Artikelen - Page 13

Kathalijne Buitenweg (GroenLinks) wil gekozen koningin

Van de partijen in de Tweede Kamer voert alleen GroenLinks een openlijk republikeinse agenda. Ook het oude ideaal van een ‘gekozen koningin’ is weer helemaal terug van weggeweest. Maar het was niet om die reden dat Kathalijne Buitenweg, de nummer twee van de GroenLinkslijst, bedankte voor een lintje. En ze legt uit hoe je als republikein toch deel kan nemen aan de fameuze ‘Eikenhorstgesprekken’ van het koninklijk paar.

 Tekst Gijs Korevaar

Kathalijne Buitenweg is republikeinse, maar het is voor haar geen topprioriteit. Er zijn belangrijkere problemen in Nederland die eerder om een oplossing schreeuwen dan de constitutionele monarchie. Armoede, ongelijkheid, discriminatie, gelijke kansen. Het is voor die zaken dat de voormalige Europarlementariër haar rentree maakt in het politieke bedrijf. Een systeemdiscussie over monarchie of republiek moet dan maar even wachten.‘Het heeft voor mij geen prioriteit, maar het is natuurlijk wel zo dat het koningschap niet meer van deze tijd is’.

Op een uitnodiging enige tijd geleden om deel te nemen aan een ‘Eikenhorstgesprek’ – zoals de brainstormbijeenkomsten heten die koning en koningin met enige regelmaat beleggen in hun woonhuis in Wassenaar – is zij wel ingegaan. Het leek haar een interessante bijeenkomst die zij niet wilde missen. Het ging daar onder andere over Europa en ontwikkelingssamenwerking. ‘Maar ik voelde me wel genoodzaakt om vooraf te zeggen dat ik heel graag zou komen, maar dat ik eigenlijk een republikeinse ben. Mensen vinden het denk ik fijn dat er iemand is verbindt. Als de koning of koningin ergens komt, brengen zij iets bijzonders, iets extra’s. Maar we moeten gewoon een koningin kiezen. Geen president of zo, zoals in Frankrijk. Maar gewoon een koningin die met delegaties meegaat, die op bijeenkomsten verschijnt’.

 

Begonnen als grap

 

Dat gekozen koninginneschap begon ooit als een grap bij GroenLinks.Bij de oprichting van de partij in 1989 werd een standpunt over de monarchie zorgvuldig gemeden, omdat daarover onenigheid bestond bij de diverse politieke bloedgroepen. Waar de PSP mordicus tegen de monarchie was, weigerden CPN en PPR het idee van een republiek te omarmen. In 1993 leidde dat tijdens het partijcongres tot een gekscherend compromis van de ‘gekozen koningin’, dat daarna weer haastig van het programma werd afgevoerd, zoals er sowieso geen republikeins standpunt meer wed ingenomen. Nu staat in het verkiezingsprogramma weer dat Nederland op termijn een republiek worden. Om daar wat meer ’toeters en bellen’ dan wel ‘glitter en glamour’ aan te geven, spreekt Buitenweg graag van een gekozen koningin. Van het idee van een president krijgen veel Nederlanders toch koudwatervrees.

De politica, getrouwd met de Amsterdamse oud-wethouder Maarten van Poelgeest – partijgenoot – zit aan de keukentafel met een kopje thee. Zij straalt haar gebruikelijke energie uit, lijkt klaar voor de campagne, de verkiezingen van 15 maart en het Kamerwerk daarna. ‘Er is meer ruimte thuis nu mijn man geen wethouder meer is en de kinderen ouder’, vertelt zij. En vervolgens fel: ‘Maar stel je die vraag over ruimte thuis ook aan een man?’

 

Geen automatisme

 

Zij zat van 1999 tot 2009 tien jaar in het Europees Parlement voor GroenLinks. ‘Je krijgt dan automatisch een lintje. Samen met GroenLinks-collega Joost Lagendijk heb ik dat geweigerd. Want je krijgt het alleen maar omdat je tien jaar je werk hebt gedaan. Werk dat ik heel erg leuk vind. Als je ergens anders tien jaar goed werk verricht krijg je dat lintje niet. Ik vind dat een lintje moet worden gegeven omdat je iets bijzonders hebt gedaan. Niet automatisch’.

Na haar tijd in Brussel en Straatsburg trok zij zich terug uit de politiek. Zij verdeelde haar tijd tussen de universiteit van Amsterdam – zij promoveerde er vorig jaar op de vraag over bevoegdheden en vertegenwoordiging van het Europees Parlement – en verschillende bestuursfuncties. Ook werd zij lid van het College voor de rechten van de mens en voorzitter van de branchevereniging maatschappelijke kinderopvang. In die functies heeft zij zich vooral gebogen over discriminatie en uitsluiting. Moslima’s die geen stageplek kunnen vinden en dus hun studie niet kunnen voltooien. Geen werk vinden door een hoofddoek. ‘Vooral de hoorzittingen van het college vond ik heel leuk. Ik heb inmiddels mijn ontslag ingediend nu ik me opnieuw politiek heb geprofileerd. Het college mag geen onderdeel van een politieke partij zijn’.

‘Bij de kinderopvang heb ik verder gezien dat kinderen al vanaf jong geen gelijke kansen krijgen. Het kind van werkende ouders gaat vaak naar de dagopvang. Het kind van niet-werkende ouders gaat soms een paar uurtjes naar de peuterspeelzaal, en dan pas vanaf tweejarige leeftijd. De kinderen groeien zo niet gezamenlijk op. En die komen elkaar ook later als ze groter zijn niet tegen. Dat komt omdat de kinderopvang nu wordt gezien als dienstverlening aan ouders, die werken. Het is geen basisvoorziening waar iedereen recht op heeft. Dat moeten we veranderen’.

 

Was dat de aanleiding voor de terugkeer in de politiek?

Kathalijne Buitenweg: ‘Ik moest voor de kinderopvang veel in Den Haag zijn, praten met mensen, lobbywerk. En ja, dat heeft het politieke vuur weer aangestoken. Ik wil de ongelijkheid in de samenleving tegengaan. Discriminatie op de arbeidsmarkt. Discriminatie van zwangere vrouwen, gelijke kansen voor kinderen’.

 

De komende verkiezingen gaan vooral over cultuur en niet over economie, stelt een columnist. Eens?

Kathalijne Buitenweg: ‘De afgelopen jaren is de ongelijkheid toegenomen. De mensen zijn armer geworden, terwijl zij zien hoe anderen steeds rijker worden. Door de politieke keuzes zien mensen hun wijk verloederen, de wijkagent verdwijnen. Dat heeft geleid tot verharding en polarisatie. Mensen hebben minder vertrouwen in de toekomst, zorgen voor hun baan, hun kinderen. Laten zien dat het echt anders kan. Dat is waar voor mij de verkiezingen om draaien’.

 

 

De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.1, MAART 2017

THEMA: De Republikeinse Verkiezingsgids 2017

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Gekozen koningin maakt comeback bij GroenLinks
Gijs Korevaar

Republikeinse Verkiezingsgids: republikeins electoraat heeft iets te kiezen
Maurits van den Toorn

PVV is rijp voor rechterlijk verbod: grenzen van de tolerantie
prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Orangisme versus populisme?
René Zwaap

Van het republikeinse front: verborgen kosten koningshuis
Team Willyleaks

Een parlement van zwijgers
Floris Müller

De tragiek van de rechtse provo
René Zwaap

PVV gedwee op weg naar het paleis
René Zwaap

Grenzen aan vrijheid van expressie
Gijs Korevaar

Zwitserse verbazing over stemchaos in de polder
René Zwaap

De participatie van de burger in de bestuursstaat
Mani Matter

De kerstrede als taalkundig ongeluk
Simplicissimus

Pleidooi voor een weerbare democratie
Kurt Haverkort

God, Nederland en Oranje
Lodewijk Brunt

Bataafse mythe werd staatkundige realiteit
Anton van Hooff

Boekrecensie: De boze stiefmoeder van alle kabinetsformaties
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: De vriendschap van prins Bernhard met Pieter Menten

Column Hans Maessen: wordt 2017 het nieuwe 1848?

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

‘Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods’: Hedendaags Byzantisme

De pluralis maiestatis is het product van de kanselarij van Romeinse keizers. De manier waarop de senaat in Rome zich klein maakte voor de keizerlijke grootheidswaan maakte zonneklaar dat monarchie en rechtstaat principieel onverenigbaar zijn. Niettemin lijdt ook de Nederlandse koning nog steeds aan dit multiple personality-syndroom.

Tekst Anton van Hooff

‘Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten…’

Bij deze aanhef van een koninklijk Besluit wrijft de lezer zich de ogen uit: waarom staat daar ‘wij’? Er is toch maar één erfelijk staatshoofd dat zich koning noemt? Vanwaar die vermenigvuldiging, die wordt voortgezet in de werkwoordsvorm ‘doen’ (te weten).

Dit zogeheten majesteitsmeervoud is altijd gebruikt door koningen, keizers en andere potentaten. Zo verklaarde Magaret Thatcher: ‘We have become grandmother’.

Nu wordt de eerste persoon meervoud in het dagelijks spraakgebruik ook wel gebruikt om ‘ik’ te verzachten. Zo zegt de leraar: ‘Voor de volgende keer maken we als huiswerk….’ Zelf maakt hij dat natuurlijk niets, maar hij sluit zich als het ware aan bij de lijdende leerlingen met dat inclusieve ‘we’ – niet ‘wij’! Dit ‘sociatieve’ meervoud werd al vroeg bij bisschoppen een subtiele manier om met gezag namens een geheel te spreken.

Meervoud van de majesteit

De onverbloemde pluralis maiestatis is het product van de kanselarij van Romeinse keizers. Eerst was het ‘wij’ logisch. Het kwam namelijk regelmatig voor dat keizers in duo’s of trio’s samen de macht uitoefenden. Hun edicten spraken dus terecht van ‘wij’. Zo vaardigden Constantijn de Grote en Licinius in februari 313 in Milaan een edict uit waarin ze het christendom verklaarden tot een geoorloofde godsdienst, religio licita. Het amechtig makende bureaucratenproza begint met ‘Toen gelukkigerwijze zowel ik Constantinus Augustus als ik Licinius Augustus te Milaan waren samengekomen en wij alles wat tot welzijn en publieke veiligheid strekte, in behandeling namen, beseften wij onder de andere zaken die voor veel mensen tot voordeel zouden zijn, en waarvan wij geloofden dat ze in de eerste plaats geregeld moesten worden, namelijk de eerbied voor de godheid, dat wij zowel aan de christenen als alle anderen de gelegenheid moesten geven de religie te volgen die ieder maar wilde.’

Al eerder had Gordianus III (regeerde 238-244) als een ‘wij’ edicten uitgevaardigd, maar aangezien hij dertien was toen hij keizer werd, kan hiermee nog het collectief dat hem omringde, zijn aangeduid.

Keizer Iustinianus afgebeeld in de basiliek van San Vitale in Ravenna

Geen twijfel is echter mogelijk bij Iustinianus (keizer 527-565). Hij regeerde volstrekt alleen en autocratisch, sprak over zichzelf in het majesteitelijk meervoud en vaardigde wetten uit ‘in de naam van Onze Heer Jezus Christus’. Het is dit byzantinisme dat Europese vorsten hebben bedreven, tot en met Willem-Alexander van Oranje Nassau. Ook de Gods genade (gratie) geeft de keizer al rugdekking: in liefde voor de mensheid heeft de goddelijke Voorzienigheid, Providentia, hem aangesteld.

Hoe het in de Romeinse geschiedenis zover is gekomen, illustreert perfect de principiële onverenigbaarheid van monarchie en rechtsstaat. Ten tijde van de Republiek (ca. 500-27 vC) berustte de soevereiniteit bij het Romeinse volk, de Populus Romanus. Alleen dat kon wetten, leges, sanctioneren, zoals die over landverdelingen, de leges agrariae. Bij stemming gaf het volk rechtskracht aan het wetsvoorstel dat was opgesteld en ingediend door (jaarlijks gekozen) ambtsdragers. Over dat voorstel en over alle politieke zaken mocht de senaat, waarin oude aristocraten en (ex)magistraten zitting hadden, formeel niet meer dan een advies uitbrengen. In de praktijk legde zo’n Senatus Consultum van de vroede vaderen veel gewicht in de schaal. Slechts een enkele keer had de volksvergadering de euvele moed een senaatsadvies te negeren. Maar in de formule Senatus Populusque Romanus, Senaat en Volk van Rome, werd uitgedrukt dat volksvergadering en senaat samen de staat uitmaakten. Nog steeds staat de afkorting SPQR op het straatmeubilair en riooldeksels van de stad Rome.

Toen de vorst kwam

In beginsel veranderde er niets toen Augustus in 27vC formeel erkend werd als de eerste burger met een algemene taak toezicht te houden op de staat. Maar volgens onze geschiedenisboeken begon toen het keizerschap, zij het in zijn milde vorm, die van het principaat. Een princeps was in het algemeen een ‘eerstnemer’ (primum en het werkwoord capere), dus de persoon van het initiatief. Zo was de princeps van de senaat degene die op grond van zijn waardigheid, meestal anciënniteit, in de vergadering het eerst mocht reageren op een voorstel van een magistraat. Natuurlijk was zijn mening heel bepalend voor de richting van het debat en de besluitvorming. Als Augustus en zijn opvolgers als eersten in de senaatszaal hun oordeel hadden uitgesproken, was er voor de senatoren nauwelijks ruimte om een afwijkende opinie te berde te brengen. Onder tirannieke keizers als Nero was weerspannigheid levensgevaarlijk, maar ook onder de zogeheten ‘goede’ keizers voegden de hoge heren zich grif naar de (veronderstelde) wil van de keizer. Geen wonder dat het woord princeps in de Europese talen ‘prins’ werd, in de zin van ‘vorst’. Bij ‘’prins’ denken de meesten nu aan ‘koningskinderen’. Dat komt omdat die al in de wieg worden opgeladen met vorstelijke waardigheden. Ook drs. W.-A. van Oranje Nassau was en is nominaal prins van de streken van zijn achternaam.

Als princeps was de keizer in alle opzichten dominant. Kandidaten die hij aanbeval waren zeker dat de benoeming door de senaat niet meer dan een formaliteit was. Het was namelijk de senaat die het stemrecht had, want onder het keizerlijk bewind verkommerde de volksvergadering snel. Formeel ging haar wetgevende bevoegdheid over op de senaat, maar in de praktijk was dit orgaan even tandeloos als de Opperste Sovjet. Het werd een applausmachine van senatoren die met elkaar wedijverden in het vinden van nieuwe vleierijen voor de keizer.

Majesteitsschennis

Een beruchte stok om onwelgevallige senatoren te slaan was een aanklacht wegens majesteitsschennis. In de Republiek was het de schending van de verhevenheid, maiestas, van het Romeinse staat geweest, bijvoorbeeld door officiële gedenkdagen niet in acht te nemen. Onder de keizer werd het begrip verengd tot wat het nog steeds inhoudt, schending van zijne majesteit de vorst. Zoals in Noord-Korea het niet afstoffen van de foto’s van de geliefde leiders een vergrijp is, werd in Rome iemand aangeklaagd omdat hij zich had aangekleed voor een portretkop van de keizer. Verklikkers speurden naar zulke uitingen van disrespect. Menigmaal liet een despotische keizer in geposeerde mildheid de berechting aan de senaat over. Dat orgaan beijverde zich dan om de gekwetste heerser ter wille te zijn door een doodvonnis te vellen. Soms voegde de tiran vervolgens smaad toe aan het onrecht door het vonnis te verzachten tot verbanning naar een afgelegen eiland.

De keizer schept recht

De keizer begon ook meer en meer recht te scheppen. Hij deed dat door een edict, dat in beginsel niet meer was dan wat het woord zei, een uitspraak. Maar meer en meer werden edicta wetten. Toen Caracalla in 212 per edict alle vrije bewoners van het Imperium Romanum tot Romeins burger maakte vaardigde hij natuurlijk in feite een rijkswet uit met verregaande consequenties.

Ook schiep de keizer recht door zijn antwoorden op vragen hem uit alle hoeken van het rijk door allerlei ambtsdragers werden gesteld. Zijn ‘terugschrijven’, rescriptum, gold als richtlijn voor het beleid in soortgelijke gevallen. Vermaard is het antwoord dat keizer Traianus aan Plinius de Jongere gaf toen deze hem als gouverneur van Bithynië vroeg wat hij met die lastige christenen in zijn provincie moest beginnen. Niet actief vervolgen, wel een proces aandoen aan lieden die worden aangeklaagd, maar niet ingaan op anonieme aanklachten, was het antwoord.

Tenslotte was er het keizerlijke gerecht. Al de apostel Paulus beriep zich op zijn Romeinse burgerschap om naar Rome te gaan om daar berecht te worden. Vonnissen van de keizer hadden precedentwerking voor het hele rijk. Sommige keizers namen de zaken die voor hun rechterstoel kwamen zo serieus dat ze er dagen mee bezig waren. Zo gold Antoninus Pius (keizer 138-161) als een ‘komijnensplitser’, Grieks voor ‘mierenneuker’. De keizer placht ook in rechtszaken te overleggen met zijn privéraad. Dit consilium bestond uit vrienden die hij uit zijn loopbaan had meegenomen, uit enkele senatoren, de gardeprefect en ook wel een prominent rechtsgeleerde. Er was dus geen scheiding van de machten. De keizer regeerde, vaardigde wetten uit en sprak recht.

Bij de gratie Gods

De ‘goede’ keizers van de tweede eeuw namen bewust terughoudendheid in acht. Tot aan de keizer-gladiator Commodus lieten ze de senaat zoveel mogelijk in zijn waarde. Verering als godheid wezen ze af. Pas na hun dood kregen ze de apotheose, waardoor ze divus werden met eigen tempels en priesterschappen. Natuurlijk profiteerde de opvolger, in de meeste gevallen de adoptiefzoon, van zo’n heiligverklaring, want hij was voortaan ‘zoon van de goddelijke’, zoals muntschriften en ere-inscriptie verkondigden. Maar in de loop van de derde eeuw, een tijd van crises, werd de keizer al tijdens het leven betiteld als ‘heer’, dominus, goddelijk, divinus, en alles wat met de keizer samenging was heilig, sacer. De latere christelijke keizers na Constantijn konden dat natuurlijk niet maken, maar zij regeerden bij de gratie Gods. Hun ongehoorzaam te zijn was nog erger dan een misdaad, het was zonde.

Fataal huwelijk

Zo kreeg het fatale huwelijk tussen kerk en staat vorm. Dit caesaropapisme werd in de Byzantijnse opvolgingsstaat van het Romeinse Rijk tot in het extreme doorgevoerd. We zien in Poetins Rusland de herleving van het oude instituut, maar ook West-Europa was en is er niet vrij van. Het Engelse staatshoofd is hoofd van de Anglicaanse Kerk. En in Nederland? Terwijl zijn zuidelijke collega ‘Koning der Belgen’ is, dus zijn soevereiniteit ontleent aan de volkswil, is het Nederlandse erfelijke staatshoofd als ‘Koning der Nederlanden’ vorst van een grondgebied met alles erop en eraan, en dat nog wel ‘bij de gratie Gods’ en in het keizerlijke majesteitsmeervoud.

Waarom de Nobelprijs voor Dylan terecht is

Terwijl Donald Trump zich opmaakt voor de overname van het Witte Huis werd Bob Dylan geëerd met de Nobelprijs voor de Literatuur. De Zweedse Academie bracht daarmee een huldeblijk aan de meest lyrische stem van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. En eerde met hetzelfde gebaar een traditie waar ze zelf geen weet van lijkt te hebben.

Tekst Katarina Holländer

Uitgerekend in de tijd dat de Amerikaanse democraten in de race naar het presidentschap onder leiding van Hillary Clinton campagne voerden tegen Donald Trump, die als de blauwogige ruiter van de Apocalyps, vast in het zadel van genadeloze demagogie en potsierlijke leugens, zijn sporen van samengebald racisme in de flanken zette van zijn witte renpaard, en met het verbreken van de zeven zegels van waarheidsliefde,fatsoen, opvoeding, mensenrechten, rechtvaardigheid, vertrouwen en verstand de highway van de American Dream veranderde in een road to hell, kwam uit Stockholm het nieuws dat Bob Dylan, de meest beduidende dichter onder de zingende woordvoerders van de burgerrechtenbeweging van de twintigste eeuw, was onderscheiden met de Nobelprijs voor de Literatuur.

In die beslissende fase van de Amerikaanse verkiezingsstrijd, toen leugens en lege beloftes ons om de oren vlogen, herinnerde deze Nobelprijs ons aan de ongewone kracht van het instrument dat ons in staat stelt de menselijke beschaving te creëren: de taal.

Terwijl Trump op het schild werd geheven en de heerscharen van zijn lege woorden over zijn reusachtige land en over het wereldwijde dorp kon uitstrooien, kwam uit Zweden een voetnoot:

Come gather ’round people

Wherever you roam

And admit that the waters

Around you have grown

And accept it that soon

You’ll be drenched to the bone

If your time to you is worth savin’

Then you better start swimmin’ or you’ll sink like a stone

For the times they are a-changin’

Tegenkrachten

Die Zweedse voetnoot verwees met Dylan naar de bard in de arena, die met zijn gezang tegenkrachten mobiliseert. Ze verwees naar het levenswerk van Dylan, die zelf, driekwart eeuw oud, terwijl hij onophoudelijk de wereld afreist, afziet van welk politiek statement dan ook. De prijs verwees naar veel, zeker ook naar die vroege jaren van Dylans legendarische woord- en stemkracht, die hem in de tijd dat men nog geloofde in de Power van de Flower, in de ogen van velen maakte tot niet minder dan een leidsman.

Met zijn krachtige songs, die plotseling hymnes van de opstand werden, verzamelde Bob Dylan hele naties van jongeren om zich heen en met zijn pijnlijk actuele, onvergelijkbare poëzie, diep verankerd in de traditie van de folk, leverde hij een tegengeluid voor welke eendimensionale politieke slogan dan ook.

Hij trof zijn toehoorders in de actualiteit maar leidde hen daar tegelijkertijd aan voorbij, om daar zijn kunst tegenover te stellen, die geen panklare antwoorden leverde.

Hoewel Dylan zich buiten het domein van zijn eigen kunst al vroeg onthield van iedere directe politieke uitspraak, weerklonk zijn stem wel op het inauguratiefeest van Bill Clinton met ‘Chimes Of Freedom’. Hij uitte zich ten gunste van de kandidatuur van Barack Obama, op wiens uitnodiging hij in 2010 uiteindelijk ‘The Times They Are A-Changin’ ten gehore zou brengen in het Witte Huis. Dat iets van Dylans tegenstem zal resoneren wanneer op 20 januari 2017 Donald Trump‘s beëdiging tot president van de Verenigde Staten plaatsvindt, daarvoor zorgde de Zweedse Academie door Dylan te eren met misschien wel de hoogste literaire onderscheiding.

Felle strijd

Aan ons is het, betekenis te geven aan die prijs. Want bij iedere laureaat kan men eindeloos voor of tegen argumenteren, deze keer is de strijd wel bijzonder fel. De in 1941 in Duluth, Minnesota, geboren Robert Allen Zimmerman, alias Bob Dylan, heeft namelijk geen gedichtenbundels, romans of toneelstukken geschreven die in de regel met deze prijs worden onderscheiden. Bob Dylan tourt jaar na jaar rond met zijn band. Wat hij is, wordt gewoonlijk omschreven als ‘singer-songwriter’, alsof men er niet helemaal uit is wat zo’n zingend en dichtend wezen nu eigenlijk is.

Zoals te verwachten viel vroegen niet weinigen zich af, waarom de hoog gedoteerde prijs niet naar een ‘echte’ schrijver is gegaan, zodat de boekhandel tenminste ook een opkikkertje zou krijgen.

Homerus en Sappho

De laatste Amerikaanse winnaar van de prijs was Toni Morrison in 1993, voorgegaan door onder anderen Ernest Hemingway, John Steinbeck, Saul Bellow en Isaac Bashevis Singer. De prijsdrager van dit jaar wordt door de Zweedse Academie gelauwerd ‘voor nieuwe poëticale expressies binnen de grote traditie van het Amerikaanse lied’, zo verklaarde Sara Danius, secretaris van de Academie, die, aangesproken op de buitengewone keuze, verwees naar de Antieken, in het bijzonder naar Homerus en Sappho. Ook hun dichtwerk was bedoeld om te worden voorgedragen, niet gemaakt voor stille kamertjes, en ook nu lezen we hun werk nog met plezier. En zo, aldus nog steeds Danius, is het ook gesteld met Bob Dylan, van wiens werk de lectuur doorgaans ook is aan te bevelen.

De literatuurwetenschapster stuurde ons terug naar voor het tijdperk van het christendom, naar de begintijd van het alfabet, toen men begon teksten met letters neer te schrijven. Daar vervagen de feiten en betreden we meteen het domein van de mythologie: we weten niet eens of Homerus als de maker van zijn ‘werken’ daadwerkelijk heeft bestaan, zoals we ook niet precies weten wanneer hij zou hebben geleefd.

Thora

Danius sprak van 2500 jaren geleden. Maar nu de Academie toch naar een zo ver verleden wilde verwijzen, zou een andere referentie wellicht beter op haar plek zijn geweest. Want in die tijd werd ook de Thora schriftelijk vastgelegd. In die Joodse teksttraditie staat Dylan,( wiens hebreeuwse naam Shabtai Sissel ben Avraham is), zoon van Abraham Zimmerman en Beatrice Stone, kleinkind van Benjamin Solemovitz en Florence Edelstein, immigranten uit Litouwen. Die traditie onderscheidt zich onder meer doordat het gesproken woord niet zo radicaal verstoten is als in het overgrote deel van de Westerse cultuur het geval is. Die zogeheten mondelinge Thora geldt hier nog immer als een aanvulling op de schriftelijke, en de mondelinge voordracht is tot op de dag van vandaag ten nauwste verbonden met de melodie. Dat een tekst gezongen wordt en dat de kleine tekens van de tekst melodielijnen in zich herbergen, is iedereen die weleens een synagoge heeft bezocht, een zeer vertrouwd gegeven. Als Dylans werk in een traditie staat, moet deze toch zeker worden genoemd.

Lyrics en lyriek

Bob Dylan
Het eerste album van Bob Dylan verscheen in 1962

De discussie die met Dylans prijs ontbrandde, wordt hartstochtelijk gevoerd. Het gaat met deze beslissing om meer dan alleen een kwestie van smaak. Hier is een vraag opgeworpen die iedere goede literatuur zou moeten opwerpen. De vraag naar zichzelf. Zijn ‘lyrics’ fundamenteel iets anders dan lyriek? Een te complex vormgegeven gedicht is veel liedjesschrijvers een doorn in het oog én in de keel, en juist een simpele tekst kan muziek meer betekenis geven, terwijl lyriek in de regel puur als woordkunst wordt beschouwd.

Tot Dylan zaten songteksten ook meestal volgens dat principe in elkaar en zo worden de meeste pop- en rocksongs ook vandaag nog gefabriceerd. Met zijn verrassend veelzijdige teksten en soms onsamenhangend lijkende klanktapijten van woordassociaties bereikte Dylan een echt literair effect. Naast zijn waaghalzerige assemblages schreef hij ook lange ballades, min of meer gesproken liederen of juist meeslepende hymnes met actuele thematiek. Zijn persoonlijke en emotioneel beroerende liederen zitten vol taalkundige vondsten, ontleend aan de omgangstaal of vol oorspronkelijke literaire allure.

Dylan heeft het songschrijven veranderd. En helemaal niet zoveel anders dan in de traditie van de Joodse tekstinterpretatie gebruikelijk is, interpreteert hij zijn eigen teksten sinds jaar en dag telkens weer opnieuw, zingt hij ze anders en voorziet hen aldus van een nieuwe betekenis.

Zoals in ‘The Times They Are A-Changin’ (1963) muntte Dylan niet weinig uitdrukkingen ‘die hun weg vonden naar de dagelijkse omgangstaal’, vermeldt de Zweedse Academie bij de prijsverlening. Hij voegde een ongehoord poëtische noot toe aan de politiek gespannen tijd van de burgerrechtenbeweging door de protestsong naar voren te schuiven en daarmee de jeugd te mobiliseren. Zijn liederen worden tot de dag van vandaag gezongen bij het kampvuur.

Ontzetting

Maar Dylan past in geen enkel kader en in geen enkel hokje. Het hoeft ook geen verrassing te zijn dat de prijsuitreiking aan hem heeft geleid tot een zekere ontzetting. Maar een prijs die, om zijn doel te bereiken, zijn eigen definitie in de waagschaal werpt, dat is precies de prijs die bij Dylan past. Hij is een kunstenaar die voortdurend grenzen overschrijdt.

Weliswaar functioneert hij binnen het domein van de popmuziek, maar een entertainer is hij niet. Ook wanneer hij ergens wortel lijkt te schieten, zorgt deze nomade er zelf telkens weer voor dat hij alle verwachtingen in de wind slaat, voordat hij zich vastlegt. Verandering is zijn wezenskenmerk. Telkens opnieuw toont hij ‘Another Side of Bob Dylan’, zoals zijn in 1964 verschenen vierde album heette. Hij is niet alleen een folkzanger, maar ook een rocker, hij werd beroemd als protestzanger, waarna hij surrealistische stukken begon te schrijven, hij zingt de blues maar geldt niet als een blueszanger, hij was de beroemdste singer-songwriter van zijn generatie, van wie wordt gezegd dat hij nauwelijks kan zingen, hij schreef gospels en predikte over Jezus terwijl hij Joods is, hij trad op in meerdere speelfilms en had als schilder vele tentoonstellingen.Hij schreef meerdere boeken maarstaat niet bekend als auteur, en hoewel hij voor zijn ‘lyrische composities‘ een speciale Pulitzer Prijs ontving, wordt er nog altijd over hun literaire relevantie getwist.

Literatuur – zijn dat stomme letters in een ademloze ruimte, in druk samengeperst op versplinterde bomen? Literatuur – is het dat brakke goedje dat je op school als het droge zaagsel van zandgebak onder protest in de mond moet nemen?

Nee. Literatuur is gestolde spraak. Literatuur zingt altijd. Ieder woord, iedere zin, heeft een eigen melodie en een eigen ritme. Literatuur is iets anders dan de gesproken omgangstaal door de bewuste vormgeving van de taal, die met de inhoudelijke woordbetekenis en de klank samen datgene creëren wat we zoeken in de literatuur: die wonderlijke macht te verrassen door schoonheid en de mogelijkheid in de diepte dingen los te woelen.

Nog altijd experimenteert Dylan met zijn stem. Van daverende meezinghits tot gesproken zang, van woedend geschreeuw tot bitterzoete voordracht, van beneveld gejank tot monotoon reciteren, zingt hij zich door alle registers heen. Van het begin af aan was het deze stem die men niet vergat. Dylan zong niet bepaald mooi, zijn zang was – en is – lichtelijk ongemakkelijk. Als jongeman klonk hij als een grijsaard, toen hij instortte begon hij zijn eigen songs te deconstrueren, en altijd leek hij op zoek naar een manier om zijn eigen teksten een doorleefde presentie te geven.

De bijl van Kafka

Franz Kafka schreef dat een boek zich zou moeten laten lezen ‘als een ongeluk dat ons ten diepste pijn doet (..), als een zelfmoord, een boek moet de bijl zijn voor het ijs van de bevroren zee in onszelf’. Die kafkaeske bijl is de verzinnebeelding van de verandering die tot Dylans instrument geworden is, de Bijl van de Kunst die Kafka van de literatuur verlangde: Bob Dylan brengt de zelfmoord van de ontreddering en de vernieuwing als geen ander in de praktijk.

Zijn oeuvre omvat honderden songs. Dylans optredens zijn gebeurtenissen waarbij hij exegese pleegt op zijn eigen werk. Ver voorbij de gebruikelijke muzikale ‘interpretatie’ transformeert Dylan zijn eigen stukken keer op keer; hij moduleert het arrangement, de melodie, het ritme, het tempo, de stemming, de begrijpelijkheid. De constante is de tekst, die slechts zelden met opzet wordt veranderd.

De essentie van Dylans latere werk vindt plaats op de bühne, niet op zijn cd’s. Zoals de Zweedse Academie heeft opgetekend, is Bob Dylans kunst niet alleen te zien in ‘de grote traditie van de Amerikaanse liedkunst’, maar in een nog veel grotere. Een traditie die tekstuitleg in het centrum van haar cultuur heeft geplaatst. Menselijke taal zonder melodie bestaat niet. De overgang van literatuur naar muziek verloopt vloeiend.

Verafgelegen bronnen

Er zijn in onze tijd maar weinig schrijvers wier werk niet alleen op universiteiten, maar boven alles door alle mensen die men fans noemt zo onophoudelijk en zo intensief wordt geïnterpreteerd, van de kleinste details tot aan de kosmische dwarsverbanden. Hun interpreterende werk omspant de hele aarde, zij zoeken naar de meest verafgelegen bronnen, ze analyseren overgangen en ritmes en de verbuigingen in de parafrasering, registreren de kleine veranderingen en discussiëren over beeld en boodschap en betekenis. Iets dat woorden zo kan opladen, dat kan alleen maar literatuur zijn.


Katarina Holländer (1964) is een Tsjechisch-Zwitserse publiciste, kunsthistorica en curator. Haar meest recente boekpublicatie over het werk van Dylan was in 2015 in de bundel ‘Jukebox. Jewkbox! Ein jüdisches Jahrhundert auf Schellack & Vinyl’, naar de gelijknamige tentoonstelling van het Oostenrijkse Jüdisches Museum Hohenems in samenwerking met het Jüdisches Museum van München, curator Hanno Loewy.

Gedichten voor deze tijd: Oom Sam

Oom Sam

Oom Sam heeft zijn loden

tranen geweend

De diepe wonden

van de vergetenen

hebben wilde stormen

woede opgeleverd

Onder een koude zon oogst het Westen

de grote elegie

van vitriool

De grote elegie van Donald,

pas gekozen

(Haat,

Kruis,

Leugen.)

Oom Sam ligt doodgevroren

op de korenvlakten

Zijn borst

doorzeefd met korenblauw

Zijn hart

doorboord met warme wormen

Thom deLagh

XI/2016

(heel vrij naar Lorca)

Oranje-blues

Appeltjes van Oranje (4)

Oranje Blues

door Manuel Kneepkens

 

In deze speciale aflevering van ‘De Appeltjes van Oranje’ staat dichter Manuel Kneepkens stil bij enkele cruciale momenten in de geschiedenis van het koningshuis.

 

Prins Lockheed

Prins, het hermelijn van je huid

niet dik genoeg

dit jachtseizoen

Nu beschermt

het Wereldnatuurfonds je niet

zeldzame diersoort…

Hoogheid

op ’t topje

van de apenrots

Naakt

op de Bilderberg-

conferentie

In het knoopsgat van hoeveel Blondines

bloesemde op

de anjer van je zaad?

Je hebt gegeven & Genomen, Prins

nu zadelt men op je brede rug

van Gelukkige Olifant

Nu verwijt men je

je eeuwige Jaren Dertig-gezicht

verlept bruin – net Sinatra

Al die Slechte Vrienden!

 

De kroning

30 april 1980

Vandaag zijn woorden onvoldoende

schild, Hoofdstad

want je wankelt weer

Jjij met de slopende leegte

van je Junkie-ogen

voor het decor van de vorige eeuw

Zie, wolken traangas

ballen

hun vuisten

boven de Blauwpoortsbrug

Geen woning, geen kroning!

Barricaden

sidderen met heel de onmacht

van de anarchie…

Komt dat zien! Komt dat zien!

Poppenkast op de Dam!

De Kroning van Katrijn !

 

Orang Oetan

Het enige oranje op Huis Ten Bosch

voor een republikein

acceptabel

dat van de lijsterbessen!

Boven het Paleis Huis Ten Bosch

rijst moeizaam de maan

als een zilveren Wilhelmina

In de tempo doeloe-tuin

waar zacht nog de gamelan speelt

dromen kleine prinsjes Orang Oetan

angstig

van …de Republiek

Is straks het enige oranje in Holland

Mamma

dat van Koning Voetbal?

Beatrix glimlacht haar ijzeren glimlach

Zij heeft geen keus!

 

IG Farbens Wintersprookje

O, dat Sprookje van de Sneeuw-

prinses

en haar ski-Prins uit Duitsland…

glanzend in hun slee

langs de boulevards van Holland

de maan als hoffotograaf

Prins & Prinses Vooroorlogs…

o, ’t (lach-)gas

van jullie verdwazing…

Niet èèn Bal dat opent

zonder jullie

kussende lippen

( In doden-

albums, op dodenfoto’s, sepia…)

Noordzee, waarvan ruis je?

Van avondjaponnen uit de Jaren Dertig

zaadglans

van corsages

Kop-

lampen huid ?

 

Prince Charming

Hij nadert, hij nadert uit zee

(“Prins, zeg eens Scheveningen…”)

op het journaal van Polygoon-Profilti

zijn hoofd onder zijn Jaren Dertig-pommadekapsel

gemaskerd met een brilmontuur, fonkelend

jongensachtig

Zij hebben zich verloofd

vannacht

met kaviaar, homard, Champagne!

Zij lacht.

Boven haar hoofd schittert de ochtend

als geverfd door IG Farben

Zijn lippen kussen haar met de morbide motoriek

van een lid, vooroorlogs

uit de elite van de Heimat

Hun toekomstig huwelijk

ontbinden

kan alleen de dood !

Van de voorzitter

Waarde lezers,

Het Huis van Oranje maakte in de afgelopen periode moeilijke momenten door, maar dat betekent nog niet dat er voor tijdschrift De Republikein gouden tijden zijn aangebroken. Het aantal betalende abonnees van dit magazine beweegt zich nog altijd rond de 500, onvoldoende om al onze plannen met betrekking tot het tijdschrift te verwezenlijken. Maar het is niet allemaal kommer en kwel. De Stichting De Republikein prijst zich gelukkig met de nieuwe redactie, bestaande uit ervaren journalisten die zich onbezoldigd inzetten om de discussie over de toekomst van de Nederlandse staatsinrichting te voeden met rationele argumenten.

Verleden jaar hebben wij de lezers gevraagd om De Republikein financieel te ondersteunen en velen van u hebben daaraan gehoor gegeven, waarvoor nogmaals onze dank. Mede dankzij uw steun hebben wij een goedbezochte bijeenkomst kunnen organiseren over Europees burgerschap. Tevens zijn wij door u in staat gesteld om de website zodanig te vernieuwen dat deze voldoet aan de eisen van deze tijd. Zo kan de bezoeker stukken uit vorige afleveringen van het blad online raadplegen en informatie vinden omtrent actuele ontwikkelingen in zaken die onze staatsinrichting betreffen.

Niettemin willen in deze feestmaand opnieuw een beroep doen op uw vrijgevigheid. Onze stichting sluit dit boekjaar af met een miniem positief saldo. Het Nieuw Republikeins Genootschap financiert het onderzoek dat onze redactie gaat uitvoeren naar de kosten en baten van ons koningshuis, maar wij zouden zelf in het komende jaar ook meer ruimte willen bieden aan onderzoeksjournalistieke projecten. Bovendien vraagt de vernieuwde website om aanvullende investeringen. Tenslotte willen wij u vragen om in deze feestmaand te overwegen of u een vriendin, vriend, familielid of zakenrelatie niet blij kunt maken met een cadeauabonnement à raison van € 25. Ons maakt u daar zeker blij mee.

Wij hopen dat u het komende jaar weer veel inspiratie zult putten uit de artikelen in De Republikein en wij wensen u namens redactie en bestuur een voorspoedig 2017!

Bart Gruson, voorzitter stichting De Republikein

Uw bijdrage is welkom op rekeningnummer NL83 TRIO 0198 0774 91, t.n.v. Stichting De Republikein.

Boekrecensie: Een waas van ondergang

 In tijden waarin volk en politici het kompas volledig verloren lijken te hebben, zou het zalvend kunnen zijn ‘Het vervloekte paradijs – waarom politici Europa eindelijk serieus moeten nemen’ van Carolien de Gruyter te lezen. Met ontnuchterend inzicht ontleedt zij de enorme moeilijkheden waarvoor Europa zich geplaatst ziet en trekt zij parallellen met de val van het Habsburgse Rijk. Verplicht leesvoer voor alle leden van de Tweede Kamer.

Tekst: Thom deLagh

 

Haarfijn legt Carolien De Gruyter in ‘Het vervloekte paradijs’ uit hoe de politiek klem is komen te zitten tussen burgers en de geglobaliseerde wereld. De burger is boos, om niet te zeggen woedend, en verlangt simpele oplossingen. Die zijn er natuurlijk niet, maar politici weten weinig anders te bedenken dan de burger tegemoet te komen met even simpele als onrealistische oplossingen en beloven nationale paradijsjes binnen de EU. Ergo, politici behandelen de burger willens en wetens als volstrekte imbecielen. Uiteindelijk komt De Gruyter tot de beangstigende conclusie dat politici die alles versimpelen, gevaarlijker zijn voor de democratie dan de alom verguisde globalisering.

Carolien de Gruyter is Europa-correspondent voor NRC Handelsblad met als standplaats Wenen. Wekelijks publiceert zij op zaterdag een column over de Europese (des)integratie. Deze columns van de afgelopen drie jaar zijn nu verzameld in het boek ‘Het vervloekte paradijs’. Dit geeft de lezer de kans om zich in kort tijdsbestek vertrouwd te maken met de thans ontstane situatie in Europa en werpt tevens een licht op de opkomst van populistische bewegingen in het Westen.

Habsburgse Rijk

De Gruyter wijst op de opmerkelijke overeenkomst tussen vroegere multinationale staten (het Habsburgse Rijk) en de EU. ‘In welke uithoek begint de implosie?’, is de titel van haar column die verwijst naar een uitspraak in Joseph Roths Radetzkymarsch , waarin twee onderdanen van het Habsburgse keizerrijk de actualiteit bespreken. De Gruyter: ‘Het is fictie. Het speelt honderd jaar geleden. Maar je kunt het moeilijk lezen zonder de link te leggen met het doemdenken over de Europese Unie. Afgelopen jaren dachten sommigen al dat de banken, en later Griekenland, Europa de afgrond in zouden trekken. Nu, in de vluchtelingencrisis, wordt de stemming bijna apocalyptisch’.

Het heeft iets van de sfeer van Roth, vindt zij. ‘Een waas van ondergang hangt over Europa. In welke uithoek, vragen steeds meer Europeanen zich af, zal de implosie beginnen? Er zijn overeenkomsten tussen de EU en de laatste decennia van het Habsburgse keizerrijk’.

De laatste decennia was het Habsburgse Rijk totaal in zichzelf gekeerd. Zie bijvoorbeeld Stefan Zweigs ‘Die Welt von Gestern‘ of Robert Musils ‘Der Mann ohne Eigenschaften’. De Gruyter:De bestaande orde draaide vierkant. Iedereen voelde dat er een nieuw systeem moest komen, maar de heersende elite was niet bij machte om de transformatie uit te denken of uit te voeren. Die stagnatie leidde tot cynisme en huichelarij. Elke aanpassing leidde tot nieuwe ontevredenheid en meer gesleutel[…] De Eerste Wereldoorlog, die weinigen verwachtten en niemand wilde, betekende de doodsklap.’

Linkse kerk

Probleem is dat De Gruyter tegenwoordig zelf als onderdeel van de vermaledijde elite wordt gezien. De gemobiliseerde populisten plaatsen haar simpelweg in de zichzelf bevlekkende linkse kerk en overladen haar met haatmails en beledigende teksten op social media. Toch, de zeepbel die vele Europese politici hun kiezers voorhouden, moet worden doorgeprikt. De Gruyters pleidooi voor meer openheid, meer duidelijkheid en vooral meer eerlijkheid ten aanzien van Europa is bevrijdend en ontnuchterend. Maar bovenal maakt het duidelijk hoe de Europese politici zichzelf in een welhaast onmogelijke positie hebben gemanoeuvreerd.

Het vervloekte paradijs

Waarom politici Europa eindelijk serieus moeten nemen

Carolien de Gruyter

Uitgeverij Atheneum-Polak & Van Gennep

251 pagina’s

Paperback € 15,–

 

Van de redactie

Hoe krom is het recht?

Hoezo gelijkheidsbeginsel? Speciaal voor onze Koninklijke Hoogheden (KoHo’s) bestaan er maar liefst dertig wetten, negen Koninklijk Besluiten (KB’s), negen ministeriële regelingen, vijf departementale regelingen, drie convenanten, vier privaatrechtelijke contracten en vier speciale regelingen, zo turft historicus Gerard Aalders in zijn bijdrage aan dit speciale nummer over de rafelranden van onze rechtsstaat.

De Koho’s zijn niet alleen vrijgesteld van de meeste belastingen, maar ook van de Wet op de Lijkbezorging en zelfs het vliegverkeer wordt per exclusieve wetgeving boven hun hoofden aangepast!

Erfopvolging staat niet alleen op gespannen voet met artikel 1 van de Grondwet (‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’), maar ook met artikel 3 (‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’), schrijft Kurt Haverkort in een gepantserd essay. Voor het nieuwe D66-Kamerlid Salima Belhaj was die ongerijmdheid reden om zich aan te sluiten bij het Nieuw Republikeins Genootschap. Zie het interview met haar door onze redacteur Gijs Korevaar vanaf pagina 7.

Hoe zit het nu eigenlijk met rechtspraak in naam van de Koning? Overal in de rechtszalen van het land treft men nog het portret van de koning aan en tenuitvoerleggingen van vonnissen van de civiele rechter gaan nog altijd gepaard met een daverend ‘In naam van de koning’… Is dat nog wel van deze tijd? Emeritus hoogleraar H.U. Jessurun d’Oliveira geeft antwoord.

Classicus Anton van Hooff legt uit waar dat multiple personality- syndroom toch vandaan komt in al die wetteksten die beginnen met ‘Wij, Willem- Alexander’….

De Republikein ontmoette Roel van Duijn, die decennialang werd geschaduwd door zes overheidsdiensten, waaronder ook de Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis. Dat had alles te maken met de speciale aandacht die Provo besteedde aan het fascistische verleden van met name prins Bernhard. In 1970 werd Van Duijn als gemeenteraadslid in Amsterdam ontvoerd door dezelfde lieden die jaren later een bomaanslag op de Amsterdamse metro wilden plegen. Hoewel politie en justitie de daders kenden, ondernamen zij nooit stappen tegen hen. Waarom niet, wil Van Duijn weten.

Marinestad Den Helder zucht onder het absolutistische bewind van een burgemeester die volgens zijn critici niet terugdeinst voor geknoei met officiële stukken. Een zware aantijging aan het adres van een dienaar van de Kroon.

Maar ook buiten het juridische valt er in dit nummer veel te genieten. Zo fileert Magdaleen van Herk, kritisch Juliana-biografe van het eerste uur, de spraakmakende Juliana-biografie van Jolande Withuis. We sluiten af met het beste en het slechtste dat de Verenigde Staten te bieden hebben: Bob Dylan en Donald Trump. De Russisch-Amerikaanse historicus Artyom Anikin ontdekte een voorloper van Zeeuwse huize van Trump in New York. Gouverneur Colve beloofde de bouw van een muur om ongewenste vreemdelingen buiten te sluiten. De stad werd een grote gevangenis annex martelkamer.

Katarina Holländer tot slot viert de Nobelprijs voor Bob Dylan als de antithese van het Trump-tijdperk. Zullen burgerrechten sterker blijken dan weer een geblondeerde brulboei? The answer is blowing in the wind.

René Zwaap, hoofdredacteur

Hoe krom kan recht zijn?

Hoe krom kan het recht zijn? Wat is de ‘logica’ van de Grondwet? Een essay door Kurt Haverkort.

Bij de behandeling van een grondwetsherziening in de Tweede Kamer op 3 november 1921 sprak de socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra de volgende woorden: ‘Erfelijkheid moge een geschikt leidend beginsel zijn voor paard  en rundveestamboeken, voor het bekleeden van publieke ambten kan het nu eenmaal geen leidraad geven.’ Troelstra sprak weliswaar van ‘publieke ambten’ in het meervoud, maar bedoelde één ambt in het bijzonder: het koningschap. Dat teeltkeus niet geschikt is als ‘leidend beginsel’ bij de vervulling van welk publiek ambt dan ook, klinkt op het eerste gezicht heel overtuigend en wordt dan ook graag aangehaald door republikeinen. Maar Troelstra’s vergelijking tussen teeltkeus en erfopvolging gaat helaas mank.

Essentieel voor teeltkeus is dat eigenschappen en kenmerken van individuen voor een belangrijk deel erfelijk bepaald zijn. Verder zijn individuen met bepaalde eigenschappen en kenmerken (met bepaalde genen) beter aangepast aan hun omgeving en daarmee succesvoller bij de voortplanting. Bij natuurlijke teeltkeus selecteert de natuur op deze eigenschappen en kenmerken (genen), bij kunstmatige teeltkeus gebeurt dit door de mens. Bij erfopvolging speelt geschiktheid daarentegen geen enkele rol aangezien het koningschap automatisch toekomt aan de eerstgeborene (primogenituur): ‘Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft […]’, zoals het in artikel 25 van de Grondwet heet. Met teeltkeus heeft dit hoegenaamd niets te maken.

Erfopvolging blijkt in Nederland echter geen uitgemaakte zaak te zijn. Personen kunnen namelijk worden uitgesloten van de erfopvolging ‘wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen’ (artikel 29, eerste lid van de Grondwet). Hier wordt een zekere vorm van selectie toegepast, maar er is een belangrijk verschil met teeltkeus. Natuurlijke en kunstmatige teeltkeus bepalen welke individuen hun genen doorgeven aan de volgende generatie, terwijl déze vorm van selectie negatief is aangezien er personen worden uitgesloten van de erfopvolging. De opstellers van de Grondwet hebben het overigens wijselijk aan de Staten-Generaal overgelaten te bepalen wat onder ‘uitzonderlijke omstandigheden’ dient te worden verstaan.

Personen kunnen dus onder ‘uitzonderlijke omstandigheden’ worden uitgesloten van de erfopvolging. Maar wat te doen wanneer de zíttende koning niet in staat blijkt te zijn het koningschap naar behoren te vervullen? In dat geval voorziet artikel 37, eerste lid van de Grondwet in de benoeming van een regent, te weten ‘de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is’. Aangezien de regent een nakomeling van de koning is, is het echter niet ondenkbaar dat de regent om dezelfde reden als de koning niet in staat is ‘het koninklijk gezag uit te oefenen’ (bijvoorbeeld wanneer beiden hiertoe niet in staat zijn als gevolg van een erfelijke aandoening). Hier wordt met andere woorden de duivel uitgedreven met Beëlzebub.

Elk familiebedrijf dat ondanks gebleken ongeschiktheid van de beoogde opvolger onwrikbaar vasthoudt aan het principe van erfopvolging, zal onherroepelijk na enkele generaties roemloos ten onder gaan. Dit lot is uiteindelijk ook de zelfverklaarde Oranjes beschoren (‘zelfverklaard’ omdat het Huis van Oranje-Nassau in 1702 met de dood van stadhouder-koning Willem iii is uitgestorven). Voor erfopvolging geldt nu eenmaal wat de Duitse etholoog Konrad Lorenz over domesticatie schreef: erfopvolging – met of zonder inteelt – leidt onvermijdelijk tot degeneratie, zowel lichamelijk (bijvoorbeeld de bloederziekte van tsarevitsj Aleksej) als geestelijk (bijvoorbeeld de zwakzinnigheid van Karel ii van Spanje). Het bevestigt nog maar eens dat teeltkeus en erfopvolging niets met elkaar hebben uit te staan.

Afgezien van deze meer principiële bezwaren tegen erfopvolging bestaan er ook juridische bezwaren tegen het erfelijk koningschap, dat immers op gespannen voet staat met artikel 3 van de Grondwet: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.’ Als juridische spitsvondigheid zou kunnen worden aangevoerd dat het koningschap geen openbaar ambt is. Dit argument snijdt echter geen hout. Zoals het woord al zegt, staat een staatshoofd – of het nu een koning of een president is – aan het hoofd van de staat als territoriale gemeenschap van alle burgers. Het koningschap is met andere woorden juist bij uitstek een openbaar ambt. Bovenstaand argument leidt bovendien tot een cirkelredenering: het koningschap is geen openbaar ambt omdat het door de koning en diens wettige nakomelingen erfelijk wordt vervuld, en het koningschap wordt door de koning en diens wettige nakomelingen erfelijk vervuld omdat het geen openbaar ambt is.

Openbare dienst betekent niets anders dan dienst aan de openbaarheid, en de openbaarheid wordt gevormd door alle burgers tezamen, het volk. Aangezien diezelfde burgers de openbare dienst uitmaken, regeert het volk met andere woorden zichzelf: ‘government of the people, by the people, for the people’, aldus de Amerikaanse president Abraham Lincoln in zijn Gettysburg Address van 19 november 1863. De opvatting dat al het staatsgezag van het volk uitgaat, wordt in de staatsleer volkssoevereiniteit genoemd. In Nederland is hiervan echter geen sprake aangezien de invloed van het volk op het staatsgezag zich krachtens artikel 24 van de Grondwet niet uitstrekt tot het ambt van staatshoofd. Dit grondwetsartikel maakt Nederlanders tot ‘onderdanen’ in plaats van burgers.

Soeverein is in Nederland dus niet het volk, maar de koning. Dat het ook anders kan, bewijst de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798. Hoeveel moderner deze eerste Nederlandse grondwet op dit punt was dan de Grondwet, blijkt onder andere uit artikel ii van de Acte van Staatsregeling, waarin was bepaald dat de gezamenlijke burgers (niet onderdanen!) soeverein waren: ‘De Oppermagt berust in de gezamelijke Leden der Maatschappij, Burgers genoemd.’ Ook Joan Derk van der Capellen tot den Pol betoont zich in zijn manifest Aan het Volk van Nederland een warm pleitbezorger van volkssoevereiniteit: ‘De groten, die over U regeren, de Prins of wie verder enige macht in het land uitoefent, doen dat alleen uit Uw naam. Al hun gezag is aan U ontleend.’

Maar waarom zouden we ons hierover eigenlijk opwinden wanneer de zelfverklaarde Oranjes het koningschap zo voortreffelijk vervullen, zoals althans altijd werd beweerd van Beatrix? Deze vraag zou gerechtvaardigd zijn wanneer we inderdaad zouden weten hoe het ambt van staatshoofd in Nederland wordt vervuld. Vanwege het ‘geheim van Huis ten Bosch’ kunnen we dit echter helemaal niet weten! Dit heeft alles te maken met artikel 42, tweede lid van de Grondwet: ‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.’ Wat juristen pretentieus het leerstuk van de koninklijke onschendbaarheid noemen, is feitelijk de staatsrechtelijke pendant van het katholieke dogma van de onfeilbaarheid van de paus als plaatsbekleder van Christus op aarde. De onschendbaarheid van de koning is een relict uit de tijd van het absolutisme en aangezien absolute monarchieën tot het verleden behoren, kan de koninklijke onschendbaarheid in Nederland met recht een levend staatsrechtelijk fossiel worden genoemd.

De constitutionele monarchie in Nederland vertoont met andere woorden onbetwistbaar kenmerken van een absolute monarchie: ook al zijn de volksvertegenwoordigers gekozen, ze lopen aan de leiband van het ongekozen staatshoofd. Het meest eclatante voorbeeld hiervan is de Lockheed-affaire, waarin Juliana met aftreden dreigde wanneer Bernhard strafrechtelijk zou worden vervolgd wegens het aannemen van steekpenningen. Wanneer de Lockheed-affaire één ding bewijst, dan is het wel dat de ministeriële verantwoordelijkheid bewindslieden chantabel maakt. Het is tekenend voor de deplorabele staat van de democratie in Nederland dat Juliana het land in een constitutionele crisis kon storten door met aftreden te dreigen. Destijds deed zich de paradoxale situatie voor dat de rechtsfiguur die het land voor constitutionele crises moet behoeden (onschendbaarheid van de koning), het staatswezen nu juist in een constitutionele crisis stortte.

Voorstanders van de monarchie zullen aanvoeren dat de onschendbaarheid van de koning en de complementaire ministeriële verantwoordelijkheid nauw samenhangen met de positie van de koning als pouvoir neutre. Dit in de 19e eeuw door de Franse staatsman Benjamin Constant ontwikkelde begrip heeft betrekking op de koning in een constitutionele monarchie als bemiddelaar tussen de drie machten. De koning staat met andere woorden boven de partijen. Oorspronkelijk bedoeld om de bevoegdheden van de koning te beperken, plaatst de ministeriële verantwoordelijkheid de koning echter feitelijk boven de wet. De koning kan zich immers alles permitteren zonder hierover verantwoording verschuldigd te zijn. De ministeriële verantwoordelijkheid heeft de prerogatieven van de koning met andere woorden niet beperkt, maar ad infinitum uitgebreid.

Maar hoeveel macht bezit de koning eigenlijk? Hoewel een antwoord op deze vraag vanwege het ‘geheim van Huis ten Bosch’ niet mogelijk is, wordt altijd met grote stelligheid beweerd dat de koning geen macht bezit aangezien het koningschap ceremonieel van aard is. Dit is om drie redenen weinig aannemelijk. Ten eerste is de onschendbaarheid van de koning een disproportioneel middel wanneer het slechts dient ter bescherming van een koning die een zuiver ceremonieel ambt vervult. Ten tweede is een ceremonieel koningschap in tegenspraak met de veelbezworen ‘voorbereiding op het koningschap’. Hoeveel voorbereiding vereist een koningschap dat niet meer behelst dan het doorknippen van linten? En ten derde heeft Willem-Alexander in een interview met Ed van Westerlo in 1993 als kroonprins aangegeven geen ceremonieel koningschap te ambiëren: ‘Zonder inhoudelijke kant zou het een stuk moeilijker zijn voor mij om te aanvaarden omdat toch wel … De symboolfunctie is heel belangrijk, die moet er absoluut bij. Maar zonder inhoudelijke kanten weet ik niet hoe ik ertegenover zou staan.’

We kunnen dus gevoeglijk concluderen dat er in Nederland – anders dan altijd wordt volgehouden – geen sprake is van een zuiver ceremonieel koningschap. Blijkens bovenstaand citaat zitten er aan het koningschap immers ‘inhoudelijke kanten’, ook al weet niemand precies wat deze behelzen. Sterker nog, de ‘inhoudelijke kanten’ van het koningschap komen voor Willem-Alexander duidelijk op de eerste plaats, terwijl het ceremoniële aspect (‘symboolfunctie’) eerder bijzaak is (‘die moet er absoluut bij’). Het komt erop neer dat Willem-Alexander als ongekozen staatshoofd bevoegdheden voor zichzelf opeist die op geen enkele wijze democratisch zijn gelegitimeerd. Alles wat hij in de uitoefening van deze bevoegdheden doet, wordt bovendien door de ministeriële verantwoordelijkheid onttrokken aan elke parlementaire controle.

Een laatste indicatie voor de reële macht van het staatshoofd in Nederland vormen de staatsrechtelijke functies die de koning in zich verenigt. De koning maakt krachtens de Grondwet immers niet alleen deel uit van de regering, maar heeft van rechtswege tevens zitting in de Raad van State, het hoogste adviescollege van de regering. Hier doet zich de bizarre situatie voor dat de koning als lid van de Raad van State advies uitbrengt aan zichzelf als lid van de regering. Constitutioneel bedenkelijker is echter het feit dat een van de afdelingen van de Raad van State, de afdeling bestuursrechtspraak, belast is met de administratieve rechtspraak in hoger beroep. De koning behoort daarmee zowel tot de uitvoerende macht als tot de rechtsprekende macht, hetgeen in strijd is met de scheiding der machten in een rechtsstaat. Wie als verweer aanvoert dat deze functies geen feitelijke macht behelzen, zal de vraag moeten beantwoorden welk constitutioneel doel de vereniging van deze functies in één persoon dient wanneer hieraan inderdaad geen bevoegdheden verbonden zijn en hoe zich een en ander verhoudt tot de neutraliteit van het staatshoofd.

De monarchie is niet alleen strijdig met artikel 3, maar staat ook op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel in artikel 1, eerste zin van de Grondwet: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’ Niemand zal immers willen beweren dat de ingezetenen van Nederland in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Wie hiervan wel overtuigd is, zal zich moeten afvragen waarom bijvoorbeeld de toekenning van het Nederlanderschap aan Máxima binnen enkele maanden was geregeld, terwijl anderen ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit een langdurige en bezwaarlijke procedure moeten doorlopen. Spitsvondige rechtsgeleerden zullen aanvoeren dat er bij de naturalisatie van Máxima en een willekeurige andere persoon geen sprake was van ‘gelijke gevallen’ omdat het bij Máxima de toekomstige koningin betrof. Bepalend was kennelijk de staatsrechtelijke positie van haar aanstaande echtgenoot. Omdat dit echter geen criterium is bij het al dan niet toekennen van de Nederlandse nationaliteit, mag de duur van de naturalisatieprocedure hiervan evenmin afhangen – net zomin als het motorvermogen van een auto bepalend is voor de voorrangsregels.

Het probleem met artikel 1, eerste zin van de Grondwet in zijn huidige vorm is dat mensen van nature verschillend zijn waardoor er nooit sprake zal zijn van ‘gelijke gevallen’. Wanneer de hierboven in het geval van Máxima gevolgde redenering algemeen zou gelden, zou elk willekeurig onderscheid tussen mensen kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van afwijkingen van het gelijkheidsbeginsel. De rechtsbedeling dreigt in dat geval afhankelijk te worden van iemands afkomst, inkomen of maatschappelijke status. Een dergelijke selectieve toepassing van het gelijkheidsbeginsel leidt onvermijdelijk tot ongelijkheid, terwijl de bestaande ongelijkheid nu juist een strikte toepassing van het gelijkheidsbeginsel vereist!

Aan het gelijkheidsbeginsel ligt de gedachte ten grondslag dat alle mensen vrij geboren zijn. In dit opzicht zijn alle mensen ondanks evidente individuele verschillen dan ook gelijk. ‘Alle mensen zijn vrij geboren. De een heeft van nature over de ander niets te zeggen. De ene mens is wel wat verstandiger van geest of wat sterker van lichaam of wat rijker dan de ander; doch dat geeft hun, die verstandiger, sterker of rijker zijn, niet het minste recht om over de minder verstandigen, minder sterken, minder rijken te heersen’, aldus Van der Capellen in zijn manifest Aan het Volk van Nederland. Wanneer de fundamentele gelijkheid van alle mensen wordt losgelaten ten gunste van hun onderlinge verschillen, wordt de deur wagenwijd opengezet voor willekeur en dwingelandij.

De curieuze rechtsopvatting dat nu juist het gelijkheidsbeginsel niet gelijkelijk voor iedereen zou gelden, komen we in een andere gedaante ook tegen in het boek Animal Farm van George Orwell: ‘All animals are equal, but some animals are more equal than others.’ Zowel in de Grondwet als in Animal Farm is sprake van een bepaling die in beginsel voor iedereen geldt, maar waarvan bepaalde categorieën (leden van het koningshuis resp. varkens) kennelijk zijn uitgezonderd. Door bepaalde categorieën bij voorbaat uit te zonderen, wordt a priori een fundamentele ongelijkheid verondersteld waarop het gelijkheidsbeginsel van meet af aan geen vat heeft. Maatstaf voor de toepassing van een wetsbepaling is in dat geval niet langer de wet zelf, maar de vraag of iemand tot een bepaalde willekeurige categorie behoort.

Wat hier aan de hand van artikel 1 en 3 van de Grondwet is geïllustreerd, geldt meer in het algemeen: in een monarchie zijn de grondrechten en fundamentele vrijheden slechts een holle frase aangezien ze onverenigbaar zijn met de prerogatieven van de koning. Deze tegenspraak is inherent aan de monarchie en kan derhalve niet worden opgelost door een herziening van de Grondwet. Als remedie komt alleen de invoering van een republiek in aanmerking.

1 11 12 13 14 15 22