Bernhard

De Lockheed-affaire: hoe Den Uyl de kans op de republiek voorbij liet gaan

In 1976 had het kabinet-Uyl met de Lockheed-affaire een gouden kans in handen ter herinvoering van de Nederlandse republiek.  Maar de politieke moed ontbrak. Jack Jan Wirken over de parallellen tussen Lockheed en het schandaal rond Juan Carlos.

 

 

Tekst Jack Jan Wirken

Edwin de Roy van Zuydewijn, de gewezen echtgenoot van prinses Margarita, wist het beeldend te brengen. Ergens op paleis Soestdijk, vermoedelijk in de olifantenkamer, vond een ontmoeting plaats met Bernhard en enkele intimi. Onderwerp van gesprek was de recent gegeven toestemming aan een filmploeg om opnames in het paleis te maken. Dat hadden ze volstrekt verkeerd aangepakt, aldus de prins. De Roy van Zuydewijn, Bernhards accent perfect imiterend: ‘Daar hadden we een bedrag voor moeten vragen’.

Het gegeven dat hij over een ruime uitkering beschikt en dat de kosten van paleis, jacht, vervoer en het regerings-vliegtuig door de overheid gedragen worden staat er kennelijk niet aan in de weg dat het verzoek om filmopnames te mogen maken als een lucratieve deal-opportunity gezien wordt. Zoals ook de idee achter de belastingvrijstelling (Bernhard kocht zijn Ferrari’s zonder BPM) hem er niet van weerhield, de auto’s na enige tijd met winst (de afschrijving viel in het niet bij het belastingvoordeel) te verkopen. Het is een vorm van zakelijkheid die zich slecht verhoudt tot de populaire perceptie van toewijding aan de publieke zaak die Oranje-adepten de leden van het koninklijk huis toedenken. En die tegelijkertijd laat zien hoezeer het monarchale bestel door sommige betrokkenen als verdienmodel gezien wordt. Een model waarbij de reguliere revenuen niet langer de grootste inkomstenbron vormen. Als betrof het basketballers uit de Premier League, geldt voor sommige royals dat de ‘sponsorcontracten’ het standaard inkomen vele malen overtreffen. Juan Carlos heeft de mogelijkheden van persoonlijke verrijking die een koninklijke titel biedt, naar een nieuw niveau getild. Maar ook Bernhard heeft, zij het met de Spaanse omkoopbedragen in het achterhoofd op bescheiden schaal, zijn best gedaan voor een zo groot mogelijk persoonlijk gewin.

Republikeins trauma

De Lockheed-affaire. Het behoort tot een van de grote trauma’s van de republikeinen; de wijze waarop de kansen die de kwestie bood in de strijd voor de afschaffing van de monarchie, door de overvoorzichtige Den Uyl te grabbel zijn gegooid. Voor veel lezers van dit blad zullen de gebeurtenissen in het geheugen gegrift staan; de hoorzittingen van de Commissie Church die, naast heel veel andere omkoopzaken op enig moment de zoeker richt op de vliegtuigindustrie en daarbij al snel stuit op een hoge Nederlandse regeringsofficial. De ‘Dutch prince’ zoals hij werd geduid, een duiding die ook bij niet ingewijden geen verdenking jegens Claus opriep. De prins had, zoals uit de ondervragingen bleek, een groot bedrag ontvangen om daarmee het Nederlandse politieke klimaat gunstig te stemmen voor de aanschaf van Lockheed producten. De suggestie was om hem te belonen door hem een Lockheed JetStar cadeau te doen, een gebaar waarvan hij zelf stelt dat afgewezen te hebben omdat hem al een Fokker Friendship in het vooruitzicht was gesteld. Waarbij de opzichtigheid van het gebaar wellicht meer gewicht in de schaal legde voor de afwijzing nu het niet in Bernhard’s aard lag een viermotorig straalvliegtuig te laten schieten voor een tweemotorig propellor-toestel. De betaling van ruim een miljoen dollar had tot doel de niet doorgegane geste te compenseren. De verontrusting in het Nederlandse kabinet leidde tot de benoeming van de Commissie van Drie die de opdracht kreeg de juistheid van de ten overstaan van de Commissie Church afgelegde verklaringen, voor zover betrekking hebbend op prins Bernhard, te onderzoeken. De commissie zou uiteindelijk een vernietigend rapport uitbrengen. Waar politiek zo goed als niets mee gedaan is.

Ook vierenveertig jaar na dato blijven de details schokkend. De houding van Bernhard natuurlijk in eerste instantie. Na de instelling van de Commissie van Drie publiekelijk de hoop uitsprekend dat het rapport het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in zijn persoon zal herstellen. En ondertussen het contact met Lockheed over de betalingen warm houdend. Maar vooral van de Nederlandse politiek, de premier voorop, die alles doet om de explosieve kracht van het rapport te ontkennen en de gevolgen van de openbaarmaking beperkt te houden. Den Uyl wordt nog steeds door velen een enorme kwaliteit toegedacht voor de wijze waarop hij de ‘constitutionele crisis heeft bezworen’. Dat dat gepaard is gegaan met zaken die in de verhouding tussen Kamer en regering als doodzonde gelden -het verzwijgen van de link met Northrop- en met het onder druk zetten van strafrechtelijke waarden -een sepotbeslissing op louter politieke gronden- wordt er meestal niet bij vermeld.

De ontsteker is met de grootst mogelijke omzichtigheid uit de bom gehaald. In politieke zin lagen de kansen voor een omwenteling voor het opscheppen. Bekend is dat Juliana stelde af te zullen treden als haar echtgenoot strafrechtelijk vervolgd zou worden. En dat Beatrix in die situatie haar moeder niet zou opvolgen. Dat zijn niet de contouren van een constitutionele crisis die afgewend moet worden maar de kansen om voor eens en altijd met een constitutioneel bestel dat van crisis naar crisis kruipt, af te rekenen. Den Uyl had naar de Kamer kunnen komen, het Lockheedrapport onder de arm, en plechtig kunnen verklaren dat de bevindingen van de Commissie van Drie aanleiding gaven tot verdenking jegens de prinsgemaal van ernstige strafbare feiten. En dat het kabinet geen andere beslissing kon nemen dan het dossier in handen geven van het Openbaar Ministerie teneinde de mogelijkheid van een strafvervolging te onderzoeken. We leven in een rechtsstaat, had hij eraan toe kunnen voegen, we houden het beginsel van gelijkheid voor de wet als wezenlijk voor ons bestel, we kunnen niet anders dan het OM hierin de ruimte geven die een onafhankelijke aanklager in een rechtsstaat toekomt. Zelfs een SGP-kamerlid zou niet de moed hebben gehad hier bezwaren tegen in te brengen.

Oneigenlijk gebruik van opportuniteitsbeginsel

Den Uyl kwam in de Kamer met een heel ander verhaal. Geïnspireerd door de vrees voor electorale effecten of uit genegenheid voor Juliana die zijn kabinet immers mede mogelijk had gemaakt, kwam hij in het parlement met weinig steekhoudende argumenten om het kortsluiten van de strafrechtelijke weg te onderbouwen. De prins zou al behoorlijk gestraft zijn door de conclusies die het kabinet aan het rapport ging verbinden. Sommige aspecten van de zaak zouden verjaard zijn. Het strafrechtelijk onderzoek zou veel tijd in beslag nemen en een uiteindelijke vervolging was niet zeker. Argumenten waar criminologen en strafrechtjusristen achteraf geen spaan van heel lieten. Argumenten met geen ander doel dan te pogen het optreden van de regering in van een schijn van rationaliteit te voorzien. Het maskeren van het oneigenlijk gebruik van het opportuniteitsbeginsel; niet om maatschappelijke maar om politiek redenen valt er een sepotbeslissing.

En de Kamer hoorde dit met een mengsel van instemming en bewondering aan. Een enkele partij poogde nog een begin van een discussie te starten die enigszins recht zou doen aan de schokkende bevindingen van de onderzoekscommissie. Van der Spek en Van der Lek, de voltallige PSP-fractie, kwamen met een motie om de kwestie aan te grijpen om nog eens na te denken over de rol van de monarchie in het vaderlandse bestel. Om ingediend te kunnen worden droeg de motie, behalve de handtekeningen van de twee PSP’ers ook een aantal handtekeningen van PvdA Kamerleden. Maar toen het op stemming aankwam werd de motie met slechts de stemmen van Van der Spek en Van der lek voor, verworpen. De PvdA’ers feliciteerden de PSP’ers met de motie maar konden hun stem er niet aan geven. Toenmalig fractievoorzitter Van Thijn had fractiediscipline afgedwongen. Zelfs een kleine barst in het raamwerk moest voorkomen worden.

De gelijkenissen tussen de zaak rond Juan Carlos en die rond Bernhard zijn overdonderend. Het geschuif met rekeningen, met koffers met geld, met onduidelijke tenaamstellingen van de begunstigden van de overmakingen, met vriendinnen die financieel gesteund worden, ‘Alles schon mal dagewesen’. Waarbij dan nog wel geconstateerd kan worden dat Bernhard zich, met de kennis van nu, zwaar heeft laten onderbetalen.

De gelijkenis betreft natuurlijk ook de politieke reactie op de omkoopschandalen. Het kost weinig moeite voor PSP Unidas Podemos in te vullen en voor de PSOE uiteraard de PvdA. Dan komt een herhaling van zetten in beeld die symptomatisch is voor het mechanisme dat monarchieën in West-Europa zo lang in het zadel houdt: op een enkele principiële uitzondering na buigt het politieke establishment in vergaande mate mee met de veronderstelde volkswil. Het zal, zowel in Spanje als in Nederland, veel overtuigingskracht kosten om een meerderheid in het parlement te doen beseffen dat meebuigen niet getuigt van pragmatische politiek maar van democratisch tekortschieten.

 

 

 

Column Henk Westbroek: 1964

In Het Journaal werd op eerbiedige toon vermeld dat ook Prins Bernard aanwezig was bij de kranslegging ter nagedachtenis van de oorlogsslachtoffers.

‘Kijk hem daar eens lekker staan in zijn apenpak met die uitgestreken smoel’, zei mijn vader. ‘Alsof hij zelf in de oorlog honger had en op zijn tellen moest passen of in het verzet zat, in plaats van te lopen hoeren en snoeren in Engeland. Hij wist niet hoe snel ie de benen moest nemen toen de Duitsers op het punt stonden hier binnen te vallen. Maar wel na de oorlog gelijk in een militaire jeep met chauffeur rondrijden en de oorlogsheld uithangen, die smerige lafbek!’

‘Ik vind het zo zielig voor Juliaantje, dat ze met die vent getrouwd is’, zei mijn moeder.

‘Dat is precies de enige van het hele stelletje, die nog een klein beetje fatsoen in d’r lijf heeft’, zei mijn vader.

‘Heeft u de prins wel eens ontmoet, pa?’, vroeg ik.

‘Na de oorlog kon ik wel een medaille krijgen die Bernard zou komen opspelden, maar ik heb voor de eer bedankt. Hij zal hem wel achterovergedrukt hebben want er hingen pas 20 onverdiende medailles voor betoonde moed op zijn borst, dus er kon er nog vast wel eentje bij. Moet je eens kijken, beginnen ze daar allemaal ook het Wilhelmus nog te zingen met tranen in hun ogen, je zou het toch niet geloven als je het zelf niet zag’.

‘Weet u nog pa, dat ik vorige maand bij het toelatingsexamen voor de HBS, voor geschiedenis de eerste twee coupletten van het Wilhelmus moest kennen en ik alleen maar de eerst zin wist? ‘

‘Maar je bent tòch geslaagd en wij zijn heel blij dat jij genoeg koppie koppie hebt om door te kunnen leren zodat jij straks met schone handen je brood kan verdienen in plaats van te moeten ploeteren in de bouw of de metaal zoals je broer en je vader’, zei mijn moeder. ‘Maar onthou dat het de Ho-ge-re Bur-ger-school heet waar je straks op komt te zitten, dus daar leren ze je behalve je talen en rekenen ook hoe je een hogere burger moet zijn. En al de hoge heren kennen het Wilhelmus en buigen als lakeien voor dat zooitje ongeregeld.’

‘Niet allemaal, Riet, want er zitten ook fatsoenlijke bij in dat opzicht; communisten, wat PvdA’ers en pacifisten, die zien het heus wel scherp’, zei mijn vader. ‘Alleen hebben die nog te weinig in de melk te brokkelen om die opvreters weg te sturen en er hier een nette republiek van te maken, het is niet anders. Over melk gesproken, zal ik nog een bakkie inschenken voor ons, want zometeen begint Bonanza.’

 

Henk Westbroek is zanger, liedjesschrijver, muziekproducent, radio- en televisiepresentator, ex-politicus en bovenal een uitgesproken republikein.

Gezond Verstand: complotprofessor Karel legt het nog één keer uit

De kloof tussen wetenschap en burger wordt gedicht door een nieuwe fenomeen in universitair Nederland: de complotprofessor. Professor Karel, grootmeester van de grondige analyse, deconstrueert in Café Wereldleed tot in de finesses de kunstmatig geregisseerde werkelijkheid waarin we leven. Wat speelt er werkelijk bij de duidelijk kunstmatige corona-pandemie? Welke totalitaire bedoelingen zijn hier in het spel? Wat is de rol van de CIA, de Mossad en de NSA? En wat deed de chimpansee Ham in outer space?

 
Tekst en illustraties: Sjoerd de Jong

Waar waren we gebleven? O ja, ik zei het vorige keer al: je moet gewoon niet geloven wat ze je vertellen. Het klópt niet. Nog beter: geloof liever niets. Denk om te beginnen na: hoe weten we dit? Wat weten we? Nou ja, we weten één ding zeker: het officiële verhaal klopt niet. We worden belazerd.

Onlangs had ik die leuke jongen met dat lange haar op bezoek, je weet wel die dansleraar die het officiële verhaal ook niet gelooft. Ik bedoel, een soort griep die zo gevaarlijk zou zijn dat de halve wereld zichzelf opsluit, wie gelooft dat? Dan kun je net zo goed geloven dat een handjevol terroristen het World Trade Center in New York heeft laten instorten, of iets dergelijks. Hoe naïef kun je zijn? Dan ken je gewoon de feiten niet. En die liggen voor het oprapen!

Ik heb hem toen ook uitgelegd, die jongen met dat lange haar bedoel ik, dat ze in Washington en Den Haag waarschijnlijk denken dat we echt gek zijn. Ja, ‘complotdenker’ heet je dan. Dat is natuurlijk een doorzichtige poging van the powers that be om je onschadelijk te maken. Maar de agressie waarmee dat gebeurt, geeft wel aan dat ze bang worden. Begrijpelijk, want je voelt dat de zaak kantelt. De mensen geloven het niet meer. Ik had het laatst nog bij de groenteboer, een heel simpele man, die zei opeens: ik geloof het gewoon niet meer. Het is fake. Dus ja, we gaan de goeie kant op.

Laten we dat voor de kijkers nog eens wat proberen uit te diepen, okee?

Dan moet je eerst goed kijken: wat weten we eigenlijk wél? Wat zijn de feiten? Een voorbeeld. We wéten dat Joop den Uyl geen villa had in België. Dus dat klopt al niet. Maar dan moet je meteen vragen: waar had hij dan wél een villa? En wie heeft daar belang bij? Je moet je eigen onderzoek doen. Veel lezen ook. Ik heb over die villa bijvoorbeeld dagenlang Funda bekeken, of hoe heet dat: over mijn scherm laten rollen. Dan zie je meteen al dat het niet kan kloppen, want je kunt daar zelf variabele prijzen invullen. Hoe kan dat nou? Zo werkt het niet als je een huis koopt. Dus dat klopt al niet.

Super-Reptiel
Nog iets anders, wat hier mogelijk ook mee samenhangt. Ik hoor steeds vaker mensen die er verstand van hebben zeggen dat de Aarde in werkelijkheid, dus buiten de voorgeschreven werkelijkheid, wordt gemanipuleerd door een buitenaards Wezen, een soort super-Reptiel. Die leuke dansleraar had het er pas ook al over. Dat Reptiel zou het brein van wereldleiders als Merkel, Bush, Obama en wie weet ook Mark Rutte hebben overgenomen. Dat van Rutte is maar een kleine moeite, denk ik dan, maar goed.

Kijk, ik kan die zaak niet beoordelen. Ik moet eerst alle publicaties erover eens bestuderen. Ik zeg je wel, op het eerste gezicht lijkt het me wat vergezocht. En je weet, ik wil altijd eerst de feiten zien. Aan de andere kant, het zou wel heel veel verklaren. Want je hoort internationaal nu opeens, heel wonderlijk, weer van alles over ruimtevaart, met die Space Force van Trump. En we weten dat sommige astronauten gek zijn geworden na hun terugkeer op Aarde – als ze tenminste ooit echt weg waren. Dus hoe komt dat? Is dat toeval?

Daar komt nog iets bij. Dat is dit. Waarom heeft de NASA in 1961 eigenlijk eerst een chimpansee de ruimte in gestuurd, en waar kwam die vandaan? En wat dééd die daar in de ruimte? Dat wéten we niet, want de aap, Ham heette hij, heeft nooit een interview gegeven. Vreemd, niet? Nu ja, dan denk ik meteen aan het volgende. In onze eerdere uitzendingen hebben we het al vaak gehad over de rol die non human animals zouden spelen bij epidemieën – volgens de zogenaamde experts – maar hoe zit dat precies? Die beestjes verzinnen dat niet zelf, toch? Haha. Kijk, we weten dat de CIA experimenteerde met dieren. Net als Pablo Escobar, de Colombiaanse drugsbaas die er een eigen dierentuin op nahield. Dat is ook niet zo gek, want in een volwassen hippopotamus kun je al snel duizend kilo smokkelen, als je het beest tenminste de grens over kunt krijgen. Laat staan de ruimte in. Maar wie bedenkt zoiets? Die Escobar was natuurlijk ook maar een kruimeldief, hoe kan die opeens de CEO worden van een wereldwijd narcotica-imperium? Dat is onmogelijk! Maar let op: hij trad aan in hetzelfde jaar dat prins Bernhard in opspraak kwam. Want je weet, het Medellín-kartel is opgericht in 1976, toen de steekpenningen van Lockheed in Amerika werden onderzocht. En Bernhard had toen al een hele geschiedenis met dieren zoals we weten. Vooral met dode. Overigens is 1976 ook het jaar dat de Duitsers – en we weten dat Bernhard een Duitser was – op tv met een eigen versie begonnen van Sjef van Oekels Discohoek.

Is dat allemaal toeval, denk je?

Ik denk het niet.

Oekraïense Jeugdjournaal
Dan hebben we het nog niet gehad over Oekraïne. Laten we eens proberen na te gaan wat daar is gebeurd, bij die zogenaamde revolutie die zoals we weten een door de CIA en Brussel gesteunde staatsgreep was. Vorige keer vertelde ik al dat er toen bandopnames uit de studio van het Oekraïense Jeugdjournaal zijn verdwenen en nooit meer zijn opgedoken. We wéten dus niet wat er in die studio is gezegd, op het moment dat MH-17 werd neergeschoten – of laten we zeggen toen MH 17 van de radar verdween. Maar waarom mógen we dat niet weten? Volgens inmiddels verdwenen Oekraïense omroepgidsen zou in dat Jeugdjournaal een documentaire te zien zou zijn geweest over Ham, je weet wel, die NASA-chimpansee waar we het net over hadden. Waarom mocht die niet worden uitgezonden? Is dat toeval?

Waarom is dat zo belangrijk? Nou ja, je moet er rekening mee houden dat Ham getraind was door de CIA, of dat staat wel vast. Volgens sommige bronnen was zijn codenaam in Washington ‘Victor Baarn’, maar dat weten we niet zeker. Hoe dan ook, het zou naïef zijn om te denken dat dit allemaal geen rol speelt. Was er bijvoorbeeld een relatie tussen die aap en Pablo Escobar, die zoals we weten óók contacten had met de CIA? Kijk, ik zeg er wel bij: dit zijn rationale argumenten, geen vastgestelde feiten. Maar goed, die truc kennen we van de Lockheed-zaak. Dat Bernhard corrupt was, mocht toen geen vastgesteld feit heten, om redenen van staatsbelang. En dan is er nog dat fameuze geheime deel van het rapport, dat Den Uyl moet hebben bewaard in een kluis, thuis in zijn villa in België. Wat zeg je? Nee, nou goed, ergens anders kan ook, dat doet er nu even niet toe, dat zijn details. Het gaat erom dat je de grote lijn ziet: we mógen bepaalde dingen gewoon niet weten.

Hoe dan ook. We moeten even terugkomen op die Space Force waar we mee begonnen, want daar hebben we nog niet genoeg over gezegd. Kijk, je kunt ervan uitgaan dat het geen toeval is dat Trump daar nu mee komt. Net nu wij in een soort corona-dictatuur leven én Den Haag beslist over het G5-netwerk. De Amerikanen zijn daar om geopolitieke redenen tegen, maar mogelijk weten ze ook meer van de straling die dat netwerk kan veroorzaken. Vergeet niet, de CIA experimenteerde al in de jaren vijftig met straling, net als met LSD. Dat was het begin van de hippie-cultuur, zoals je weet. Het is dus goed mogelijk dat die is opgezet om juist een rechtse of zelfs fascistische reactie op gang te brengen. Woodstock is dan een false flag operatie geweest, om Reagan en Bush aan de macht te brengen. Nogmaals, we weten het niet zeker, maar het is mógelijk. Denk ook aan Charles Manson en zijn volgelingen, die met een vork teksten krasten in de buik van een van hun slachtoffers. Let op, een vork! Dus dan ben je toch weer bij het officiële verhaal over 9/11, nietwaar, en die zogenaamde terroristen met hun plastic bestek. Je ziet, er is meer aan de hand dan we mogen weten. Trouwens ook meer dan we mogen zeggen, want ik wil niet weer worden gecensureerd, dus om de betrokkenheid van bepaalde partijen moeten we maar een beetje heen praten.

Bill Gates
Maar terug naar die Space Force. Het zou mij niet verbazen als die óók gekocht is door Bill Gates, net als Covid-19. Je kunt namelijk, als je de literatuur een beetje bestudeert zoals ik heb gedaan, vermoeden dat planetaire vaccinatie goed te doen is vanuit de ruimte, met een geprepareerd projectiel. Dat is veel efficiënter dan mensen on the ground één voor één inenten. Je kunt je nu afvragen: wordt dáár misschien aan gewerkt bij die Space Force?
Het zou goed kunnen. Dat zou betekenen dat die banden van het Oekraïense Jeugdjournaal natuurlijk door de VS gewist zijn, want mogelijk heeft de aap Ham daarin zijn mond voorbijgepraat. Dat wissen is geen probleem voor de NSA, dat is een peulenschil voor die jongens. Ja pas op, ongetwijfeld hebben ze ook in de gaten waar wij het nu over hebben, dus voor de zekerheid kun je straks beter een andere route nemen naar huis. Nou ja, op den duur maakt dat allemaal niet uit en vinden ze je toch wel. Maar je kunt het ze moeilijk maken. En intussen blijven hopen – en ik zie daar al tekenen van – dat het grote publiek kritischer naar het officiële verhaal gaat kijken. Zoals wij.

Nog even over die chimpansee, want nu komen we bij de kern. Chimpansees hebben zoals je weet een fijn afgesteld alarmsysteem om hun soortgenoten te waarschuwen voor reptielen. Dat zou kunnen verklaren waarom nu juist deze aap de ruimte ingeschoten moest worden. Nietwaar? Het is dus mogelijk dat de CIA, al dan niet samen met het World Wildlife Fund van Bernhard, ruimtevaart heeft gebruikt als false flag operatie om het op een akkoordje te gooien met het Reptiel. Dat mogen wij natuurlijk niet weten. Naar de inhoud van die deal kunnen we ook alleen maar gissen. Je vermoedt wel een verband met corona en Bill Gates. Overigens geeft het ook te denken dat het bestaan van die villa van Den Uyl nog steeds zo hardnekkig wordt ontkend, dus het is mogelijk dat hij er een afschrift van had in zijn kluis. Het lijkt me in elk geval geen toeval dat zijn opvolger Kok direct zijn ideologische veren ging staan afschudden.

Ja, we kunnen er eindeloos over praten, maar okee, ik geloof dat we voor deze keer wel voldoende hebben behandeld. Volgende keer zal ik wat dieper ingaan op dat Reptiel en welke rol die mogelijk speelde bij het ‘ontsnappen’ van Covid-19 uit dat Chinese laboratorium. Overigens is dat virus niets nieuws. Tijdens Woodstock werd al gewaarschuwd voor Covid-19 dat verwerkt zou zijn in LSD die gratis werd uitgedeeld door pruik dragende mannen, vermoedelijk CIA-agenten. Dat gebeurde tijdens de show van Crosby, Stills, Nash & Young. En van Young weten we dat hij nauwe banden had met Charles Manson en, althans volgens sommige bronnen, gitaar speelt met een vork.

Allemaal toeval? Geen redelijk mens zal dat toch nog geloven. Dan leef je echt in een ander universum. Kortom, blijf zelf nadenken, zeg ik tegen de kijkers. En loop een blokje om, onderweg naar huis.

Sjoerd de Jong is de gefabriceerde naam van een journalist, werkzaam in de mainstream media, die de echte feiten afdoet als ‘complotten’.

Het Nieuwe Leger, deel III: Het koffertje van Van Kleffens en het spel rond Wilhelmina’s vlucht

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 3: de meesterhand van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens in het diplomatieke dubbelspel.

door Ko Smit

‘Het is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voor zover dat op de buitenlandse politiek betrekking had’, verzucht Loe de Jong in zijn tweede deel van ‘Het Koninkrijk’. Direct met het aantreden van het oorlogskabinet De Geer op 10 augustus 1939 wordt besloten om als kabinet onder de radar te gaan door geen kabinetsnotulen bij te houden.

Bovendien wordt er een schaduwkabinet geïntroduceerd, door latere criticasters ook wel aangeduid met ‘inner circle’, waarin als vaste kern, naast de minister-president en de ministers van Oorlog en Buitenlandse Zaken, ook het staatshoofd actief zitting neemt.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal contraproductief om een star en neurotisch karakter als Wilhelmina bij deze gideonsbende te betrekken, maar zoals het zich later ook zal uitwijzen heeft haar persoon, mits onder juiste handen, een belangrijke functie in de strategische plannen. Onder de kwaliteiten die dankbaar vallen uit te nutten is er niet in de laatste plaats de onmiskenbare marketingfactor van het huismerk Oranje.

Wat in het bijzonder de persoon Wilhelmina aangaat zijn paradoxaal genoeg haar zwakheden – zoals voorspelbaarheid in neurotisch gedrag, en een obsessieve fixatie op haar private belangen gecombineerd met een labiele en bekrompen persoonlijkheid – het ideale basismateriaal voor geopolitieke machinaties.

‘Ik heet eigenlijk Willem’
Als hét schoolvoorbeeld van hoezeer de opzet van het Nederlandse propagandaoffensief (met hierin een dankbare rol voor Wilhelmina) heeft kunnen slagen, moet worden genoemd dat men voor zowel binnenlands als buitenlands gebruik de labiele, neurotische, van drugs afhankelijke vrouw in de beeldvorming naar het publiek heeft weten te transformeren tot het weliswaar minder charmante, maar tot de verbeelding sprekende beeld van ‘eenige man onder de vorsten van Europa’. In latere varianten ook wel als ‘enige man in Londen’, ‘enige man in het kabinet’, ‘enige kerel tussen veel oude wijven’.

De eerste bron voor deze mythe was naar verluidt een niet met name genoemde afgevaardigde van de Duitse Rijksdag, die in het jaar 1900 in deze bewoordingen de loftrompet over Wilhelmina steekt. Aanleiding was dat Wilhelmina de blokkade van koningin Victoria wist te trotseren door de oude president Kruger met haar pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland uit de Zuid-Afrikaanse Republiek op te halen. In werkelijkheid was die actie door het kabinet-Pierson keurig achter diplomatieke schermen met de Britten afgestemd en bovendien zeer tégen de zin van het toen 20-jarige koninginnetje, zoals zij later aan Jan Donner zou toevertrouwen.

Maar vanaf dat moment is haar mythische reputatie gevestigd. Later zal deze naar de behoefte van het moment opgewarmd en opnieuw worden uitgeserveerd. Door gebrek aan enige werkelijke substantie, voedt het hongerige publiek zich met deze gebakken lucht.

Gedurende de neutraliteitsjaren van de Eerste Wereldoorlog bloeit de ‘enige kerel’-mythe weer op. In 1939 krijgt die opnieuw een impuls door een lezing in Den Haag van de Zuid-Afrikaanse apartheidspredikant Van Broekhuizen. In en rond de jaren van de Londense ballingschap wordt de frase behendig door de propagandamachine van Van Kleffens en Adriaan Pelt opgewreven en beurtelings toegedicht aan generaal Smuts en Sir Winston Churchill. Tot zij nog één keer, in 1948 rond de abdicatie, in alle hevigheid opvlamt. Zelfs de hoofdpersoon in kwestie gaat er – tegen beter weten in – in geloven. Op het einde van haar levensavond zal Wilhelmina tegenover haar secretaris-predikant-biograaf Thijs Booy laten ontvallen: ‘Ik heet eigenlijk Willem’.

Van de beraadslaging en besluitvorming binnen het heilige der heiligen van de inner circle blijven de overige leden van het kabinet buitengesloten. Later zal blijken dat dit petit comité, nadat zij zich eerst van de overige leden van het kabinet heeft losgemaakt, zich stapsgewijs zal ontdoen van een belangrijk aantal deelnemers van het eerste uur. Achtereenvolgens zijn dit generaal Reynders, de minister van Oorlog Dijxhoorn en minister-president De Geer. Wilhelmina vervult in deze zuivering een belangrijk functie als aanjager.

Dagboek
Ogenschijnlijk op gespannen voet met het kabinetsbeleid van verduisteringszucht besluit de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, tevens vice-premier en de facto aanvoerder van de ‘inner circle’, om met behulp van zijn vrouw-secretaresse vanaf dag één van het kabinet een ‘uitvoerig dagboek’ bij te houden. We zullen op meerdere momenten zien dat Van Kleffens ten opzichte van het kabinet een geheel eigenzinnige koers vaart.

Het dagboek moet over de periode van 10 augustus 1939 tot 27 april 1940 uiterst gevoelige informatie bevatten, onder meer ‘bezwarend materiaal voor enige Duitsers wat hun trouw aan Hitler betrof met name ten aanzien van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker’, aldus Van Kleffens in 1966. Ook zal Van Kleffens op een later moment verklaren dat het een dagboek was ‘zonder verzwijgingen’, daar het strikt zou zijn bedoeld voor eigen gebruik. Dit dagboek belooft hiermee explosief materiaal te bevatten waarvan diverse partijen maar al te graag kennis van zouden hebben genomen. In welke handen een dergelijk openhartig dagboek het meest explosief zou zijn – in die van de Duitsers, de geallieerden of die van het Nederlandse publiek – laten we even in het midden.

Zo zijn er de directe Duitse contacten met de ‘inner circle’ via een anonieme vriend van Van Kleffens, die als Gewährsmann voor de SS-Obergruppenführer Heydrich optreedt. In de neutraliteitsperiode kreeg Van Kleffens op gezette tijden van Duitse militaire zijde sturing – overwegend complimenteus en constructief van aard – omtrent de Nederlandse militaire reactie op de talrijke loze alarmen van een ophanden zijnde Duitse inval. Door de Nederlandse militaire respons te analyseren kreeg de Duitse Abwehr een perfect beeld van de Nederlandse posities en de militaire krachtsverhoudingen.

En vergeten we ook niet de warme banden die Buitenlandse Zaken onderhoudt met het Auswärtige Amt, onder wie met de later voor oorlogsmisdaden veroordeelde minister Ernst von Weizsäcker. Het diplomatieke personeelsbestand van Buitenlandse Zaken werd door de Führer dan ook rijkelijk bedeeld met Deutsche Adlerorden, zoals we in het eerste deel van dit feuilleton al hebben gezien. Tot dit illustere gezelschap van 66 Nederlandse vrienden van het Derde Rijk mocht ook Van Kleffens zich rekenen.

Afgezien van alle speculatie over de mogelijke inhoud van het dagboek – behalve een Duitse verklaring waarop hier later wordt ingegaan is er geen andere getuigenis voorhanden van een derde die het ooit heeft ingezien – moeten we ons ook niet laten meeslepen door al te hoge verwachtingen. Zou de vice-minister-president middels het dagboek werkelijk verantwoording en transparantie hebben willen verschaffen over het in die kritieke periode gevoerde regeringsbeleid, al was het maar alleen voor zichzelf?


Propagandistisch oogmerk

Verantwoording afleggen was vermoedelijk niet de belangrijkste bestemming die Van Kleffens met dit dagboek voor ogen heeft gehad. Zijn latere oorlogsdagboeken, die wel zijn gepubliceerd, kennen slechts een propagandistisch oogmerk. Daarin valt alleen te lezen wat Van Kleffens de lezer strategisch wil toevertrouwen. Gevoelig en onthullend materiaal hoort daar beslist niet toe.

Een eerste functie moet zijn geweest om naar derden een consequent gevoerde neutraliteitspolitiek te bewijzen. In dit verband verklaart Van Kleffens in 1948 tegenover de Parlementaire enquêtecommissie dat het geen kwaad had gekund wanneer het dagboek in Duitse handen was komen te vallen: ‘Uit die aantekeningen kon men maar één conclusie trekken: een stipte en eerlijke neutraliteitspolitiek onzerzijds naar alle kanten.’ In het verhoor tegenover de Parlementaire enquêtecommissie van 19 mei 1948 waarin de neutraliteitsperiode wordt behandeld, stelt Van Kleffens: ‘Ik kan hierover tot mijn spijt niets zeggen. Ik moet afgaan op mijn geheugen en dat laat mij op dit punt helaas in de steek. Ik heb vanaf de eerste dag, dat ik optrad als Minister van Buitenlandse Zaken, 10 Augustus, een soort dagboek bijgehouden. Had ik het hier, dan zou ik u ook een antwoord kunnen geven, maar nu kan ik u onmogelijk iets er over zeggen.’

De commissie slikt dit gedwee. Van zijn maar liefst negen verhoren zal dit het eerste en laatste verhoor blijken te zijn waarin Van Kleffens over de kritieke neutraliteitsperiode – overigens geheel kansloos – wordt bevraagd.

In het verlengde hiervan zal de Minister van Staat Van Kleffens zich eind jaren zestig behendig achter het werk van dr. L. De Jong verschuilen:

‘Mijn eigen belevenissen zouden, na een zo lang tijdsverloop vol gebeurtenissen en veranderingen, voor die periode immers goeddeels uitgeschakeld blijven; ik zou moeten afgaan op beschrijvingen van derden. […] Door het verlies van mijn dagboek betreffende die kritieke periode van acht maanden, kan ik op het gebied der feitelijkheden hier slechts weinig vermelden dat in De Jongs tweede deel niet zou zijn te vinden.’

Daarbij is het nota bene Van Kleffens zelf die met betrekking tot deze periode voor het werk van De Jong als souffleur optreedt. Van Kleffens figureert niet alleen als meelezer, maar zoals we later zullen zien ook als aangever in onderzoeken naar zijn eigen beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reputatie van Van Kleffens in het werk van De Jong ongeschonden door de molen komt, anders dan die van zoveel andere prominenten.

Informatieoorlog
Terug naar de lotgevallen van het dagboek, tenminste naar wat ons daarvan is overgeleverd. We zijn nieuwsgierig geraakt hoe dit in vele opzichten belangrijke document verloren is gegaan. Noodgedwongen volgen we de verklaring van Van Kleffens zelf.

Twee weken voor de inval van 10 mei staakt Van Kleffens naar eigen zeggen het schrijven aan zijn dagboek. Nu verdwijnt als laatste ook de minister van Buitenlandse Zaken onder de radar. Of Van Kleffens wordt te zeer door de hectiek van deze weken in beslag genomen of hij ziet zijn activiteiten als al te gevoelig om aan het papier toe te vertrouwen. Wanneer we de gangen van Van Kleffens in de laatste weken voor de Duitse inval proberen na te gaan, zien we een toenemend patroon van betrokkenheid in een informatieoorlog. Deze betrokkenheid richt zich niet alleen in het verlengde van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken op het buitenland, maar is opmerkelijk genoeg ook op het binnenlandse speelveld gericht.

Van Kleffens speelt namelijk in zijn rol als minister van Buitenlandse Zaken een sleutelrol in de vluchtplannen voor het koningshuis. Nadat begin mei geruchten ontstaan over een vlucht van Wilhelmina komt hij voor de uitdaging te staan om deze geruchten in te dammen. Een voortijdig uitlekken van de geheime operatie vormt een acute bedreiging voor het slagen ervan.

Op 6 mei heeft Van Kleffens contact met de Nederlands-Amerikaanse propagandist Hendrik van Loon, waarbij hij deze tegen de achtergrond van vele signalen over een spoedige invasie bericht dat alle gevaar van een Duitse invasie is geweken en zelfs dat het oorlogsgebied zich naar de Balkan zal verplaatsen. Zo op het eerste gezicht neemt Van Kleffens hier een absurde positie in, die al spoedig door de loop der dingen achterhaald zal worden. Maar onnozelheid is de wel de eigenschap die Van Kleffens als laatste kan worden toegeschreven.

Kort tevoren had Van Kleffens nog ernstig te nemen berichten ontvangen, uit zeer betrouwbare bronnen als het Vaticaan en de Nederlandse gezant in Berlijn, dat de invasie met zekerheid de volgende week zou plaatsvinden. Meer voor de hand ligt het dan ook dat het Van Kleffens er om te doen is om de geruchtenmachine, in eerste instantie die in het buitenland en mede aangestuurd via Van Loon, van het nodige tegengas te voorzien.

Rookgordijn
Van belang is om de ongewenste aandacht in een tegenovergestelde richting af te leiden, onder een tijdelijk rookgordijn de geheime vluchtoperatie ongestoord doorgang te laten vinden en zo voor de kroon een veilige aftocht te verzekeren. Een tweede actie onderneemt Van Kleffens, ditmaal gericht op de binnenlandse pers. Op een vergelijkbare manier als met Van Loon wordt het publiek op het verkeerde been gezet met een geframede publicatie op 9 mei.

In een artikel dat zowel in De Telegraaf als de Britse Daily Telegraph verschijnt, wordt een brief geciteerd van kroonprinses Juliana aan Van Loon, nadat deze haar zijn villa in Long Island zou hebben aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars wordt gelopen. ‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen’, zo wordt Juliana’s antwoord aan Van Loon geciteerd. ‘Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Deze ‘hoffelijke maar besliste’ verklaring van vaandeltrouw sluit in dat ook de ministers, omwille van de eenheid van de kroon, hun post niet zullen verlaten. Immers had Van Kleffens op 12 april 1940 tegenover de Britse gezant in Nederland Neville Bland verklaard dat de ministers vastbesloten waren zich niet van Wilhelmina te laten scheiden.

Een fraai stukje propaganda. Het beloop van de geschiedenis zal niet treffender het adagium onderstrepen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. De bewering dat de Oranjes in het verleden altijd op hun post waren gebleven berust uiteindelijk op een valse historische aanname: stadhouder Willem V sprong zoals bekend direct in de boot naar Engeland toen de troepen van de Franse revolutie de Nederlandse grens overstaken.

Er zijn verschillende aanwijzingen dat Van Kleffens, mogelijk in afstemming met Wilhelmina, de hand in deze publicatie heeft gehad. Van Kleffens staat in regelmatig contact met Van Loon. De van oorsprong Nederlandse Van Loon was al decennia een belangrijke propagandist voor Nederland in de Verenigde Staten en is daarom voor Buitenlandse Zaken niet zonder betekenis. Van Loon onderhoudt in Amerika een belangrijk netwerk, van het Nederlandse gezantschap, de Nederlandse Kamer van Koophandel tot het Witte Huis. Juli 1937 ontving Van Loon voor bewezen diensten niets voor niets een koninklijke onderscheiding.

Rijkschroniqueur De Jong zal na de oorlog een van zijn pseudo-onderzoekjes opzetten naar het gewraakte artikel. Niet geheel onverwacht zal hij in dit onderzoek de mogelijkheid van bewuste misleiding door Buitenlandse Zaken negeren.

Uit de research van De Jong in 1969 voor zijn derde deel over mei ’40 blijkt dat noch in de koninklijke archieven noch in het archief van Van Loon, enig bewijs te vinden is voor de correspondentie zoals deze zou hebben plaatsgevonden tussen Juliana en Van Loon. Een doodlopend spoor en daar zal het bij blijven. Kenmerkend voor het Nederlandse journalistieke en wetenschappelijke klimaat wordt om de hete brei heen gerechercheerd.

De directe bronnen van het bericht – Wilhelmina, Bernhard en Juliana, Van Loon is al in 1944 overleden – worden hierover niet door De Jong bevraagd. De Oranjes hebben op hun beurt tot op heden iedere uitspraak over de brief gemeden. Ook krijgen we van De Jong niets gewaar over de auteur van het bewuste Daily Telegraph-artikel. Was het toeval dat Sefton Delmer, een boezemvriend van Bernhard in zijn Berlijnse jaren en tijdens de oorlogsjaren speciaal gemoeid met black propaganda in naam van de Britse strijdkrachten, op dat moment aan die krant verbonden is? Hiermee blijft dit kritieke historische moment een groot mysterie. ‘Geschiedschrijver van het Rijk’ De Jong draagt er functioneel toe bij dat de kwestie in duisternis blijft gehuld.

Misplaatst grapje
Een derde actie is dat het duo Van Kleffens – Dijxhoorn de dag voor de inval op 9 mei, tegen eerdere instructies in, een telegram doet uitgaan met ‘de op het laatst verleende toestemming om weer enigszins verloven toe te staan’.
De enquêtecommissie stelt later hierover vast: ‘Dat moet bij de ontvangers van het telegram een — onjuiste — schijn van ontspanning hebben gewekt’.

Dijxhoorn’s volledig ongefundeerde repliek is: ‘Dat moet een telegram van een of andere vijfde colonne of N.S.B.’er of zo zijn geweest […] een volkomen misplaatst grapje van de vijfde colonne’.

De strekking van het telegram van een valse schijn van ontspanning komt volledig overeen met het eerdere bericht van 6 mei van Van Kleffens aan Van Loon. Nu kan vanuit de archieven van de Militaire Inlichtingendienst eenvoudig volledige opheldering over de herkomst van het telegram worden gegeven, want GSIII luisterde zoals eerder opgemerkt al het berichtenverkeer af, zowel het Duitse als het binnenlandse. Ware het niet dat GSIII, in plaats van haar archieven naar het buitenland over te brengen, besloot om alle archieven te vernietigen. Zo begon het hoofd buitenland GSIIIA Van der Plassche (onderscheiden met de Duitse Adelaarsorde DAO) vanaf de eerste oorlogsdag, de dag waarop ook Van Kleffens (ook DAO) de wijk zal nemen, met het vernietigen van zijn dossiers. In de wetenschap dat alle GSIII-archieven vernietigd waren kon oud-minister Dijxhoorn er voor de enquêtecommissie gratuite op los fantaseren.

In opdracht van mijn collega’s
In de meest recente versie van het evacuatieplan, zoals dat onder het oorlogskabinet van De Geer tot stand was gekomen, was voorzien dat de Minister van Buitenlandse Zaken als laatste in Den Haag zou achterblijven om van daaruit de contacten met buitenlandse vertegenwoordigers te onderhouden. Het zou er echter op uitdraaien dat Van Kleffens de situatie zo naar zijn hand wist te zetten dat hij reeds op de ochtend van de eerste oorlogsdag, juist als eerste, met medeneming van zijn vrouw – wat ook al tegen de kabinetsafspraken indruiste – de wijk zou nemen. Van Kleffens zal het later tegenover de enquêtecommissie zo weten te brengen dat hij ‘het land moest verlaten in opdracht van mijn collega’s’.

Het initiatief kwam echter geheel van Van Kleffens, die voordat hij dit met het kabinet besprak al de details van zijn vlucht, inclusief een verkenning van de meteorologische omstandigheden, had voorbereid. Het voorstel van Van Kleffens aan het kabinet is die ochtend van de inval dat hij als enige minister op missie naar Londen zal gaan voor ‘nader overleg met de geallieerden’. Noch is er op dat moment sprake van een vertrek voor onbepaalde tijd, noch is er sprake van medeneming van zijn vrouw. Van Kleffens geeft daarbij aan dat hij de voorkeur aan Londen boven Parijs geeft ‘waar rotte plekken in de regering zaten.’

Nu wil het feit dat het juist die ‘rotte’ Fransen zijn die in de meidagen praktische militaire bijstand bieden en als puntje bij paaltje komt de Britten daadwerkelijke militaire steun blijven weigeren. Het was geen Engelse generaal, zelfs geen Nederlandse generaal, maar de Franse generaal Deslaurens die op Nederlands grondgebied zou sneuvelen.

Toen Van Kleffens die eerste dag in Londen arriveerde had hij niet zijn dagboek bij zich, maar naast zijn vrouw met ‘hat-box’ wel de volledig uitgewerkte plannen voor het in time charter ter beschikking stellen van de Nederlandse koopvaardij aan de Britten.

Zag het kabinet op de eerste dag van de inval het vertrek van de beide ministers als van langere duur? Bronnen geven geen direct uitsluitsel. Gerbrandy schrijft 1946 in terugblik op het vertrek: ‘De Heer van Kleffens was vice-President van den Ministerraad, zoodat het geven van leiding in deze moeilijke dagen op den Heer De Geer alleen rustte’. Van Kleffens zal zijn vrouw als secretaresse meenemen. Dit doet men niet voor een korte trip onder hachelijke omstandigheden. Aan minister van Koloniën Charles Welter was de opdracht gegeven om het contact met de koloniën te onderhouden.

Hieruit blijkt dat de hachelijke reis en het verblijf in Londen niet voor een paar dagen bedoeld kon zijn, maar voor de duur van de bezetting. Vanuit de later zo benadrukte leerstelling van de eenheid van de kroon moeten we dwingend concluderen dat reeds op de ochtend van de eerste dag van de inval, zo niet eerder, was besloten tot ballingschap van de regering. De landsverdediging werd hiermee vanaf het eerste uur symbolisch.

Dit alles oogstte niettemin de volle instemming van de nauw met Van Kleffens bevriende Haagse gezant Nevile Bland: ‘The Netherlands fought and died stolidly.’

Samen hadden Bland en Van Kleffens een actieve rol in de voorbereiding van de vlucht gehad, met Britse diplomatieke rugdekking. Achter de schermen werd tussen Nederland en Engeland een diplomatieke deal tot stand gebracht waarin onder meer een ‘eervolle’ aftocht werd gekocht.

Het belang van deze deal mag niet worden onderschat, want zonder een dergelijke deal ontvingen de Belgen een geheel andere behandeling van de Britten. Koning Leopold III, die met zijn troepen twee weken langer tegen de Duitsers standhield, zelfs Nederlands grondgebied verdedigde en die uit principe zijn manschappen niet in de steek wilde laten, oogstte van de Britse media de volle hoon als ‘King Rat’ en ‘King traitor’.

In dit opzicht had Van Kleffens uiterst strategisch gemanoeuvreerd en kon de Belgische propaganda niet in de schaduw staan van de uiterst effectief door Van Kleffens vanuit Londen georganiseerde Nederlandse propagandamachine. Maar zoals alles een prijs kent heeft Nederland dit als war zone moeten bekopen met een extreem hoog aantal burgerslachtoffers en als Koninkrijk der Nederlanden met het voortijdig verlies van haar ‘gordel van smaragd’, met medeneming van 85 procent van haar onderdanen.

Het moet voor Van Kleffens een lichte teleurstelling zijn geweest dat het kabinet slechts dan met zijn voorstel akkoord ging indien collega Welter hem op zijn missie zou vergezellen. Was er op dit moment behoefte aan een pottenkijker en kon het lichte watervliegtuigje dat Van Kleffens in gedachten had drie passagiers met hun bagage aan?

Inmiddels naderen we de acte waarin het dagboek in fysieke gedaante het podium gaat nemen. Van Kleffens heeft besloten om op zijn in principe kortstondige missie van ‘overleg met de geallieerden’, naast enkele gevoelige documenten, ook het dagboek mee te nemen. Hoewel hij en zijn vrouw-secretaresse sinds enige weken niet meer tot schrijven waren gekomen, moet het in de bagage mee.

Op het strand van Scheveningen bij het watervliegtuigje aangekomen ontstaat meteen een dramatisch moment. Aan de marinemannen wordt de vraag voorgelegd of het vliegtuigje berekend is op een derde vrouwelijke passagier. Kennelijk tot grote opluchting van Van Kleffens en partner stemt de piloot er mee in, mits dan wel de helft van de bagage op het strand wordt achtergelaten. Collega Welter is galant genoeg om zich niet tegen dit belangrijke staatsrechtelijke besluit te verzetten.

Zodoende zullen twee koffertjes achterblijven, één van Welter en het andere toebehorend aan Van Kleffens met hierin het fameuze dagboek en een kledingstuk met daarin een uiterst gevoelig ‘papiertje’. Een hoedendoos met vijf hoeden doorstaat de selectie en gaat wel mee. Van Kleffens komt in de hectiek van het moment blijkbaar niet op de gedachte om de gevoelige zaken uit de koffer in zijn handbagage mee te nemen.

De chauffeur van Van Kleffens neemt vervolgens beide koffers mee terug naar het departement van Buitenlandse Zaken en in plaats van ze in veilige handen af te geven – kennelijk hebben Van Kleffens en Welter hiertoe geen instructie gegeven – belanden ze ergens op een gang in het departement. Bovengenoemd relaas volgt de versie zoals Van Kleffens deze heeft opgetekend in het eerste deel van zijn autobiografie in 1980.

Voor de goede orde: afgezien van de verklaring van Van Kleffens, zijn er geen getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat het koffertje dat het strand van Scheveningen wist te bereiken ook daadwerkelijk het dagboek heeft bevat. Van Kleffens geeft enige jaren na de bevrijding ten overstaan van de Parlementaire enquêtecommissie een enigszins andere versie van het dagboekverhaal: ‘[…] door enige misverstanden is dat tasje met dat dagboek niet meer aan mij bezorgd. Het is teruggezonden aan het Departement van Buitenlandse Zaken door een secretaris, die het bij zich had’.

Mystificatie
Van Kleffens wil er blijkbaar voor de commissie niet rond voor uitkomen dat de keuze om zijn vrouw mee te nemen er de oorzaak van is geweest dat het dagboek is achtergebleven. In plaats van deze eenduidige verklaring te geven kiest hij voor een mystificatie met het ‘door enige misverstanden’. Daarmee komt de verantwoordelijkheid voor dit achterblijven buiten zichzelf te vallen. Een tasje neemt in deze versie de plaats in van een koffertje en een secretaris de plaats van de chauffeur. Van Kleffens zwijgt tegenover de commissie over het ‘papiertje‘ dat aangetroffen is in een kledingstuk.

Nadat Van Kleffens en Welter als kwartiermakers in Londen zijn aangekomen volgt er tot de capitulatie intensief contact met het ministerie in Den Haag. Van Kleffens: ‘Levendig herinner ik mij dan ook, hoe ik voortdurend met Den Haag in telefonische verbinding stond, vrijwel tot het eind van bovengenoemde periode’.

Nergens is echter uit latere verklaringen gebleken dat er van uit Londen enige aandacht van Van Kleffens is geweest voor de achtergelaten koffers met gevoelige documenten.

Direct na de capitulatie, op 15 mei, legt het Sonderkommando Künsberg op last van minister Von Ribbentrop (Auswärtige Amt) beslag op de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en treft daar ook de koffers aan. Van Kleffens vervolgt in zijn autobiografie: ‘Zij zijn, bij wijze van uitzondering, door een speciale koerier op 18 mei afzonderlijk naar Berlijn gebracht, omdat in het mijne door die Duitsers een papiertje was ontdekt waarop stond dat de Duitse aanval ‘s morgens vroeg op 10 mei zou losbarsten – men hoopte, door zeer snel daarmee te handelen, misschien nog Duitse verraders op het spoor te kunnen komen. “Wenn man schnell ist, kann man vielleicht noch den Militärattaché oder seine Vertrauensleute in Deutschland fassen”, stond letterlijk in het rapport van de colonne.’

Opmerkelijk is dat Van Kleffens in zijn verklaringen verzwijgt, zowel voor de commissie als in zijn autobiografie, dat hij juist twee dagen daarvoor vanuit Londen zijn in Den Haag achtergebleven waarnemer Van Royen de telefonische opdracht had gegeven om alle gevoelige dossiers op het departement te vernietigen. Buitenlandse Zaken is het enige ministerie dat tot deze drastische ingreep overgaat. Tot de lijst van te vernietigen dossiers behoort ook de volledige correspondentie van Van Kleffens.

Het is dan ook vanwege deze opdracht dat de leden van het Sonderkommando op het ministerie een doordringende brandlucht aantreffen en tot hun spijt moeten constateren dat een aanzienlijk deel van de archieven reeds voor hun neus vernietigd is. Kennelijk is er vanuit het Auswärtige Amt een tipgever geweest (Von Weizsäcker?) die Van Kleffens tijdig op 13 mei wist te waarschuwen.

In de kelder treft men naast de op kolengestookte ketel van de centrale verwarming stapels met lege omslagen aan en sommige van de stukken daarvan weet men nog uit de verwarmingsketel te redden. De omvang van de te vernietigen dossiers is zo groot geweest dat de papierversnipperaar al spoedig overbelast raakte, zodat men tevens besloot tot verbranding in de verwarmingsketel.

Het verzwijgen van dit enorme feit maakt overduidelijk dat Van Kleffens een bewuste keuze maakt om de toedracht rond de koffer met het dagboek en het ‘papiertje’ te mystificeren. Het in dezelfde context eerder door hem aan Duits adres gerichte verwijt van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ – hiermee doelend op de Duitse propaganda – komt als een boemerang op de persoon Van Kleffens terug.

We blijven nog even het Nederlandse postulaat ‘een minister liegt niet’ negeren, wat overigens zeker voor een Minister van Staat van toepassing zou behoren te zijn, en vervolgen onze analyse.

Al eerder constateerden we dat Van Kleffens zich eenmaal in Londen geen enkele moeite geeft om de koffers met inhoud zeker te stellen. Met als gevolg dat deze koffers gemoedelijk in de gangen van het departement blijven rondslingeren. Ook mogen we veronderstellen dat de koffer van Van Kleffens zeer gevoelig materiaal bevat. Zoals Van Kleffens beweert bevat het dagboek compromitterend materiaal over bevriende contacten, zoals onder meer de Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Ernst von Weizsäcker. In het rapport van het Sonderkommando valt ook de naam van de gezant Von Zech. Opmerkelijk genoeg vermeldt Van Kleffens deze veel meer voor de hand liggende naam niet. In zijn autobiografie zal Van Kleffens moeite doen om het zo voor te stellen dat hij gedurende zijn loopbaan niet of nauwelijks contact met de Duitse gezant had onderhouden.

Majoor Sas in het nauw
Ook valt uit het Duitse rapport op te maken dat in een kledingstuk van Van Kleffens dat zich ook in zijn koffer bevindt, de tekst is aangetroffen van het aan hem gerichte telegram van 9 mei 1940, afkomstig van de Berlijnse gezant Haersma de With, met daarin de aankondiging van het Duitse offensief in de volgende morgen van 10 mei. Als bron voor deze geheime informatie wordt in het telegram de Militärattaché in Berlijn genoemd.

Zou deze uiterst kritieke informatie in Duitse handen vallen dan riskeert de man waar het om gaat, majoor Bert Sas, direct in levensgevaar. Het is door toedoen van Van Kleffens dat Sas over de periode van 15 tot 20 mei, de dag van zijn uitwijk van Berlijn naar het neutrale Bern, aan een dergelijk gevaar wordt blootgesteld.

Door onbekende gelukkige omstandigheden heeft Sas echter aan arrestatie mogen ontsnappen. Een mogelijke verklaring kan daarvoor zijn dat Sas, in exclusieve uitzondering tot tweemaal toe door Hitler met de Adlersorde geridderd, onder de bescherming van de Abwehr-groep van Canaris en Oster kwam te vallen, omdat hij handig was ingezet om met Nederland een ‘Nervenkrieg’ op te voeren.

Van Kleffens mystificeert opnieuw het explosieve telegram dat aan hem is gericht en doet dit af als ‘een papiertje’. Voeg bij dit alles het gegeven dat Van Kleffens en zijn vrouw direct persoonlijk belang zouden moeten hebben bij het bewaren van het dagboek, dan is de nalatige houding van Van Kleffens volstrekt niet te plaatsen. Zeker omdat een dergelijke nonchalance volstrekt vreemd is aan zijn karakter. Het feit dat Van Kleffens opdracht heeft gegeven om gevoelige dossiers te vernietigen zonder in deze afwegingen de bestemming van de koffers te betrekken, maakt deze vraag alleen nog maar meer indringender.

De bovengenoemde omstandigheden wijzen dwingend in een richting waarbij we moeten veronderstellen dat Van Kleffens zijn dagboek samen met andere compromitterende informatie in Duitse handen heeft willen spelen.

Noemden wij eerder als motief het aantonen van een strikte neutraliteitspolitiek, een tweede motief kan zijn om belastende informatie te planten teneinde daarmee tegenstanders uit te schakelen. Tegenstanders die wellicht te veel weten. Van Kleffens heeft van vele zijden van personen te vrezen die vroeg of laat uit de school kunnen klappen over zijn diplomatieke dubbelleven. Personen als Von Zech en zeker de militaire gezant Sas behoren daartoe.
Als oud-insider beschikt de licht eigenzinnige majoor Sas op meerdere punten over wetenschap die, mocht deze naar buiten komen, voor de ‘inner circle’ zeer ongewenste gevolgen kan hebben. De persoon van Sas zal zodoende in termen van staatsveiligheid zijn geclassificeerd als staatsgevaarlijk.

Zo heeft majoor Sas al in januari 1940 doorgegeven dat een speciale Duitse commando-eenheid zal worden ingezet om de koninklijke familie gevangen te nemen. Van Kleffens heeft er echter voor gekozen om in tussentijd de vlucht in stille diplomatie met de Britten af te stemmen en de vluchtplannen in het diepste geheim uit te werken. Om vervolgens achteraf naar het publiek voor te wenden dat de Duitse kidnapplannen pas met de vondst van de zogenaamde Sponeck-papieren op 10 mei aan de regering bekend zijn geworden. In de officiële lezing volgens de zogenaamde Sponeck-mythe zou pas vanaf dit late moment door de regering een vlucht zijn overwogen.

Wanneer majoor Sas juni 1940 in Londen aankomt zal hij tevens een bedreiging voor de regering vormen, omdat hij in 1937 betrokken was bij het opstellen van de instructies aan ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Aanwijzingen. De aanwezigheid van Majoor Sas doet de regering in Londen aan het bestaan van de Aanwijzingen, en hun dubbele agenda, herinneren. De officiële lezing ten overstaande van de enquêtecommissie zal zijn dat de regering niet van het bestaan van de Aanwijzingen zou hebben afgeweten. Majoor Sas beschikt echter over de wetenschap dat er in en rond de kring van de ballingenregering diverse personen zijn die wel degelijk van het bestaan van de Aanwijzingen afweten.

In zijn rol als militair attaché in Berlijn heeft Sas tijdige instructies doorgegeven om noodzakelijke voorbereidingen te treffen teneinde strategische objecten bij een inval onklaar te maken. Naar later zal blijken is slechts een fractie van deze maatregelen voorbereid en doorgevoerd. Ook hield Van Kleffens de waarschuwingen van Sas voor een ophanden zijnde Duitse aanval in Scandinavië voor doorgeleiding aan de Engelse en Noorse regering tegen. Mogelijk was er meer en heeft Sas als oud-Philipsadviseur ook van de geheime contacten van de Philips-top met de SS afgeweten.

Potentieel risico

Sas betekent dus voor de ‘inner circle’ een potentieel risico. Dat men dit risico ook daadwerkelijk wenst te ‘neutraliseren’ blijkt wanneer Van de Plassche majoor Sas op de avond van 9 mei aan ontmaskering en arrestatie blootstelt door hem tegen alle security-regels in op een open telefoonlijn naar Berlijn terug te bellen. Sas ontsteekt hierover in grote woede tegenover zijn chef. Een tweede poging om Sas kalt te stellen is het ‘papiertje’ dat Van Kleffens listig in Duitse handen weet te spelen.

Nu Van de Plassche en Van Kleffens er in hun opzet niet in zijn geslaagd om Sas door vijandelijke hand kalt te stellen laat Van Kleffens majoor Sas via de bemiddeling van diplomaat Joseph Luns van Bern naar Londen halen. In Londen behoudt men het zicht op Sas en kan men hem waar nodig op een zijspoor dirigeren.

Ondanks de uitnodiging merkt Bert Sas na zijn aankomst in Londen dat hij daar verre van welkom is. Om verhaal te halen gaat Sas op zoek naar Van Kleffens maar deze weet hem blijkbaar wekenlang schichtig te ontwijken. Hij zal Sas voor een fantoom hebben gehouden nu hij op miraculeuze wijze in Berlijn aan arrestatie heeft weten te ontsnappen. Na vervolgens veel getraineer lukt het Sas toch om een officiële afspraak te maken, maar hij krijgt een uiterst koele ontvangst.

Van het gesprek met Van Kleffens wordt Sas niet veel wijzer dan dat hij verder in zijn vermoeden wordt gesterkt dat de regering willens en wetens geen leiding heeft gegeven om Nederland voor een catastrofe te behoeden. Met name Van Kleffens zal er in Londen alles aan doen om Sas te dwarsbomen. Typisch voor Van Kleffens is dat afgezien van een verwijzing naar ‘den Militärattaché’, en een terloopse vermelding als vriend van de zeer gerespecteerde Hans Oster, in zijn dagboeken en memoires nergens de persoon Sas genoemd wordt.

In Londen krijgt Sas van de Secret Service te horen dat Van de Plassche tegen hem een incriminerend document heeft vervalst als zou Sas NSB-lid zijn. Het is dezelfde Van de Plassche die hem eerder in gevaar bracht door over een open lijn naar Berlijn te bellen en die de volgende dag als eerste zijn archieven aan het verbranden was.

Gerbrandy geeft majoor Sas een gelijkluidend advies als later ook generaal Reynders van minister Meynen zal ontvangen. Beter is het om zijn memoires niet aan het papier toe te vertrouwen. Kennelijk tot opluchting van velen verongelukt Sas in 1948 met een vlucht van de KLM. Dit is ruim een half jaar nadat hij voor de eerste en laatste maal door de enquêtecommissie is verhoord.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Lees hier deel II, Bevolking betaalde hoge prijs voor de eer van Wilhelmina.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel II: Bevolking draaide op voor de eer van Wilhelmina

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 2: de oorlog als propagandaslag van het Oranjehuis. De prijs die de Nederlandse bevolking betaalde voor het redden van de eer van de koningin was hoog.

door Ko Smit

‘I want to go to Vlissingen please’, luidt Wilhelmina’s openingszin. Als in een koningsdrama spreekt zij, staande op de treeplank van de Engelse torpedojager HMS Hereward, de woorden met gepaste koninklijke waardigheid uit tegenover kapitein Charles Woollven Greening.

‘Nooit heb ik een dame gezien die zo kalm en sereen was’, merkt een Britse marineofficier op. Niet lang daarna zal zij herhaaldelijk in huilen uitbarsten. Ook dat past in een koningsdrama. Wat is het geval? Dominee-secretaris Thijs Booy tekent wanneer de oorlog achter de rug is het volgende uit de mond van Wilhelmina op: ‘En was het niet Zijner Majesteits, maar Harer Majesteits jager geweest, dan was, alle risico’s ten spijt, zeker wél contact gezocht met de schout-bij-nacht in Zeeland’.

‘Zijner Majesteit’ was de Britse koning George VI.

De Hereward heeft echter niet Vlissingen als bestemming, maar Harwich. Na Wilhelmina gaat ook de top van de militaire inlichtingendienst GSIII aan boord. Overste Van de Plassche met zijn vrouw, kapitein Olifiers ook met echtgenote en dochter en kapitein J. J. A. Schoonenberg hebben de bestemming Harwich en niet Zeeland, het voor de vrouwelijke aanhang nogal ongeschikte oorlogsgebied.

Aan boord verzoekt Wilhelmina om contact te mogen opnemen met schout-bij-nacht Van der Stad in Zeeland. Maar ‘tijdens een diepgaande gedachtewisseling’ met kapitein Greening, wordt duidelijk dat dit van hogerhand verboden is. Wilhelmina barst in snikken uit. Ze beseft nu dat zij op last van His Majesty gekidnapt is.

De goed geïnformeerde GSIII-staf had Wilhelmina ondertussen wijzer kunnen maken dat wat zij in Zeeland nog aan Nederlandse troepen zou aantreffen, onder Frans commando was komen te vallen. Vanaf 11 mei had de Commandant van Zeeland Van der Stad een aanvang gemaakt om zijn troepen in Franse handen over te gegeven. Van der Stad: ‘Eigenlijk gezegd viel er (voor mij) niets meer te leiden, aangezien ik praktisch gesproken geen troepen meer had’.

Het feitelijk gezag over Vlissingen heeft op dat moment de Franse generaal Durand en over Breskens zijn collega generaal Deslaurens.

Al het leed van die dag wordt spoedig verzacht wanneer bij aankomst in Harwich een koninklijke trein wacht en Wilhelmina, geheel terug in haar koninklijke rol, een erewacht mag inspecteren. Tegenover haar ‘schaker’ kapitein Greening houdt Wilhelmina blijkbaar geen hard feelings want op 9 juni 1942 riddert zij de kapitein in de Orde van Oranje-Nassau.

Nadat Winkelman op 14 mei heeft gecapituleerd, wordt onmiddellijk door het Algemeen Hoofdkwartier in Den Haag met de Commandant Zeeland contact opgenomen met de mededeling dat Zeeland – het leger bestond merendeels nog uit Franse troepen – onder zijn bevel moest doorvechten. Feitelijk had Van der Stad al zijn troepen al uit handen gegeven, dus er viel sowieso weinig meer te bevelen.

De Nederlandse troepen in Zeeland hadden het moreel om door te vechten volledig verloren nadat achtereenvolgens het prinselijk gezin, het regerend staatshoofd en als laatste de regering was gevlucht. Daarbovenop had de rest van het leger ook nog eens gecapituleerd. Hier werd de loyaliteit tussen degenen die geacht werden nog door te vechten en diegenen die op veilige afstand toeriepen tot het uiterste beproefd. Die avond van 14 mei ondernam Van der Stad een list met het volgende bericht aan de burgemeesters: ‘Radioberichten overgave Holland valsch’.

Omdat onder deze condities de boodschap van doorvechten slecht aan de bevolking van Zeeland te verkopen viel, besloot Van der Stad – al dan niet in opdracht – tot deze vorm van zwarte propaganda. Al snel bleek het bericht, anders dan het gehoopte effect, oorzaak van uiterste verwarring. Noodgedwongen moest Van der Stad zijn eigen woorden al de volgende ochtend tegenspreken en nam hij gelijk maar de gelegenheid te baat om de inwoners op te roepen de strijd tot het uiterste voort te zetten.

Spectaculaire revanche
Dat Wilhelmina de Commandant Zeeland na aankomst in Londen nog niet uit haar gedachten heeft gezet zal aanstonds blijken. Nadat het bericht van de capitulatie Londen heeft bereikt komt de inner circle in klein verband bijeen. Het kabinet, en dit keer ook minister van Oorlog Dijxhoorn, worden in de samenzwering buitengesloten. Wilhelmina zint onder meer met Van Kleffens, Beelaerts van Blokland, en met Engelse ondersteuning, op een spectaculaire militaire revanche met glansrollen voor zichzelf en haar schoonzoon. De Britten stoken het vuurtje maar al te graag op. Secretary of State for Foreign Affairs Halifax dringt 15 mei bij Van Kleffens aan op een voortzetting van de ‘state of war‘:

‘There would be in no circumstances any question of the Netherlands – either through their Commander-in-Chief or through the government – entering upon negotiations with the Germans.’

Een niet onbelangrijke rol is weggelegd voor de Commandant Zeeland Van der Stad. Omdat de regering niet wenst te capituleren zal hij in de plaats van Winkelman tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht worden benoemd. Dat hij door de Engelsen niet erg hoog wordt aangeslagen – ‘He was a man completely lacking intelligence and personality, and was quite ineffective’ –, wordt door geen van de betrokkenen als bezwaar gezien. Onderdeel van het plan is dat Bernhard in persoon op het slagveld in Zeeland acte de présence zal geven om zodoende de op handen zijnde militaire zege in de toekomstige annalen een oranje stempel mee te geven. Voor Wilhelmina zal in de komende oorlogsjaren het streven om bovenal de familie te profileren een eerste prioriteit blijven.

Dat deze fraaie versie er niet in geslaagd is de vaderlandse canon te bereiken is te wijten aan een geheel andere afloop waarop we nu niet kunnen vooruitlopen. Tot officiële geschiedenis is het echter geworden dat adjudant Bernhard niet in Harer Majesteits opdracht afreisde, maar insubordineerde door heimelijk, tegen bevelen in, naar het vaste land terug te keren. Iedere verwijzing naar Wilhelmina en de inner circle ontbreekt.

De avond van 15 mei komt voor Van der Stads treurige missie onverwachte steun. Wilhelmina spreekt om 23:08 uur in een drieregelige radiotoespraak vanuit Buckingham Palace:

‘Ik heb de commandant in Zeeland, de schout-bij-nacht Van der Stad, benoemd tot bevelhebber van alle strijdkrachten ter zee en te land in Zeeland. Ik weet dat mijn gehele volk in Nederland en in de gewesten overzee met bewondering en vol hoop uitziet naar hun plichtsbetrachting, waarop ik vertrouw te kunnen rekenen. Mijn gedachten verlaten u geen ogenblik.’

Wilhelmina zal ook in haar latere radioredes benadrukken dat zij, hoewel fysiek in den vreemde, in gedachten voortdurend in het Vaderland is. Een uitputtende spagaat moet dat zijn geweest, welke eenvoudig had kunnen worden voorkomen .

Tegen middernacht 15 mei vertrekt Bernhard, vergezeld door zijn adjudant Phaff en diplomaat Vredenburch van Buitenlandse Zaken, naar Dover om zich daar in te schepen op een Franse jager welke de volgende ochtend in Duinkerken zal aankomen.

Was het op last van ‘Zijner Majesteit’ nog niet toegestaan om vanaf de Hereward contact met de Commandant Zeeland te leggen, vanaf nu zal dit met Zijn steun meer dan goed worden gemaakt. Met hulp van de Admiralty zal Wilhelmina in verbinding worden gebracht met het hoofdkwartier van Van der Stad.

De benoeming van Van der Stad tot Opperbevelhebber heeft buiten het voltallige kabinet om plaatsgevonden en komt op het conto van de inner circle. Het is opmerkelijk te noemen dat Wilhelmina in haar toespraak niet de persoon van Winkelman en de capitulatie vermeldt. Een verwijzing naar de reeds in Londen bekende overgave is vanzelfsprekend te eerloos en te beschamend om te vermelden. Het wereldbeeld van de ‘Stedehouder Gods’ kent geen plaats voor verliezers.

En dan volgt kort op de toespraak van Wilhelmina om 23:55 uur de radiotoespraak van Winkelman, gericht aan de Nederlandse bevolking. Als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering, dus namens de regering, deelt Winkelman mee: ‘Wij hebben den strijd gestaakt’.

De regering in Londen zal naderhand de gekunstelde stelling pushen dat Winkelman capituleerde op persoonlijke titel. Hij rept op zijn beurt niet over voortzetting van de strijd in Zeeland, noch over het buiten de capitulatie blijven van de marine.

Meesterbrein
Achter de benoeming van de plaatsvervangende Opperbevelhebber voor Land- en Zeestrijdkrachten (OLZ) – met de bewuste keuze om dit nog voor de toespraak van Winkelman met de bevolking te delen – is de hand van meesterbrein Van Kleffens te herkennen. Hij is de bedenker van het ‘nieuwe leger’ dat in aansturing vooral een diplomatiek leger diende te worden en hij is degene die het construct heeft bedacht van een regering die koste wat kost de jure niet mag capituleren om zo de soevereiniteit van de staat overeind te houden. Wat de gevolgen van deze politieke spitsvondigheden zullen zijn, zal zich laten merken in het relatief hoog aantal slachtoffers onder de burgerbevolking.

Prof. Jan Goudriaan in Vriend of vijand (1961):

‘Nederland heeft de hoogste verliezen aan mensenlevens geleden van alle westerse landen, namelijk 24,1 per duizend inwoners, tegenover Frankrijk 14,4; België 10,5; Groot-Brittannië 8,1; Noorwegen 3,5 en Denemarken 0,42. Zelfs als men het aantal vermoorde joodse landgenoten in mindering brengt, blijft de volgorde bijna onveranderd: Nederland 12,2; Frankrijk 12,0; Groot-Brittannië 8,1; België 7,3; Noorwegen 3,3 en Denemarken 0,4. Het diep-tragische van deze cijfers is bovendien dat in Nederland de verhouding van gedode niet-joodse burgers tot militairen ongunstiger is dan in elk ander vergelijkbaar land. Op 100 gedode militairen vielen in Nederland 775 niet-joodse burgers, in België 422, in Denemarken 300; in Frankrijk 100; in Noorwegen 50 en in Groot-Brittannië slechts 19.’

Frankrijk bood niet alleen beter aan haar eigen burgers bescherming. Het is nogal wrang te moeten vaststellen dat de enige generaal die op Nederlands grondgebied sneuvelde geen onderdeel uitmaakte van het Nederlandse ‘nieuwe leger’, maar de Franse nationaliteit had. Generaal Deslaurens, commandant van de 60e Infanterie Divisie, sneuvelt op 17 mei 1940, terwijl hij aan de terugtocht van zijn troepen dekking geeft. Deslaurens is één van de dertien Franse generaals die in de maanden mei en juni 1940 zouden sneuvelen.

Ondertussen is in Londen het boek van OLZ Winkelman gesloten en heeft de inner circle al zijn kaarten gezet op zijn opvolger Van der Stad. De hooggespannen verwachting is dat de geallieerde legers nog ten minste in Zeeland zullen standhouden en dat onder het bevel van OLZ Van der Stad de restanten van het Nederlandse leger in het kielzog van de geallieerden een aandeel in deze overwinning zullen claimen en aldus de reputatie van het Koninkrijk in ere houden. Een niet onbelangrijke factor is dat de Londense ballingen de emotionele weerslag ondervinden van de vlucht. Het is met name Wilhelmina die dicht tegen een van haar depressies aanzit. In een manische dadendrang probeert zij onderdrukte gevoelens die samenhangen met haar smadelijke vlucht te compenseren met een zoeken naar een finest hour voor haar en haar schoonzoon.

In Londen had men hierbij totaal uit het oog verloren dat de troepen van het Commando Zeeland onder sterk demoralíserende omstandigheden een kansloze strijd tegen een overmachtige vijand moesten aanbinden. Van Franse zijde was men zelfs de Nederlandse soldaten liever kwijt dan rijk omdat er zich tal van incidenten voordeden, waarbij Franse troepen op Nederlandse troepen het vuur openden omdat het Nederlandse uniform grote gelijkenis vertoonde met het Wehrmacht-uniform. De aanwezigheid van Nederlandse troepen op Nederlands grondgebied kreeg zodoende meer en meer een politieke in plaats van een militaire noodzaak. Tot Van der Stad de uiteindelijke opdracht gaf om alle troepen maar uit Zeeuws-Vlaanderen te verzamelen en naar Duinkerken over te brengen.

Bitter hoongelach
Op 16 mei 1940, de dag nadat Wilhelmina Van der Stad heeft benoemd als OLZ, rinkelt de telefoon op het hoofdkwartier in Middelburg. Het is Wilhelmina, die vanuit Londen via een verbinding van de Admiralty laat vragen of er al Militaire Willemsorden uitgereikt moeten worden. Het doet de aanwezigen in een bitter hoongelach uitbarsten. Zojuist nog waren de stellingen Bath en Zanddijk in totale chaos ontruimd. Deze kluchtige scène illustreert goed de verhoudingen binnen het ‘nieuwe leger’. De letterlijk en figuurlijk gapende kloof tussen de wereld van de zetbazen en die van de zandhazen.

Die avond is er opnieuw contact tussen Londen en het hoofdkwartier in Zeeland. De Commandant Zeeland ontvangt de mededeling dat hij zo nodig Walcheren moet prijsgeven en met zijn troepen moet uitwijken naar Zeeuws-Vlaanderen. Onder geen beding mag hij zich door de Duitsers gevangen laten nemen. Kennelijk leeft men in Londen nog in de veronderstelling, of doet men voorkomen, dat er troepen zijn die nog onder Nederlands bevel staan.

Van der Stad laat zich dit geen twee keer zeggen en vertrekt nog laat op die avond, met een deel van zijn staf, van het hoofdkwartier in Middelburg naar Vlissingen om zich de volgende dag in Breskens, Zeeuws-Vlaanderen te vestigen. Van der Stad (of Londen?) benoemt luitenant-kolonel Karel officieel als zijn opvolger. Deze krijgt het commando over de achterblijvende officieren. Van der Stad legt iedereen geheimhouding op over zijn vaandelvlucht om negatieve beeldvorming te voorkomen.

Deze vorm van desertie, in dit geval door de OLZ zelf, doet sterk denken aan de eerdere desertie van de broer van minister van Oorlog Dijxhoorn. Deze liet met een deel van zijn staf het voor sleutelstad Rotterdam grootste regiment, dat onder zijn commando stond, in het zicht van het aanstaande bombardement heimelijk in de steek.

Twee anekdotes zijn overgeleverd omtrent de impact van Van der Stad’s desertie op de achterblijvers. Luitenant ter zee der eerste klasse W.H. van Zadelhoff verklaart over zijn bezoek op 17 mei om 4.50 uur aan het stafkwartier dat de kop van de staf niet meer aanwezig was:

‘Op mijn navraag kreeg ik een mij niet bevredigend antwoord, doch wat later bleek mij dat de Commandant in Zeeland, tezamen met zijn chefs der beide staven en een aantal officieren waren uitgeweken naar Zeeuws-Vlaanderen… Dat luitenant-kolonel Karel officieel was benoemd tot commandant van het overgebleven deel van het Stafkwartier was mij niet meegedeeld, doch mij pas in de loop van de ochtend duidelijk geworden… Hem treft geen blaam.’

De stugheid van de officieren tegenover Zadelhoff heeft ongetwijfeld zijn oorzaak in de geheimhouding die Van der Stad hen had opgelegd. Ook op die dag belt de burgemeester van Vlissingen, Van Woelderen, naar het hoofdkwartier in Middelburg om de OLZ te spreken. Hij herinnert zich het gesprek:

‘Hij is weg.’ ‘Dan de chef-staf.’ ‘Ook weg.’ ‘Ik vroeg de officier die mij te woord stond’, aldus van Woelderen, ‘wat er te Vlissingen moest gebeuren. ‘Dat weten wij niet.’ ‘Wat doet u dan zelf?’ vroeg ik. ‘Wij pakken in.’ ‘Verdomd!’ riep ik en smeet de telefoon op de haak.’

Terwijl men op Walcheren er in verbijstering achter komt dat de top van de militaire staf is gevlogen, heeft er die ochtend in het nog veilige Zeeuws-Vlaanderen een eerste bespreking plaats tussen de adjudant van Wilhelmina en de door haar persoonlijk benoemde OLZ Van der Stad. Bernhard en Van der Stad ontmoeten elkaar in café Sanders de Paauw in Sluis. Gezeten aan een kop koffie of al iets sterkers brengt Bernhard aan Van der Stad de gelukwensen van de Koningin over vanwege het feit van zijn eervolle benoeming als OLZ. Met name denkt de vorstin voortdurend aan haar troepen. Verder brengt Bernhard de koninklijke opdracht over dat de OLZ er zorg voor moet dragen dat hij onder geen beding in handen van de vijand valt. De warme woorden doen onmiddellijk terugdenken aan de korte radiotoespraak van twee dagen geleden. Ongetwijfeld zal ook ter sprake zijn gekomen dat Wilhelmina het liefst haar bivak in Zeeland had opgeslagen om daar haar persoonlijke oorlog aan te voeren maar dat dit door Hoger Hand was voorkomen.

De volgende dag ontmoet Bernhard Van der Stad voor een tweede keer. Bernhard heeft dan een onderhoud gehad ‘met de Franse militaire autoriteiten’. Die hebben hem waarschijnlijk toen de ‘veilige route’ aangewezen. Bernhard bevestigt opnieuw aan Van der Stad de instructie van Wilhelmina dat hij moest voorkomen ‘in krijgsgevangenschap te geraken’.

De waarnemend Commandant Zeeland, Luitenant-Kolonel Karel, zal al in de avond van 17 mei in actie komen door in Vlissingen de capitulatievoorwaarden met SS-Staf. Steiner te bespreken. Zeeuws-Vlaanderen, de residentie van Van der Stad, blijft van deze onderhandelingen uitgesloten. Nog tot 27 mei zullen de Belgische troepen Zeeuws-Vlaanderen blijven verdedigen. De opzet is geslaagd. De door Wilhelmina benoemde OLZ heeft zich niet hoeven te verlagen tot capitulatiebesprekingen. Het is ook die avond dat Hitler zijn beleid voor Nederland bijstelt en besluit tot een civiel bestuur.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Morgen in deel III: Het koffertje van Van Kleffens

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Duitse demonen

Met de miljoenenclaims vanuit het huis der Hohenzollerns voor restitutie van door de DDR onteigend bezit staat de innige samenwerking van de voormalige Duitse vorstenhuizen met het Derde Rijk vol in het nieuws.

Tekst : René Zwaap

Honderd jaar na de proclamatie van de republiek van Weimar is het Pruisische vorstengeslacht Hohenzollern terug op de politieke bühne. Georg Friedrich Prinz von Preussen, achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, bestookt de Duitse overheden met miljoenenclaims voor destijds door de DDR onteigende paleizen en ander onroerend goed, als ook voor onteigende kunstschatten, geld en aandelen. Zijn claims behelzen tienduizenden objecten uit de collecties van de Stiftung Preußische Schlösser und Gärten, de Stiftung Preußischer Kulturbesitz en het Duitse Historische Museum in Berlijn. Ook eist de prins het eeuwigdurende woonrecht op in diverse paleizen, waaronder Cecilienhof, het 176 kamers tellende slot bij Postdam, waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van Duitsland werd bezegeld door Truman, Churchill en Stalin. Het paleis werd indertijd gebouwd voor de Pruisische kroonprins Wilhelm, zoon van Wilhelm II, en bleef ook na de proclamatie van de republiek en het daaropvolgende Derde Rijk privébezit van de Hohenzollerns, totdat zij in 1945 vluchtten voor de Russische troepen.
De eerste claim, in 2015, à raison van 1,2 miljoen euro, werd afgewezen door de Duitse deelstaat Brandenburg, die zich beriep op een wetsartikel dat compensatie van door de DDR doorgevoerde onteigeningen niet wordt verleend wanneer de eisende partij het nationaal-socialisme in belangrijke mate heeft ondersteund. De deelstaatsregering steunde daarbij op een preadvies van de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van de in 2003 verschenen dissertatie Vom König zum Führer, Sozialer Niedergang und politische Radikalisierung im deutschen Adel zwischen Kaiserreich und NS-Staat. Daarin wordt de samenwerking tussen het Pruisische en vele andere Duitse vorstenhuizen met de nazi’s uitvoerig gedocumenteerd. Prins Georg wenste zich niet bij de afwijzing neer te leggen en ging in beroep bij het Verwaltungsgericht in Potsdam. Tegelijkertijd klaagde hij Malinowski aan omdat deze in zijn – nog niet door de rechtbank vrijgegeven – preadvies (een zogeheten ‘Gutachten’ ) de privésfeer van zijn familie zou hebben geschonden. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting.

Geschokt
Historicus Malinowski, die doceert aan universiteit van Edinburgh, reageerde geschokt op de aanklacht van de prins. De samenwerking van de Hohenzollern-clan met het Hitler-regime behoort nu niet bepaald tot de geheime compartimenten van de Duitse geschiedschrijving. Ex-kroonprins Wilhelm, die na de Duitse nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog ook nog een tijdje in Nederland was gedetineerd op het eiland Wieringen, wilde in 1932 nog deelnemen aan de Duitse presidentsverkiezingen namens alle rechtse partijen, inclusief de NSDAP, waarbij Hitler dan zijn kanselier zou worden. Dat plan ging alleen niet door omdat zijn vader in Doorn dat verbood. Want dan had zijn zoon trouw aan de republiek moeten zweren en waren de kansen op herstel van de troon verkeken. Dat weerhield de ex-kroonprins er niet van om zijn steun aan Hitler krachtig te betuigen. Hij was te zien in het uniform van de SA en nam deel aan de beruchte Tag von Potsdam op 21 maart 1933, een demonstratieve plechtigheid waarbij vertegenwoordigers van de oude orde van het voormalige keizerrijk de nieuwbakken kanselier Hitler in het zonnetje zetten. Aan de gevierde Amerikaanse operazangeres Geraldine Farrar schreef prins Wilhelm wat voor geniale man de Führer was, door eerst de arbeidersbeweging te verslaan en ‘nu nog het een en ander op te ruimen’. Op dat moment waren de eerste duizenden Duitsers al opgesloten in een concentratiekamp.

Een andere zoon van de ex-Kaiser, prins August Wilhelm, beter bekend als ‘Auwi’, trad in 1930 toe tot de NSDAP, en deelde op partijdagen gekleed in het uniform van Standartenführer van de SA als Reichsredner het podium met Hitler, Goebbels en Goering. Auwi‘s zoon Alexander Ferdinand was ook lid van de nazipartij. Tot aan 1945 vond Malinoswski niet één verklaring van een prominente Hohenzollern waarin afstand werd genomen van het nazistische gedachtengoed. Een kleinzoon van de ex-Kaiser, Louis Ferdinand, tweede zoon van ex-kroonprins Wilhelm, schijnt in de verte iets van doen te hebben gehad met de mislukte aanslag op Hitler in 1944. Aan dat al dan niet vermeende wapenfeit klemt prins Georg zich nu ostentatief vast in een poging het imago van zijn Huis op te fleuren. Hetgeen niet mag verbloemen dat ook Kaiser Wilhelm na zijn vlucht naar Nederland zich bezondigde aan antisemitische tirades in zijn correspondentie en Hitler tot zijn dood in 1941 met gelukstelegrammen bestookte voor de behaalde successen op de slagvelden van Polen en Frankrijk. Malinoswki weet in zijn studie te melden dat Hermine Reuss, de tweede vrouw van de ex-Kaiser in Doorn, al vanaf de jaren twintig optrad als verwoed bruggenbouwer tussen de nazi’s en het Hohenzollern-huis. Hetgeen niet verwonderlijk mag heten, daar haar zonen uit haar eerste huwelijk ook lid waren van de NSDAP.

Hofleverancier van de nazi’s
Niet alleen de Hohenzollerns hadden na het verlies van hun koninklijke status hun kaarten gezet op de nazi’s. Vele familiehoofden van voormalig regerende vorstenhuizen in Duitsland traden toe tot de NSDAP. Het aantal prinsen en prinsessen was overstelpend. In dat verband is het opvallend hoeveel leden van het huis van Lippe, waar de Nederlandse prins Bernhard ook toe gerekend mag worden (eigenlijk als graaf, maar dankzij een gunst van zijn oom, Fürst Leopold van Lippe, vanaf 1916 als prins) toetraden tot de nazipartij. In zijn standaardwerk Royals and the Reich, the princes von Hessen in Nazi Germany (2006) turft Jonathan Petropulous maar liefst twintig nazi’s onder de Lippes (en dan vergeet hij nog Bernhard daarbij op te tellen). Daarmee mag dit geslacht, verdeeld over diverse linies, gerust hofleverancier van het nationaal-socialisme worden genoemd. Opvallend vroeg, in 1928, was de toetreding tot de NSDAP en de SA van Bernhards neef Ernst zur Lippe, die was voorbestemd de troon van Lippe te bestijgen. Daarmee was hij was de eerste officiële Erbprinz in nazi-gelederen.

Neurenberg

In zijn geautoriseerde biografie door Antonius John (getiteld Philipp von Boeselager, Freiherr, Verschwörer, Demokrat, 1994) noemt Philip von Boeselager, een aristocraat die deelnam aan het complot tegen Hitler door de groep militairen rond Von Stauffenberg, de toetreding van de erfprins van Lippe tot de NSDAP van groot belang voor de nazi’s. Hij herinnert eraan dat bij de processen van Neurenberg de verdediging van de SS, die als organisatie werd aangeklaagd, aanvoerde dat de adel toch werd gezien als ‘het fatsoenlijke deel der bevolking’ en dat de SS-vrijwilligers zonder blauw bloed dus niet kwalijk kon worden genomen dat zij het voorbeeld van al die prinsen hadden gevolgd.

Hierbij mag niet onvermeld blijven dat ook het lidmaatschap van Bernhard van de Reiter SS opdook bij diezelfde processen van Neurenberg. De Amerikaanse militair historicus Paul J. Wilson schrijft in zijn boek Himmler’s cavalry, the equestrian SS 1930-1945 (2000) dat het aan Bernards lidmaatschap te wijten was dat juist dit elite-onderdeel van de SS als enige wist te ontkomen aan een veroordeling als criminele organisatie. Wilson: ‘Waffen-SS-generaal Paul Haussner, een fanatieke verdediger van de Waffen-SS, stelde geruchten te hebben gehoord dat de Reiter-SS was vrijgesproken omdat een internationaal bekend (maar verder niet nader genoemd) persoon er deel van had uitgemaakt wiens veroordeling zou geleid kunnen hebben tot beschamende politieke problemen. Hij verwees zonder enige twijfel naar prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, de Nederlandse prins-gemaal, ooit actief lid van het Ruiterregiment 7 in Berlijn. Een ander lid van de SS gaf aan dat de vrijspraak nogal gelukkig was, anders zou de Nederlandse prins tot misdadiger zijn bestempeld’ .

Lees ook het artikel Duitse vorstenhuizen een eeuw later van Titus von Bönninghausen

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het onherbergzame universum van J.L. Heldring

Voor de nieuwe generatie van reactionaire romantici geldt wijlen J.L. Heldring als een idool. Maar hoe toepasselijk is die verering? Uit de biografie ‘De eeuw van J.L. Heldring’ van Hugo Arlman blijkt dat er in het ‘onherbergzame’ universum van de legendarische commentator van NRC Handelsblad weinig ruimte bestond voor welk radicalisme dan ook.

Tekst: Sjoerd de Jong

Als één meneer de krant was, dan toch wel J.L. Heldring. Liberaal-conservatief, buitenlandcommentator, NRC-hoofdredacteur en 52 jaar lang columnist met Dezer dagen, dat een trouw en bewonderend lezerspubliek kende. Heldring werd een begrip, geroemd om zijn nuchterheid en realisme – een tegenwicht tegen onbezonnen idealisme en moralisme.
Zo komt hij ook naar voren uit De eeuw van J.L. Helding (1917-2013), de fraaie en zeer leesbare biografie die oud-Vrij Nederland-journalist Hugo Arlman aan hem heeft gewijd. Die is geen geringe prestatie, want hoe schrijf je een pakkende levensgeschiedenis van een man die eerder bekendstond om zijn sceptische, cerebrale karakter dan om een flamboyante leefstijl? Zat Heldring na 1960 niet vooral achter een krant of aan een bureau? Zeker de tweede helft van het boek, wanneer Heldring met Dezer Dagen is begonnen – aanvankelijk drie keer per week – staat in het teken van zijn werk. Arlman biedt een informatieve en heldere analyse van 4400 columns over buitenlandse politiek, Atlanticisme, Koude Oorlog, Europa en natuurlijk: taal, het onderwerp dat hem geliefd maakte bij lezers en een gestage stroom post opleverde.

Succesvolle coup
De krant waar Heldring een groot deel van zijn leven aan verbonden was, blijft daarbij vooral decor. Arlman sprak met (adjunct-)hoofdredacteuren, andere NRC-collega’s die Heldring meemaakten, komen niet of nauwelijks aan bod. Ja, er waren spectaculaire conflicten, maar Heldring bleef erbuiten, op enkele uitzonderingen na. Bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, in 1970 opgegaan in NRC Handelsblad, liet hij zich als adjunct betrekken in een – succesvolle – coup om hoofdredacteur Stempels aan de kant te schuiven. Bij de latere fusiekrant bleef er van een aangetreden driemanschap al snel maar één hoofdredacteur over, Heldrings vriend en geestverwant André Spoor, die – eigentijdser en aanzienlijk vernieuwender ingesteld dan Helding zelf – het dagblad in de vaart der volkeren opstuwde. In latere decennia volgden nog sporadisch kleinere incidenten over ingrepen in zijn kopij of onrust over zijn voornemen met de column te stoppen.
Dit gebrek aan petite histoire of persgeschiedenis voor aan de tapkast wordt meer dan goedgemaakt door Arlmans fijne pen en vooral door zijn gevoel voor de nuances en ambivalenties van de sfinxachtige Heldring. De eerste helft biedt een trefzeker portret van het Amsterdams patriciërsmilieu waarin Heldring opgroeide, van zijn worsteling met het christendom en andere grote ideeën, en van zijn studietijd in het Leiden van de jaren dertig. Daarbij komen uitgebreid de bronnen langs waar Heldring zijn leven lang uit putte, van Huizinga en Spengler tot de Russische ‘filosoof van de wanhoop’ Lev Sjestov, Raymond Aron en, Heldrings favoriet, Carry van Bruggen, over wie later meer.
Eerst – voor de lezers van dit blad – enkele intrigerende Oranje-episodes die er gelukkig ook waren in het leven van de journalist. Ook over de monarchie waren Heldrings opvattingen sceptisch en pragmatisch: je zou zoiets nu niet meer verzinnen, maar de zaak was historisch gegroeid en functioneerde redelijk, dus waarom afschaffen? Een ‘passief republikeinse’ lijn, die lang door NRC Handelsblad is aangehouden. Een enkele keer kreeg Heldring persoonlijk met de Oranjes te maken, voor het eerst in 1952 toen hij, kort na zijn entree in de journalistiek, overstapte naar het Nederlands Informatie Bureau in New York, een pr-kantoor van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij medewerker werd en later directeur. Hij wilde internationale ervaring opdoen en vestigde zich met zijn echtgenote enkele jaren in de Big Apple, onder meer inwonend bij een Italiaanse familie die zo druk was dat ‘het zitten in de tuin’ hem onaangenaam werd.


Pacifistische toespraken

Bij het Informatie Bureau raakte hij betrokken bij het achteraf spraakmakende staatsbezoek van koningin Juliana, waarbij zij het ontvangende land en de VN trakteerde op pacifistische toespraken onder invloed van haar spirituele gidsen Krishnamurti en Greet Hofmans. Over de laatste had staatssecretaris Wim Fockema Andreae van Buitenlandse Zaken Heldring bij een eerder bezoek al eens toevertrouwd dat Den Haag liever had dat zij ‘vandaag of morgen onder de tram komt’. Een verzuchting die rijksambtenaar Heldring gelukkig niet opvatte als dienstbevel. Wel regelde hij interviews voor de koningin, onder meer met het in kledingzaken gezaghebbende tijdschrift Vogue.
Ook in de ogen van haar echtgenoot bracht de Amsterdamse patriciërszoon het er blijkbaar goed vanaf, want tien jaar later werd Heldring gepolst of hij secretaris van de prins wilde worden, wat hij beleefd afwees. Een decennium later, drie jaar na de Lockheed-affaire, volgde een confrontatie, toen Heldring zich in Dezer Dagen in ongezouten bewoordingen uitsprak tegen het voornemen een portret van de prins op te hangen in het Koninklijk Instituut voor de Marine. Dat gaf geen pas, vond hij, want een bedrijf zou dat ook niet doen voor een directeur die zich ‘aan malversaties schuldig had gemaakt’’.
Met dat m-woord was de boot aan. De vorstin ontstak in woede, de premier (Dries van Agt) werd opgetrommeld om ten paleize wind te vangen. Heldring, die geen woord terugnam van wat hij had geschreven, kreeg steun van een oud-lid van de fameuze Commissie van Drie die de Lockheed-zaak had onderzocht. Econoom en ex-bankdirecteur Holtrop schreef hem dat de ‘morele veroordeling’ door de commissie ‘voldoende basis [geeft] voor je verdere conclusies’. Een precieze formulering, want die ‘verdere conclusies’ kwamen natuurlijk wel voor Heldrings rekening, de commissie had slechts de ‘basis’ geleverd en een louter ‘moreel’ oordeel geveld. Bernhard vergat het incident niet en herinnerde de columnist er vele jaren later fijntjes aan dat Heldring senior hem in 1939 ‘ein leichter Vogel’ had genoemd, een lichtzinnige figuur. Heldring junior vatte de verwijzing op als een sportief gebaar, maar Arlman noteert terecht dat het eerder een steek onder water was; de prins beledigen zat kennelijk in de familie, wilde ZKH maar zeggen.

BVD-mantelorganisatie
Heldrings banden met Buitenlandse Zaken bleven door de jaren heen goed; zelfs zo goed zelfs dat hij in 1960 een door de Inlichtingendienst Buitenland betaalde reis naar de Sovjet-Unie accepteerde. Hij dacht, verklaarde hij later: als de krant het niet kan betalen, waarom niet? Maar, moest hij toen toegeven: journalistiek gesproken was het ‘volgens de normen zoals die vandaag gelden, not done’. Hij had eraan kunnen toevoegen: ook niet volgens journalistieke normen die destijds al golden. Veel had het bezoek trouwens niet opgeleverd, meende hij, het was een toeristische rondreis geweest, zonder kijkjes achter de schermen. Ook woonde Heldring, met collega’s, in de jaren vijftig een BVD-seminar bij over het communisme – een cursus die hem meeviel en waarvoor hij een bedankje stuurde aan de betrokken ‘Stichting voor onderzoek van ecologische vraagstukken’, een BVD-mantelorganisatie.
Zulke anekdotes lijken het beeld te bevestigen van Heldring als een door en door rationele scepticus, een man die de eigen natie, de buitenwereld en het persoonlijke leven koel en analytisch bekeek, nuchter en wars van moralisme. Zijn wereldbeeld was ‘onherbergzaam’, ook een woord dat opduikt. Toch zou dat hem onrecht doen. Arlman slaagt er goed in om de ambivalenties en zelfs de hartstocht te laten zien achter het rationele, ongenaakbare uiterlijk van zijn hoofdpersoon. Niet voor niets schreef die over zichzelf en zijn afstandelijke imago in 1987 al dit gedicht:

Ik word vaak beticht van koel te zijn en kil
’t is Niet onjuist, maar anders dan ik wil
Ook anders dan ik bèn, want weet: al lijkt ’t pantser hard,
Eronder klopt een kwetsbaar en liefhebbend hart

Kort voor zijn overlijden zei hij tegen de hem omringende familie, onder wie een Amerikaanse schoondochter: ‘I never realised I was loved so much’.
De biograaf psychologiseert niet – wat ook niet zou passen bij zijn onderwerp – maar een verband met Heldrings jeugdjaren ligt voor de hand. Heldring junior had een moeizame relatie met de patriarch Ernst Heldring (1871-1954), een gewetensvolle maar dominante vader en, aldus zijn zoon, ‘geen gezellige man’. Heldrings moeder Marie overleed toen hij zes was. Zijn twee jaar oudere zus Miek pleegde zelfmoord. Oudere broer Jan kwam om als marineofficier, toen zij schip werd getorpedeerd door een Duitse onderzeeboot.

Afkeer van emotioneel vertoon
Die persoonlijke ervaringen, in combinatie met de oorlogsjaren (waarin hij zich naar eigen zeggen weinig heldhaftig gedroeg), speelden ongetwijfeld mee in Heldrings gereserveerdheid en zijn afkeer van emotioneel vertoon. Dat neemt niet weg dat hij gevoelig was voor kritiek en zeker voor (beschaafde) uitingen van affectie, vooral van vrouwen. Volgens Arlman bleef Heldring zijn leven lang aantrekkelijk voor vrouwen – hij schrijft hem zelfs ‘een zekere reputatie’ toe als ladies man – ongetwijfeld mede door zijn gedistingeerd-Britse uiterlijk en ironische oogopslag (in de verte had hij iets van James Bond, in familiekring kreeg hij de bijnaam Don Draper, naar de hoofdpersoon uit Mad Men). De biograaf memoreert een intieme correspondentie met een veel jongere, dolverliefde diplomate die, in Arlmans omfloerste formulering, ,,niet de enige vrouw buiten de deur’’ was. Daarna zwijgt de biograaf discreet.
Gevoeligheid voor vrouwelijk schoon blijkt trouwens al uit de aandoenlijke anekdote dat ‘Jerome’ (in het eerste deel gebruikt Arlman de voornaam) op 13-jarige leeftijd hoteldebotel raakte van de foto van een ‘halfbloot’ meisje in een Duits tijdschrift. De Wandervögel-nimf maakte zo’n indruk op hem, schreef hij later, ‘dat ik het nooit vergeten heb’. Hij vond de foto (ter bestudering opgenomen in de biografie) 75 jaar later terug in Der Spiegel.

Flirt met NSB

Terecht stelt Arlman ook vast dat achter Heldrings ‘cerebrale logica’ (welke andere is er?) een blijvende gevoeligheid school voor ‘Grote Meeslepende Ideeën die niet noodzakelijkerwijs berustten op de rede’. Zijn latere prudente conservatisme zou je zelfs kunnen zien als een persoonlijke rem op zijn hang naar intellectuele Sturm und Drang. Als scholier op het Amsterdamse Barlaeus Gymnasium flirtte Heldring kortstondig met de NSB, vermoedelijk vooral om zijn vader, een ‘geheide liberaal’’, te epateren. Op zijn achttiende verwierp hij het nationaalsocialisme alweer als ‘onchristelijk’.
Maar grote ideeën lieten hem niet los. Pro-Duits werd hij volgens Arlman ,,op geen enkele manier’; Heldring diende in mei 1940, zonder verzeild te raken in de gevechtshandelingen, en woonde als student in Leiden de roemruchte lezing bij van hoogleraar Cleveringa. In een briefwisseling liet hij wel weten te voelen voor de omstreden suggestie van oud-minister De Geer (in de brochure De synthese in den oorlog , 1942) dat de geallieerden vredesbesprekingen zouden moeten beginnen met Hitler-Duitsland. De jonge Heldring was toen in de greep van een heel andere radicale overtuiging: een hervonden christendom, dat ging boven wereldse vraagstukken van nationalisme en oorlog. Elk compromis met de boodschap van de Messias was ,,onchristelijk’’, vond hij.
Het christendom is hem als een schaduw blijven volgen, al liet hij dit jeugdige absolutisme snel achter zich. Niet de blijmoedig katholieke variant (waar hij niets van zei te begrijpen), maar het protestantisme van de Heidelberger Catechismus, met het accent op zondebesef en menselijk falen. Ook bleef hij gefascineerd door de bekeringstheologie van Pascal, die in afgrondelijk geloof de enige redding zag uit een zinloos universum. Beide sluiten aan bij Heldrings scepsis over de reikwijdte van de rede en zijn open oog voor het menselijk tekort. Het christendom was ook een raakvlak met Joop den Uyl, met wie hij, ondanks zijn hekel aan diens moralisme, bij een conferentie aan de bar een boom opzette over de theoloog Karl Barth. Zijn eigen geloof was toen allang vervlogen; hij werd, niet als enige, een ‘ongelovige christen’.
Iets ongerijmds heeft Heldrings verhouding tot het christendom niettemin altijd gehouden. Zijn conservatieve pragmatisme over het geloof (het christendom hoort bij onze cultuur, religie is een bindende factor in de samenleving) wringt met zijn eigen strenge interpretatie ervan: Jezus was volgens Heldring immers naar eigen zeggen niet gekomen om vrede te brengen, maar ‘het zwaard’. Niet echt een Blijde Boodschap, al hadden de meeste moderne christenen dat niet door. Gelukkig maar, want anders zou er van het stabiliserende effect van religie weinig overblijven. De conservatieve cultuurchristen werd het, kortom, nooit helemaal eens met de Pascaliaanse existentialist.

Carry van Bruggen
Dat hoeft niet te verbazen, want hier speelt hét thema in Heldrings denken: de altijd instabiele verhouding van individu en collectief. Als twintiger raakte Heldring in de ban van het werk van Carry van Bruggen, die met Prometheus (1919) een ambitieuze aanklacht schreef tegen het collectivisme dat Europa in die jaren in zijn greep hield. Volgens Huizinga, zelf toch ook geen overdreven optimist over het Avondland, was het een onleesbaar boek vol dikdoenerij. Voor Heldring werd haar boek ‘de grondslag voor mijn denken’. Hij leerde eruit dat de drift van individuen, groepen en naties om zich tot een eenheid te smeden en zich tegelijk van anderen te blijven onderscheiden, de drijvende kracht is in de werkelijkheid en de bron van politiek. Die drift in goede banen leiden, was de opgave voor elke verstandige overheid en de basis voor rationeel buitenlands beleid. Denken in nationale belangen en machtsbalans was daarbij realistischer en dús wenselijker dan streven naar grote idealen als een broederschap van alle mensen, of staten. Vermoedelijk gold dat trouwens evenzeer voor zijn blik op het persoonlijke leven.
Dit ‘essentialisme’ (Arlman) van Heldring over nationale staten, culturen en de mens in het algemeen is bekritiseerd als ouderwets, star en eendimensionaal. Het lijkt getekend door het romantische natie- en cultuurbegrip van de Duitse filosoof Herder, die volken en nationale culturen zag als afgeronde gehelen met elk een eigen karakter en onderling incompatibel. Zo’n visie klinkt in elk geval door in Heldrings kritiek op het streven naar Europese eenwording; dat was heilloos, vond hij, want er bestaat geen Europees volk en, sinds de christelijke Middeleeuwen, ook geen Europese cultuur meer – een standpunt dat hem in het Nederland van de vroege eenentwintigste eeuw nieuwe bewonderaars opleverde, zoals de jonge reactionair Thierry Baudet, die Heldrings oude artikel Lof van het conservatisme (1974) herontdekten en hem tot icoon maakten van hun eigen, veel radicalere maatschappijkritiek.

Terecht? Biograaf Arlman wijst erop dat Heldrings conservatisme vooral een persoonlijke levenshouding was, gespeend van de ideologische drift van zijn nieuwe adepten. Zij hebben een revolutionair programma: een Umwertung aller Werte moet Nederland (en de Europese cultuur) redden van de ondergang door immigratie, multiculturalisme en ‘oikofobie’, de erfenissen van de linkse jaren zestig en zeventig. Nu kon ook Heldring gruwen van de uitwassen van die vrijgevochten decennia, samengevat als ,’warhoofderij, klaploperij, onverdraagzaamheid, eventueel terreur’’ (al toonde hij zich in 1968 positief over ‘pop-, beat- en andere moderne muziek’ als wapen om de jeugd achter het IJzeren Gordijn voor het Westen te winnen). Maar hij zag allerminst uit naar de Grote Omwenteling waar rechts-radicalen als Baudet naar hunkeren, dat ‘magnifieke spektakel, dat de verbeelding wakker moet roepen die in slaap is gesukkeld door jaren van veiligheid en welvaart’ (Edmund Burke).

Prudente vooruitgang
Integendeel. Of: liever niet. Heldrings conservatisme mikte op prudente vooruitgang, niet op een alles bepalende omwenteling. Geheel indachtig Burke’s slagzin dat ‘een staat die bepaalde veranderingen niet aankan, zichzelf ook niet in stand kan houden’. Veranderen is menselijk en kan, mits met beleid en realisme aangepakt, ook wenselijk zijn. Maar álles anders willen, zo maakte Heldring op uit zijn eigen eeuw, dat is een gevaarlijke illusie.

Hugo Arlman: De eeuw van J.L. Heldring (1917-2013). Een biografie.
Uitgeverij Van Oorschot, 383 blz.


Sjoerd de Jong is Ombudsman van NRC Handelsblad.

Wat levert de monarchie op?

Na het onderzoek naar de kosten van het koningshuis is het hoog tijd uit te zoeken wat het oplevert.

Tekst Hans Maessen

Volgend op het onderzoek naar de kosten van de monarchie is het Republikeins Genootschap nu van plan een onderzoek te doen naar de opbrengsten van de monarchie. Ook daar gaan allerlei ongefundeerde verhalen over de rondte. Bij elk staatsbezoek van Willem-Alexander, zo wil de mythe, komt er een stortvloed aan zakelijke transacties vrij en explodeert onze export naar het uitverkoren land. Net als bij het onderzoek naar de kosten van de monarchie willen we nu de onderste steen boven krijgen over die opbrengsten.
In 2011 schreef een van onze gewaardeerde leden, wijlen Ton Johannisse, een artikel over dit onderwerp in De Republikein. Een staatsbezoek was volgens hem ‘meer folklore dan een economische activiteit’. Een staatsbezoek voorbereiden kost vaak bijna twee jaar. Er gaat alleen een handelsdelegatie mee als dat ook zakelijk interessant is. Het staatshoofd bemoeit zich in het algemeen juist niet met zakelijke contacten tijdens zo’n bezoek. Dat is logisch want dat is niet zijn taak. We hebben met Bernhard gezien waar dat soort contacten toe kunnen leiden.
Belangrijke zakelijke contracten hebben vaak eveneens een lange voorbereiding nodig. Die lopen natuurlijk nooit parallel met de voorbereidingen van een staatsbezoek. Voor de vorm wordt er wel eens achteraf een contract officieel bekrachtigd om het wat feestelijk cachet te geven. Dat levert een mooie foto op en wellicht wat aandacht in de Nederlandse pers.

Onbenaderbaar
Vaak loopt de koning ook wat in de weg tijdens een staatsbezoek, omdat hij de sfeer erg formeel maakt. Voor zakelijke succes zijn informele contacten juist belangrijk. Een staatsbezoek levert ook vaak weinig publiciteit op in het bezoekende land, juist omdat onze koning volstrekt onbenaderbaar is voor de pers. Een journalist kan hem dus nooit eens een vraag stellen of zijn mening horen om er een leuk verhaal van te maken. Dus dan schrijven ze maar geen verhaal!
Ton Johannisse vergeleek ook de ontwikkeling van de exportcijfers na een staatsbezoek. Volgens de monarchistische theorie schieten die na een staatsbezoek omhoog. Maar helaas niets bleek minder waar. Er was nooit een knik omhoog in de exportgrafieken te bespeuren. Staatsbezoeken worden ook vaak gebracht aan landen waar de economische banden zich toch al juist positief ontwikkelen. Dan is de stijging van de export een ‘self-fulfilling prophecy’.
Professor Harry van Dalen van de Universiteit in Tilburg beweerde dat de koning ons jaarlijks 4 tot 5 miljard aan welvaart oplevert. Dat zou dan komen omdat hij zo’n symbool is van een stabiel land! Toch knap dat andere landen met een gekozen staatshoofd ook stabiel en welvarend kunnen zijn. Het zijn sprookjes. Elk staatsbezoek kost ongeveer 1,5 miljoen euro en levert niets op. De monarchie is er alleen voor binnenlands gebruik en kost per jaar 345 miljoen euro. Voorwaar, de leugen regeert!

De Republikein nr. 3/2018: Greet Hofmans & Friedrich Weinreb: een paar apart

Uit de inhoud van nr. 3/2018 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht:
René Zwaap over het geheime archief van Greet Hofmans en de manipulaties van het Weinreb-Rapport, Paul Damen over lintjesjager Bernhard, Gerard van der Zwan bepleit een Constitutioneel Hof in Nederland, oud-SG van Financiën Jan Postma rehabiliteert Bataafse patriot Alexander Gogel, Marokkaans journalist Hamid El Mahdaoui wil Willem-Alexander en Nederlandse Staat aanklagen voor wapensmokkel, Anton van Hooff over het republikeinse ideaal bij Hugo de Groot, Johan de Witt en Spinoza, Sjoerd de Jong over de erosie van journalistieke wetten in het Trump-tijdperk, August Hans den Boef over het Jaarboek Oranje 2017, Bart Gruson over de nieuwe Cubaanse Grondwet, Ton van Reen over een koninklijk bezoek aan Limburg, Gijs Korevaar bezoekt de (in vergelijking met Oranje) spotgoedkope Zweedse royals, een column van Manuel Kneepkens over het verlangen naar een Hollandse Houllebecq, een column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen vanuit de Alliance of European Republican Movements in Londen en de Appeltjes van Oranje met de liefde tussen Mabel en Ed van Thijn.

Na te bestellen via klantenservice@virtumedia.nl, tel. 085-0407400. Mis geen enkele editie van dit bijzondere tijdschrift en neem een abonnement.

Tomas Ross: ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’

‘Nederland ligt op de knieën voor Oranje’, oordeelt Tomas Ross, succesvol auteur die veel spannende boeken over de koninklijke familie heeft geschreven. In het komende derde deel van zijn trilogie over Nederlands-Indië spelen Wilhelmina en Bernhard weer een belangrijke rol.

 Tekst Gijs Korevaar

De trilogie Voor koningin en vaderland. Bernhard, de schavuit van Oranje. Het meisje uit Buenos Aires. Het verdriet van Wilhelmina. Onze vrouw in Tripoli. Tomas Ross schrijft veel en vaak over de Oranjes. De schrijver zelf haalt er de schouders over op. Kan hij er wat aan doen dat de Nederlandse politiek zo saai is? Dat er zelden flamboyante figuren boven het maaiveld van ‘Den Haag’ uitsteken?

‘Mijn fascinatie met prins Bernhard is simpel. Hij was direct of indirect betrokken vanaf zijn intrede in Nederland – dat was omstreeks 1936 – betrokken bij alle bekende affaires en schandalen in ons land’, aldus de schrijver in de sfeervolle vergaderzaal van zijn uitgever De Bezige Bij. Hij draait nog eens een extreem dunne sigaret – ‘de enige die hier mogen roken zijn Remco Campert en ik, wij zijn de enige schrijvers die nog roken’ – en doet het raam open om de lucht te verversen.

Tomas Ross is het schrijverspseudoniem van Hagenaar Willem Hogendoorn, zoon van een verzetsman uit de Tweede Wereldoorlog die daarna lid werd van de meteen in 1945 opgerichte Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), voorloper van de huidige AIVD. Het is daarom ook niet zo verwonderlijk dat spionnen, intriges en veiligheidsdiensten vaak een rol spelen in zijn verhalen. In zijn boeken neemt hij altijd echte gebeurtenissen als uitgangspunt en daar spint hij een heel verhaal omheen. Het is veelal voor zijn lezers moeilijk vast te stellen waar feiten overgaan in fictie. Zijn werk wordt omschreven als ‘faction’, de samenvoeging van feiten en fictie.

Over Bernhard raakt Tomas Ross niet snel uitgesproken. ‘Wilhelmina heeft zich wezenloos gezocht naar een goede echtgenoot voor Juliana, maar de een na de ander haakte af. Uiteindelijk werd het Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, wetende dat hij een enorme playboy was, ook wetende van zijn lidmaatschap van de SS. Nog nooit vertoond: hij kreeg een salaris van 200.000 gulden netto. Natuurlijk netto, want de Oranjes betalen geen belasting. Prins Hendrik, de man van Wilhelmina, kreeg helemaal niks’.

 

Onderkoning van Indië

Voor Bernhard was het een stap omhoog wat betreft status en geld. Ross denkt echter dat de ambities van de prins-gemaal verder gingen. In de oorlogsjaren wilde hij met Wilhelmina naar Indië gaan, maar de koningin voelde daar niets voor. En dan als onderkoning van Indië? Mocht ook niet. ‘Wilhelmina hield niet van Londen en zat op een buitenplaats in de bossen. Daar zat Bernhard helemaal zonder controle, want Juliana was ver weg in Canada. Geheime agenten, het leger en allemaal mooie meiden om zich heen. Na de oorlog hoopte hij naast Juliana koning te worden. Dat ging niet door. De politieke partijen kwamen terug. Daar zijn de oude mannen weer, zou Wilhelmina hebben gezegd. Toen kwam in de jaren vijftig de affaire met gebedsgenezeres Greet Hofmans. Bernhard wilde Juliana onder curatele stellen, dan zou hij regent worden voor zijn dochter Beatrix. Die was toen veertien. Dat ging ook al niet. Dan maar het bedrijfsleven in, moet hij hebben gedacht. Tot de zaak Lockheed’.

Tomas Ross heeft over al deze zaken boeken geschreven. Over het omkoopschandaal rond Lockheed, over de reizen van de prins naar Argentinië en zijn bemoeienis met Zorreguieta en diens dochter Máxima. Het hof bleef ijzig stil. ‘Als het niet waar is, reageer dan’, zegt Tomas Ross. Een keer heeft prins Bernhard aan het eind van zijn leven een open brief in De Volkskrant geschreven waarin hij alle verhalen naar het land van de fabeltjes verwees. Ross: ‘Maar dat boek over Máxima dan? Reageer dan. Maar de koninklijke familie heeft goede adviseurs. Adviseurs waar Bernhard natuurlijk niet naar luisterde. Het is natuurlijk voor hen beter om niet te reageren, maar voor mij is dat wel jammer. Zo’n brief van prins Bernhard. Geweldige reclame voor mijn boeken’.

 

Onaantastbaar

En ondertussen blijft zo’n beetje heel Nederland braaf in de monarchie geloven. ‘Ze wanen zich onaantastbaar. Ik weet zeker dat mijn vader, als die nog had geleefd tijdens de Lockheed-affaire, zou hebben gezegd dat het een communistisch complot tegen Nederland was. Hij zou het niet hebben geloofd. Het Nederlandse volk ligt dagelijks op de knieën voor de Oranjes. Nog zo’n ding: bij bezoeken aan andere landen gaan de deuren sneller open als de koning erbij is. Dan krijgen de bedrijven extra opdrachten. Onzin natuurlijk’.

De mensen denken dat die monarchie echt iets van Nederland is. Maar daar denkt de auteur toch net anders over. ‘We zijn veel langer een republiek geweest dan een koninkrijk. Al de jaren van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren we hartstikke rijk en machtig. In de tijd van de koningen van Oranje zijn we gereduceerd tot een klein landje’.

Ross heeft net het manuscript voor het derde deel van zijn trilogie over Nederlands-Indië ingeleverd bij de uitgeverij. ‘Daarom zie ik moe uit’, lacht hij. Ook in die serie speelt het koninklijk huis – Wilhelmina en Bernhard vooral – een belangrijke rol. En daarna? Weer de Oranjes in een nieuwe episode? ‘Mijn volgende project wordt Blonde Dolly. De prostituee in Den Haag die is vermoord. Hoe kan het dat zo’n vrouw zoveel geld had? Waarom is ze vermoord? Nee, daar krijg ik geen Oranje in. Dat is ook maar goed ook. Een keer geen koning of koningin. Daar ben ik wel aan toe’.