaren ’70 was hij een van de meest prominente activisten tegen de voorgenomen sloop van de Nieuwmarktbuurt. Bij wijze van In Memoriam herplaatsen wij het interview dat onze redacteur Thom deLagh verleden jaar met Rooie Pietje voerde in een terugblik op zijn leven en de historische rellen van 30 april 1980 in Amsterdam tijdens ‘Geen woning, geen kroning’.

Tekst Thom deLagh

Amsterdam, 30 april 1980, ca. 13.00 uur.

De voorzichtige lentezon doet zijn best om door de grauwe mist heen te breken. Een scherp riekende dikke walm die de feestelijkheden ter gelegenheid van de inhuldiging van Beatrix omsluiert. Veroorzaakt door vuurwerk, brandende banden en rookbommen.

Op het Rokin staat een wat tengere man met lange, opvallend rode haren en een gifgroen brilletje heftig te gebaren naar de brandweercommandant. Er zijn twee zuurstofflessen in een van de vele brandhaarden verzeild geraakt. Of gegooid. Ze dreigen te ontploffen. Uit alle macht probeert hij de levensgevaarlijke situatie duidelijk te maken. Een catastrofe wordt ternauwernood afgewend. Vol goede moed gaat de tengere man weer verder met stenen gooien. De brandweercommandant gaat weer blussen en spuit hordes oproerkraaiers het Rokin af.

Die tengere man heet Piet Veling. Ofwel Rooie Pietje, zoals hij in krakerskringen en ver daarbuiten bekend is. Nu, bijna veertig jaar later, tref ik hem op zijn bootje, gelegen aan de Oude Schans ter hoogte van het ’s Gravenhekje. Een levensgevaarlijke onderneming via glibberige loopplankjes brengt me bij hem aan boord. Een geurend mengsel van dieselolie en hasj heet mij welkom.

Het bootje is wat oud maar comfortabel. Nog een paar dagen en dan vertrekt Rooie Pietje met schip en al richting Harlingen. Hij keert de stad de rug toe, moegestreden als hij is. Jarenlang trachtte hij met alle middelen de macht van het grootkapitaal af te wenden. Een roepende in de woestijn is hij geworden. De jeugd heeft het stokje niet willen overnemen.

Katholieke opvoeding

Piet Veling, half Iers, half Amsterdams, geboren in de keurige Valeriusstraat. Daarna verhuisd naar de al even keurige Eemsstraat in de Rivierenbuurt. Een tamelijk streng katholieke opvoeding in het Amsterdam van de jaren vijftig die, mede door gezondheidsproblemen, werd onderbroken door een periode op het jongensseminarium in Twello en de (uiteraard) Rooms-katholieke Geert Groote LTS in Deventer.

Piet Veling nu
Piet Veling, alias Rooie Pietje, (1953-2021)

Hij viel al snel op door zijn wat piekerige rode haren. Vandaar zijn bijnaam. Rooie Pietje viel ook al snel op door zijn technische vaardigheid, keurige voorkomen en welbespraaktheid.
Na terugkomst in Amsterdam overleed zijn moeder en was hij al snel op zichzelf aangewezen. Dakloos en vol idealen.
Rap ontwikkelde hij zich tot een van de bepalende figuren in de toen bloeiende krakersbeweging in de Republiek Amsterdam. Door het schrijnende woningtekort in Amsterdam (toen ook al) was er, wilde je een dak boven je hoofd hebben, bijna geen andere mogelijkheid dan kraken. Dit werd toentertijd overigens blijmoedig gestimuleerd door de instanties, in het bijzonder door mevrouw Storm van Jeugdzaken, een gemeentelijke afdeling die hem met raad en daad terzijde stond.

Het eerste pand waar hij onderdak vond stond in de Vondelstraat, later gevolgd door de Rozengracht (de Bolsgebouwen) en vervolgens, via een vriendje, naar de Stadstimmertuinen in een pand aan de Dijkstraat dat bekend staat als de Branderij.

Nieuwmarkt
Al snel leverde hij allerlei diensten aan de krakersbeweging. Een beweging die in groten getale aanwezig was in de Nieuwmarkt/Lastagebuurt. Het zou niet lang duren voordat gans het land met deze beweging kennis zou maken.

Geanimeerd vertelt Rooie Pietje over het begin van de Amsterdamse krakersbeweging. Dit had alles te maken met de voorgenomen aanleg van een snelweg, dwars door de oude stad heen. Het voortuitgangsdenken dat na de Tweede Wereldoorlog de boventoon voerde, bepaalde dat Amsterdam, analoog aan Londen, aan cityvorming moest doen. Alle bewoners van de stad moesten richting de nieuw aangelegde tuinsteden, zodat er in het centrum ruim baan was voor bedrijven, overheid en kantoren. In het kader hiervan moest een snelle verbinding door de stad gemaakt worden. Vanuit Utrecht via Wibautstraat, Jodenbreestraat en Nieuwmarkt langs het Centraal Station en dan via Haarlemmer Houttuinen en Haarlemmerstraat richting Haarlem. De desastreuze gevolgen hiervan zijn nog steeds te aanschouwen in de vorm van de Wibautstraat/Weesperstraat die als een litteken door Amsterdam lopen. En als kers op de taart had het gemeentebestuur bedacht dat onder het traject van de snelweg een metrolijn zou moeten komen. Dat hiervoor tientallen woningen, vooral in de Lastage/Nieuwmarktbuurt, gesloopt moesten worden nam de gemeente voor lief. De buurt was toch al hopeloos verpauperd.

Stiekem was Amsterdam wat jaloers op Rotterdam, omdat het stadsbestuur daar na het verwoestende bombardement van mei 1940 met een schone lei aan een infrastructureel monsterproject kon beginnen.

Een groep krakers in de Nieuwmarktbuurt begon zich te organiseren. Van een duidelijke hiërarchie was geen sprake. De Boomspijker, het Bethaniën Koffiehuis, café Hoekje Om werden ontmoetingsplaatsen waar de krakers plannen ontwikkelden om in verzet te komen tegen de aangekondigde sloop. Onder wie Rooie Pietje.
Het eerste succes werd geboekt rond 1971, toen de gemeente het snelwegproject staakte. Een monument op de Jodenbreestraat herinnert hier nog aan. Maar het metroproject moest en zou doorgaan. Terwijl het gemeentebestuur maar voortsteggelde over de financiering van de metro, organiseerde de buurt zich beter en beter. Jaren gingen voorbij. Jaren waarin er een heuse subcultuur ontstond in de Nieuwmarkt. Met allerhande actiegroepen, buurtkrantjes en krakerskroegen. De hele omgeving werd, mede dankzij Rooie Pietje, omgebouwd tot een soort vesting.
Geamuseerd vertelt hij over de luchtbrug die hij bouwde over de Rechtboomsloot naar de Lastageweg. Bedoeld als vluchtroute. Met zijn technische vaardigheid bouwde hij een solide geheel. Bouw & Woningtoezicht van Amsterdam, enigszins verbaasd over dit plots verschenen hoogstandje, vond dat de brug moest worden gekeurd. Aldus geschiedde. De brug werd van gemeentewege goedgekeurd. Een ander technisch hoogstandje van Rooie Pietje was iets minder onschuldig van aard: de bouw van een kanon middels kachelpijpen.

Zo werd het begin 1975. De metro kreeg groen licht. De financiën waren rond, het gemeenteraad ging akkoord. Zelfs de toen nog modieuze CPN was voor de aanleg. Het zou nooit meer goedkomen tussen de krakers en de communisten, Pietje was helemaal klaar met ze. Toch had de krakersbeweging nog wel een sympathisant in het college: toenmalig PPR-wethouder Roel van Duijn bleef hen steunen.

Blauwe Maandag
24 maart 1975 ging de geschiedenis in als Blauwe Maandag. Enige dagen hiervoor waren de krakers gesommeerd om op die dag, om 06.00 uur, de panden te ontruimen. Deze sommatie werd voor kennisgeving aangenomen. Alle panden werden gebarricadeerd, een grote hoeveelheid stenen, koelkasten, banden en wat dies meer zij verzameld, de krakers bereidden zich voor op het gevecht.

De politie/ME rukte massaal uit (vandaar Blauwe Maandag) en trok rond 07.30 uur de buurt in. Dit leidde tot een enorme confrontatie tussen beide partijen. Het waterkanon werd ruimhartig ingezet, traangasgranaten vlogen in het rond, de politie maakte gebruik van hoogwerkers.

Hoewel het gevecht heftig was, zagen Rooie Pietje en zijn kompanen snel in dat het een hopeloze strijd was. Het vluchtplan werd in werking gesteld. Ondanks zijn opvallende uiterlijk wist hij te ontkomen naar het nabijgelegen Zakslootje, waar hij bescherming en andere kleding vond.

Anderen waren minder gelukkig en werden gearresteerd. Direct werd er begonnen met de sloop.

Dezelfde middag nog verzamelden zich zo’n drieduizend sympathisanten op de Nieuwmarkt, veelal afkomstig uit de nog veel ruigere Staatsliedenbuurt, om te protesteren en wederom het gevecht aan te gaan met de ME. De Rechtboomsloot en de Nieuwmarkt hadden die dag veel weg van Beiroet tijdens de burgeroorlog. Uiteindelijk werd besloten om via de Anthonie Breestraat op te trekken naar de burgemeesterswoning op de Herengracht. Er werd gevochten. Mensen hadden striemen op hun rug. Dit ontlokte Pietje de opmerking: ´Striemen op je rug? Dan stond je verkeerd om´. Op een braakliggend terrein kwam de opmars tot stilstand.

Voorbeeldige woordvoerder
Rooie Pietje neemt een slok uit zijn glas en vertelt, bijna berustend, hoe het verder ging. De krakersbeweging verhardde zich. Organiseerde zich nog beter. En had in hem een voorbeeldige woordvoerder. Hij werd zelfs, keurig in pak, uitgenodigd bij Avro’s Televizier Magazine om geïnterviewd te worden door Jaap van Meekren. Mede hierdoor verwierf de krakersbeweging de nodige sympathie in het land. Zelfs bekende Nederlanders als Willy en Willeke Alberti en Hans Knoop (hoofdredacteur van Accent) betuigden hun sympathie.

Ondertussen, vertelt hij, ontstonden er zo’n veertig harde kernen. Er werd aan serieuze gevechtstraining gedaan. Een tien man sterke knokploeg werd opgericht, die de Amsterdamse speculant Pietje Dufour in zijn villa in Vinkeveen bezocht. Eerst werden de twee bouviers van Dufour uitgeschakeld en vervolgens werd het hele pand met knuppels kort en klein geslagen. Tot slot werd de waterleiding vakkundig kapot gemept zodat het hele pand onder water kwam te staan. Dit alles in het bijzijn van de bewoners. Feitelijk was er op dat moment binnen het Koninkrijk der Nederlanden een autonome republiek Amsterdam ontstaan, met zijn eigen mores, met zijn eigen handhaving.

Water en fosfor
Het begin van het einde, aldus Pietje, vond plaats op de bewuste kroningsdag. Onder het motto ´Geen woning, Geen Kroning´, vonden die dag grootscheepse rellen plaats die begonnen met de kraak van een pand op Bilderdijkstraat 30. De krakers waren uitgerust met water en fosfor en, dankzij Pietje, met een voor die tijd modern portofoonsysteem waardoor de krakers de ME telkens een stap voor waren. Het eindigde met veldslagen bij de Blauwbrug en op het Rokin. Wederom was het land getuige van een oorlogstoneel. En Rooie Pietje stond er middenin.

Nadien nam het begrip voor de krakers af. Er waren nog geweldige ontruimingen, zoals Lucky Luyk, de Vrije Keyser, en de Vondelstraat (waarbij zelfs een tank in het straatbeeld verscheen), maar de romantiek was verdwenen. Enerzijds door het schisma tussen de Nieuwmarktbuurt en de Staatsliedenbuurt, waarbij de laatste tot geen enkel compromis bereid was, en anderzijds door de opkomst van de punkbeweging en de hopeloze economische situatie begin jaren tachtig die ertoe leidde dat geweld bijna geen middel meer was maar doel werd.

Op de vraag of er toch iets is bereikt in al die jaren, knikt hij bevestigend. ‘Door onze acties zijn er HAT-eenheden gekomen in de stad, is er veel woonruimte beschikbaar gekomen voor de oud-krakers, is de snelweg niet aangelegd en is de Nieuwmarkt een relatief prettige buurt gebleven.’ Hij vervolgt: ‘Maar kijk nu eens. De stad is overgeleverd aan het kapitaal. De stad wordt verkwanseld. En de jeugd laat het allemaal toe. Ze doen niets meer. Waar zijn de mensen die vechten voor de stad? Waar is een Jan Schaefer?’ (Schaefer was wethouder Volkshuisvesting in Amsterdam en had een goede relatie met Rooie Pietje, hoewel ze voor de bühne altijd ruzie maakten.) ‘Ze hebben hele volksgemeenschappen uit elkaar getrokken en naar oorden als Osdorp, Purmerend, Almere en Schagen gestuurd. Ze hebben doelbewust de gemeenschapszin gebroken.’

Vermoeid vouwt hij zijn handen. Voor hem hoeft het niet meer. Hij leeft, zoals hij zelf zegt, in geleende tijd. Ziekte heeft zijn gezondheid behoorlijk aangetast. De dood heeft al een paar keer aan de deur geklopt, maar heeft hem steeds gemist. Binnenkort verhuist hij naar het gemoedelijke Harlingen. In zijn nieuwe stamcafé de Lichtboei kan hij ook daar zijn Jonge drinken. Beetje ouwehoeren met de stamgasten. En terugdenken aan een veelbewogen tijd. Een tijd die de overwinning van het grootkapitaal, mede dankzij hem, uitstelde maar niet afstelde.

Ik vraag hem of hij ergens spijt van heeft. Rooie Pietje denkt even na en zegt: ‘Ja, ik heb spijt van iedere steen die ik wierp en zijn doel gemist heeft.’

Over de rol van het koningshuis denkt hij inmiddels genuanceerder. ‘Als je kijkt naar de reclamebudgetten van Philips, Heineken of Unilever, zitten wij met WA voor een prikkie op de eerste rij. Zolang hij maar geen enkele politieke invloed heeft!’

 

Harry Mulisch en de monarchie: van Provo-sympathisant tot Paleisgast

Wie bij Harry Mulisch zoekt naar een coherente visie op de monarchie, stuit op dezelfde meerduidigheid die ook zijn literaire werk kenmerkt. De schrijver van Bericht aan de rattenkoning voelde zich aangetrokken tot de republikeinse gedachte, maar kwam toch steeds dichter bij de troon te staan.

Tekst Ries Roowaan

Harry Mulisch (1927-2010) woonde de eerste dertig jaar van zijn leven in het verstilde Haarlem. Toen hij eind jaren vijftig naar Amsterdam verhuisde, stond hij reeds te boek als een groot literair talent, niet in de laatste plaats in eigen ogen getuige zijn vaak geciteerde, licht ironische uitspraak: ‘Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan.’

In de hoofdstad raakte Mulisch verzeild in het rumoer van de jongerenopstand. Het jaar 1968 geldt wereldwijd als de grote tijd van de protestbeweging. In Nederland deed zich dit fenomeen – als uitzondering op de regel dat hier alles later gebeurt – juist eerder voor. Dat was de verdienste van Provo die van 1965 tot en met 1967 actief was. In een van hun bekendste leuzen ‘Oranje boven, oranje boven, leve de republiek!’ combineerden zij ernst en speelsheid op een wijze die het handelsmerk van deze politieke beweging zou worden.

De auteur raakte dermate gefascineerd door wat zich bij wijze van spreken voor zijn huisdeur afspeelde, dat hij zijn literaire werk terzijde legde en de straat op ging. Zijn indrukken heeft hij vastgelegd in Bericht aan de rattenkoning, een boek uit 1966, het jaar waarin Beatrix en Claus van Amsberg trouwden. De keuze van de kroonprinses voor een Duitser, die bovendien nog lid was geweest van de Hitlerjugend en in de Wehrmacht had gediend, zonder dat zij afstand van de troon deed, beschouwde Mulisch als ‘een onheilspellende uiting van regenten- resp. regentessenmentaliteit (die men bij haar ouders niet in die mate vindt). Ons stond een Wilhelmina II te wachten.’

Met dat oordeel stond hij overigens bepaald niet alleen. Daar kwam bij dat Beatrix als eerste van de Oranjes wenste te huwen in het opstandige Amsterdam, waar de wonden van de bezetting en de Jodenvervolging nog lang niet waren geheeld. Het verleidde de schrijver tot een uitgesproken lenige redenering: ‘Men zou haast zeggen, dat zij een provo was. Maar het omgekeerde is waar. Het was verstoktheid. Zij provoceerde niet, maar was geprovoceerd; zij dacht, dat zij zich dat nog straffeloos kon veroorloven.’

Onconventionele oppositie

In zijn reportage over ‘de geschiedenis van Amsterdam in de periode 1965-1966’, zoals Mulisch het Bericht aan de rattenkoning karakteriseerde, wordt de onconventionele oppositie met overduidelijke sympathie geschilderd, maar toch was de auteur nooit één van de Provo’s: zij waren van een andere generatie en bovendien deinsde hij er niet voor terug om ook hen de maat te nemen. Dat laat onverlet dat op zo goed als elke pagina de voornaamste breuklijnen feilloos in kaart worden gebracht: jong versus oud, vooruitstrevend versus conservatief en niet in de laatste plaats de republiek Amsterdam versus het regenteske Nederland. Later zou Mulisch nog eens uitgebreid op die jaren terugkomen – in zijn magnum opus De ontdekking van de hemel heette het: ‘…Amsterdam [was] bezet door binnengerukte nederlandse troepen; geüniformeerde boerenzoons van christelijke komaf beheersten tijdelijk de stad…’

In de tweede helft van de jaren zestig leken de scheidslijnen nog van graniet, maar al snel zouden zij volledig verwateren. Ironisch in dit verband is dat juist Claus met zijn publieke optredens niet alleen een ontspanning van de Nederlandse houding ten opzichte van Duitsland teweeg zou brengen, maar tevens met zijn progressieve opvattingen over onder andere ontwikkelingssamenwerking een groot deel van de protestgeneratie voor zich wist te winnen. In de loop der jaren ontstond ook een warme verstandhouding met Mulisch. Ze hadden beiden een Duitse achtergrond, als tiener de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en waren sindsdien wars van het militaire bedrijf.

Mulisch had toen al hoog en breed afscheid genomen van het politiek activisme. De man die in de jaren zestig vooral documentaire boeken, reportages en politieke schotschriften had voortgebracht, keerde terug naar het verhalende proza. In een interview ter gelegenheid van de publicatie van zijn roman Twee vrouwen (1975) verklaarde de schrijver: ‘De oorlog is nu over. Gewonnen. We kunnen elkaar weer verhaaltjes gaan vertellen.’ Mulisch ging dan ook niet langer de deur uit om het straatrumoer van dichtbij te observeren, maar beschouwde het wereldgebeuren vanachter zijn bureau. Zijn hernieuwde literaire engagement zou ware klassiekers opleveren, waarvan De aanslag en De ontdekking van de hemel de bekendste maar niet de enige zijn. Mulisch werd een tot ver over de landsgrenzen gevierd auteur.

Parallel aan zijn groeiende literaire roem werd de schrijver meer en meer deel van het establishment. Dat had enerzijds te maken met zijn persoonlijke Werdegang tot huisvader en bestsellerauteur, anderzijds ook met het politieke klimaat. Vrij geruisloos werd een groot deel van de ideeën en voorstellingen van de protestgeneratie gemeengoed. Mulisch – in zijn jonge jaren een kunstenaar wars van maatschappelijke conventies, later een politieke rebel – groeide tegelijkertijd met de babyboomers uit tot een gevestigd burger van links-liberale signatuur. Tekenend in dit verband is de Herenclub: de wekelijkse dinerafspraak van succesvolle schrijvers, kunstenaars, componisten en niet te vergeten politici – in 1979 door Mulisch en Hans van Mierlo opgericht, destijds nog onder de naam Deftig Links.

Toenadering

Toen Beatrix in 1980 aantrad, stond zij een veel formeler, zo men wil stijver, koningschap voor. Tegelijkertijd richtte zij zich op linkse thema’s zoals de multiculturele samenleving en gaf zij graag een culturele invulling aan haar publieke optredens. Als op iemand de typering ‘deftig links’ van toepassing was, dan op Beatrix en in dat opzicht was zij de ideale kandidaat voor de Herenclub geweest, ware het niet dat vrouwen geen lid konden worden van Harry’s eetvereniging.

Toch was er vrijwel vanaf het begin sprake van toenadering tussen de schrijver en de kersverse koningin, ook al behield Mulisch een zekere afstand tot haar officiële rol. Behoudens tijdens toespraken sprak hij haar nooit met ‘koninklijke hoogheid’ of ‘majesteit’ aan. Evengoed werd Mulisch een vaste gast tijdens de diners en concerten die in opdracht van het koninklijk huis werden georganiseerd. Zelfs bij staatsbezoeken was hij welkom.

De verzoening moet in het midden van de jaren tachtig zijn beslag hebben gekregen. In 1984 woonde de schrijver in het Paleis op de Dam een lezing van de beroemde dirigent Nikolaus Harnoncourt bij. In zijn dagboek vermeldde hij: ‘Beatrix afstandelijk vriendelijk tegen mij; is natuurlijk niet vergeten wat ik over haar schreef in Rattenkoning, maar beschouwt mijn verschijnen daar vermoedelijk als een triomf.’ Drie jaar later vierde De Gids, waarvan Mulisch decennialang redacteur was, het 150-jarig jubileum. Tijdens een bijeenkomst in het Rijksmuseum, waarbij de koningin eregast was, legde hij het definitief bij: ‘Met Beatrix op weg naar boven over mijn moeilijke verhouding tot de monarchie, dat dat nu achter de rug was. Ik had de hele middag moeite om niet te familiair met haar te worden’, schreef hij in een van zijn vele aantekeningenboekjes. Het moet voor beiden een overwinning zijn geweest: voor de vorstin omdat haar links-liberale en culturele invulling van het koningschap een succes bleek; voor de auteur was het de bevestiging van zijn schrijverschap, naast de zekerheid dat hij arrivé was.

Afscheid van de republiek

In september 1996 werd door een drietal prominente Nederlanders het Republikeins Genootschap opgericht; tegelijkertijd waren enkele publieke figuren, onder wie ook Mulisch, uitgenodigd om lid te worden. De schrijver was op dat moment in het buitenland, maar stuurde een briefje dat blijk gaf van interesse. Toen hij evenwel bij terugkomst in Nederland de notulen van de oprichtingsvergadering las, was dat direct over. De steen des aanstoots was besluit nummer 4: ‘Leden kunnen ook op lichamelijke kenmerken worden geselecteerd: alleen autochtone mannen komen in aanmerking.’ In zijn bedankbriefje karakteriseerde Mulisch zichzelf als het kind van twee allochtonen (zijn moeder was van origine Duits, terwijl zijn vader uit Oostenrijk-Hongarije stamde), waardoor hij niet eens in aanmerking kwam voor het lidmaatschap.

Zonder twijfel had Mulisch formeel gelijk, maar diegenen die bij de oprichtingsvergadering aanwezig waren geweest, wezen unaniem op de kloof tussen de meerderheid die het genootschap vooral als een welkom excuus voor een gezellig etentje zag en een kleiner groepje dat het politieke doel serieus nam en notulen maakte. Ook wordt in de verhalen steevast melding gemaakt van een overvloedige hoeveelheid alcohol waardoor de vergadering met het uur carnavalesker werd en uiteindelijk enkele nogal controversiële besluiten in de notulen terechtkwamen. Overigens bedankten naast Mulisch nog drie kandidaat-leden. Voor hun beslissing had prof. A. J. Dunning, die wel overtuigd lid werd, een eenvoudige verklaring: ‘Er zijn nu eenmaal mensen die niet de verdenking op zich willen laden er republikeinse gedachten op na te houden.’ Want dat doet de carrière in de regel geen goed.

Monarchist? Republikein?

Was Mulisch in de dertig jaar tussen de publicatie van het Bericht aan de rattenkoning en het besluit geen lid te worden van het Republikeins Genootschap van gedachten veranderd? Was hij wel of geen republikein? Die vraag kan alleen maar met een enerzijds-anderzijds worden beantwoord. Uit dagboekfragmenten blijkt door de jaren een op z’n minst latente voorkeur voor de republikeinse staatsvorm. Tegelijkertijd wordt ook zijn oprechte persoonlijke waardering voor de koningin en de prins-gemaal duidelijk en zonder twijfel zal hij hun erkenning als het zegel van literair en maatschappelijk succes hebben ervaren.

Daarnaast moet in het achterhoofd worden gehouden dat bij Mulisch de kloof tussen werk en leven, tussen zeggen en doen, nooit helemaal afwezig was. In zijn boeken raakte hij vaak aan politieke thema’s en nam daarbij zonder uitzondering een progressief standpunt in. Tegelijkertijd voegde de auteur niet altijd de daad bij het woord. De rellen en demonstraties van de jaren zestig observeerde hij bij voorkeur van een zekere afstand, staande in zijn cabriolet. Collega-schrijver Gerard van het Reve typeerde hem dan ook als een ‘gemotoriseerde relletjesvoyeur’. Ook gaf zijn gesoigneerde, om niet te zeggen flamboyante voorkomen aanleiding tot twijfel over zijn linkse inborst.

Evengoed zou dit uiteindelijk een weinig vruchtbaar perspectief kunnen zijn. Mulisch was in de eerste en de laatste plaats een schrijver. ‘Iets doen dat losstaat van mijn werk, stoot mij tegen de borst, verveelt en vermoeit mij. Dat geldt zelfs voor koffie zetten of een willekeurig gesprek’, noteerde hij in het jaar 1988, maar het is aannemelijk dat hij gedurende zijn gehele leven uitsluitend zijn boeken werkelijk serieus heeft genomen. Vriendschappen, liefde en zeker politieke overtuigingen waren daaraan ondergeschikt en soms zelfs niet veel meer dan wisselgeld. Weliswaar zal niet iedereen het willen onderschrijven – over smaak valt nu eenmaal altijd te twisten – maar uiteindelijk kunnen we Harry Mulisch slechts dankbaar zijn: met zijn radicale toewijding aan het geschreven woord heeft hij de Nederlandse literatuur verrijkt met enkele absolute meesterwerken.

 

Citaten uit: Harry Mulisch, Bericht aan de rattenkoning (Amsterdam 1966); Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel (Amsterdam 1992); Robbert Ammerlaan, Zijn eigen land (Amsterdam 2016); Volkskrant 27 februari 1997; Wikipedia.

Podcast: Roel van Duijn over het Oranje-Comité De Parel van de Jordaan

/

In de nieuwe Podcast van tijdschrift De Republikein vertelt ex-Provo Roel van Duijn over de protesten in Amsterdam anno 1966 tegen het huwelijk van Beatrix met Claus, die door zijn verleden bij Wehrmacht en Hitler-Jugend niet geschikt werd geacht als gemaal van de toekomstige Nederlandse koningin. Het alternatieve Oranje-Comité De Parel van De Jordaan sprak een woordje mee in de wereldpers.

Klaas de Vries over de erfenis van Troelstra: ‘Shell en Unilever hebben meer macht dan de koning’

Voor oud-minister Klaas de Vries (PvdA) was Troelstra een ‘inspirerende vechtjas’. Maar diens republikeinse sentiment is niet aan hem besteed. Hoewel? ‘Koningin Beatrix zei een keer dat het haar prerogatief was om iets te doen of te laten. Majesteit, zei ik toen, dat prerogatief bestaat niet meer’.

Tekst: Gijs Korevaar

‘Op dit spreekgestoelte heeft Troelstra nog gestaan,’ zei de griffier van de Tweede Kamer toen hij in 1973 Klaas de Vries als grasgroen Kamerlid rondleidde door het parlement. ‘Dat moet u toch wel iets doen.’
‘Zeker,’ antwoordde De Vries. ‘Zijn revolutie heeft mij hier gebracht.’
Voor Klaas de Vries – die behalve Kamerlid ook senator, hoofddirecteur van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, voorzitter van de Sociaal Economische Raad en minister van Sociale Zaken en van Binnenlandse Zaken is geweest – was Troelstra een ‘inspirerende vechtjas’. Maar de republikeinse inborst van de SDAP-leider lijkt aan de sociaal-democraten die na hem aantraden weinig besteed. Sterker nog, de PvdA lijkt een speciale band te hebben met de Oranjes. Joop den Uyl redde het koningshuis uit de smeergeldaffaire van prins Bernhard. PvdA-leider Wim Kok wist het gevoelige dossier Zorreguieta zonder al te veel kleerscheuren af te handelen. ‘Toeval’, zegt Klaas de Vries met een denkbeeldig schouderophalen. ‘Op het moment dat er een reddingsboei moest worden gegooid, zat er toevallig een PvdA-premier aan het roer’.
Volgens De Vries heeft het feit dat twee PvdA-premiers met ‘staatsmanschap’ de affaires hebben opgelost niet veel te maken met hun opvattingen over de monarchie. De koning heeft geen politieke macht, het kost per saldo niet al te veel en heel erg veel mensen vinden het prachtig. Dus laat maar zitten, denkt De Vries. ‘In de negentiende eeuw dacht de koning nog dat het land van hem was en dat werd lange tijd buigend geaccepteerd. Maar dat besef is helemaal weggespoeld. Koningin Beatrix zei een keer dat het haar prerogatief was om iets te doen of laten. Majesteit, zei ik toen, dat prerogatief bestaat niet meer. Shell en Unilever hebben vandaag meer invloed dan de koning. Kijk maar naar de dividendbelasting’.

Kale wereld

Vanuit zijn kantoor aan het Haagse Lange Voorhout zou hij op Prinsjesdag de feestelijke tocht van koning en koningin van nabij kunnen volgen. Dat is echter niet aan hem besteed. ‘Al die operettekleren, uniformen, studenten weerbaarheid, koetsen, ik vind die dingen dwaas. Maar moet alles wat mij niet aanspreekt weg? Dan wordt het wel een kale wereld’.
Een staatshoofd moet de eenheid van een land symboliseren en boven het dagelijkse gekrakeel van de politiek staan. Dat doet koning Willem-Alexander naar behoren, vindt Klaas de Vries. Het is maar de vraag of een gekozen staatshoofd net zo naar behoren zal opereren. De Franse presidenten Sarkozy en Hollande zijn geen goede voorbeelden, denkt hij. ‘En de heer Trump is er ook niet zo goed in. Alle politici hebben de neiging om ook het hoogste ambt voor zichzelf te gebruiken. Macht wordt gebruikt door mensen zoals het ze uitkomt. Die macht is de monarchie afgepakt. Maar algemeen geldt dat macht niet aan één man of vrouw moet worden gegeven. Niet aan een koning. Niet aan een president. Macht moet altijd verdeeld worden over van elkaar onafhankelijke instanties en onder strenge controle van de openbaarheid staan’.
Hij heeft twee koninginnen en heel even een koning in zijn carrière meegemaakt. Koningin Juliana was volgens hem een ‘ontroerende vrouw, kwetsbaar, zeer gevoelig. Wat zij met haar man, prins Bernhard, heeft meegemaakt en met die gebedsgenezer, mensen zien er hun eigen leed in weerspiegeld’. Koningin Beatrix was heel anders. Die was ‘zeer ijverig, betrokken en best aardig. Willem-Alexander en Maxima heb ik maar heel kort meegemaakt. Die doen reuze hun best om het goed te doen. Ik heb nog geen faux pas gezien, toch?’
Met koningin Juliana heeft hij meegemaakt dat hij als voorzitter van defensiecommissie de leden van de Tweede Kamer moest voorstellen. ‘Ze was altijd heel nerveus, altijd die kleine hondjes er bij. Ik zag de Kamerleden aankomen en ik wist meteen dat ik niet op de achternaam van dat laatste Kamerlid zou komen. Ik zag hem langzaam dichterbij komen. ‘Majesteit, dit is Jan Dirk, zei ik maar met een stalen gezicht. Later bedacht ik me dat het Jan Dirk Blaauw van de VVD was. Hij kreeg een knalrood hoofd, maar ik geloof niet dat Juliana het heeft gemerkt’.
Koningin Beatrix ontmoette hij voor de eerste keer met het Presidium van de Tweede Kamer. Zij vertelde dat ze een vraag had over iets dat ze in de Handelingen van de Kamer had gelezen, en toen flapte ik eruit: ‘Die moet u helemaal niet lezen. Dat doet niemand’. Als informateur van het paarse kabinet in 1994 kwam De Vries regelmatig naar Huis ten Bosch om verslag uit te brengen van de vorderingen. Kopje thee, koekje en desgewenst een glaasje erbij. ‘Ze wilde echt graag weten hoe het ging. Wij waren met drie informateurs en we spraken vooraf door wat we zouden vertellen. Toen onze poging was mislukt en we onze opdracht teruggaven, was ze duidelijk teleurgesteld. Maar het is daarna toch nog goed gekomen met het kabinet Kok’.

Rollenspel
Willem-Alexander heeft volgens De Vries een grote vaardigheid om met mensen om te gaan. ‘Het is nu eenmaal een feit dat heel veel mensen opkijken naar de koning en de koningin’. Opkijken, dat is niets voor Klaas de Vries. Het doet hem denken aan zijn jeugd in Limburg waar zijn vader wethouder was. ‘Daar kwam de bisschop op bezoek en het voltallige bestuurscollege van Burgemeester en wethouders ging voor de bezoeker op de knieën. Behalve mijn vader, die stak zijn hand uit, maar de bisschop wilde die niet aannemen. Thuis zei mijn vader: “Ik ga voor niemand op de knieën”. In de Franse revolutie zei men: “De groten zijn alleen groot omdat wij op onze knieën liggen, sta dus op”. Maar je ziet die onderdanigheid nog steeds ten opzichte van het koninklijk huis. Dat is niets voor mij. Ik zie het als een rollenspel. Ik heb daar verder niks mee’.

Leiden in last om Claus in uniform

Als hoofdredacteur van het Leids Universiteitsblad haalde Manuel Kneepkens zich de woede van de rector magnificus op de hals vanwege een artikel over de consternatie die was ontstaan over het voorgenomen huwelijk van Beatrix met ex-Wehrmachtofficier Claus von Amsberg. Een Oranje herinnering.

 

Tekst Manuel Kneepkens

Het academiejaar dat ik aankwam in Leiden (1960) was het jaar waarin Beatrix van Oranje-Nassau bezig was cum laude af te studeren. Anders dan jaren later bij haar zoon Willem-Alexander haalde niemand het toentertijd in zijn hoofd om de scriptie, die haar dat predicaat cum laude had op geleverd, op te vragen. Wat dat betreft is de journalistiek inzake het koningshuis toch wat assertiever geworden. Overigens is het resultaat hetzelfde gebleken: nul komma nul. De universiteit bij monde van geschiedenisprof. Henk Wesseling, de scriptiebegeleider van Willem-Alexander – weigerde botweg. En onder de W.O.B., de wet openbaar bestuur, werd het document niet geacht te vallen.

Beatrix woonde toen aan het Rapenburg, vlak naast het Academiegebouw.

Of ze daadwerkelijk in Leiden was, de Kroonprinses, en niet bv. weer eens op  wintersport was of ergens een lintje aan het knippen, kon je weten omdat dan haar sportwagen , een Jaguar, voor haar ‘studentenhuis’ geparkeerd stond.

Daar ook bevond zich zo nu en dan een man in een regenjas op opvallende onopvallende wijze tussen de bomen. Haar beveiliger.

Je kon Beatrix in die dagen ’s ochtends met ferme tred vandaar de brug over

het Rapenburg over zien gaan , de Kloksteeg in, op weg naar ‘het Gravensteen’, het Juridische Instituut. Vaak op gepaste afstand gevolg door de Regenjas.

 

Blozende sinaasappelwangetjes

Ik vond Beatrix niet onappetijtelijk toentertijd, met die blozende sinaasappelwangetjes met een kuiltje erin en die enigszins deinende loop van haar. (Waarschijnlijk veroorzaakt door een lichte bekkenverbuiging, het gevolg van te veel paardrijden, aldus een toenmalig jaargenoot van me, een wijsneuzig student medicijnen.)

Beatrix droeg toen het haar ook nog tamelijk normaal en niet zoals later in die merkwaardige gietijzeren pruikvorm als van de Kaartenkoningin (‘ Kop eraf !’) in Alice in Wonderland. Ze deinde daar dan over de kasseien van de Kloksteeg met zo’n rieten mandje aan haar arm, het èle-mandje geheten . Èles zo heetten toen in Leiden de leden van de VVSL, de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden. En die meisjesvrouwen droegen allemaal zo’n mandje, alsof ze allemaal Roodkapjes waren op weg naar Bedlegerige Grootmoedertjes om daar te gaan mantelzorgen avant la lettre in plaats van naar het ochtendcollege Burgerlijk Recht.

Nu het incident. Ik stond met een  handjevol  eerstejaarsrechten in de pauze een kopje thee te drinken in de hal van het Gravensteen. Verderop stond de Prinses, omringd door wat jaargenoten. Opeens kwam de Regenjas als uit het niets te voorschijn en richtte zich tot ons: ‘Heren, het zou zomaar kunnen, dat het de Prinses behaagt om een praatje met u te maken. Als zij zich dan tot u richt, denkt u er aan dat u niet antwoordt met Beatrix en je en jij, maar met Koninklijke Hoogheid en u, daar staat zij op’.

De kiem voor mijn huidige republikeinse gezindheid moet daar toen zijn gelegd. Niet veel later was daar plotseling Claus… en Leiden in Last!

Want…was de Universiteit niet gesticht door Willem van Oranje en alleen daardoor al diep verbonden met het Koningshuis? Kritiek op het koningshuis was absoluut uit den boze in Leiden. Maar een mof als prinsgemaal van de toekomstige koningin, dat was evenzo onverteerbaar. De Telegraaf had namelijk een foto afgedrukt van Claus von Amsberg in Wehrmachtskostuum. Gevolg: grote consternatie. Beelden zijn nu eenmaal dringender dan woorden.

Uit het overwegend rechts te noemen docentencorps van de Leidse universiteit stond zowaar een aantal hoogleraren op die publiekelijk protesteerden tegen het voorgenomen huwelijk , de groep-Bachrach. Er bestond toen in Leiden van universiteitswege het Pro en contra-gezelschap dat discussies organiseerde over actuele onderwerpen. Om de affaire Claus-Beatrix kon men niet heen.

Er werd een debatavond georganiseerd. Ik was toen hoofredacteur van het LUB, het Leids Universiteitsblad, d.w.z. van het studenten-LUB. Het kwam eens in de veertien dagen uit. In de week daartussen kwam het blad uit als… het Docenten-LUB. Dat stond toen onder leiding van de latere D66-coryfee, prof. Glastra van Loon. Beide bladen bestaan niet meer. Zij zijn opgevolgd door het huidige blad van de Leidse universiteit Mare.

Ik stuurde mijn huisgenoot op Rapenburg 24, Jan van der Putten, naar het Forum voor een verslag van de avond. Feitelijk kun je zeggen dat diens carrière als journalist min of meer met dat stuk is begonnen. Want Jan is weliswaar als classicus afgestudeerd, maar zijn hart lag al in zijn studententijd bij de journalistiek.

Hij zal zijn glanzende carrière als journalist beëindigen als correspondent China voor De Volkskrant en is ook heden nog actief als schrijver van boeken over China en als medewerker van De Groene Amsterdammer. Ik vroeg hem toestemming om bijgaand relaas Sinterclausavond (zie hieronder) opnieuw te publiceren. En daar heb ik mijn reden voor, zoals zal blijken. Een toestemming, die ik natuurlijk prompt kreeg. Wel merkte Jan op dat hij ‘zijn jeugdwerk’ bar slecht geschreven vond. Tja… herlees ik mijn werk, dan lees ik een grafschrift, heeft eens Marsman opgemerkt…

Het nummer was nog niet uit of ik werd door de secretaresse van de Rector

Magnificus gebeld met het dringende verzoek nog die dag bij de hotemetoot langs te komen. Dat deed ik. De man bleek in alle staten. Voor hem op het bureau lag het nummer van het LUB met een paar woeste strepen bij het artikel Sinterclausavond. ‘Koningin Juliana is reüniste! Zij krijgt uw blaadje bij het ontbijt! U dient publiekelijk uw excuses te maken voor deze schandelijke tekst! En als hoofdredacteur per direct af te treden’.

‘Wat is er zo schandelijk aan deze tekst?’

‘Dát u mij dwingt mij het woord uit te spreken! Dat van die venerische ziekte, natuurlijk …ongelofelijk ! Schandalig!’

‘De verslaggever heeft niets anders gedaan dan opgeschreven wat er die avond gezegd is’.

Dit had nooit geschreven mogen worden, meneer! U biedt uw excuses aan. U treedt af. Mijn kamer uit’.

‘Maar, meneer de rector, Art 7 van de grondwet – dat heb ik hier in Leiden geleerd, trouwens – verbiedt censuur. U wilt het studenten-LUB de mond snoeren. Ik bied geen excuses aan en ik treed ook niet af’.

‘De deur uit!’

 

Verdienmodel

Een uur later had ik Stenfert Kroese aan de telefoon, de uitgever van het LUB, maar tevens ook van alle Leidse universitaire boekuitgaven – daar zat zijn verdienmodel… –  en hij smeekte mij af te treden. Natuurlijk had ik gelijk, maar de rector had gedreigd de samenwerking te stoppen – geen tekst zou er nog van universiteitswege naar zijn bedrijf komen – als hij, Stenfert Kroese, er niet voor zorg zou dragen , dat ik aftrad…

En ja, als ik volhardde in mijn principiële houding, als dat inderdaad gebeuren ging dan zou hij vrijwel geheel zijn personeel moeten ontslaan. Want dan was er nauwelijks nog werk voor zijn uitgeverij. Voor dit argument ben ik toen door de knieën gegaan. D.w.z. ik ben afgetreden. Excuses heb ik geweigerd te maken. Excuses moet je maken als je iets verkeerds hebt gedaan.

Aan het LUB heb ik toen nog stiekem een heel jaar meegewerkt onder het pseudoniem Dubrakjee ( Du Perron-Ter Braak- Jezus…)

 

 

Sinterclaus-avond

 

(Uit het Leids universiteitsblad studentennummer 4 november 1965

31e jaargang – nummer 7)

 

Amsterdam was tegen geweest, dat was duidelijk. Leiden was allebei. De zaal klapte na een briljant of pathetisch betoog of na een puntig aforisme, ongeacht of er vóór- of tegenstanders aan het woord waren geweest. Bedoelde voorzitter dominee Eekhof dát, toen hij al direct bij het begin zo dringend verzocht om Leidse Waardigheid?

Het was geen échte pro et contra-vergadering geworden, want dan zou er een stemming moeten plaatsvinden en dat was blijkbaar o, zo gevaarlijk, zeker in deze o, zo oranjetraditionele stad. Het wás nu trouwens ook al gevaarlijk. Niets voor niets bracht de presiderende dominee aan de Curatoren zo nadrukkelijk dank.

Dezelfde Curatoren, die doodsbenauwd waren geweest dat het uit de hand zou lopen, o.a. door de vrees van een plechtig bezoek van een pronte provoploeg uit Amsterdam. Een ongetwijfeld waardige knokploeg werd achter de hand gehouden. Misschien waren er, net zoals in Amsterdam, rechercheurs in burger aanwezig. Custos Erades was in ieder geval zeer bedrijvig.

Er heerste dus een paniekerige sfeer. Toen Maarten Biesheuvel quasi-kwaad een zakboekje naar de forumtafel wierp, waarachter Pedro van Hoek juist over de geslachtelijke kwaliteiten van het Oranjehuis aan het oreren was, gaf de voorzitter de zaal een stevige uitbrander die iedereen de schrik in de benen deed slaan. Als er nóg eens met propjes zou worden geschoten, zou de hele klas naar huis worden gestuurd ! Nou dan pas je wel op. Het incident Biesheuvel werd door de meesten niet begrepen. Een plaatselijk blad schreef dat de enige uitzondering op het ordelijk verloop van de bijeenkomst betrof een uitlating van het forumlid A.P. van Hoek, die een minder vriendelijke opmerking over prins Hendrik(!) plaatste, hetgeen door een van de aanwezigen niet werd genomen.

Biesheuvel vroeg later het woord. Dat kon hij alleen krijgen als hij naar voren wilde komen; hij mocht niet op zijn plaats blijven. Al gauw werd duidelijk dat iedere spreker die zich verstaanbaar wilde maken wel naar voren moest komen! Symptomatisch voor de in ieder geval zorgen dat-er-niets- gebeurt-sfeer.

 

Het Forum

Theoretisch zaten er in dit forum evenveel vóór- als tegenstanders van het huwelijk Beatrix-Claus. In de praktijk kwam vóór op 4 en tegen op 2, want Reina Prinsen Geerligs prijs-winnaar Van Hoek slaagde er niet in, zo hij dat al wilde…, zijn argumenten-pro te verkopen. Ik zie hem als een van de beste sprekers-contra, ware het niet dat zijn aanpak veel weg had van de onthulling van een chronique scandaleuse en dit deed bepaald afbreuk aan de serieuze, zelfs ‘beklemmende’ (prof. Daalder) discussie van deze avond.

Een zin als: ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat Willem III tegen 1880 venerisch al zo ver heen was, dat hij onmogelijk voor de conceptie van Wilhelmina kan hebben zorg gedragen’ hoort zonder meer niet thuis in een Beatrix-Claus debat 85 jaar post conceptionem.

De Volkskrant-journalist J. van Schaveren gooide zijn verdediging over de ethische  boeg. Europa wordt één, de Duitsers – althans hun geld –  zijn welkom in ons land, in Rotterdam is een Duitse week gehouden. A.F. Luyendijk: ‘Onzin, die Duitse week was leuk georganiseerd , maar lang niet iedereen stond te juichen’.

Daags daarop redacteur Luyendijk in de NRC: ‘Hij (de heer Van Schaveren) vestigde ook de aandacht op de handelsbetrekkingen met Duitsland, op de samenwerking met Duitsland in de E.E.G. en op de ontwikkeling in Rotterdam, die naar hij zei, niet te denken is zonder het Duitse achterland.

Forumlid Van Maris: ‘De Duitsers zorgen voor Rotterdams achterland, hetzelfde achterland dat Rotterdam bombardeerde’. Uit de zaal werden onvriendelijke dingen tegen de heer Van Schaveren. Het had eleganter gekund.

Het bewogen betoog dat prof. Drion de zaal inslingerde vormde geen front

met dat van de Volkskrant-redacteur. Uit meer punten bleek dat de voorstanders van dit huwelijk het heel moeilijk hebben met het zoeken naar argumentatie.

Prof. Drion zei dat hij een eventueel verlies van de monarchie zou betreuren, ‘maar we zullen het wel overleven’.

Toen hij het warme, menselijke hart liet spreken, ontdooide hij bijna het gladde ijs waarop hij zich begaf. Het ging over de vraag of de koningin staatsrechtelijk niet te ver was gegaan met haar uitspraak (over de verbintenis Beatrix-Claus. M.K. ) tijdens het Felderhof-TV-interview : ‘En ik verzeker u, het is goed!’

De volksvertegenwoordiging had zich immers nog niet kunnen uitspreken.. .

Prof Drion: ‘In andere gevallen zou ik als jurist geprotesteerd hebben, maar deze koningin mocht deze woorden spreken zonder onze constitutie in gevaar te brengen’.

Volgens Van Hoek draaide deze woorden van de koningin de klok terug tot vóór 1848.

Van Maris: ‘Historische omstandigheden hebben in het algemeen de positie van het Oranjehuis bepaald. Eveneens historische omstandigheden maken ’t onaanvaardbaar, dat de heer Von (?)Amsberg naast de troon komt te staan.’ Niet iedereen begrijpt het.

De Rijks-daalder

Prof. Daalder is zoals bekend hier ter stede hoogleraar in de wetenschap der politiek en redacteur van het Docenten-LUB. De huwelijksvoorstanders mogen blij zij dat hij geen actieve rol speelt in de politiek, want dan houdt van hun standpunt geen puntje stand! Gelukkig is van een Rijks-daalder nog geen sprake. Hij hield een briljant en lucide betoog, niet alleen in eerste instantie toen men studeertafelwerk kon vermoeden. In tweede zitting was zijn niveau ongewijzigd, toen hij op onverwachte vragen inging. Zijn analyse van de gebeurtenissen gaf geen plezierig beeld te zien: ‘Er zijn nu al tekenen, dat Joodse landgenoten zich opnieuw bewust worden van het feit, dat zij zich voortaan in hun verhouding tot het Hof in de eerste plaats Jood zullen voelen en niet Nederlander’.

Het Parool had die dag de ‘geheime’ brief van Nederhorst gepubliceerd; een nieuw bewijsstuk in het requisitoir van mr Daalder te Leiden in het proces rond een omstreden huwelijk. In dit forum kwam overigens de houding van prinses Beatrix weinig uit de verf; maar dit werd door Nederhorst op zijn eigen unieke wijze hersteld.

Prof. Daalder bracht duidelijk de beklemmende sfeer over waarin deze hele kwestie is komen te verkeren.

De woorden van de heer Luyendijk zijn het beste te vinden in zijn eigen NRC-stukje. In de Volkskrant treffen we niets aan.

De wijze waarop door de beide hoogleraren van het forum gesproken werd over de heer De Quay , de man van de Nederlandse Unie van 1940 – 1941 en later minister-president, zou men tijdens het bewind van het kabinet-De Quay moeilijk voor mogelijk hebben kunnen houden.

Een aardig gezicht bood de eerste rij. Leidse Studenten Raad-voorzitter Kees Schuyt scheidde de hoogleraren Bachrach (van de anti-groep-Bachrach) en Berkhof (van de pro-groep-Verzijl.

‘Er zijn belangrijker kwesties. Het is niet de moeite waard om je hierover op te winden! Maar waar ik me werkelijk nijdig om kan maken, is…’

Daarom besteden we er toch maar aandacht aan.

 

J.M.P.B. van der Putten

 

 

 

 

 

Grondwet met gebreken

Een onrustbarend bericht in NRC-Handelsblad van 9 november jl.: Nederlandse scholieren weten bitter weinig van het democratisch bestel en de Grondwet. Natuurlijk wordt meteen het onderwijs verantwoordelijk gemaakt. Docenten pareren het verwijt met een gebrek aan lesuren. Zou het echter niet eerder liggen aan die gebrekkige Grondwet zelf?

 

Tekst Anton van Hooff

 

Hoe kunnen leerlingen uit de Grondwet opmaken dat Nederland een democratie is? Het woord valt in de hele grondwet niet! Daarentegen definieert Duitsland zich in artikel 20.1 als een ‘democratische en sociale bondsstaat’. In de Nederlandse Grondwet komt ‘sociaal’ slechts één keer voor en dan niet als een vastgelegd grondrecht. Er wordt alleen gezegd dat de bestaanszekerheid der bevolking de overheid een zorg is (20.1).

Nu kan men beweren dat juist vanzelfsprekendheden maar beter niet kunnen worden vastgelegd. Blijkt het bestaan van de democratie niet uit een onberispelijke praktijk? Wel, laten we ons de leerling voorstellen die de Grondwet begint te lezen. Eerst moet hij het adembenemend lange artikel 1 behappen. Daarin wordt discriminatie op ‘wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond’ niet toegestaan.  Dit artikel bleek een wassen neus toen ik in 2001 gediscrimineerd werd ten opzichte van burger drs. Willem-Alexander van Oranje Nassau. Hij had wel zijn buitenlandse bruid hier, terwijl ik me tegelijkertijd keurig hield aan de Vreemdelingenwet, die bepaalt dat de vreemde partner buiten Nederland een verblijfsvergunning moet afwachten. Ik leed dus onder feodale discriminatie. Daaraan had de grondwetgever natuurlijk helemaal niet gedacht, maar die fossiele vorm van discriminatie viel toch zeker onder ‘of op welke grond dan ook’. Vergeet het maar: de Commissie Gelijke Behandeling verklaarde mijn klacht niet ontvankelijk.

Koningschap is ongrondwettig

Nu zullen niet veel leerlingen bezig zijn een partner uit het buitenland te halen. Onbekommerd leest hij door. Uit artikel 2 leert hij dat de wet bepaalt wie Nederlander is. Dan komt hij bij artikel 3: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Dit is een grondrecht, dat al door Perikles in zijn befaamde lofrede op de democratie van 430 v. Chr. werd benadrukt. In Nederland is echter het hoogste ambt voorbehouden aan mensen die van achter Van Oranje Nassau heten. Toen Beatrix op aftreden stond, heb ik er vergeefs voor gepleit dat het Nieuw Republikeins Genootschap op grond van dit artikel een kandidaat voor het koningschap zou stellen en tot de hoogste Europese rechter toe moest uitvechten dat deze kandidatuur conform de Grondwet was; het zou niet de eerste keer zijn dat Luxemburg of Straatsburg Nederland dwingen zijn eigen Grondwet toe te passen. Maar helaas verliest het RG zich liever in ludiek gedoe.

Ik had mijn ervaring van feodale discriminatie in 2001 niet nodig om republikein te worden. Ik ben dat sinds ik kon denken. Als ik als republikeins apostel optreed, vat ik mijn blijde boodschap samen in 2H, 3P: ‘om Historische, Humanitaire, Principiële, Politieke en Pedagogische redenen moet in Nederland de republiek worden hersteld.’ Het Historische argument is wel duidelijk: in 1581 zijn we als vrije natie bij het Plakkaat van Verlatinge een staat zonder erfelijk vorst geworden (Ja, ik weet wel dat men eerst nog naar een nieuwe landsheer heeft gezocht. Gelukkig lukte dat niet zodat in arren moede op 12 april 1588 de Raad van State maar soeverein maakte).

 Levenslang toneelspel

Humanitair is het niet te verantwoorden dat leden van de familie Van Oranje Nassau tot een levenslang toneelspel worden gedwongen zonder dat ze ooit kunnen geloven op grond van bewezen competentie iets in het leven bereikt te hebben. Principieel zijn democratie en monarchie niet met elkaar te verenigen. Politiek is het erfelijke staatshoofd een spelbederver. Pedagogisch is de monarchie een slechte les in democratie. Ik dacht daarbij eerst vooral aan de mensen die de koning schrijven in de overtuiging dat hij er wel iets aan kan doen. Maar het sterkste opvoedkundige argument is dat met dit staatsbestel en deze krakkemikkige grondwet jonge mensen niet tot democratische burgers kunnen worden gevormd.

Pas artikel 6 stelt de vrijheid van mening en meningsuiting aan de orde: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden.’ Belijden is puur religieuze taal. Ik heb wel een levensovertuiging, maar belijd die echt niet. Duidelijk is dat het hier in wezen gaat om de vrijheid van godsdienst. Die is ook maar een mening – en nog een ongefundeerde ook, meent deze atheïst. Het recht op vrije meningsuiting wordt verderop in de Grondwet nogal zuinigjes erkend.

Ter vergelijking kijken we weer naar de moderne Grundgesetz van de BRD. In de preambule verklaart het Duitse volk zich deze grondwet te hebben gegeven. Hier wordt dus meteen de volkssoevereiniteit vastgelegd. Het Nederlandse staatshoofd regeert echter bij de gratie Gods. De vorst van onze zuiderburen heet tenminste nog Koning der Belgen.

Waar artikel 1 van onze Grondwet zich verliest in woorden, zegt de Duitse tegenhanger eenvoudig: ‘Alle mensen zijn voor de wet gelijk’(art.3). De volgende artikelen garanderen in klare taal de vrijheid van levensovertuiging en van meningsuiting. Met zulke formuleringen is in het vak Burgerschaftskunde tenminste wat te doen.

Geen scheiding der machten

In de geschiedenisles leren onze leerlingen dat in de achttiende eeuw het principe van de scheiding der machten werd bedacht. Ze moeten zelfs het magische begrip Trias Politica kennen. Hun wordt echter niet verteld dat Nederland daaraan nog lang niet toe is. De Raad van State is zowel adviesorgaan van de regering als rechtscollege. De Grondwet is niet onderworpen aan gerechtelijke toetsing door een constitutioneel hof.

De Grondwet is ook helemaal niet de basis van de wetgeving. Rechters mogen wetten niet toetsen aan de Grondwet. Nog erger: burgers kunnen niet naar de rechter gaan om hun grondwettelijke rechten op te eisen, terwijl Duitse burgers hun gelijk kunnen halen bij het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe.

Wat is de Grondwet dan wel? Niet meer dan een plechtstatig reglement waaraan de Staten-Generaal als wetgevende macht zich belooft te houden als ze wetten uitvaardigen, een geval dus van de politieke slager die zijn eigen vlees keurt.

Bij dit alles verbaast het me dat Nederland op de democratieschaal die The Economist jaarlijks publiceert, nog zo hoog staat. Weliswaar behoren ‘we’ niet bij de top. Daar staan Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland, Zwitserland en de Scandinavische landen, met Noorwegen op plaats één, met een score 9,93. Nederland krijgt als cijfer 8,8. In 2006 stond het nog op de derde plaats.

 

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof

/

Lachte Mark Rutte nu eens te vroeg? Het rapport ‘Het Inkomen van de koning’ leert dat het koningshuis in de jaren ‘60 royaal werd gecompenseerd voor af te dragen belastingen. De mededeling van de premier dat Willem-Alexander en Beatrix geen weet hadden van een belastingdeal heeft een potentieel boemerang-effect.

Tekst René Zwaap

Dat er zware politieke druk lag op het rapport Het inkomen van de koning werd al duidelijk door het voortdurende uitstel van publicatie van dit onderzoek, uitgevoerd onder leiding van Carla van Baalen, directeur van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit).  Van Baalen werd met het onderzoek belast toen premier Rutte in het najaar van 2016 onder een spervuur van vragen vanuit de Tweede Kamer was komen te liggen nadat RTL Nieuws had bericht over afspraken in de periode 1970-1972 tussen het kabinet en het Hof over compensatie van door het koninklijk huis vanaf 1973 te betalen belasting over (inkomsten uit) het eigen vermogen. In plaats van die vragen onmiddellijk te beantwoorden greep de premier naar het beproefde Haagse recept van een ‘onafhankelijke onderzoekscommissie’. Daarmee verschafte hij zich meer dan een jaar tijd om deze hete aardappel af te laten koelen.

In de gewonnen tijd wist Rutte zijn lastigste criticaster in koninklijke boekhoudkwesties, D66-fractieleider Pechtold, te binden aan een nieuwe coalitie.  Nog voordat de commissie-Van Baalen goed en wel met haar rapport op de proppen kwam, liet de premier weten dat zowel de koning als zijn moeder geen flauw benul had van welke belastingdeal dan ook. Dat de leden van de commissie-Van Baalen daar weleens door beïnvloed zouden kunnen worden was de bewindsman kennelijk worst. In ieder geval is het lijvige rapport in zijn conclusies inderdaad geheel afgestemd op de ‘geen wolkje aan de lucht’- attitude van de immer schaterend door het leven trekkende minister-president. Er was, aldus de commissie-Van Baalen, eind jaren ‘60 geen ‘geheime belastingdeal’ om de Oranjes te compenseren voor het feit dat ze vanaf 1973 geacht werden belasting te betalen over (een stukje van) hun vermogen.

Interen op privévermogen

Of de belastingdeal geheim was, is een kwestie van  interpretatie. Er was in ieder geval wel degelijk een deal. Het rapport-Van Baalen leert dat het koningshuis heel royaal gecompenseerd is voor de blauwe enveloppen die vanaf 1973 in de brievenbussen van de diverse paleizen begonnen te vallen. Juliana kreeg als koningin 350.000 gulden per jaar extra op haar loonstrookje, want op die manier kon ze eindelijk ook iets sparen, zoals CHU-voorman De Pous, oud-minister van Economische Zaken en voorzitter van de SER, had bepleit.  De vorstin, zo werd in die tijd naar de pers gelekt, beschikte in weerwil van haar internationale roep als ‘rijkste vrouw van de wereld’ over slechts 80 miljoen gulden aan privévermogen. En daar teerde ze ieder jaar op in. Een verdubbeling van haar uitkering van de staat was daarom gewenst. Dat het overgrote gedeelte van het Oranje-kapitaal was ondergebracht in stichtingen (o.m. de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden),  die wel  door de fiscus met rust werden gelaten, werd er niet bij gezegd.   ‘Het was duidelijk dat er een relatie was tussen de afschaffing van de gedeeltelijke belastingvrijdom en de invoering van het inkomensbestanddeel’, aldus de commissie-Van Baalen. ‘Maar minder duidelijk was hoe deze relatie precies in elkaar stak. Daarover werd in de openbaarheid niets gezegd. Tijdens de interne discussies kwam dit punt echter nadrukkelijk naar voren’.

Door de strot geduwd

Kortom: die compenserende maatregelen waarmee RTL op de proppen kwam bestonden wel degelijk en ze zijn anno 2017 nog steeds evengoed van kracht. Ze waren echter niet zo geheim als gesuggereerd. De afspraken werden gewoon openlijk door de strot geduwd van een sowieso niet al te mondig parlement. Net als later bij Lockheed dorst de PvdA bij monde van Joop den Uyl de koninklijke kwestie niet op de spits te drijven en ook hier werden de sociaal-democraten met een kluitje in het riet gestuurd. Ook een hoge staatscommissie die in 1968 was aangesteld om een manier te verzinnen om de Oranjes eindelijk eens belasting te laten betalen was dit lot beschoren. De PvdA’er Jo van der Hoeven was binnen deze zogeheten ‘commissie belastingvrijdom’ de tragische held, zo blijkt uit het rapport-Van Baalen, dat onder meer toegang had tot de aantekeningen van de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken jhr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden, die in het herzieningstraject van de financiële relatie tussen de Koning en het Rijk een cruciale rol speelde. Van der Hoeven bewoog hemel en aarde om de koning te verplichten successierechten af te dragen, maar het kabinet-De Jong denderde over hem heen en liet in de Grondwet opnemen dat de Koning vrij is van erf- en schenkbelasting. Van der Hoeven beklaagde zich steen en been, maar werd overruled door staatssecretaris van Financiën Grapperhaus (vader van de huidige minister van Justitie). PvdA-Kamerlid Van den Bergh wierp hier in 1971 nog tegenin dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’. Maar de socialisten praatten tegen een muur.

Toen Van der Hoeven vervolgens in 1980 voorgedragen werd als vice-voorzitter van de Raad van State, stak Beatrix door een stokje voor. ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’, verklaarde toenmalig premier Van Agt daaromtrent tegenover H.U. Jessurun d’Oliveira in De Republikein van juni 2016.  Koesterde Beatrix nog steeds wrok tegen Van der Hoeven vanwege die belastingkwestie uit de jaren ‘60? In dat geval heeft Rutte wel erg prematuur gesproken toen hij verklaarde dat Beatrix geen idee had van de compensatieregeling en zouden we ons bij de start van Rutte III direct kunnen opmaken voor een constitutionele crisis, ware het niet dat we anno 2017 zitten met een parlement met de kracht van een dood paard als het koningshuis ter tafel komt.

De Horsten

Het rapport van de commissie-Van Baalen was nog niet koud verschenen of de NOS kon melden dat Prinses Beatrix haar landgoed De Horsten in Wassenaar en Voorschoten zeer recent aan haar zoon de koning heeft geschonken. Dankzij de bepalingen waar Jo van der Hoeven zo tegen had gevochten hoeft Willem-Alexander daar geen euro belasting over te betalen. De waarde van het geschonken landgoed wordt geschat op 25 miljoen euro, de waarde van de huizen en andere gebouwen die op de grond staan niet meegerekend. Met een heffing van 20 procent die normaal zou zijn voor andere stervelingen krijgt de BV Oranje hier ten koste van de Nederlandse staatskas een douceurtje van minimaal 5 miljoen euro. Daar kan prins Bernhard jr., die de rol van zijn opa zaliger als huisjesmelker in Amsterdam heeft overgenomen, weer heel veel leuke pandjes van kopen.

Intussen incasseerde Koning Willem IV een kapitaal geschenk van zijn moeder in de vorm van het luisterrijke landgoed De Horsten. Belastingvrij, want de koning is dankzij powerplay van het kabinet-De Jong eind jaren zestig vrijgesteld van erf- en schenkbelasting. Pogingen van de PvdA om daar een eind aan te maken  strandden op  de ‘God, vaderland en Oranje’-kongsi van christendemocraten en liberalen.

Dat rücksichtlose cashen van de fiscale privileges, juist op het moment dat de Tweede Kamer in alle staten was over een vage belastingdeal ten gunste van het koningshuis, kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een opgestoken middelvinger vanuit het paleis richting het parlement. Kennelijk is de BV Oranje nu werkelijk alle schaamte voorbij. Waant men zich beschut door het feit dat de PvdA inmiddels zo goed als in rook is opgegaan? Dat de voorheen zo koningskritische D66-leider Pechtold inmiddels vakkundig lijkt ingepakt in een coalitie die als speerpunt heeft de jeugd van Nederland de glorie van het Wilhelmus bij te brengen?

Nederland is anno 2017 meer dan ooit eerder in de 20e eeuw een bananenmonarchie. De BV Oranje Nassau lijkt overal mee weg te komen – ook dat prins Bernhard jr. met droge ogen volhoudt dat hij zijn onroerend goed-imperium geheel op eigen kracht heeft opgebouwd in plaats van als onderdeel van de gespreide investeringsportefeuille van zijn familiesyndicaat.

Inmiddels heeft de redactie van dit blad in opdracht van het Republikeins Genootschap een eigen onderzoek naar de kosten van de monarchie in Nederland uitgevoerd. Mede dankzij tips via onze koninklijke klokkenluidersmeldpunt willyleaks@rotestsite.nl wisten we talrijke mazen in het Nederlandse staatsbestel te vinden waardoor uw belastinggeld heel discreet naar de BV Oranje Nassau vloeit. Natuurlijk, de discussie over de staatskundige toekomst van Nederland mag niet alleen een centenkwestie zijn, maar ook de monarchie zou een stuk goedkoper kunnen als het werd bestierd door een andere familie dan die van Oranje Nassau, die het uitknijpen van departementaal Den Haag als een sport is gaan beschouwen en iedere zwakte aan de zijde van de politiek onmiddellijk omzet in harde valuta. Het rapport is deze maand aangeboden aan voorzitter Hans Maessen van het Republikeins Genootschap en publicatie zal op korte termijn plaatsvinden. In het volgende nummer van De Republikein zullen de belangrijkste bevindingen met u worden gedeeld.

 

Oranje in de letteren

/

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.4, DECEMBER 2017

THEMA: Oranje in de letteren

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Koning Felipe VI contra Catalonië – Republiek in aanbouw…. excuses voor de overlast
Bart Gruson

Hermelijnvlooien in poëzie, deel I – Gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers
Paul Damen

Maharaja’s, nawabs en nizams – Praalhanzen en pronkjonkers
Lodewijk Brunt

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Schaamteloos cashen
René Zwaap

Van het republikeins front: Een Grondwet met gebreken
Anton van Hooff

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof (gratis)
René Zwaap

Angst voor referendum is angst voor democratie
Arjen Nijeboer

Een enigszins absurde avond: feestgedruis rond vertaling van Spengler
Merijn Oudenampsen

Seks, literatuur en Oranje
Daphne Meijer

 ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’. Tomas Ross over zijn fascinatie voor het koningshuis
Gijs Korevaar

Ontbijt royale – Een republikeinse zomerklucht
Peter Schoenmaker

Boekrecensie: Spaanse koning oppermachtig in Dan Brown’s occulte wereld
Gijs Korevaar

De Koning-Historicus
Manuel Kneepkens

De Boekverkoopster – hoofdstuk uit het boek ‘Spuwen in de Koninginnensoep’
Zet van Wander

Leiden in last – Een Oranje herinnering / Sinterclaus-avond (1965)
Manuel Kneepkens

Tirannendoding als burgerplicht
Anton van Hooff

Boekrecensie: Zwarte bladzijden met tinten oranje
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: De moeder aller republieken: Geschiedenis van de Verenigde Staten
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Verloren in de sneeuw (Gevolgd door kort verhaal ‘De Daad’)
Serge van Duijnhoven

Column Hans Maessen: Youp

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

1977: de boze stiefmoeder van alle formaties

 

Juliana zette (tevergeefs) haar zinnen op het tweede kabinet-Den Uyl en haar dochter hielp Wim Kok aan de macht. In het boek Kabinetsformaties 1977-2012 van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis wordt de rol van het staatshoofd stevig nagepluisd. Stevenen we na de komende verkiezingen af op een reprise van het formatiedrama van 1977?

 

Tekst: Maurits van den Toorn

208 dagen. Iedereen die een beetje in de Nederlandse politieke geschiedenis thuis is, weet direct waar dat naar verwijst, net als de getallencombinaties 8-7-1 en 7-7-2. Het zijn de kerngetallen uit de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl in 1977, respectievelijk het aantal dagen dat de formatie duurde en de verdeling van de ministersposten over de drie partijen PvdA, CDA en D66. Klein detail daarbij is dat het kabinet er helemaal niet kwam, de berg baarde in dit geval zelfs niet eens een muis (of juist wel, als je het kabinet Van Agt/Wiegel zo zou willen betitelen).

De verhitte gang van zaken met protagonisten die elkaar bijkans naar het leven stonden, een stoorzender in de vorm van Aantjes, die in het geniep achter de rug van Van Agt om contacten met Den Uyl onderhield (wie zou nog durven ontkennen dat politiek een krokodillenbedrijf is?) en de pers die vrolijk meeformeerde, het blijft een politieke thriller van hoog niveau, ook al is de afloop bekend. Het verhaal is van dag tot dag te volgen in het onlangs verschenen Kabinetsformaties 1977-2012 van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis. Het boek beschrijft met grote grondigheid de kabinetsformaties van de afgelopen 35 jaar (1977-2012) en is een waardige opvolger van de eveneens uit de boezem van de Nijmeegse universiteit afkomstige boeken over de formaties 1946-1965 van F. Duynstee en die van 1959-1973 van P.F. Maas.

 

Grilligheden

 

Als je zo door de recente parlementaire geschiedenis wandelt, is voor alles duidelijk dat formaties allemaal hun eigen grilligheden hebben, geen enkele lijkt op een andere. Er is dan ook weinig staatsrecht rond de kabinetsformatie, het meeste is gebaseerd op (soms slechte) ervaringen. Om de missers van een vorige formatie te voorkomen zijn er door de jaren heen steeds meer stappen genomen – de formateur wordt tegenwoordig bijna altijd voorafgegaan door een, twee of drie informateurs, nog recenter is de instelling van een pre-informateur of verkenner – en steeds meer documenten opgesteld. Al na korte tijd behoren al deze stappen en stukken tot het standaardgereedschap van een formatie. Wie ze allemaal nog eens wil nalezen raadplege het in 2012 verschenen De kabinetsformatie in vijftig stappen van Carla van Baalen en Alexander van Kessel, ook de redacteuren en coauteurs van het hier besproken boek.

De samenstellers hebben het geluk dat ze een stevige binnenkomer hebben met 1977, door zijn lange tijdsduur een mijlpaal, niet ten onrechte betiteld als ‘de moeder van alle kabinetsformaties’ (eerder de boze stiefmoeder, maar goed). Door de snelle val van het kabinet Rutte I kon ook de formatie van het huidige kabinet in 2012 worden meegenomen. Ook een mijlpaal, want voor het eerst was dit een formatie waarbij het staatshoofd formeel buiten spel is gebleven. Dat staatshoofd, zo verzekeren voorstanders van de monarchie altijd, heeft geen macht, hoogstens invloed. Naar aanleiding van de beschrijvingen is er wel het een en ander over die invloed en de (on)wenselijkheid daarvan op te merken.

Zo was Juliana’s poging om, na het voor de eerste keer mislukken van de formatiepoging door formateur Den Uyl, CDA-aanvoerder Van Agt tot formateur benoemen – hij had het lef om te weigeren, een unicum – volgens het CDA regelrecht afkomstig uit de koker van de PvdA. Volgens dat scenario zou Van Agt ook mislukken, waarna de weg vrij was voor het door de vorstin gewenste tweede kabinet-Den Uyl. Naïviteit van Juliana of bereidheid om het spel van de door haar (naar verluidt) zeer gewaardeerde Den Uyl mee te spelen? ‘Van Agt op Justitie, dát kan toch niet’, zei Juliana volgens Ed. van Thijn in het manuscript van zijn Dagboek van een Onderhandelaar, een uitspraak die in de gepubliceerde versie is verdwenen (waarom eigenlijk?). Misschien maakte Juliana een niet al te handige keuze uit de uiteenlopende adviezen. Die onzekerheid illustreert precies hoe raar het is, zo’n ‘procesbegeleider’ achter de schermen van wie je je maar moet afvragen in hoeverre die werkelijk neutraal is.

 

Beatrix

Ook koningin Beatrix heeft meermaals haar verreikende invloed op de totstandkoming van een kabinet laten gelden. Beroemd is haar onverwachte keuze uit 1994 om na het mislukken van de ‘paarse’ onderhandelingen niet een nieuwe informateur te benoemen, maar PvdA-leider Kok de opdracht te geven een regeringsprogramma op hoofdlijnen samen te stellen. De partijen die zich daarin konden vinden, konden zich er vervolgens bij aansluiten. Uiteindelijk kwam zo alsnog het eerste paarse kabinet tot stand, een van de succesvollere kabinetten sinds 1945. Bij de formatie van 2010 wekte de keuze van de majesteit om eerst Tjeenk Willink en en in een volgende ronde Lubbers tot informateur te benoemen verbazing, omdat die keuze niet was gebaseerd op de verschillende adviezen die waren uitgebracht.

Eerlijk is eerlijk: de manoeuvre uit 1994 had succes, en wat mij betreft is er veel te zeggen voor pogingen om te ontkomen aan een door de PVV gesteund of gedoogd kabinet. Desondanks blijft het een vreemde gang van zaken dat de vorming van een kabinet van democratisch gekozen partijen wordt gestuurd en beïnvloed door iemand die buiten de democratie staat en daar bovendien geen verantwoording voor kan en mag afleggen.

Ook in de politiek ontstond daar onvrede over en de Tweede Kamer besloot tot een wijziging van het Reglement van Orde: voortaan wordt de informateur door de Kamer benoemd. Die nieuwe regel uit maart 2012 kon al bijna meteen in praktijk worden gebracht door de val van het gedoogkabinet in april van dat jaar. En ziedaar: de formatie verliep zelfs uitermate vlot, geholpen door een verkiezingsuitslag die nauwelijks een andere combinatie mogelijk maakte én twee partijleiders die het goed met elkaar konden vinden.

In 2017 kan het wel eens lastiger uitpakken als er een kabinet uit drie, vier of misschien zelfs vijf partijen in elkaar gezet moet worden. Laten we hopen dat degenen die dat moeten fiksen goed met elkaar overweg kunnen, anders krijgen we een herhaling van 1977 – en in het ergste geval moet men ‘met hangende pootjes’ (dixit Van Mierlo in 1971) de hulp van het staatshoofd inroepen. Noodgedwongen koning Willem-Alexander aan z’n eerste formatie-ervaring helpen zou een nog grotere blamage zijn dan 208 dagen lang formeren.

 

Carla van Baalen en Alexander van Kessel (red.):

Kabinetsformaties 1977-2012

Uitgeverij Boom, Amsterdam 2016

ISBN 978 94 6105 466 1

Prijs € 34,50